Summary

This document discusses consumer behaviour, focusing on concepts such as utility, marginal utility, and consumption decisions. It also examines the value paradox and the role of marginal utility in determining value. The document includes graphs and tables to illustrate these concepts.

Full Transcript

WAR ON DRUGS repressief beleid preventief beleid 3. Luik a § Massaal drugs trachten te confisqueren § Aanbod daalt, prijs stijgt, hoeveelheid neemt af...

WAR ON DRUGS repressief beleid preventief beleid 3. Luik a § Massaal drugs trachten te confisqueren § Aanbod daalt, prijs stijgt, hoeveelheid neemt af Beide: gunstige effecten op het gebruik, maar Luik b verschillende effecten op de prijs § Via onderwijs en media een antidrugopvoeding § Vraagcurve naar links, prijs daalt, hoeveelheid neemt af 8. Besluit Appendix: zie HB pg 82 – 83 Vorige hoofdstukken: interactie vraag, aanbod & NU: dieper op de achtergrond van de vraag prijzen (competitieve markten) Hoofdstuk 3: comsumentengedrag en de afleiding van de vraag 1. Inleiding Inzicht in consumptiebeslissingen van individuen is essentieel: § De theorie van het consumentengedrag levert maw de theoretische fundering voor het verloop van de vraagcurve op een markt “wet van de vraag” § De micro-economische theorie van de consumptie biedt een algemeen raamwerk dat toelaat beslissingen van rationele consumenten te verklaren en te voorspellen § De theorie maakt het ook mogelijk andere uiteenlopende consumptiebeslissingen te analyseren, zoals de keuze tussen verschillende producten binnen een bepaald marktsegment Bv. keuze tussen versch merken § Belangrijke bouwsteen voor de macro-economische analyse Bv. werken of vrije tijd, consumeren of sparen? ! consumenten hebben ‘beperkte’ rationaliteit (gedragseconomie) 2. Nut, marginaal nut en consumptiebeslissingen Nut: de voldoening die gehaald wordt uit de consumptie van een bepaalde hoeveelheid van een willekeurig goed Waardeparadox § Sommige hebben ene zeer groot nu, maar geen (markt)waarde (vb lucht) § Anderen hebben weinig nut, maar een zeer grote marktwaarde (vb edelstenen) → marginaal nut bepaalt de waarde (oplossing voor waardeparadox) 27 Marginaal nut: /bijkomende eenheid § De toename in het totaal nut, verkregen ten gevolge van een kleine toename in de consumptie van dit goed 1ste wet van Gossen: het marginaal nu van een goed aalt wanneer men meer en meer van dit goed consumeert, waarbij men veronderstelt dat de hoeveelheid van alle goederen constant blijft Theorie van het consumentengedrag: § Basisidee van het afnemend marginaal nut ligt aan de grondslag § A. Marshall § Consumentenbeslissingen zij het resultaat van de confrontatie van enerzijds preferenties, die beschrijven wat de consument wenst, en de budgettaire mogelijkheden van het individu 2de wet van Gossen: een consument die zijn totaal nut wil maximaliseren, moet zijn bestedingen zodanig alloceren dat de laatste eurocent die aan de verschillende goederen wordt besteed overal eenzelfde marginaal nut oplevert. optimale allocatie van het budget: wnr het marginaal nut van de laatste euro besteed aan elk van de goederen precies hetzelfde is 28 Een consument consumeert de optimale hoeveelheid van een goed wanneer de marginale baten van een extra euro voor dit goed (de voordelen) precies gelijk zijn aan de marginale kosten (de nadelen) van deze bijkomende consumptie. Noch economen noch psychologen zijn erin geslaagd een manier te vinden om nut of voldoening kardinaal te meten. Ordinaal: consumenten kunnen alternatieve goederenbundels rangschikken afhankelijk van de voldoening die ze eruit halen 3. Preferenties, indifferentiecurven en nutsfuncties Preferenties beschrijven 3.1 Preferenties en indifferentiecurven adhv neoklassieke theorie: ordinaal nut en rationeel consumentengedrag Analyse consumentengedrag adhv rationeel gedrag (veronderstellingen) § Consument kan goederenbundels vergelijken en ordenen (=volledigheid) § Preferenties zijn transitief Vb. consument verkiest a boven b, b boven c. Dus zal hij noodzakelijk a verkiezen boven c § Niet-verzadiging: (non-saturatie) consument heeft van alle goederen liever meer dan minder (marginaal nut kan voor geen enkel goed negatief zijn) § Convexiteit: heeft te maken met de vorm van de curven en waaraan duidelijke economische interpretatie kan worden gegeven x1: boeken x2: cinemabezoeken Punt a: verdeelt het diagram in 4 kwadranten (I tem IV) § In geval van niet-verzadiging: consument zal alle mogelijke goederenbundels die in kwadrant I liggen boven combinatie a verkiezen Curve u1: verbindt alle bundels die de consument hetzelfde totaal nut geven als bundel a (=indifferent tussen alle bundels op u1) = indifferentiecurve: een verzameling van goederenbundels waartussen de consument indifferent is. 29 3.2 Eigenschappen van de conventionele indifferentiecurve § Dalend verloop § Convex tov de oorsprong § Geven een hoger nutsniveau weer naarmate ze verder van de oorsprong liggen § 2 indifferentiecurven kunnen elkaar niet rake of snijden van één persoon! 3.2.1 De indifferentiecurve heeft een dalend verloop Minder van goed 2 beschikbaar = meer Deze eigenschap volgt rechtstreeks uit de hypothese van niet-verzadiging consumptie van goed 1 om nut constant te houden 3.2.2 Inidifferentiecurve is convex tov de oorsprong eenzelfde hoeveelheid erbij (goed 1) en telkens minder van goed 2 afnemen Wanneer de consument de bundel gegeven door punt a consumeert en men hem achtereenvolgens eenzelfde hoeveelheid van goed 2 ontneemt, dan impliceert de convexiteit (bolle zijde naar de oorsprong gekeerd) van de indifferentiecurve dat telkens meer van het goed 1 moet worden bijgegeven opdat hij hetzelfde totale nut zou behouden. convexiteit: de betalingsbereidheid van de consument voor extra eenheden van een willekeurig goed daalt naarmate hij er reeds meer van consumeert. § Wordt formeel gemeten door substitutieverhouding ! Let op volgorde van 2 en 1 30 3.2.3 Indifferentiecurven geven een hoger nutsniveau naarmate ze verder van de oorsprong liggen Preferentieveld: verbinding van alle punten die de consument hetzelfde nut opleveren als een willekeurig andere combinatie. Geeft de verschillende indifferentiecurven weer IC verder van de oorsprong = hoger nut (veronderstelling: niet-verzadiging) 3.2.4 Twee indifferentiecurven kunnen elkaar niet raken of snijden DIT KAN NIET! Indien ze elkaar wel raken of snijden leidt dit tot een inconsistentie onder de veronderstellingen ‘transitiviteit’ en ‘niet-verzadiging’ a = q en a = b geeft q > b !? IC: u ligt vast 3.3 Nutsfuncties utsfunctie: u is afh van de hvlheden Nutsfunctie: leggen de relaties tussen enerzijds diverse hoeveelheden van verschillende goederen die geconsumeerd worden, en anderzijds het totale nut u dat verkregen wordt door de consumptie van deze goederenkorf: u = u(x1, x2 , …, xn) Nutsniveau kan enkel ordinaal geïnterpreteerd worden (enkel de relatieve waarde van de nutsfuncties heeft belang) 200 is meer dan 100, maar niet het dubbele! § Het verschil tussen 2 nutsfuncties heeft geen absolute betekenis § Continu en differentieerbaar § Indifferentiekromme is strikt convex Marginale substitutiegraad: in hoeverre de consument bereid is goederen te substitueren § Marginale substitutiegraad van x2 door x1 (MSG21) wordt gedefinieerd als de substitutieverhouding zeer kleine (infinitesimale) veranderingen: 31 = betalingsbereidheid van goed 1, uitgedrukt in termen van goed 2 MSG21 in een gegeven punt is niets anders dan de helling van de indifferentiecurve in dat punt § Een strikt convexe indifferentiekromme geeft aanleiding tot een afnemende marginale substitutiegraad (de betalingsbereidheid voor goed 1 daalt naarmate men er reeds meer avn consumeert) Marginale substitutiegraad kan uitgedrukt worden als de verhouding van het marginaal nut van de 2 Kader heel goed goederen: te kennen: / Schrijf schriftelijk hier! MSG21 = / Het stelt dat de betalingsbereidbaarheid voor goed 1 (uitgedrukt in termen van goed 2) toeneemt naarmate het extra nut van een toename in dit goed groter is. 3.4 Indifferentiecurven als weergave van preferenties: toepassingen Indifferentiecurven voor 2 verschillende consumenten. Persoon a hecht meer belang aan alcoholische dranken § Betalingsbereidbaarheid van persoon a voor een kleine toename in de consumptie van alcohol is groter dan voor persoon b § Hoe vlakker een indifferentiecurve door een gegeven punt, hoe groter de betalingsbereidbaarheid van de consument voor bijkomende eenheden van het goed op de verticale as; en hoe kleiner het relatief belang van het goed op de horizontale as Zie afbeelding op p 24 (studant) 32 Figuur 3.7 A: perfect substitueerbare goederen vb koffie en thee B: perfect complementaire goederen vb preferentie koffie met suiker 2 inventieve Figuur 3.8 toepassingen: Een indifferentiecurve die de afweging beschrijft tussen dit aggregaat consumptie en vrije tijd A: 14 uur vrije tijd combineert met een consumptie van 100 euro per dag Figuur 3.9 Hoeveel zijn mensen bereid op te geven voor een vermindering van de vervuiling? § Relatie tussen consumptie en bijdrage aan het milieu § Meer vervuiling vermindert het nut, zodat het marginaal nut van vervuiling negatief is § Hoe groter de x-waarde, hoe meer men bereid is minder te consumeren (en omgekeerd) Punten a en b: betalingsbereidheid gegeven door de helling van de ic in dit punt: deze meet hoeveel consumptie de consument bereid is op te geven voor een kleine reductie van de vervuiling / hoeveel euro is men bereid op te geven van zijn consumptie in ruil voor een klein 33 beetje meer vrije tijd 4. De budgetrestrictie Budgetrechte: geeft alle mogelijke combinaties weer die de consument kan kopen bij de gegeven prijzen en zijn gegeven budget y. Vgl budgetlijn: Om de helling van de budgetrestrictie te bepalen is het nuttig de vergelijking van de budgetlijn te herschrijven als: x= - x 2 1 Hieruit volgt dat de helling (richtingscoëfficiënt) is gegeven door: =- Objectieve ruilverhouding: absolute waarde van de helling van de budgetbeperking = relatieve prijsverhouding vd twee goederen Figuur 3.11 examen? Helling geeft de marginale opportuniteitskosten weer: om een extra friet te consumeren, moet hij 1 pinten bier opgeven 34 A: toename van het budget doet een evenwijdige verschuiving van de budgetlijn naar rechts ontstaan B: prijsverandering van een bepaald goed van goed 1; friet Figuur 3.12 Niet-lineaire budgetbeperkingen Gratis hoeveelheidskorting A: Het automatisch ter beschikking stellen van een verplichte minimale hoeveelheid E van een bepaald goed x1 door de overheid (bijvoorbeeld onderwijs,…) leidt tot de budgetbeperking zoals voorgesteld op paneel a. Wie alles uitgeeft aan andere goederen kan toch een hoeveelheid E consumeren. B: Budgetbeperking: (stapsgewijs lineair)de helling is kleiner in absolute waarde wanneer men meer dan 10 eenheden koopt omdat de relatieve prijs van het eerste goed is gedaald. 5. De optimale keuze van de consument 5.1 Grafische bepasling van het optimum De maximale voldoening bij het beschikbare budget wordt bereikt in punt e. Het evenwicht van de consument situeert zich in dat punt waar de budgetlijn raakt aan de indifferentiecurve die zo ver mogelijk van de oorsprong verwijderd is. (=OPTIMUM) In het optimum geldt dus dat de marginale substitutiegraad gelijk is aan de relatieve prijzen: MSG21 = 35 Er zijn nog verschillende varianten mogelijk om het optimum te karakteriseren. Inderdaad, aangezien we hebben aangetoond dat / MSG21 = / Kan de voorwaarde voor optimale keuze ook geschreven worden als / = / Deel 1: objectieve ruilverhouding Deel 2: subjectieve ruilverhouding Ten slotte leidt herschrijven van de voorgaande uitdrukking tot: / / = De consument maximaliseert zijn nut wanneer hij zij budget zodanig alloceert dat voor beide goederen de verhouding van het marginaal nut tov de prijs gelijk is. § Consument is in evenwicht wanneer het marginaal nut per uigegeven euro voor alle goederen uit zijn assortiment gelijk is (marginale nuttigheden van elk goed per euro gelijk zijn aan elkaar) 5.2 Een numeriek voorbeeld Zie HB pg 110-111 p 34 (studant) 5.3 Hoekoplossingen Interne oplossing: oplossing van het keuzeprobleem waarbij de consument de 2 goederen inderdaad consumeert § MOGELIJK: dat iemand het optimaal vindt niets van bepaalde goederen te consumeren → grafisch: hoekoplossing (objectieve en subjectieve ruilverhouding vallen niet noodzakelijk samen) = speciaal g Hoekoplossing MSG ≠ Consument consumeert geen vlees § Als we een hoekoplossing hebben aan de voorwaarde van gelijkheid tussen marginale substitutiegraad en relatieve prijzen niet is voldaan 36 6. Veranderingen van het consumentenevenwicht Redeneringen dmv “ceteris paribus” (we wijzigen telkens één gegeven en laten de overige onveranderd) 6.1 Veranderingen in de preferentieschaal Preferenties: kunnen in realiteit wel wijzigen onder invloed van … (subjectief gegeven) B: preferentiewijziging in het voordeel van goed 2 § Inkomen en prijzen constant, MAAR consumptiepatroon wijzigt (onveranderd, maar toch …) 6.2 veranderingen in het budget Consumptiepatroon: evolueert bij een veranderend inkomen § Toename van het inkomen: evenwijdige verschuiving van de budgetlijn naar rechts § Met elk inkomen komt een ANDER optimum overeen § Inkomensconsumptiecurve: (ICC) alle optimale goederenbundels bij verschillende inkomens, waarbij de prijzen van de goederen ongewijzigd blijven Budgetlijn Engel-curve Engel-curve: geeft het verband weer tussen de gevraagde hoeveelheid van een goed en het inkomen (prijzen: constant) 37 Wet van Engel: het relatieve aandeel van noodzakelijke goederen (vb voeding) neemt af wanneer het inkomen groter wordt. Luxegoederen: wanneer de vraag naar ene goed meer dan proportioneel stijgt bij een inkomenstoename 1 inkomenselasticiteit van de vraag: de verhouding tussen de relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed (x) en de relatieve verandering van het inkomen (y) § om te invloed van het inkomen op de vraag te meten § (positieve) inkomenselasticiteit < 1 : een toename van het inkomen met 1% impliceert een toename van de vraag van minder dan 1% (noodzakelijke goederen) § inkomenselasticiteit > 1 (luxegoederen) inferieure goederen: goederen waarvoor de vraag daalt wanneer het inkomen stijgt 38 6.3 Veranderingen in de prijs 6.3.1 De invloed van prijsveranderingen en individuele vraagcurve Figuur: prijsdaling van goed x1(gehalveerd) →consumptie naar goed 2 verandert ook (prijs ct) Een verandering in de prijs van 1 van de goederen beïnvloedt het hele consumptiepakket, dus ook de consumptie van die goederen die geen prijswijziging ondergaan. § Mate waarin dit gebeurt: hangt af van de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag (als deze negatief is, dan zal bij de prijsdaling van goed 1 de consumptie van goed 2 toenemen Door in paneel B op de verticale as de prijzen aan te geven en de overeenkomstige optimale hoeveelheden van goed 1 uit paneel a over te nemen op de horizontale as verkrijgt men onmiddellijk de individuele vraagcurve voor het eerste goed. 39 6.3.2 Het substitutie-effect en het inkomenseffect Dubbele effect dat voortvloeit uit een prijsdaling van goed 1: / prijsstijging (alles omdraaien) § Substitutie-effect van de prijsdaling van goed 1: De consument zal het relatief duurder geworden 2de goed vervangen door het relatief goedkopere goed 1 § Inkomenseffect van de prijsdaling van het 1ste goed: ten gevolge van de prijsdaling van goed 1 is de koopkracht van het inkomen van de consument verhoogd. Na de prijsdaling kan men meer goederen kopen (reële inkomen is gestegen) 6.4 Preferenties, observeerbaar gedrag en vraaganalyses Het is evident dat preferenties niet observee Observeerbaar: Goederenbundels die mensen consumeren —> verschillende technieken § In praktijk vertrekt men van gegevens over de geconsumeerde goederenbundels van consumenten om hun vraag naar allerlei goederen te verklaren op basis van inkomens, prijzen en een hele reeks controlevariabelen →zo kan men info over de preferenties afleiden Niet-observeerbaar: hoe men de vraagcurven van consumenten die hun nut maximaliseren moet afleiden 7 Consumentengedrag in actie: toepassingen Indirecte belasting: verwerving van inkomsten door de overheid § Btw op producten, milieubelastingen op goederen verpakt in niet-recycleerbare materialen § Rotatie naar binnen (zie figuur) § Zowel inkomens- als substitutie-effect Directe belasting: een belasting op het inkomen vermindert het beschikbaar budget § Grafisch: een evenwijdige verschuiving van de budgetrechte naar links § Bij constant arbeidsaanbod en arbeidsinkomen leidt DB altijd tot een kleinere daling van het nut dan een IB op een goed (zie onderstaande figuur) § Nutsniveau DB > nutsniveau IB § Enkel inkomenseffect 40 ! De consument verkies dus een dir belasting boven een indirecte belast Uitgangspunt: budgetrechte ab met optimum (e) en nutsniveau u0 § IB op het product leidt tot ac en optimale bundel e’ met nutsniveau u1 § DB op het inkomen die dezelfde opbrengst geef voor de overheid, leidt tot df met optimum e” (nutsniveau u2) § E’: directe belastingsopbrengst = indirecte belastingsopbrengst Figuur 3.23 § Jaarlijkse kosten van het bezit van een benzineauto < jaarlijkse kosten voor een dieselauto MAAR prijs per km voor een dieselauto< dan prijs per km voor een benzineauto § Verticale as: jaarlijkse budget § Punt y: de bundel die de consument kiest als hij geen auto koopt § Indien keuze benzineauto: budgetbeperking ab § Indien keuze dieselauto: budgetbeperking cd § Afstand tussen y en a: jaarlijkse vaste kosten van een benzineauto § In het algemeen zullen mensen die veel kilometers moeten doen, gemakkelijker kiezen voor een dieselauto Consument 1: heeft lagere voorkeur voor kilometers en kiest voor een benzine- auto Consument 2: heeft hogere voorkeur voor kilometers en kiest voor dieselauto 41 Figuur 3.24: § Hoeveelheid E van x1 gratis ter beschikking § Consument paneel a: hij wordt, om van de gratis hoeveelheid te kunnen genieten, “gedwongen” meer te verbruiken als men de waarde van het goed als inkomenssupplement had uitbetaald § Consument paneel b: de gratis hoeveelheid heeft hetzelfde effect als een toename van het inkomen ter waarde van de marktwaarde van het goed 8 Afleiding van de marktvraag uit de individuele vraagcurven Theorie van het consumentengedrag: maakt het mogelijk verband te leggen tussen de individuele vraagcurven van de verschillende consumenten en de geaggregeerde marktvraagcurve. § Horizontale sommatie van de individuele vraagcurven (in meer complexe omgevingen onvolledig) 42

Use Quizgecko on...
Browser
Browser