Deel VI Cursus Inleiding tot het recht PDF

Summary

Dit document behandelt de rechtspraak en jurisprudentie in België en maakt onderscheid tussen de objectieve en subjectieve rechten. De tekst legt uit hoe de rechtsprekende instellingen in België functioneren en de bevoegdheden van verschillende rechtscolleges bespreekt. Het bespreekt ook de relatie tussen de rechterlijke macht en de administratieve instanties.

Full Transcript

G. RECHTSPRAAK. 1. Begrippen rechtspraak en jurisprudentie. Onder rechtspraak verstaat men de beslissingen door rechters genomen op grond van vastgestelde feiten en van de daarop slaande toepasselijke rechtsregels en -beginselen.1 De rechtspraak is dus het geheel van vonnissen en arresten uitgespr...

G. RECHTSPRAAK. 1. Begrippen rechtspraak en jurisprudentie. Onder rechtspraak verstaat men de beslissingen door rechters genomen op grond van vastgestelde feiten en van de daarop slaande toepasselijke rechtsregels en -beginselen.1 De rechtspraak is dus het geheel van vonnissen en arresten uitgesproken door de gewone hoven en rechtbanken en door de administratieve rechtscolleges. Rechtspraak wordt gekenmerkt door een relatieve eenvormigheid: gelijkaardige geschillen worden op een gelijkaardige wijze beslecht. Aldus ontstaat de zgn. jurisprudentie (of nog het praetoriaans recht), zijnde regels die hun oorsprong in de rechtspraak vinden.2 De jurisprudentie wordt hoofdzakelijk gevormd door de uitleggende betekenis en draagwijdte van de formele bronnen van het recht die in de vonnissen en arresten gevonden kunnen worden, en die tot nieuwe of andere vonnissen of arresten leiden. 3 2. Nationale rechtscolleges: 2.1. Indeling volgens subjectief en objectief contentieux: De rechtsprekende functie komt tot stand in een veelzijdige organisatie. De verschillende rechtsprekende instellingen in België vormen een weinig overzichtelijke structuur. Vandaar dat het wenselijk is het stelsel te systematiseren. Een eerste belangrijk onderscheid om rechtsprekende instellingen te onderscheiden volgt uit het onderscheid tussen objectieve en subjectieve rechten. "Recht spreken" kan dus twee functies aannemen. Recht spreken kan immers gaan over objectieve of subjectieve rechten. In het eerste geval, zal de rechter zeggen wat het objectief recht is. Hij zal op een tamelijk abstracte wijze de inhoud van het objectief recht uitleggen. Deze functie van rechtspraak wordt ook omschreven als het "objectief contentieux". 1 F. Dumon, “Rechtspraak – jurisprudentie”, R.W. 1992-1993, 137. 2 P. De Vroede en J. Gorus, Inleiding tot het recht, Mechelen, Kluwer, 2007, 277. 3 F. Dumon, “Rechtspraak – jurisprudentie”, R.W. 1992-1993, 137. 185 De meeste rechtspraak heeft evenwel betrekking op subjectieve rechten. In het kader van het subjectief contentieux zal de rechter moeten oordelen welke de subjectieve rechten en verplichtingen zijn van de partijen in een geschil. Hij zal moeten nagaan of een natuurlijke- of rechtspersoon een verplichting heeft dewelke in het belang is van de eisende partij.4 2.2. Het subjectief contentieux. In het kader van het subjectief contentieux wordt geoordeeld welke de subjectieve rechten en verplichtingen zijn van de partijen in een concreet geschil a. De artikelen 144, 145 en 146 van de Grondwet. Het subjectief contentieux kan zelf verder opgedeeld worden in twee categorieën. Er bestaan immers twee types subjectieve rechten: burgerlijke en politieke rechten. De politieke rechten zijn deze die (on)rechtstreeks verband houden met de uitoefening van het staatsburgerschap. Het zijn de subjectieve rechten die de mens inschakelen in het leven van de gemeenschap.5 De juiste invulling hiervan is niet altijd even precies. Voorbeelden van algemeen aanvaarde politieke rechten zijn: - Kiesrecht (ius suffragii) - Recht om een openbaar ambt uit te kunnen oefenen (ius honorum) - Recht om niet onrechtmatig te worden aangeslagen (ius tributi) - Recht om niet onwettig tot militaire verplichtingen te worden gedwongen (ius militae) - Recht om als politieke vluchteling te worden erkend. Hoewel ze slechts onrechtstreeks verband houden met de actieve deelname van de burger aan de openbare macht, vloeien politieke rechten tevens voort uit het genot van bepaalde diensten die door 4 Zie Cass 10 maart 1994, Arr. Cass. 1994, 236; Cass. 22 december 2002, Arr. Cass. 2000, 720, i.v.m. het recht op afgifte van een identiteitskaart met een pasfoto met hoofddoek. 5 J. VELAERS, Bronnen en beginselen van het recht, cursus academiejaar 2010-2011, Cursusdienst Universitas, 205 p. 186 de overheid worden geboden (vb. recht op een vergoedingspensioen, recht op een ziekte- en invaliditeitsverzekering). 6 In beginsel zijn alle andere, dan voormelde rechten te beschouwen als burgerlijke rechten. Gezien de onduidelijke aard van de politieke rechten is het dus niet altijd evident de burgerlijke rechten te duiden. Wel staat vast dat het Hof van Cassatie bevoegd is om de betekenis van politieke en burgerlijke rechten te interpreteren (art. 158 Gw.). Een omstandige bespreking van het onderscheid tussen burgerlijke en politieke rechten wordt verder in de cursus gegeven (zie hoofdstuk IV De subjectieve rechten). Dat deze twee categorieën van rechten invloed hebben op de manier waarop de rechtsprekende functie georganiseerd wordt, volgt uit de Grondwet: - Artikel 144, eerste lid Gw. bepaalt dat de geschillen over burgerlijke rechten tot de uitsluitende bevoegdheid van de rechtbanken behoren. Met “rechtbanken” worden de “gewone” hoven en rechtbanken bedoeld, met name de rechtscolleges die de Grondwet zelf in het leven roept en die deel uitmaken van de rechterlijke macht. Andere rechtscolleges (versta: administratieve rechtscolleges, die geen deel uitmaken van de rechterlijke macht) mogen in principe7 geen uitspraak doen in geschillen die burgerlijke rechten tot voorwerp hebben. - Artikel 145 Gw. bepaalt dat geschillen over politieke rechten tot de bevoegdheid van de rechtbanken (bedoeld wordt de gewone hoven en rechtbanken die deel uitmaken van de rechterlijke macht) behoren behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen. Concreet betekent dit dat geschillen over politieke rechten normaliter tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht (of nog tot de bevoegdheid van de “gewone hoven en 6 S. LUST, Raad van State, I. Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State, Administratieve Rechtsbibliotheek- Algemene Reeks, nr. 10, Brugge, die Keure, 2000, randnr. 229. 7 In het kader van de Zesde Staatshervorming werd een tweede lid aan artikel 144 Gw. toegevoegd, dat luidt als volgt: “De wet kan echter, volgens de door haar bepaalde nadere regels, de Raad van State of de federale administratieve rechtscolleges machtigen om te beslissen over de burgerrechtelijke gevolgen van hun beslissingen.” Op basis van deze machtiging kan de wetgever de bevoegdheid toekennen aan de Raad van State of aan andere administratieve rechtscolleges om uitspraak te doen over de gevolgen op burgerrechtelijk vlak van hun beslissingen. In uitvoering daarvan werd een artikel 11bis aan de RvS-Wet toegevoegd, dat de Raad van State bevoegd maakt om in het kader van het vernietigingscontentieux een schadevergoeding tot herstel toe te kennen. Aldus wou men een einde maken aan de verplichting voor de rechtzoekende om, nadat hij de vernietiging van een bestuurshandeling door de Raad van State had bekomen, nog te moeten aankloppen bij de gewone rechter om schadevergoeding te bekomen voor de schade berokkend door de vernietigde bestuurshandeling. 187 rechtbanken” behoren tenzij de wetgever de bevoegdheid heeft toegekend aan een administratief rechtscollege. Het onderscheid dat in de artikelen 144 en 145 Gw. gemaakt wordt tussen de twee soorten subjectieve rechten vormt zo de basis voor de bevoegdheidsverdeling tussen de gewone en de administratieve rechter. De artikelen 144 en 145 Gw. verlenen aan de rechtscolleges van de rechterlijke macht de principiële bevoegdheid om uitspraak te doen over alle geschillen inzake burgerlijke en politieke rechten, met één enkel voorbehoud echter, nl. dat geschillen over politieke rechten voor andere, bij wet ingestelde administratieve rechtscolleges kunnen worden gebracht. Anders gezegd is de rechterlijke macht in principe steeds bevoegd om te oordelen over geschillen in verband met de subjectieve rechten. De wetgever kan evenwel beslissen dat voor geschillen i.v.m. politieke rechten administratieve rechtscolleges bevoegd zijn. De justitiële rechter, of nog de gewone rechter, is dus de rechter van het gemeen recht (: het recht dat normalerwijze toepasselijk is) wat de geschillen over subjectieve rechten betreft. De wetgever kan evenwel administratieve rechtscolleges oprichten om geschillen die een politiek recht tot voorwerp hebben te beslechten. De administratieve rechtscolleges beschikken bijgevolg steeds over een bij wet toegewezen bevoegdheid die bovendien, in principe8, beperkt is tot geschillen die een politiek recht tot voorwerp hebben. Naast artikel 144 en 145 Gw. is ook artikel 146 Gw. van belang. Dit artikel luidt als volgt: “Geen rechtbank, geen met eigenlijke rechtspraak belast orgaan kan worden ingesteld dan krachtens een wet. Geen buitengewone rechtbanken of commissies kunnen, onder welke benaming ook, in het leven worden geroepen.” Deze bepaling houdt in dat de rechtbanken, die bij de Grondwet worden voorzien, en de met eigenlijke rechtspraak belaste organen (versta: de administratieve rechtscolleges) alleen door de wet kunnen worden ingericht. Aldus vormt deze bepaling een bescherming tegen mogelijke excessen van de regering. Krachtens dit artikel kan immers alleen de wetgever (en niet de uitvoerende macht) een met "rechtspraak belast orgaan" ( bedoeld wordt een administratief 8 Uitgezonderd de bevoegdheid die zij op grond van het nieuwe artikel 144, tweede lid Gw. kunnen krijgen, zie voorgaande voetnoot. 188 rechtscollege) instellen. Deze bepaling geldt ongeacht over welke subjectieve (burgerlijke of politieke) rechten uitspraak moet worden gedaan. Anders geformuleerd, treedt de Koning buiten de Hem toegewezen bevoegdheid door een administratief rechtscollege op te richten zonder de uitdrukkelijke machtiging van de wetgever. Er kunnen dus geen uitzonderingsrechtbanken of gelegenheidsinstellingen (vb. een rechtbank opgericht tijdens een politieke crisis om individueel bepaalde gevallen te behandelen) worden opgericht. Met deze bepaling wordt de gelijkheid van de burgers t.a.v. het gerecht vastgesteld. Alle burgers die zich in dezelfde situatie bevinden, moeten door dezelfde rechtbanken worden berecht (vgl. artikelen 10-11 Gw.). Deze bepaling moet ook samen gelezen worden met artikel 13 Gw., hetwelk bepaalt dat niemand kan worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent. (zie verder bij de bespreking van de beginselen van behoorlijke rechtsbedeling) b. De hoven en rechtbanken van de rechterlijke macht. Vooreerst zij erop gewezen dat er een onderscheid bestaat tussen de rechterlijke macht en de rechterlijke orde. De term rechterlijke macht slaat op de rechtssprekende organen van de justitiële rechtbanken en hoven. De term rechterlijke orde is ruimer en betreft tevens het personeel van de rechterlijke macht (bv. de griffie) en het openbaar ministerie. De rechterlijke macht vormt, naast de wetgevende en de uitvoerende macht, de derde macht van ons staatsbestel. Artikel 40, eerste lid Gw. bepaalt dat de rechterlijke macht wordt uitgeoefend door de hoven en rechtbanken. Welke rechtscolleges aldus tot de rechterlijke macht behoren, blijkt uit titel III hoofdstuk VI van de Grondwet. Tot de gewone hoven en rechtbanken behoren aldus: - de vrederechter - de politierechter - de rechtbank van eerste aanleg - de ondernemingsrechtbank 189 - de arbeidsrechtbank - de arrondissementsrechtbank - het hof van beroep - het arbeidshof - het hof van assisen - het Hof van Cassatie Naast deze rechtbanken bestaan er in oorlogstijd militaire rechtbanken en een Militair Gerechtshof.9 Vroeger bestonden deze ook in vredestijd, maar dat werd afgeschaft. Hoewel de Grondwet de verschillende colleges van de rechterlijke macht omschrijft, wordt de rechterlijke orde nader georganiseerd in wetgeving. De voornaamste wetgeving hieromtrent is het Wetboek van Strafvordering uit 1808 en het Gerechtelijk Wetboek uit 1967. Deze wetgeving regelt, volgens de beginselen die in de Grondwet zijn vastgesteld, het aantal rechtscolleges, de samenstelling van de rechtscolleges, hun bevoegdheid (zowel materieel als territoriaal) en de rechtspleging. Hoewel een deel van deze wetgeving tamelijk recent is, is de huidige rechterlijke organisatie nog in grote mate gebaseerd op het systeem zoals dat is ontstaan tijdens de Franse Revolutie.10 c. Schema van de rechterlijke organisatie in België: In wat volgt worden de verschillende rechtscolleges van de rechterlijke macht besproken. De organisatie van de rechterlijke macht heeft in België een piramidale structuur met vier niveaus. Aan de top bevindt zich het Hof van Cassatie dat bevoegd is voor het gehele nationale grondgebied. Daaronder bevinden zich vijf rechtsgebieden met telkens één hof van beroep en één arbeidshof. De arbeidsrechtbanken en de ondernemingsrechtbank worden tevens georganiseerd op het niveau van het rechtsgebied. Het hof van assisen neemt op dit niveau een uitzonderlijke plaats in daar het op provinciaal niveau georganiseerd wordt. 9 Artikel 157 Gw.; Wet 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd, BS 7 mei 2003. 10 B. MAES, Inleiding tot het Burgerlijk Procesrecht, Brugge, Die Keure, 2008, 22. 190 Onder het niveau van de rechtsgebieden bevinden zich 12 arrondissementen met telkens een rechtbank van eerste aanleg (dewelke een burgerlijke-, een correctionele- en een familie- en jeugdrechtbank omvat). De politierechtbank wordt sinds de wet van 11 juni 199411 ook op dit niveau ingericht. In sommige arrondissementen bevinden zich echter meerdere politierechtbanken. Op het laagste niveau bevinden zich 187 kantons met telkens een vrederechter. Schematisch neemt de rechterlijke organisatie de volgende vorm aan: Hof van Cassatie Hof van Arbeids- Beroep Hof Hof van Assisen Arrondissements- rechtbank Ondernemings- Rechtbank van Arbeids- Eerste aanleg rechtbank rechtbank Politierechtbank Vrederechter i. Kantonnaal niveau: 11 Wet van 11 juli 1994 betreffende de politierechtbanken en houdende een aantal bepalingen betreffende de versnelling en de modernisering van de strafrechtspleging, B.S. 21 juli 1994. Zie hieromtrent: J. LAENENS, "Wet van 11 juli 1994 betreffende de politierechtbanken", T. Vred. 1995, 7-10. Merk overigens op dat de taak van politierechter en vrederechter voor deze wetswijziging vaak samen uitgeoefend werd. Zie hieromtrent: L. SOETEMANS, "Bevoegdheid en werking van de politierechtbank. Kritische bedenkingen", R.W. 1999-2000, 1209. 191 België wordt ingedeeld in 187 kantons. In elk kanton bevindt zich een vredegerecht met een vrederechter dewelke alleen zetelt. In sommige kantons houdt de vrederechter zitting op verschillende plaatsen. Dit verklaart waarom er in België op 225 plaatsen door een vrederechter recht wordt gesproken. Aan het vredegerecht is geen openbaar ministerie verbonden. De vrederechter is in beginsel bevoegd om geschillen te beslechten - wanneer het vorderingen betreft waarvan het bedrag de 5000 euro niet overstijgt behalve indien de wet een aangelegenheid aan zijn rechtsmacht onttrekt (art. 590 Ger. W.). Aangelegenheden die de wetgever aan de bevoegdheden van vrederechter onttrekt zijn bevoegdheden die de wetgever uitdrukkelijk aan andere rechtscolleges toekent.12 Bovendien moet opgemerkt worden dat er bij vorderingen waarvan het bedrag 2000 euro niet overstijgt geen hoger beroep meer mogelijk is. Geschillen over bedragen onder de 2000 euro beslecht de vrederechter dus in laatste aanleg (artikel 617 Ger.W.). - wanneer het aangelegenheden betreft die door de wetgever uitdrukkelijk aan de vrederechter zijn toegewezen. Vele van deze bevoegdheden zijn opgenomen in artikel 591. Ger. W.. In deze gevallen is de vrederechter hoe dan ook bevoegd ongeacht het bedrag van de vordering. Voorbeelden van aangelegenheden die uitdrukkelijk door de wet aan de vrederechter zijn toegewezen zijn o.a. huur- en pachtgeschillen, geschillen inzake erfdienstbaarheden, onteigening bij hoogdringendheid, dringende en voorlopige maatregelen bij echtelijke moeilijkheden … ii. Niveau van het gerechtelijk arrondissement. Er zijn 12 gerechtelijke arrondissementen. De gerechtelijke arrondissementen vallen samen met de provinciegrenzen. Daarnaast bestaat er een apart arrondissement voor Brussel en 1 voor Eupen. De zetel van de rechtbanken van eerste aanleg13 en van de politierechtbanken14 bevindt zich in de provinciehoofdplaats. 12 Het betreft uitsluitende bevoegdheden van de rechtbank van eerste aanleg (art. 569-571 Ger. W.), de bevoegdheden van de arbeidsrechtbank (art. 578-583 Ger. W.), bepaalde bevoegdheden van de rechtbank van koophandel (art. 574 Ger. W.) en de uitsluitende bevoegdheden van de politierechtbank (zie hierover Cass. 27 februari 1997, JT 1997, 434). 13 Met uitzondering van Waals-Brabant waar de zetel in Nijvel is gevestigd en van Henegouwen, waar er twee zetels zijn, nl. Bergen en Charleroi. 14 Er zijn ook aparte politierechtbanken in Halle en in Vilvoorde. 192 Belangrijk is wel dat, hoewel het aantal arrondissementen verminderd is, de vroegere zittingsplaatsen van de rechtbanken van eerste aanleg behouden bleven. Er blijven met andere woorden afdelingen van de rechtbanken van eerste aanleg en van de politierechtbanken bestaan op de plaatsen waar deze gevestigd waren15 waardoor de nabijheid van de rechtsbedeling behouden blijft. De hervorming is met andere woorden in hoofdzaak van organisatorische aard. 1° Politierechtbank: In elk van de 12 arrondissementen is er minstens één politierechtbank (artikel 61 Ger.W.). In alle gerechtelijke arrondissementen zijn er meerdere afdelingen van de politierechtbanken opgericht. Krachtens artikel 186 Ger.W. kan de politierechtbank worden ingedeeld in strafrechtelijke en burgerlijke kamers. De politierechtbank wordt bemand door een alleenzetelend politierechter die wordt bijgestaan door griffiers. De rol van het openbaar ministerie wordt in de politierechtbank uitgeoefend door de procureur des Konings dewelke zich meestal laat vertegenwoordigen door zijn eerste substituten, substituten of toegevoegde substituten.16 De bevoegdheden van de politierechter bevinden zich in beginsel in het strafrecht. Als strafrechter is hij bevoegd om overtredingen en gecontraventionaliseerde wanbedrijven te bestraffen. Overtredingen zijn de misdrijven waarop de wet een gevangenisstraf van minimum één en maximaal negen dagen, en/of een geldboete heeft bepaald.17 Gecontraventionaliseerde wanbedrijven zijn misdrijven die – volgens de door de wet bepaalde gevangenisstraf – normaal door de correctionele rechtbanken worden beoordeeld doch omwille van verzachtende omstandigheden door de politierechter worden beoordeeld met de strafmaat van een overtreding. Naast deze algemene bevoegdheid heeft de politierechtbank ook enkele uitdrukkelijk toegekende bevoegdheden. 15 Wat vroeger bv. de “rechtbank van eerste aanleg Kortrijk” was, wordt door de hervorming de “rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk”. 16 Zie evenwel art. 155 Ger.W.. 17 Zie artikel 7, 7bis, 28 en 41bis§ 1, derde lid Sv. 193 Zo heeft de politierechter in de eerste plaats de bevoegdheid om in eerste aanleg uitspraak te doen over alle verkeersongevallen.18 Hierdoor kan de politierechter uitspraak doen over misdrijven andere dan overtredingen of gecontraventionaliseerde wanbedrijven (bijvoorbeeld opzettelijke slagen en verwondingen in het kader van een verkeersongeval (artikel 138, 6°bis Sv.) en over burgerrechtelijke aangelegenheden (bijvoorbeeld het ontbreken van een verzekering - artikel 138, 6°ter Sv.). Wat dit laatste betreft, dient opgemerkt te worden dat de politierechter, volgens artikel 601bis Ger.W., bevoegd is om kennis te nemen van alle vorderingen tot vergoeding van schade ontstaan uit een verkeersongeval of een treinongeval zelfs indien het ongeval zich heeft voorgedaan op een plaats die niet toegankelijk is voor het publiek. Dit betreft aansprakelijkheidsrechtelijke geschillen die behoren tot het burgerlijk recht. Daarnaast neemt de politierechtbank bv. ook kennis van de beroepen tegen beslissingen betreffende administratieve sancties en geldboeten (artikel 601ter Ger.W.). 2° Rechtbank van eerste aanleg: De rechtbank van eerste aanleg bestaat uit een voorzitter, ondervoorzitter(s) en rechters. De rechters zetelen in principe alleen. Op het principe van de alleenzetelende rechter bestaan een aantal uitzonderingen, waarbij een zaak verwezen wordt naar een kamer van drie rechters.19 Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door de procureur des Konings dewelke wordt bijgestaan door zijn eerste substituten en substituten.20 De rechtbank van eerste aanleg wordt onderverdeeld in vier afdelingen, met name de burgerlijke rechtbank, de correctionele rechtbank, de familie- en jeugdrechtbank en de strafuitvoeringsrechtbank. De bevoegdheidsverdeling tussen deze verschillende rechtscolleges gebeurt intern binnen de rechtbank van eerste aanleg. Om deze reden zijn geschillen omtrent de bevoegdheid tussen bijvoorbeeld de correctionele rechtbank en de jeugdrechtbank binnen eenzelfde rechtbank van 18 Dat dit een uitsluitende bevoegdheid betreft blijkt uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie. Zie: Cass. 27 februari 1997, J.T. 1997, 434, R.W. 1997-98, 676, noot J. LAENENS, "De uitsluitende bevoegdheid van de politierechtbank". 19 Zie de hervormingen doorgevoerd door de zogenaamde Wet Potpourri I, meer bepaald de wet van 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 22 oktober 2015. 20 Zie evenwel artikel 155 Ger.W.. 194 eerste aanleg geen bevoegdheidsconflicten maar incidenten (zoals bedoeld in artikel 88, §2 Ger.W.).21 - Burgerlijke rechtbank: De burgerlijke rechtbank oordeelt krachtens artikel 568 Ger.W. over alle burgerlijke zaken die niet expliciet aan een andere rechter zijn toegewezen. Deze algemene bevoegdheidsomschrijving wordt aangeduid met de term "volheid van bevoegdheid". Men noemt de burgerlijk rechter van de rechtbank van eerste aanleg dan ook vaak de "rechter van gemeen recht" en de burgerlijke rechtbank het "gewone gerecht". De andere rechtbanken worden volgens deze interpretatie dan omschreven als "buitengewone rechtbanken".22 Door haar algemene bevoegdheidsomschrijving is de burgerlijke rechtbank bevoegd voor alle vorderingen behoudens die bevoegdheden die uitsluitend aan een ander rechtscollege zijn toegekend (bijvoorbeeld de vorderingen onder de 5000 euro dewelke aan de vrederechter zijn toegekend).23 Naast deze algemene bevoegdheid, beschikt de burgerlijke rechter ook over enkele toegewezen bevoegdheden. De belangrijkste daarvan staan opgesomd in artikel 569 Ger. W.. Het betreft bijvoorbeeld vorderingen betreffende de uitvoering van vonnissen en arresten, geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet, vorderingen tot verklaring van erfrechtelijke onwaardigheid, …. Tot slot treedt de burgerlijke rechtbank van de rechtbank van eerste aanleg op als beroepsrechter wanneer beroep wordt ingesteld tegen de vonnissen van de vrederechters in burgerlijke zaken boven de 2000 euro. 21 Zie ook: Cass. 11 mei 1984, Arr. Cass. 1983-84, 1181. 22 Zie bijvoorbeeld: B. MAES, Inleiding tot het Burgerlijk Procesrecht, Brugge, Die Keure, 2008, 84. 23 Benadrukt moet worden dat de burgerlijke rechtbank geen kennis mag nemen van bevoegdheden die de wetgever uitsluitend aan een ander rechtscollege heeft toegekend. Indien een ander rechtscollege over een bijzondere bevoegdheid beschikt, kan de burgerlijke rechtbank van de rechtbank van eerste aanleg nog steeds kennis nemen van deze vordering. 195 - Correctionele rechtbank: De correctionele rechtbank beoordeelt strafzaken. Het betreft: - hoger beroep tegen vonnissen van de politierechtbank - bestraffing van wanbedrijven. Het betreft misdrijven die strafbaar zijn met een gevangenisstraf van minstens acht dagen en ten hoogste vijf jaar en/of een geldboete. - bestraffing van gecorrectionaliseerde misdaden. Het betreft misdrijven die gestraft worden met een gevangenisstraf van meer dan vijf jaar maar die naar de correctionele rechtbank worden verwezen.24 - Familie- en jeugdrechtbank: Door de wet van 30 juli 201325 heeft elke rechtbank van eerste aanleg een familie- en jeugdrechtbank gekregen. Deze rechtbank bestaat uit een familierechtbank enerzijds en een jeugdrechtbank anderzijds. De jeugdrechtbank werd reeds in het leven geroepen door de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.26 De familierechtbank als dusdanig is ontstaan ten gevolge van de wet van 30 juli 2013. Jeugdrechtbank De rechtbank oordeelt over 'jeugdzaken', zijnde misdrijven gepleegd door jongeren beneden de leeftijd van 18 jaar. Opgemerkt moet worden dat de jeugdrechter niet bestraft. Zijn bevoegdheid bestaat er in om maatregelen van bewaring, behouding en opvoeding te bevelen. Wanneer de minderjarige evenwel meer dan 16 jaar oud is op het ogenblik van de feiten kan de minderjarige voor de gewone strafrechtbanken geleid worden wanneer het verkeersmisdrijven 24 Bij wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (BS 19 februari 2016, beter gekend als ‘Potpourri II’) werd de correctionalisering veralgemeend, zodat voortaan alle misdaden, zelfs die strafbaar zijn met levenslange opsluiting, correctionaliseerbaar zijn. Het onderzoeksgerecht (de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling) beslist voortaan soeverein welke rechtbank het meest geschikt is het misdrijf te behandelen. De wet bepaalt hiervoor geen criteria. 25 Wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie-en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013. 26 BS 15 april 1965. 196 betreft (artikel 36bis van de wet van 8 april 1965) of indien de hiervoor genoemde maatregelen niet geschikt blijken (artikel 57bis van de wet van 8 april 1965). Binnen deze materies beschikt de jeugdrechtbank net zoals de burgerlijke rechtbank over de volheid van bevoegdheid.27 Familierechtbank De familierechtbank bestaat uit de familiekamers en de kamers voor minnelijke schikking. De familierechtbank is bevoegd voor familiale geschillen. Deze bevoegdheid wordt nader uiteengezet in artikel 572bis Ger. W. en betreft onder andere de vorderingen m.b.t. de staat van personen (afstamming, adoptie, …), vorderingen tot nietigverklaring van de wettelijke samenwoning, vorderingen betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag, vorderingen met betrekking tot onderhoudsverplichtingen, … In beroep doet de familierechtbank uitspraak over sommige vonnissen van de vrederechter (artikel 577 Ger.W.). Het betreft onder andere verzoeken m.b.t. de voogdij van minderjarigen, verzoeken tot aanstelling van een curator, het verzet tegen de aansluiting van de minderjarige bij een beroepsvereniging, … De kamer voor minnelijke schikking heeft tot doel om op verzoek van een (of meerdere) partij(en) tot een minnelijke schikking te komen met betrekking tot de vordering. De rechter van de familierechtbank wijst de partijen op deze mogelijkheid en kan ook gedurende het geding op verzoek van de partijen of op eigen initiatief de zaak naar de kamer voor minnelijke schikking doorverwijzen. - Strafuitvoeringsrechtbank: De strafuitvoeringsrechtbanken werden in het leven geroepen door de wet van 17 mei 2006.28 Zij zijn actief sinds 1 februari 2007. 27 Zie: B. MAES, Inleiding tot het Burgerlijk Procesrecht, Brugge, Die Keure, 2008, 84 en 86. 28 Wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni 2006. 197 Niet elke rechtbank van eerste aanleg bevat een strafuitvoeringsrechtbank. Slechts de rechtbanken van eerste aanleg waar de zetel van een hof van beroep gevestigd is, bevatten er één (artikel 76, eerste lid Ger.W.). De strafuitvoeringsrechtbank is - anders dan de andere afdelingen van de rechtbank van eerste aanleg - niet enkel samengesteld uit een rechter maar tevens uit twee assessoren in strafuitvoeringszaken, waarvan één gespecialiseerd in penitentiaire aangelegenheden en één in sociale re-integratie (artikel 78 tweede lid Ger.W.). Deze assessoren zijn geen beroepsmagistraten maar lekenrechters. De beroepsrechter vormt samen met de twee assessoren een collegiale kamer die moet oordelen over de uitvoering van vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar betreft (artikel 92§1, laatste lid Ger.W.). Indien het uitvoerbaar gedeelte van een vrijheidsstraf minder of evenveel als drie jaar betreft, oordeelt de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank zetelend als alleensprekende rechter over de uitvoering van de vrijheidsstraf (art. 91, laatste lid Ger.W.). - Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, zetelend in kort geding: Naast de vier afdelingen van de rechtbank van eerste aanleg, beschikt de voorzitter van de rechtbank ook over de bevoegdheid van rechter in kortgeding (artikel 584 Ger.W.). Vanwege deze bevoegdheid kan de voorzitter in de gevallen die hij spoedeisend acht voorlopige maatregelen bevelen, die geen nadeel mogen toebrengen aan de zaak zelf (d.w.z. dat de beschikking van de rechter in kortgeding de rechter die over de grond van de zaak uitspraak moet doen, niet bindt). Deze uitspraken van de voorzitter worden beschikkingen (in kortgeding) genoemd en zijn uitvoerbaar bij voorraad (d.w.z. dat ze kunnen worden uitgevoerd niettegenstaande het instellen van een rechtsmiddel). 3° Arrondissementsrechtbank: 198 De arrondissementsrechtbank wordt gevormd door de voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg en de ondernemingsrechtbank en van de arbeidsrechtbank of door rechters uit deze rechtbanken die aangewezen worden om hun voorzitter te vervangen (artikel 74 Ger.W.). Deze rechtbank moet bij betwistingen betreffende de bevoegdheid van de rechtscolleges de bevoegde rechter aanduiden (art. 639 Ger.W.). Dit kan gebeuren doordat een rechtbank ambtshalve opwerpt onbevoegd te zijn (ambtshalve exceptie van materiële onbevoegdheid), op verzoek van één van de partijen of nog wanneer een van de partijen niet ingaat op een opgeworpen exceptie. Het ambt van openbaar ministerie wordt bij deze rechtbank waargenomen door de procureur des Konings en zijn substituten (artikel 150 Ger.W.). Het parket wordt door de arrondissementsrechtbank steeds gehoord. iii. Provinciaal niveau. Hof van Assisen: Het hof van assisen is de enige rechtbank die op provinciaal niveau georganiseerd wordt. Ze zetelt in de hoofdplaats van de provincie behoudens in Limburg waar het hof van assisen in Tongeren zetelt. Bovendien zijn er drie hoven van assisen in Brabant: één te Brussel voor het hoofdstedelijk arrondissement, één te Leuven voor de provincie Vlaams-Brabant en één te Nijvel voor de provincie Waals-Brabant. Het hof van assisen is geen permanent rechtscollege. Het wordt per zaak samengesteld en bestaat uit een jury en een zetel. De jury bestaat uit gezworenen. Dit zijn burgers die door het lot worden aangewezen. Er zijn 12 effectieve juryleden en enkele plaatsvervangende gezworenen. De zetel – oftewel het hof sensu stricto – bestaat uit beroepsmagistraten. Het betreft een voorzitter (een raadsheer uit het hof van beroep) en twee assessoren (rechters uit de rechtbank van eerste aanleg) (artikel 119-121 Ger.W.). Het openbaar ministerie wordt bij het hof van assisen waargenomen door een lid van het procuraat- generaal bij het hof van beroep. 199 Het hof van assisen is een strafrechtbank en is bevoegd voor misdaden. Dit zijn misdrijven die gestraft worden met een opsluiting van meer dan vijf jaar. Daarnaast is het hof van assisen ook bevoegd voor drukpersmisdrijven, behoudens deze ingegeven door racisme en xenofobie, en politieke misdrijven. Een politiek misdrijf wordt bestraft met een hechtenis en niet met een opsluiting. Dit onderscheid is eerder theoretisch, in de praktijk gaat het om dezelfde straffen. Bij wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie29 werd de correctionalisering veralgemeend, zodat voortaan alle misdaden, zelfs die strafbaar zijn met levenslange opsluiting, correctionaliseerbaar zijn. Het onderzoeksgerecht (de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling) beslist voortaan soeverein welke rechtbank het meest geschikt is het misdrijf te behandelen. De wet bepaalt hiervoor geen criteria. Door deze uitbreiding van correctionalisering tot alle misdaden is het aantal assisenzaken aanzienlijk gedaald. Deze wet van 5 februari 2016 heeft ook de bestaande procedure van het Hof van Assisen aangepast door onder meer de deelname van de beroepsrechters aan de deliberatie over de schuldvraag te voorzien. De magistraten van het hof worden dus betrokken bij het beraad over de schuldvraag jegens de beschuldigde. Ze stemmen evenwel niet mee over de schuldvraag, tenzij de jury met eenvoudige meerderheid (7/5) de beschuldigde schuldig verklaard. De motivering van de beslissing over de schuldvraag wordt ook geformuleerd in samenspraak met de zetel. Ook over de strafmaat spreken jury en zetel zich samen uit. iv. Op het niveau van het rechtsgebied: België kent vijf rechtsgebieden die door de Grondwet omschreven worden. In elk van deze rechtsgebieden zetelt één hof van beroep en één arbeidshof. Sinds de Wet van 1 december 2013 worden ook de arbeidsrechtbank en de ondernemingsrechtbank per rechtsgebied georganiseerd30. Net zoals bij de politierechtbanken en de rechtbanken voor eerste 29 BS 19 februari 2016, beter gekend als ‘Potpourri II’. 30 Met uitzondering van het rechtsgebied Brussel. 200 aanleg (zie supra) verhindert dit niet dat de verschillende afdelingen van de arbeidsrechtbank, resp. de ondernemingsrechtbank blijven bestaan. De zetels zijn: Brussel (voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, Vlaams- en Waals-Brabant), Gent (voor Oost- en West-Vlaanderen), Antwerpen (voor Antwerpen en Limburg), Luik (voor Luik, Namen en Luxemburg) en Bergen (voor Henegouwen). 1° Arbeidsrechtbank: De arbeidsrechtbank bestaat uit een voorzitter, ondervoorzitter(s), rechters in de arbeidsrechtbank en rechters in sociale zaken. De rechters in sociale zaken zijn geen beroepsrechters maar lekenrechters. Het openbaar ministerie wordt in de arbeidsrechtbank waargenomen door de arbeidsauditeur dewelke wordt bijgestaan door zijn substituten-arbeidsauditeurs. De arbeidsauditeur staat bovendien onder het gezag van de procureur-generaal bij het hof van beroep (artikelen 152 en 153 Ger.W.). De arbeidsrechtbank is bevoegd voor sociale geschillen (over arbeidsrecht en sociaal zekerheidsrecht) en dit ongeacht het bedrag van de vordering (artikel 578 Ger. W. en verder). De vonnissen van de arbeidsrechtbank zijn volgens artikel 617 in fine Ger. W. steeds vatbaar voor hoger beroep. De voorzitter van de arbeidsrechtbank beschikt tevens over de bevoegdheid om, zetelend in kort geding, voorlopige maatregelen te bevelen. Dit voor geschillen binnen de bevoegdheden van de rechtbank. (artikel 584, 2de lid Ger. W.). 2° Ondernemingsrechtbank: De ondernemingsrechtbank lijkt qua samenstelling sterk op de arbeidsrechtbank. Hij is samengesteld uit een voorzitter, eventueel ondervoorzitter(s), rechters in de ondernemingsrechtbank (beroepsrechters) en rechters in ondernemingszaken (lekenrechters). Het openbaar ministerie wordt er waargenomen door de procureur des Konings bijgestaan door zijn substituten (artikel 150 Ger.W.).31 31 Krachtens artikel 151, eerste lid Ger.W. kunnen één of meerdere substituten gespecialiseerd zijn in handelszaken. 201 De ondernemingsrechtbank is bevoegd voor alle geschillen tussen ondernemingen en dit ongeacht de waarde van het geschil. Een vordering van een particulier tegen een onderneming kan eveneens voor de ondernemingsrechtbank worden gebracht. De ondernemingsrechtbank behandelt dus geschillen tussen ondernemingen, zijnde natuurlijke personen die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefenen (handelaars, vrije beroepen en bestuurders), de rechtspersonen (vennootschappen, verenigingen en stichtingen) en organisaties zonder rechtspersoonlijkheid. Het geschil mag evenwel niet vallen onder de bijzondere bevoegdheid van andere rechtscolleges en die, wat natuurlijke personen betreft, geen betrekking hebben op een handeling die kennelijk vreemd is aan de onderneming. (artikel 573 Ger.W.). De ondernemingsrechtbank behandelt ook een aantal specifieke geschillen, ongeacht het bedrag van de vordering (artikel 574 Ger.W.), zoals bv. geschillen inzake vennootschappen, verenigingen of stichtingen, geschillen inzake intellectuele eigendomsrechten, geschillen inzake marktpraktijken, geschillen inzake wissel- en orderbrieven, vorderingen en geschillen rechtstreeks ontstaan uit een insolventieprocedure (faillissement en gerechtelijke reorganisatie). Daarnaast heeft de voorzitter van de ondernemingsrechtbank de bevoegdheid om, zetelend in kortgeding, voorlopige maatregelen te bevelen. De voorzitter kan ook het bestaan van oneerlijke handelspraktijken vaststellen en de staking ervan bevelen. Dit betreft een procedure zoals in kortgeding. Dit betekent dat de beslissing van de voorzitter uitmondt in een beslissing ten gronde. Een beslissing in kortgeding daarentegen bindt de rechter die uitspraak ten gronde moet doen niet. 3° Hof van Beroep: De hoven van beroep bestaan uit een eerste voorzitter, kamervoorzitters en raadsheren. Het openbaar ministerie wordt er waargenomen door de procureur-generaal bijgestaan door zijn (eerste) advocaten-generaal en substituten-procureur-generaal.32 32 Zie evenwel artikel 155 Ger.W.. 202 De hoven van beroep zijn niet opgedeeld in afdelingen zoals de rechtbank van eerste aanleg maar in kamers. Er zijn drie soorten kamers die zich ieder bezighouden met specifieke materies: kamers voor burgerlijke zaken, voor correctionele zaken en familie- en jeugdkamers33 (artikel 101, eerste lid Ger.W.). De hoven van beroep nemen kennis van: - beroepen tegen de vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en ondernemingsrechtbank, in zoverre deze niet in laatste aanleg zijn gewezen. - beroepen tegen de beschikkingen van de voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg en van de ondernemingsrechtbank, zetelend in kort geding. - strafvorderingen ten aanzien van personen die genieten van voorrang van rechtsmacht en tegen ministers. 4° Arbeidshof: De arbeidshoven bestaan uit een eerste voorzitter, kamervoorzitters, raadsheren in het Arbeidshof (beroepsrechters) en raadsheren in sociale zaken (lekenrechters). Het openbaar ministerie wordt waargenomen door het arbeidsauditoraat-generaal met (eerste)- advocaten-generaal en substituten-generaal. Deze arbeidsauditoraten-generaal staan onder toezicht van de procureurs-generaal bij de hoven van beroep. De arbeidshoven nemen kennis van: - beroepen tegen de vonnissen van de arbeidsrechtbank. - beroepen tegen de beschikkingen van de voorzitter van de arbeidsrechtbank, zetelend in kort geding. v. Nationaal niveau: 33 Ingevoerd door de wet van 30 juli 2013. 203 Hof van Cassatie: Artikel 147 Gw. bepaalt dat er voor heel België één Hof van Cassatie bestaat, zetelend te Brussel. Het Hof bestaat uit een eerste voorzitter, een voorzitter en raadsheren in het Hof van Cassatie. Het openbaar ministerie wordt uitgeoefend door de procureur-generaal, bijgestaan door (eerste) advocaten-generaal. Het Hof van Cassatie wordt bijgestaan door ten minste vijf en ten hoogste dertig referendarissen. Deze staan zowel de raadsheren als de leden van het parket bij. Het Hof van Cassatie bestaat uit drie kamers. - De eerste kamer behandelt de voorzieningen in burgerlijke zaken en ondernemingszaken. - De tweede kamer behandelt de voorzieningen in criminele, correctionele en politiezaken. - De derde kamer behandelt de voorzieningen tegen beslissingen in laatste aanleg gewezen door de arbeidshoven en arbeidsrechtbanken. De overige zaken worden door de eerste voorzitter verdeeld over de kamers. Elke kamer bevat een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling. Het Hof van Cassatie is het hoogste rechtscollege van de rechterlijke macht. Aldus ziet het er op toe dat de wet in de rechtspraak op een eenvormige wijze wordt toegepast. Het Hof is geen beroepshof. Een verzoek tot cassatie is een eigen rechtsmiddel dat onderscheiden moet worden van het hoger beroep. Het onderscheid is dat het Hof van Cassatie anders dan de beroepsrechters niet treedt in de beoordeling van de feiten zelf; het Hof oordeelt over de wijze waarop de rechter in laatste aanleg de zaak heeft beoordeeld en gaat de feiten daarbij niet na. Het Hof oordeelt daarbij “in rechte” en gaat meer bepaald na of de (lagere) rechter de “wet” (wetgeving in de materiële zin, maar ook de algemene rechtsbeginselen) correct heeft toegepast op de feiten. Het zal een vonnis of een arrest verbreken wanneer het een schending van de wet of een miskenning van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvoorwaarden vaststelt. Wanneer het Hof de bestreden rechterlijke beslissing vernietigt, wordt de zaak in beginsel naar een ander rechtscollege van dezelfde rang en hoedanigheid verwezen. Dit ander rechtscollege moet de grond van de zaak dan opnieuw onderzoeken en een nieuwe beslissing nemen (vb. na vernietiging 204 van een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen wordt de zaak verwezen naar het Hof van Beroep te Gent). Naast de taak om de eenheid in de rechtspraak te bewaren heeft het Hof van Cassatie ook enkele bijzondere bevoegdheden. De belangrijkste hiervan is de bevoegdheid om attributieconflicten te beslechten (artikel 158 Gw.). Andere specifieke bevoegdheden van het Hof van Cassatie zijn opgenomen in de artikelen 609-615 Ger.W.. vi. Militaire rechtscolleges. Vroeger bestonden de militaire rechtscolleges uit de krijgsraden in eerste aanleg en het Krijgshof in hoger beroep. Deze rechtscolleges werden samengesteld uit militairen dewelke werden bijgestaan door juristen. Bij de grondwetsherziening van 17 december 2002 werd artikel 157 Gw., eerste lid gewijzigd. Deze bepaling luidt thans als volgt: “Er zijn militaire gerechten wanneer de staat van oorlog bepaald in artikel 167, § 1, tweede lid, is vastgesteld. De organisatie van de militaire gerechten, hun bevoegdheid, de rechten en verplichtingen van de leden van deze gerechten, alsmede de duur van hun ambt worden bij wet geregeld.” Concreet betekent dit dat de militaire gerechten in vredestijd werden afgeschaft. Zij kunnen enkel nog bestaan in oorlogstijd. Daar het dus geen permanente rechtsinstellingen betreft worden ze in deze cursus niet verder besproken.34 d. De administratieve rechtscolleges. 34 Verwezen kan worden naar het standaardwerk: J. VERNIERS, Inleiding tot het militair strafrecht en strafprocesrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1992, 650p. 205 Op grond van artikel 145 Gw. hebben de federale overheid en de deelstaten talrijke administratieve rechtscolleges opgericht, die bevoegd zijn om uitspraak te doen over geschillen over subjectieve rechten die geen burgerlijke rechten zijn (politieke rechten).35 In België bestaat er een onoverzichtelijk geheel van administratieve rechtscolleges. Daarin neemt de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de eerste plaats in. Dit rechtscollege heeft immers een algemene bevoegdheid. Daarnaast bestaan er diverse administratieve rechtscolleges met specifiek omschreven bevoegdheden. Zo bijv. het Rekenhof, de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, de Raad voor de Vreemdelingenbetwistingen, enz. Voorbeelden van administratieve rechtscolleges: - Het Rekenhof (: federaal). - De Deputatie en de Raad voor Verkiezingsbetwistingen (: Vlaams administratief rechtscollege). - De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (: federaal) - De Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen (: Vlaams administratief rechtscollege). - De Raad voor Vergunningsbetwistingen (: Vlaams administratief rechtscollege). e. Arbitrage en bemiddeling. i. Arbitrage. Ondanks de grote hoeveelheid rechtscolleges verloopt de rechtsbedeling vaak traag. Dit brengt hoge kosten mee. Bovendien wordt soms aangekaart dat de rechters niet altijd even deskundig zijn in alle geschillen. Om die reden verkiezen burgers soms hun geschillen voor te leggen aan rechters die ze zelf kiezen. Dergelijke rechters worden "arbiters" of "scheidsrechters" genoemd. 35 Uitgezonderd de mogelijkheid om administratieve rechtscolleges bevoegd te maken om te beslissen over de burgerrechtelijke gevolgen van hun beslissingen, zoals voorzien in artikel 144, tweede lid Gw. 206 De rechtsbedeling door scheidsrechters heet "arbitrage". Arbitrage gebeurt vaak ter beslechting van handelsgeschillen. Arbitrage moet plaatsvinden in een wettelijk kader. Vandaar dat het Gerechtelijk wetboek in de artikelen 1676-1723 een kader schetst waarin de arbitrage kan plaatsvinden. Deze artikelen schetsen de volgende krachtlijnen: Een geschil kan maar aan arbitrage onderworpen worden indien er een arbitrageovereenkomst is gesloten. De scheidsrechters beslechten het geschil in beginsel door de "regelen des rechts" toe te passen. De partijen kunnen, eens de procedure gestart is, evenwel overeenkomen dat het scheidsgerecht naar billijkheid mag oordelen. ii. Bemiddeling. Naast de mogelijkheid om een geschil te onderwerpen aan arbitrage, kunnen partijen ook overeenkomen hun geschil aan een bemiddelingsprocedure te onderwerpen. Het wettelijk kader rond bemiddeling is opgenomen in de artikelen 1724 e.v. Ger.W.. In principe is bemiddeling in dezelfde gevallen mogelijk als arbitrage, met name wanneer geschillen vatbaar zijn om door een dading geregeld te worden. Evenwel somt artikel 1724 Ger.W. ook andere geschillen op die aan bemiddeling onderworpen kunnen worden. Het is belangrijk de arbitrage en de bemiddeling goed te onderscheiden. In de memorie van toelichting van de wet die de bemiddeling in het leven riep, wordt bemiddeling omschreven als "een proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen, dat wordt geleid door een onafhankelijke derde die de communicatie vergemakkelijkt en poogt de partijen ertoe te brengen zelf tot een oplossing te komen."36 36 Memorie van Toelichting, Parl. St. Kamer 2003-2004, nr. 51 0327/001, p. 5-6. 207 Het verschil met arbitrage ligt er dus in dat de bemiddelaar anders dan de arbiter niet zelf tot een oplossing zal komen. Het zijn de partijen die dit behoren te doen. De bemiddelaar helpt hen hierbij maar kan geen beslissing nemen. In het Gerechtelijk Wetboek zijn twee vormen van bemiddeling opgenomen. Het betreft de buitengerechtelijke bemiddeling (artikel 1730-1733 Ger.W.) en de gerechtelijke bemiddeling (1734-1737). 2.3. Het objectief contentieux. Naast het subjectief contentieux waarin de rechter uitspraak moet doen over de subjectieve rechten en plichten waarover partijen in concrete geschillen beschikken, bestaat er ook een objectief contentieux. In het objectief contentieux doet de rechter geen uitspraak over de rechten die aan bepaalde rechtssubjecten toekomen doch spreekt hij zich uit over wat het recht inhoudt zonder dit recht te betrekken op een concreet geschil. Het komt er op neer dat de rechter zegt wat het objectief recht is, zonder dat een concreet geschil over rechten verplichtingen dient te worden beslecht. In België zijn het Grondwettelijk Hof en de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (in het kader van het beroep tot nietigverklaring) bevoegd voor het objectief contentieux. Zie eerder hoofdstuk "De handhaving van de normenhiërarchie". 3. Internationale rechtscolleges. Naast de nationale rechtscolleges zijn er tevens verschillende internationale rechtscolleges wiens rechtspraak betrekking heeft op de Belgische rechtsorde, met name: - het Benelux Gerechtshof, - het Hof van Justitie van de Europese Unie, - het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Unie, - het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, - het Internationaal Gerechtshof, - het Internationaal Strafgerechtshof. Deze rechtscolleges worden besproken in de hoorcolleges van Prof. dr. S. Smis. 208 4. Beginselen die het recht spreken beheersen - beginselen van behoorlijke rechtsbedeling. Het hoofdstuk over de beginselen van behoorlijke rechtsbedeling werd geschreven door mevrouw July Mollin. 4.1. Begrip. Deze beginselen zijn deels terug te vinden in internationale verdragen, met name artikel 6 EVRM37 en artikel 14 IVBPR38. Sommige hebben tevens grondwettelijke verankering gekregen. Andere beginselen van behoorlijke rechtsbedeling vinden hun grondslag in de rechtspraak die hen als algemene rechtsbeginselen heeft bevestigd. In het kader van de behoorlijke rechtsbedeling, neemt artikel 6 EVRM een prominente plaats in. Art. 6 EVRM luidt als volgt: “1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden. 2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. 3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten: a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging; 37 Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van 4 november 1950. 38 Het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (afgekort IVBPR of BUPO). 209 b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging; c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen; d. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge; e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.” In dit artikel zijn de volgende beginselen van behoorlijke rechtsbedeling verankerd: - Het recht tot toegang tot de bij wet ingestelde rechter - Het openbaarheidsbeginsel - Het onafhankelijkheidsbeginsel - Het onpartijdigheidsbeginsel - De redelijke termijneis - Het beginsel van de wapengelijkheid Achtereenvolgens zullen deze beginselen alsook het verbod op rechtsweigering, het verbod om uitspraak bij wijze van algemene regel te doen en het motiveringsbeginsel worden besproken. 4.2. Recht tot toegang tot de bij wet ingestelde rechter. Zowel artikel 6 EVRM als artikel 13 Gw., verwoorden het beginsel van de “natuurlijke rechter.”39 In artikel 6.1 EVRM wordt dit als volgt geformuleerd: “1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.” 39 J. VELAERS, Bronnen en beginselen van het recht, cursus academiejaar 2009-2010, Cursusdienst Universitas, 116 p. 210 Artikel 13 Gw. luidt als volgt: “Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent.” In een rechtstaat worden conflicten beslecht door de rechter, zodat eenieder het recht heeft om zich, wanneer hij in een conflict verwikkeld is, tot de rechter te wenden.40 Dit beginsel vloeit voort uit een ander beginsel, nl. het verbod van eigenrichting of nog het verbod om zichzelf recht te verschaffen. Ons rechtssysteem wil vermijden dat het “recht van de sterkste” zal heersen en verhindert bijgevolg dat men zichzelf “recht” doet. Deze beginselen brengen met zich mee dat een rechtsstaat in een rechtssysteem dient te voorzien opdat rechtsonderhorigen hun recht kunnen afdwingen. Uit het beginsel van het recht op toegang tot de rechter volgt ook de regeling inzake de juridische bijstand aan minvermogenden.41 De overheid is belast met de positieve verplichting om de toegang tot de rechter te kunnen uitoefenen. Dit impliceert onder meer dat iedereen recht heeft om een advocaat te raadplegen. Minvermogenden hebben recht op rechtsbijstand (artikel 23 Ger.W.). Het recht op toegang tot de rechter houdt ook verband met de regeling inzake de rechtsplegingsvergoeding. Immers beoogt deze vergoeding de toegang tot de rechter te vergemakkelijken, althans voor de partijen wier aanspraken gegrond zijn.42 4.3. Openbaarheid. Artikel 6 EVRM waarborgt het grondrecht om in een burgerlijk proces door een rechter te worden berecht, die zijn vonnis in het openbaar uitspreekt na openbare debatten.43 Ook de Grondwet waarborgt het recht op openbaarheid van de behandeling en van de uitspraak. Artikel 148 Gw. luidt als volgt: “De terechtzittingen van de rechtbanken zijn openbaar, tenzij de openbaarheid gevaar oplevert voor de orde of de goede zeden; in dat geval wordt zulks door de rechtbank bij vonnis verklaard. 40 K. Wagner, Burgerlijk procesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2014, 94. 41 K. Wagner, Burgerlijk procesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2014, 94. 42 K. Wagner, Burgerlijk procesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2014, 94. 43 K. Wagner, Burgerlijk procesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2014, 161. 211 Inzake politieke misdrijven en drukpersmisdrijven kan het sluiten der deuren niet dan met algemene stemmen worden uitgesproken.” De door artikel 148 Gw. gewaarborgde openbaarheid houdt in dat de zittingzaal waar de terechtzitting plaatsvindt toegankelijk is voor het publiek. De openbare terechtzitting dient als waarborg voor een eerlijk proces en beschermt tegen rechterlijke willekeur. Bovendien garandeert deze openbaarheid dat democratische controle mogelijk is, hetgeen essentieel is voor het behoud van het vertrouwen van de samenleving in de rechtsbedeling. Dankzij de openbaarheid kan de media, als public watchdog, verslag uitbrengen over het verloop van processen, wat essentieel is in de democratische rechtsstaat.44 Art. 149 Gw. bepaalt het volgende: “Elk vonnis is met redenen omkleed. Het wordt openbaar bekendgemaakt op de wijze bepaald door de wet. In strafzaken wordt het beschikkend gedeelte uitgesproken in openbare terechtzitting.” Aanvankelijk voorzag artikel 149 Gw. dat elk vonnis in openbare terechtzitting diende te worden uitgesproken. Het kwam er dus op neer dat het vonnis in openbare terechtzitting diende te worden voorgelezen; het betrof dus een verplichting tot mondelinge mededeling. Deze verplichting werd dan ook als onredelijk ervaren omwille van het ermee gepaard gaande tijdverlies. Het integrale voorlezen van de vonnissen in openbare zitting was dan ook reeds geruime tijd een fictie geworden.45 In 2019 werd artikel 149 Gw. herzien zodat werd afgestapt van de vereiste van de uitspraak van het vonnis in openbare terechtzitting.46 Thans voorziet de Grondwet dat het vonnis wordt “openbaar bekendgemaakt op de wijze bepaald krachtens de wet”. Op de openbare bekendmaking wordt dus niet toegegeven, maar de wetgever zal voortaan de nadere regels daarvan bepalen. De beginselen zal hij zelf voor zijn rekening nemen, en het is de bedoeling dat dat neerkomt op de integrale, maar na verloop van tijd geanonimiseerde bekendmaking online, met behoud van de mogelijkheid het vonnis in openbare terechtzitting uit te spreken, ofwel wanneer de bekendmaking op het internet (nog) niet mogelijk is, ofwel, en in dat geval onverminderd publicatie op de website, wanneer de voorzitter van de zetel die de beslissing 44 J. VELAERS, De Grondwet. Een artikelsgewijze commentaar, III, Brugge, die Keure, 2019, 115. 45 J. VELAERS, De Grondwet. Een artikelsgewijze commentaar, III, Brugge, die Keure, 2019,129. 46 Herziening 22 april 2019 van artikel 149 van de Grondwet wat de openbaarheid van de vonnissen en arresten betreft, BS 2 mei 2019. 212 heeft gewezen van oordeel is dat die openbare uitspraak een meerwaarde biedt, bijvoorbeeld in zaken die de publieke opinie beroeren.47 De openbaarheid van de uitspraak is onontbeerlijk voor het vertrouwen van de burger in justitie. Aldus wordt de mogelijkheid voor het publiek om geïnformeerd te worden over het bestaan van een geschil en het verloop ervan gegarandeerd.48 4.4. Onafhankelijkheid. De onafhankelijkheid van het gerecht wordt zowel door artikel 6 EVRM als artikel 151 Gw. gewaarborgd. Artikel 151, §1, eerste lid Gw. luidt als volgt: “De rechters zijn onafhankelijk in de uitoefening van hun rechtsprekende bevoegdheden.” De schijn van afhankelijkheid is voldoende om dit beginsel te schenden. De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht is geënt op de trias politica-leer van Locke en Montesquieu. Deze leer verdedigt de stelling dat de verschillende staatsmachten, in het belang van een democratische staatsorganisatie, onafhankelijk van elkaar dienen te opereren. De belangrijkste veruitwendiging van de trias politica-leer is de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. In de huidige staatsstructuur van de meeste moderne staten, werken de wetgevende en uitvoerende macht eerder via het systeem van checks and balances, waarbij er een onderlinge afhankelijkheid heerst en ze elkaar controleren.49 De rechterlijke macht echter dient in onafhankelijkheid van de twee andere machten te opereren. In 1998 werd artikel 151 Gw. met betrekking tot de benoeming van rechters grondig gewijzigd. De bedoeling daarvan was om via de voordrachten van de Hoge Raad voor de Justitie politieke beïnvloeding uit te sluiten. 47 Voorstel tot herziening van artikel 149 van de Grondwet wat de openbaarheid van de vonnissen en arresten betreft, Parl. St. Kamer, 2016-17, nr. 2628/1, 4. 48 B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, proefschrift, KU Leuven, 1999, vol.1, 7 p. 49 MC. BURKENS, HRBM. KUMMELING, BP. VERMEULEN en RJGM. WIDDERSHOVEN, Beginselen van de democratische rechtsstaat, inleiding tot de grondslagen van het Nederlandse staats-en bestuursrecht, Kluwer, 2006, 108 p. 213 Teneinde de onafhankelijkheid te waarborgen en politieke druk tegen te gaan, bepaalt artikel 152 Gw. ook dat de rechters voor het leven worden benoemd. (artikel 152 Gw.). De Raad van State ziet strikt toe of de benoemingsbesluiten voldoen aan onder meer het gelijkheidsbeginsel.50 De benoeming voor het leven geldt enkel ten aanzien van magistraten en niet ten aanzien van specifieke mandaten (zoals korpschef, onderzoeksrechter). Specifieke mandaten kunnen worden vernieuwd voor de wettelijk voorgeschreven termijnen, die verspreid zijn terug te vinden in het Gerechtelijk Wetboek. Geen rechter kan uit zijn ambt worden ontzet of geschorst dan door een beslissing van het Hof van Cassatie (onderdeel van de rechterlijke macht) indien hij zijn ambtsplichten heeft verzuimd, of afbreuk heeft gedaan aan de waardigheid van het ambt (artikel 409 Ger. W.). Opruststelling gebeurt op de bij de wet bepaalde leeftijd. De rechters genieten het bij wet bepaald pensioen (artikel 152 Gw.). De overplaatsing van een rechter kan niet geschieden dan door een nieuwe benoeming en met zijn toestemming (artikel 152 Gw.). De rechter dient de onverenigbaarheidsregels ter vrijwaring van zijn onafhankelijkheid, te respecteren. Zo is het een rechter niet toegestaan om van een regering bezoldigde ambten te aanvaarden, tenzij hij die onbezoldigd uitoefent en behoudens de gevallen van onverenigbaarheid bij de wet bepaald (artikel 155 Gw.). Opdat de rechter het vertrouwen van de burger kan blijven genieten, dient hij een aantal ambtsplichten te respecteren (bekwaamheid, loyauteit, discretie, objectiviteit). 51 Het verzuim deze ambtsplichten te respecteren, kan aanleiding geven tot het opleggen van disciplinaire sancties. (art. 404 e.v. Ger. W.) Voor de leden van de rechterlijke orde werden twee tuchtrechtbanken en twee rechtbanken in hoger beroep opgericht. Het betreft niet permanente rechtscolleges, die worden samengesteld uit twee magistraten, een assessor en een stafhouder. De 50 J. VELAERS, Bronnen en beginselen van het recht, cursus academiejaar 2010-2011, Cursusdienst Universitas, 120 p. Zie ook RvS nr. 88 426, 29 juni 2000. 51 J. VELAERS, Bronnen en beginselen van het recht, cursus academiejaar 2010-2011, Cursusdienst Universitas, 121 p. 214 assessoren worden aangewezen uit de leden van de zittende magistratuur, de leden van het openbaar ministerie en het gerechtelijk personeel. (art. 409 Ger. W.) 4.5. Onpartijdigheid. Onpartijdigheid dient onderscheiden te worden van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De onafhankelijkheid dient als institutionele waarborg ter garantie van de onpartijdigheid van de rechter. Onpartijdigheid heeft betrekking op de houding en het gedrag van de rechter tijdens het geding met betrekking tot het geschil. De rechter mag niet bevooroordeeld zijn in een bepaalde zaak. 52 De houding van de rechter moet onbevangen zijn en zonder vooringenomenheid.53 Hier geldt het adagium “Justice must not only be done, it must also be seen to be done.” Dit betekent dat de rechter niet enkel onpartijdig moet zijn, maar dat de maatschappij ook deze indruk moet krijgen. Er mag dus evenmin een schijn van partijdigheid zijn. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet de schijn in concreto worden beoordeeld.54 De rechterlijke onpartijdigheid behelst twee onderscheiden aspecten. De rechter moet zowel de toets van de subjectieve onpartijdigheid als de objectieve onpartijdigheid doorstaan. De subjectieve onpartijdigheid heeft betrekking op het persoonlijk gedrag van de rechter (vb. de rechter die zijn mening over het conflict reeds bekend heeft gemaakt, alvorens de zaak behandeld wordt/uitspraak wordt gedaan). De objectieve - of nog de structurele of functionele - onpartijdigheid behelst de plaats van de rechter in het rechterlijk systeem, ongeacht zijn persoonlijke gedraging. De vraag die men hier dient te stellen is niet of de rechter persoonlijk blijk heeft gegeven partijdig te zijn, maar wel of dit – o.a. gelet op de eerdere functies van de rechter - kan worden gevreesd. 52 R. DE CORTE en B. DE GROOTE, Handboek civiel recht (Herziene editie), Gent, Larcier, 2010, randnr. 645. 53 PB. CLITEUR, “De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht: acht vormen” in JP LOOF (ed.), Onafhankelijkheid en onpartijdigheid: de randvoorwaarden voor het bestuur en beheer van de rechterlijke macht, Leiden, Stichting NJCM-Boekerij, 1999, 9 p. 54 J. VELAERS, Bronnen en beginselen van het recht, cursus academiejaar 2010-2011, Cursusdienst Universitas, 124 p. 215 Vb. een magistraat die eerst als lid van het Openbaar Ministerie de zaak heeft behandeld, mag later niet als zetelende magistraat in dezelfde zaak optreden; familiale relaties tussen de rechter en een partij die voor hem verschijnt.. In het kader van de rechterlijke onafhankelijkheid, inzonderheid de rechterlijke onpartijdigheid dienen de rechterlijke wraking, verschoning en onttrekking te worden geplaatst. Wraking kan worden omschreven als het weren van een rechter om kennis te nemen van een zaak op basis van gronden die zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid in het gedrang kunnen brengen.55 Indien een rechter – hetzelfde geldt voor een ambtenaar van het openbaar ministerie (artikel 832 Ger. W.), een arbiter (artikel 1690 Ger. W.) en een gerechtskundige (artikel 966 Ger. W.) - van partijdigheid of afhankelijkheid wordt verdacht, kan hij onder bepaalde limitatieve voorwaarden uit de zaak worden geweerd (artikel 828 Ger. W.).56 Indien de rechter niet in de wraking berust, zal de eis tot wraking worden beoordeeld door de onmiddellijk hogere rechtsinstantie (behoudens op het niveau van het Hof van Cassatie). 57 Indien de wraking wordt toegelaten, wordt aan de gewraakte rechter het bevel gegeven zich van de zaak te onthouden (artikel 838, tweede lid Ger. W.). Indien de wraking wordt verworpen, mag de rechter indien er redenen toe zijn en indien hij zich had onthouden in de zaak zitting te nemen, schadevergoeding vorderen (artikel 840 Ger. W.) Verschoning houdt in dat de rechter zelf zich onthoudt kennis te nemen van een zaak omwille van een bestaande wrakingsgrond (artikel 831 Ger. W.). Elke rechter die zelf voorziet dat zijn of haar onpartijdigheid in het geding kan zijn, dient vooraf een verzoek in te dienen zich te mogen verschonen. Dat betekent dat de rechter vraagt zichzelf te laten vervangen in de betreffende procedure. Een vordering tot onttrekking van de zaak strekt ertoe een zaak, die op regelmatige wijze aanhangig werd gemaakt voor een bepaalde rechter, te onttrekken aan deze gevatte rechter en toe te wijzen aan een andere rechter.58 Deze vordering kan op grond van vier door de wet voorziene gevallen 55 M. CASTERMANS, Gerechtelijk Privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 455 p. 56 J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 507 p. 57 M. CASTERMANS, Gerechtelijk Privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 455 p. 58 M. CASTERMANS, Gerechtelijk Privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 221 p. 216 worden ingesteld (artikel 648 Ger. W.). Deze vordering dient steeds voor het Hof van Cassatie te worden gebracht. 4.6. Redelijke termijn-vereiste. Uit de artikelen 6 EVRM en 14 IVBPR volgt dat processen binnen een redelijke termijn moeten worden afgedaan. Uit het recht op een eerlijk proces volgt ook het recht om te worden berecht binnen een redelijke termijn. De redelijke termijn waar de mensenrechtenverdragen naar verwijzen, dient in concreto te worden nagegaan. De redelijke termijn is immers een feitenkwestie.59 Dat de rechter moet uitspraak doen binnen een redelijke termijn, is een vereiste die vooral in de context van de gerechtelijke achterstand van groot belang is. 4.7. Het beginsel van de wapengelijkheid. Het beginsel van de wapengelijkheid wordt gewaarborgd door artikel 6, al. 1 EVRM en artikel 14, al. 1 IVBPR. Dit beginsel houdt in dat degene tegen wie een eis wordt geformuleerd, het recht heeft zich te verdedigen. Vervolgens kan de eiser verweer voeren tegen de verdediging. Beide partijen moeten in gelijke mate de mogelijkheid hebben om door de rechter te worden gehoord, zich op de feiten te beroepen en bewijs te leveren.60 Dit beginsel is een uitwerking van het recht op tegenspraak zoals vertaald in het adagium “audite et alteram partem” (hoor ook de andere (of tegen)partij), dat weliswaar een sterke uitbreiding heeft ondergaan. Het beginsel van de wapengelijkheid houdt tevens het recht op bijstand van een advocaat in.61 59 Cass. 12 maart 1956, Pas 1956, I, 739. 60 G. Verschelden en S. Lust, Inleiding tot het privaatrecht, Acco, Leuven, 2010, 140. 61 J. VELAERS, Bronnen en beginselen van het recht, cursus academiejaar 2010-2011, Cursusdienst Universitas, 126 p. 217 4.8. Verplichting om uitspraak te doen. De rechter is verplicht het voorgelegde geschil ten gronde te beslechten, tenzij de vordering onontvankelijk is of hij niet bevoegd is. Artikel 5 Ger.W.: “Rechtsweigering bestaat wanneer de rechter weigert recht te spreken onder enig voorwendsel, zelfs van stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid van de wet.” Artikel 258 Sw. stelt rechtsweigering door de rechter strafbaar. Wanneer de wet leemten, dubbelzinnigheden of onvolledigheden vertoont, zal de rechter dus de nodige creativiteit aan de dag moeten leggen om te voldoen aan de verplichting om recht te spreken.62 4.9. Verbod om algemene regels uit te spreken. Artikel 6 Ger. W.: “De rechters mogen in de zaken die aan hun oordeel onderworpen zijn, geen uitspraak doen bij wege van algemene en als regel geldende beschikking.” Deze bepaling veruitwendigt de principieel verschillende taak van een rechter ten aanzien van de wetgevende macht. De rechter is niet gelegitimeerd om een uitspraak te doen bij wijze van algemene en als regel geldende regel. In de continentale rechtstraditie, waaronder het Belgisch rechtssysteem ressorteert, wordt het rechtersrecht (judge made law) afgewezen. Rechters maken geen recht, ze interpreteren het recht in elke zaak opnieuw. Een rechterlijke uitspraak geldt enkel ten aanzien van de in het geding zijnde partijen (inter partes), en niet ten aanzien van derden die geen partij waren bij de gerechtelijke procedure. (uitzonderingen: zie hoofdstukken betreffende het Grondwettelijk Hof en de Raad van State) 4.10. Motiveringsplicht. Artikel 149 Gw. verankert de motiveringsplicht als volgt: “Elk vonnis is met redenen omkleed. Het wordt in openbare terechtzitting uitgesproken.” 62 J. VELAERS, Bronnen en beginselen van het recht, cursus academiejaar 2010-2011, Cursusdienst Universitas, 127 p. 218 De motivering van vonnissen en arresten is een wezenlijke waarborg tegen willekeur en geldt als bewijs dat de rechter de voorgedragen middelen zorgvuldig heeft onderzocht en de uitspraak heeft beredeneerd.63 Deze verplichting is dus essentieel in een democratische rechtsstaat. Via de motiveringsplicht (met name de verplichting om de redenen die de rechter ertoe hebben aangezet om in een bepaalde zin te beslissen) wordt het mogelijk controle uit te oefenen op het rechterlijk optreden. De veruitwendigde motieven laten ook toe de haalbaarheid of opportuniteit te beoordelen van het instellen van een rechtsmiddel tegen de rechterlijke beslissing. De motiveringsplicht dient, ten slotte, de rechtsvorming en de rechtsontwikkeling. Deze plicht bepaalt derhalve de gezaghebbende waarde van rechtspraak als formele bron van het recht.64 5. Rechtspraak als formele bron van recht. Rechtspraak is niet algemeen bindend zoals een wet, die een algemene draagwijdte heeft: een gerechtelijke uitspraak met gezag van gewijsde geldt in beginsel enkel inter partes (tussen partijen) en niet erga omnes (jegens iedereen). De partijen in een proces zijn dus wel gebonden door een uitspraak van de rechter. D.w.z. dat de rechtspraak als bron van recht geen bindend karakter heeft. Dit volgt uit het beginsel van de scheiding der machten (zie Hoofdstuk De instellingen) en uit het verbod voor de rechter om algemene regels uit te spreken (artikel 6 Ger.W., zie hiervoor). Want zou een rechter een uitspraak mogen doen bij wijze van algemeen geldende en dus bindende beschikking, dan zou hij in principe optreden als wetgever. Dat de gerechtelijke uitspraak geen bindende kracht heeft als bron van recht, betekent niet alleen dat de uitspraak geen algemene gelding heeft. Het impliceert ook dat rechtscolleges in beginsel niet verplicht kunnen worden om rekening te houden met andere, vroegere uitspraken in identieke of gelijkaardige zaken. In tegenstelling tot het Angelsaksisch recht, kent ons rechtssysteem geen bindend precedentenrecht. In vrijwel alle common-law jurisdicties heeft de precedentenleer een bijzondere vorm gekregen, gekend als “stare decisis et quieta non movere” (vrij vertaald: volharden in datgene 63 Cass.12 mei 1932, Pas. 192, I, 166. 64 G. Verschelden en S. Lust, Inleiding tot het privaatrecht, Acco, Leuven, 2010, 142. 219 wat is besloten en datgene wat tot rust is gekomen niet meer bewegen): dit houdt in dat onder bepaalde omstandigheden de ratio decidendi (de “rechtsregel” die in een rechterlijke uitspraak besloten ligt), en niet meer dan dat, in alle andere, in relevante opzichten gelijkaardige gevallen moet worden gevolgd omdat, en slechts omdat, de eerdere uitspraak werd gedaan.65 Als bron van recht is de rechtspraak echter wel gezaghebbend. Wanneer een rechtscollege uitspraak doet over een bepaald juridisch vraagstuk, dan wordt deze uitspraak dikwijls toch als precedent door andere rechtscolleges beschouwd. Andere rechtscolleges kunnen dus rekening houden met een vroegere uitspraak (van een hoger rechtscollege) en kunnen dat precedent volgen. Hoe hoger een rechtscollege in de hiërarchie van de organisatie van de rechterlijke macht, hoe groter de gezaghebbende waarde van diens uitspraken.66 Vaste rechtspraak: wanneer rechtscolleges, hoewel zij daartoe niet verplicht zijn, toch op uniforme wijze uitspraken doen in identieke of gelijkwaardige gevallen, spreekt men van vaste rechtspraak. Deze vaste rechtspraak kan in bepaalde mate bijdragen tot rechtszekerheid. Er zijn drie uitzonderingen op het niet-bindend karakter van de rechtspraak als formele bron van recht: - objectief contentieux - prejudiciële vraagstelling - cassatie - objectief contentieux: vernietigingsarresten van het Grondwettelijk Hof (over een beroep tot vernietiging van een wet, decreet of ordonnantie) en vernietigingsarresten van de Raad van State (over een beroep tot vernietiging van een akte of een reglement van een administratieve overheid) hebben gezag van gewijsde erga omnes. - prejudiciële vraagstelling: de rechter die een prejudiciële vraag heeft gesteld (aan het Grondwettelijk Hof, het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Benelux Gerechtshof) is gebonden door het arrest dat de vraag beantwoordt. 65 M. Adams, “De precedentenwerking van rechterlijke uitspraken”, Jura Falconis, 1996-97, 747-762. 66 W. Schreurs, F. Eggermont, S. Smis en P. Paepe, m.m.v. S. Gutwirth, Praktijkboek rechtsmethodologie, Brugge, die Keure, 2008, 178. 220 - cassatie: Artikel 1110, vierde lid Ger.W. voorziet dat het gerecht na verwijzing zich naar het arrest van het Hof over het beslechte rechtspunt moet voegen. Voor zover dat gerecht het arrest van het Hof van Cassatie daadwerkelijk volgt, staat er geen cassatieberoep meer open.67 6. Enkele begrippen. 6.1. Het gezag van de rechterlijke uitspraak gezag van gewijsde: elke eindbeslissing van de rechter geniet vanaf de uitspraak gezag van gewijsde. De rechter zal gezagshalve het geschil beëindigen. De partijen moeten zich daarbij neerleggen. Wat de rechter heeft beslist, mag niet meer ter discussie worden gebracht. Uit artikel 25 Ger.W. volgt dat een vordering met hetzelfde voorwerp en dezelfde oorzaak (ongeacht de ingeroepen rechtsgrond) tussen dezelfde partijen, handelend in dezelfde hoedanigheid, niet opnieuw kan worden ingesteld. res judicata pro veritate habetur: het gewijsde geniet een bijzondere rechtskracht, met name een vermoeden van waarheid, van rechtmatigheid (zie artikelen 1350, 3° en 1352 BW). Het betreft een weerlegbaar vermoeden (juris tantum). relatief gezag van gewijsde – inter partes – res inter alios judicata, aliis nec nocet noc prodest: het gezag van gewijsde van een gerechtelijke beslissing blijft in beginsel beperkt tot de partijen in het geding. Uitzondering: gezag van gewijsde erga omnes: vernietigingsarresten van het Grondwettelijk Hof en van de Raad van State hebben een gezag van gewijsde erga omnes. Immers geldt de vernietiging voor iedereen, dus ook voor zij die niet bij het geding waren betrokken. voorlopig gezag van gewijsde: het gezag van gewijsde blijft bestaan zolang de beslissing niet middels een rechtsmiddel ongedaan werd gemaakt. 67 M. Van Der Haegen, “Potpourri V maakt cassatierechtspraak bindend na verwijzing”, Juristenkrant 2017, afl. 354, 1. 221 kracht van gewijsde: wanneer tegen een gerechtelijke beslissing geen verzet of hoger beroep meer mogelijk is (door het verstrijken van de daarvoor voorziene termijnen), verwerft de beslissing kracht van gewijsde (art. 28 Ger.W.). 6.2. Rechtsmiddelen: Rechtsmiddelen zijn instrumenten die de partijen kunnen instellen om een gerechtelijke beslissing te laten herzien en zo een nieuwe uitspraak over hetzelfde geschil te bekomen. Voor het burgerlijk recht bestaat er geen algemeen rechtsbeginsel van dubbele aanleg. Volgens vaste rechtspraak is het Grondwettelijk Hof van oordeel dat de Grondwet, het EVRM en evenmin enig rechtsbeginsel voor het overige in een recht op een dubbele aanleg voorzien (buiten de context van het strafrecht): “Noch artikel 13 van de Grondwet, noch artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarborgen een recht op een dubbele aanleg (EHRM, grote kamer, 26 oktober 2000, Kudla t. Polen, § 122; 18 december 2007, Marini t. Albanië, § 120; 17 juli 2012, Muscat t. Malta, § 42). Behalve in strafzaken, bestaat er bovendien geen algemeen rechtsbeginsel dat het bestaan van een rechtspraak in twee instanties oplegt.”68 In de strafrechtspleging daarentegen is het recht op dubbele aanleg een fundamenteel recht dat in het EVRM wordt erkend. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen gewone en buitengewone rechtsmiddelen: gewone rechtsmiddelen: hoger beroep – verzet; deze zijn in beginsel steeds beschikbaar voor partijen. In principe heeft verzet een schorsende werking ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de bestreden gerechtelijke beslissing. Tot voor kort had ook hoger beroep in principe een dergelijke schorsende werking. Bij wet van 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen 68 GwH 13 november 2014, nr. 167/2014, overw. B.10.1; zie bijvoorbeeld ook GwH 12 juli 2012, nr. 88/2012, overw. B.20.1; GwH 8 juli 2010, nr. 85/2010, overw. B.8. 222 inzake justitie (beter gekend als potpourri I)69 werd de schorsende werking van het hoger beroep, behoudens een aantal uitzonderingen, evenwel opgeheven. buitengewone rechtsmiddelen: voorziening in cassatie, derdenverzet, het verhaal op de rechter, de herroeping van gewijsde, de intrekking; deze kunnen enkel worden aangewend in welbepaalde door de wet omschreven gevallen. In principe hebben deze rechtsmiddelen geen schorsende werking ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de bestreden gerechtelijke beslissing. 69 BS, 22 oktober 2015. 223 H. RECHTSLEER. Rechtsleer omvat het geheel van de opvattingen van de rechtsgeleerden. Deze opvattingen zijn terug te vinden in het geheel van geschriften die gewijd zijn aan het recht, dus meer bepaald in monografieën, handboeken, juridische tijdschriften, … thans ook op het internet via blogs. De rechtsleer heeft gezorgd voor de hoge ontwikkelingsgraad van ons recht. Rechtsleer maakt het recht toegankelijker voor een grotere groep burgers. Rechtsleer heeft een coördinerende en verklarende functie. Immers komt het recht vaak niet op een consequente manier tot stand, maar wel naar aanleiding van concrete gebeurtenissen. In de rechtsleer wordt getracht te komen tot een verduidelijking van het recht en tot een overzichtelijk geheel van het recht door wetteksten te coördineren, overzichten van rechtspraak te maken, commentaar op wetgeving en rechtspraak te leveren, rechtsvergelijking te doen, recht te interpreteren. De rechtsleer beperkt zich dus niet tot de bespreking van wetten, decreten, besluiten, … maar onderzoekt ook de rechtspraak. In de rechtsleer wordt ook aandacht besteed aan de gewoonte en komen algemene rechtsbeginselen tot ontwikkeling. In de rechtsleer wordt het recht de lege lata besproken, dus het recht zoals dat vandaag in België geldt. Maar het recht wordt ook de lege ferenda besproken, dat wil zeggen dat rechtsgeleerden ook wijzigingen en verbeteringen aan het thans bestaande recht voorstellen en zich dus uitspreken over toekomstig wenselijk recht. Als bron van recht is rechtsleer te beschouwen als een niet-bindende, doch wel gezaghebbende bron van recht. Rechtsleer is niet-bindend want deze bron wordt gecreëerd door particulieren die niet over het staatsgezag beschikken en enkel hun opinie over het recht kunnen uiten: de rechter, de overheid en de burger zijn niet verplicht de rechtsregels toe te passen en na te leven zoals de rechtsgeleerden het voorhouden. Rechtsleer is daarentegen wel een gezaghebbend bron van recht, in die zin dat rechtsleer fungeert als belangrijke “inspiratiebron”. In de praktijk blijkt de rechtsleer een belangrijke invloed op de wetgever uit te oefenen. bv. totstandkoming van wetgeving betreffende de betaling van de erelonen van de advocaat (de zgn. 224 rechtsplegingsvergoeding); het Gerechtelijk Wetboek is het werk van de professoren C. VAN REEPHINGEN en J.E. KRINGS. Nog groter blijkt de invloed van rechtsleer op de rechtspraak. Zo bijv. wordt voor de interpretatie van begrippen of bij leemten of tegenstrijdigheden in het wettenrecht door de rechters vaak een oplossing gezocht in de rechtsleer. In vonnissen en arresten wordt dan ook vaak melding gemaakt van de rechtsleer waardoor de rechter zich heeft laten inspireren. Het Hof van Cassatie doet dit evenwel niet om beter zijn onafhankelijkheid te benadrukken. 225 Voorbeelden van examenvragen: - Bespreek de artikelen 144, 145 en 146 van de Grondwet. - Wat verstaat men onder de begrippen “rechtspraak” en “jurisprudentie”? - Welke organen behoren tot de rechterlijke macht? - Bespreek de organisatie, de bevoegdheid en de samenstelling van de hoven en rechtbanken die behoren tot de rechterlijke macht. - Wat verstaat men onder ‘objectief contentieux’? Welke rechtscolleges spelen hierin een rol? - Wat verstaat men onder ‘subjectief contentieux’? Welke rechtscolleges spelen hierin een rol? - Bespreek de onderscheiden algemene beginselen van behoorlijke rechtsbedeling. Vermeld ook de relevante bronnen. - Welk gezag heeft de rechtspraak als formele bron van het recht? - Wat verstaat men onder arbitrage en bemiddeling? - Wat verstaat men onder gezag van gewijsde en kracht van gewijsde? - Wat verstaat men onder gewone en buitengewone rechtsmiddelen? - Wat wordt bedoeld met de uitdrukkingen “de lege lata” en “de lege ferenda”? - Licht de uitdrukking « res judicata pro veritate habetur » toe. - Wat betekenen het « relatief » en het “voorlopig” gezag van gewijsde? 226

Use Quizgecko on...
Browser
Browser