Theorie en ontwikkeling van de discipline PDF
Document Details
Uploaded by PleasingPipa7463
UGent
Tags
Summary
This document provides an overview of communication studies, focusing on its historical development and theoretical foundations. It includes key concepts relating to media and society, highlighting the importance of context and critical analysis.
Full Transcript
## Theorie en ontwikkeling van de discipline ### Inleiding Wat is communicatiewetenschappen? * Communicatiewetenschappen = wetenschappelijke studie van relatie tussen media of communicatieprocessen en de samenleving. ### Doelstellingen #### Overzicht en kennismaking (breed en evoluerend veld) * On...
## Theorie en ontwikkeling van de discipline ### Inleiding Wat is communicatiewetenschappen? * Communicatiewetenschappen = wetenschappelijke studie van relatie tussen media of communicatieprocessen en de samenleving. ### Doelstellingen #### Overzicht en kennismaking (breed en evoluerend veld) * Ontwikkeling van de discipline, mediageschiedenis. Deze discipline wordt nog maar echt erkend van na WO2 (vanaf daar razendsnel). Er wordt chronologisch gewerkt. #### Klemtoon op massacommunicatie * De nadruk ligt op gemedieerde communicatie = comunicatieprocessen via een technologisch medium. Face-to-face is echter ook belangrijk. * Echter opgelet voor mediacentrische of technologisch deterministische verklaringen * = technologische veranderingen hebben een eigen logica (grotendeels los van de menselijke wil) en zijn de drijvende kracht achter sociale veranderingen. #### Multidisciplinariteit * Media en communicatie zijn dus verbonden met andere maatschappelijke processen, actoren, … * Gemedieerde communicatie in een complex van op elkaar inwerkende disciplines. * Bv. invloed uit politieke wetenschappen is noodzakelijk om de politieke communicatie te bestuderen. Het loont ook om echt de dialoog over bepaalde onderwerpen aan te gaan met andere disciplines. kruisbestuiving #### Hedendaags belang * Rol van media in maatschappelijk leven * Communicatiewetenschappen, Politicologie, Sociologie, Economie, Psychologie, Gezondheidsbevordering, … * Actuacase 2: media, maatschappij en effect #### Belang van historische en maatschappelijke context * Het is belangrijk dat men kan verklaren waarom iets op een bepaald moment in de tijd gezegd of gedacht wordt, dus in een bepaalde context in de media aan bod komt. #### Wetenschappelijke en kritische benadering * Het boek wil een inzicht verschaffen in de communicatiewetenschappen als wetenschappelijk onderzoeksdomein over media (breed overzicht). * Het biedt een basis naar verder onderzoek. * Ook een kritische houding is van groot belang (veel afwegen en vragen stellen). ## Slide: Structuur van de cursus * Theorie en ontwikkeling van de discipline * Bouwstenen * Communicatiewetenschappen als discipline * Opkomst en institutionalisering * Mainstream-paradigma * Alternatief paradigma * Nieuwe media, nieuwe theorie? * Onderzoeksvelden of perspectieven * Historisch perspectief * Sociologisch perspectief * Economisch perspectief * Normatief perspectief en beleid * Inhoudelijk perspectief * Publieksperspectief ## Hoofdstuk 1: Bouwstenen van een discipline en een praktijk ### Teken en betekenisvol communiceren ### Elementen van het communicatieproces ### Communicatiemodellen ### Visies en vormen van communicatie ## Inleiding: Wat is communicatie? * Communicatie = meer dan communiceren; het gaat ook gepaard met gevoelens, rituelen, emoties en sociaal handelen. * Communicatiwetenschappen = wetenschappelijke studie van relatie tussen media of communicatieprocessen en de samenleving * Bouwen met bouwstenen (= concepten) -> huis = communicatiemodel. * Kernvraag: hoe ontstaat betekenis? * = overdragen van betekenis van een persoon naar een andere persoon ## Het teken als basis voor betekenisvol communiceren * Eerst ingaan op de kleinste component van ieder communicatieproces: het teken. → een teken draagt betekenis (is niet hetzelfde als hetgeen dat ernaar verwijst)(banaan) ### Semiotiek, basisconcepten (intensie, extensie!) * Semiotiek = Leer van de tekens, de wijze waarop tekens functioneren en betekenis doen ontstaan. * Intensie: criteria → wat betekent het concreet? * Extensie: klasse van zaken → wat valt allemaal onder dat concrete? * De Saussure (EU) gebruikte semiologie en beklemtoonde de sociale functie van een teken * Peirce (VS) gebruikte semiotiek en focuste meer op de formele, logische functie van tekens. * Tegenwoordig zijn semiologie en semiotiek synoniemen van elkaar. ### Teken * Semiotiek is een overkoepelende term voor 4 subdomeinen: * Fonologie: Studie van tekens, de klanken en de letters * Syntaxis: volgorde tekens, zinsbouw, linguïstische studie van taalconventies, betekenisvolle patronen van tekens * Pragmatiek: Studie van de relatie tussen betekenis en de gebruiker van het teken * Semantiek: Relatie tussen het teken en de betekenis dat aan het teken wordt toegekend. Hier wordt onderscheid gemaakt in de intensie en de extensie van een woord. Opdeling in: (vb. horrorfilm) * Intensie = Het geheel van criteria of kenmerken dat bepaalt of een term wel kan worden toegepast (vb. “horrorfilm”: elementen als bv. spannend, moordenaar en slachtoffers etc.) * Extensie = Klasse van zaken waarop de term correct is toegepast (vb. concrete horrorfilms zoals Halloween, Paranormal activity) * 3 centrale domeinen van de studie van tekens: * De tekens zelf en hun indeling in soorten * Codes of systemen waarbinnen de tekens georganiseerd zijn * De brede cultuur waarbinnen de tekens en codes opereren * De Saussure: * Betekenaar = signifiant/-fier, betekenisdrager * = verwijst naar het materiële, de fysieke verschijningsvorm van het teken (hetgene dat het teken is) * Vb.: signifiant = beeld (foto/tekening), klank, woord (woord ‘stoel’ in schema) * Betekende = signifié/signified * = het mentale concept, het beeld of idee waar naar de betekenisdrager verwijst * Vb.: Signifié = het idee van een voorwerp om op te zitten met 4 poten dat ‘stoel’ bij ons oproept. * Het fysieke object is de referent, maar niet iedereen geeft er echter dezelfde betekenis aan. Bij verschillende mensen kan bij eenzelfde betekenaar een andere betekende opgeroepen worden. * Bv. bij foto glas bier denkt de ene aan Stella en de andere aan Jupiler * Bv. idee bij het woord hond (poedel/pitbull/labrador/...) * Referent zelf = het eigenlijke object waar we naar verwijzen, * Bv. een ‘auto’ hoeft niet per se aanwezig te zijn om erover te communiceren * Relatie tussen beide: o.b.v. afspraak: = arbitrair * Afspraken gemaakt o.w.v sociale behoefte om te communiceren met elkaar. (Zie: ceci n’est pas une pipe) * Bv. Noot “la” (notenleer voor bepaalde klanken): * Betekenaar/signifiant: het teken en de klank van ‘la’ * Betekende/signifié: muzieknoot ‘la’ * Bv. “Auto” -> woord, letters, … Signifiant * -> betekenis van auto =signifié * -> Referent: verschillend idee over auto (Ferrari vs. Minicooper) ### Betekenisniveaus (Roland Barthes): * Denotatie: (primair niveau) de letterlijke betekenis, hangt samen met het betekende, is voor elke gebruiker hetzelfde, bestaat sociale consensus over. * Connotatie: (secundair niveau) subjectieve, bijbetekenis, hangt samen met betekenaar. Opgesplitst in: * Evaluatieve lading: goed, slecht of neutraal? * Referentiële lading: verschilt in betekenis per persoon, tijdstip, cultuur. Verwijzing: bv. vuur -> gezelligheid in ene context en gevaar in de andere ### Tekensystemen * Tekensysteem van Peirce: * (geïnteresseerd in het beeld dat men geeft aan bepaalde concepten, meer focus op het filosofische en psychologische) * 3 componenten: * Representamen/tekenvorm: het teken zelf, woord * Object: voorwerp waarnaar teken verwijst * Interprenant (+/- signifié): Betekenis die aan het woord wordt gegeven (mentale concept dat wordt opgeroepen bij iemand wanneer men een woord hoort/ziet) * Gevolg van relatie tussen teken en object -> determineert de betekenis die eraan gegeven wordt * toepassing: * vreemdeling: representamen * mensen van een andere origine: object * dat ze raar zijn: interpretant * Tekensysteem van De Saussure: * (meer taalkundig) * Betekenis van een teken/woord komt tot stand uit de verhouding v/e teken tot een ander teken -> betekenis van een teken ligt voornamelijk in zijn tegengestelde * het object is irrelevant voor het teken * Fundamenteel onderscheid betekenaar (draagt betekenis voor een teken) en betekende * In tekensysteem van de Saussure wordt de betekende v/e bepaald teken, telkens een betekenaar (dus een betekenisdrager) voor een ander teken * => Zo wordt de betekenis v/e teken bepaald door de wijze waarop het zich onderscheidt van andere tekens: arbitrair (‘signs acquire their meanings not in isolation, but in relation to other signs’) * bv: een appel is een appel omdat het geen banaan is. OF bv. ‘peuter’ t.o.v. ‘tiener’ * Rol van de tekengebruiker * Indelen en categoriseren * 2 onderlinge soorten relaties tussen tekens: * Syntagma: Een betekenisvolle combinatie of keten van tekeneenheden volgens een bepaalde volgorde. Horizontale relatie, de woorden moeten in de goeie volgorde staan (bv. voorgerecht, hoofdgerecht, dessert, combinatie of bv. een zin) * Paradigma: Woorden die behoren tot dezelfde selectie/paradigma. Verticale relatie, het woord moet uit het onderwerp komen om uit te kiezen (je kunt water of bier drinken maar geen tafel). Deze relatie wordt gekenmerkt door selectiviteit. (bv. water, koffie, limonade, cola (soorten dranken, behoren tot hetzelfde paradigma, selectie)) - > vervangbaar, keuze woorden ### Tekenindelingen * Peirce verdeelt 3 soorten tekens: * Icoon: Vertoont visueel of auditief een gelijkenis/imitatie met het object * → draagt betekenis omdat het op een toilet lijkt * Bv. een foto, onomatopee (koekoek) of een landkaart/foto * Index: een indicatie, natuurlijk of logisch verband (teken dat wijst op/hoort bij een object, instante link door ervaring/kennis) * Bv. rook is index voor vuur, natte straten - index voor regen, hoest – verkoudheid, voetstappen - teken van aanwezigheid * Symbool: Betekenis op basis van afspraken/een conventie tussen bepaald teken en bepaald object, vaak versimpelt het het begrip waarnaar het verwijst (aangeleerd) * Bv. Olympische ringen, logo van het Rode Kruis, woorden * ➔ Pierce’s indeling overlapt echter * Een andere tekenindeling is die van Peters * Index: teken dat op natuurlijke wijze verbonden is met datgene waarnaar het verwijst, zonder kunstmatige tussenkomst v/d mens * Indien relatie kunstmatig: * Bijkomend onderscheid arbitrair en dus conventioneel (o.b.v. afspraken) vs. gemotiveerd (geen afspraak, maar motief of reden). * Bij dit laatste weer 2 opties: Indien verband gebaseerd op gelijkenis -> icoon (meestal vorm=object) * Indien associatie (aangeleerd) -> symbool (bv. wit voor onschuld) * zie ev. ook PPT of blz.74 voor het schema ## Elementen van het communicatieproces * Eigenlijke proces van communiceren: de basiselementen * Communicator (zender) * Boodschap (informatie) * Encoderen/decoderen * Transmissie, kanaal en medium (overbrengen) * Ontvanger ### Communicator * Actor die boodschap met informatie uitzendt → iemand die iets doet * Dit kan ook onbewust/onopzettelijk (of zelfs dingen waarvan we niet willen dat de andere weet (bv. als we nerveus zijn; zweet, blozen, ongmak)) -> zelfs bij niets zeggen stralen we continu signalen uit naar medemensen = ook communicatie * Onderscheid bron en communicator. → ik zie een reclamespot op tv: bron = tv, communicator = advertiser * individu-groep/organisatie * vastgelegde rol? * → Feedback = De manier waarop de communicator beïnvloed wordt door de reactie van de ontvanger op de boodschap * → Feedforward: communicator anticipeert op wat de reactie van de ontvanger zal zijn (bv. “Met alle respect, maar...”) * Selectie = De communicator doet voortdurend aan selectie, niet alles kan verzonden worden * Copresence = Men wordt sterk beïnvloed door non-verbale communicatie (zoals lichaamstaal) van de communicator = bijkomende bron. Belangrijk is dat de zender aanwezig is bij het communicatieproces voor hoe boodschap overkomt. Roepen in iemand zijn gezicht of een berichtje sturen is NIET hetzelfde. ### Boodschap * Boodschap is de grootste informatiebron. * Langs de ene kant is bewustzijnsinhoud/zielenroerselen (alle mogelijke zaken intern die betekenis hebben bv. idee, kennis, ervaring, waarden, …) nodig. * → komt de bewustzijnsinhoud overeen met hoe die persoon zich op dat moment voelt? (sociale media) * Langs de andere externaliseert men deze, maakt ze kenbaar (brengt ze naar buiten). * Opmerking: Wat als er niemand reactie geeft op de boodschap, als er geen ontvanger is? Bv. in een dagboeken van Ché Guevara & Anne Frank -> bewustzijnsinhoud maar dachten zelf niet aan externalisatie * Als de mogelijkheid bestaat dat ooit iemand de boodschap kan ontvangen is er een communicatieproces!!!!! * Muylle: 4 aspecten van de boodschap: * Het referentiële of inhoudelijke aspect * Gebruik van tekens om iets te omschrijven/inhoudelijk over te brengen. Dit is de eerste betekenisislaag, de zakelijke inhoud. Er zijn 2 soorten verwijzingsfuncties: * Representationele verwijzingsfunctie: boodschap bevat tekens die naar iets anders dan teken zelf verwijzen, immaterieel, verwijst naar een begrip dat we van een teken hebben (bv. waarheid) * Referentiele (inhoudelijke) verwijzingsfunctie: verwijzen naar iets tastbaar en concreet aanwezig, materieel, verwijst naar iets in de omgeving (bv. stoel) * (Pas als er symbolen of tekens voor zijn is verwijzen dus mogelijk) * Het expressieve of vormelijke aspect * ‘Verpakking’ = manier van uitspreken/verkondigen/doorgeven van de boodschap -> heeft invloed op betekenis van de boodschap * o Zo kan de intonatie waarmee je iets zegt bijvoorbeeld veel verduidelijken over de betekenis (bv. sarcasme). * Relationele en appellerende aspect * Relationeel: De zender geeft met zijn boodschap altijd mee hoe hij de relatie met de ontvanger ziet of wil zien (bv. ‘u’ vs. ‘jij’ gebruiken) * op welke manier probeert de boodschap contact te maken met de ontvanger? * Appellerend/handelingsaspect: Ook geeft hij mee wat hij wil van de ontvanger (bv. reclamespot wil dat je het product koopt) ### Encoderen en decoderen (Hall) * CODE(eren): ENCODEREN+DECODEREN * Bij communiceren legt men vooraf een code vast (encoderen en decoderen) bv. de Nederlandse taal waarmee er een boodschap gecodeerd wordt. * Manier waarop een set van tekens systematisch geordend is = code * Elke code heeft eenheden (bv. letters) & patronen = (bv. grammatica, regels in verband met combinaties rond eenheden) * 2 soorten codes: * Digitale/conventionele code = duidelijke betekenis, moet aangeleerd worden en er is niet noodzakelijk gelijkenis tussen teken en betekenis (aangezien de relatie gebaseerd is op afspraak tussen mensen) * Bv. Cijfers, letter- en taaltekens * Analoge/natuurlijke code = maakt wel nuancering en gradatie in betekenisintensiteit mogelijk, vaak situatiegebonden * Bv. Beeldende taal * Proces van coderen is op te delen in 2 fasen (zie figuur) * Encoderen: (door communicator) * Het omzetten van inhoud in symbolen of tekens (verbaal of non-verbaal), zodat het via een geschikt kanaal vestuurd kan worden * Decoderen: (door ontvanger) * = Dubbel proces: * Syntactisch: Ontcijferen van de specifieke code die de zender heeft gebruikt * Semantisch: Betekenis geven aan boodschap, interpreteren * ➔ Voor geslaagde communicatie moeten de zender en ontvanger dus over dezelfde boodschap beschikken * De fase van interpretatie (semantisch) leidt tot verschillende soorten decoderen: * Dominante/hegemonische decodering: Zender en ontvanger geven zelfde betekenis aan de boodschap, de ontvanger aanvaardt de boodschap en betekenis (een mop is een mop → lachen) ➔ Ook genaamd: Preferred reading/voorkeurslezing * Aberrante decodering: De ontvanger geeft een andere betekenis dan die die de zender bedoelt. Door bijvoorbeeld een andere visies en waarden. ➔ Opposite/counter-hegemonic reading * Onderhandelde decodering: Ontvanger wijkt licht af van de zender, maar deze interpretatie wordt aangepast aan de situatie of eigen waarden en normen * Je bent bv. fan van een film maar je weet dat hij niet realistisch is. ➔ Negotiated reading * Communicator en ontvanger zijn echter niet helemaal vrij in het communicatieproces, de context is belangrijk → reflecties * Media-logic = Mediaproducenten moeten zich houden aan professionele regels en publieksverwachtingen, ze maken/encoderen dus niet wat ze willen. Bv. nieuwslezer die op het nieuws verschijnt in T-shirt -> zou niet mogen uitmaken voor ons, maar toch zou het ‘schandalig’ zijn * Belang van delen van dezelfde code (taal) -> wij verstaan geen Russische krant, voor ons blijft die ‘betekenisloos’. * Ook bij preferred reading: veel ontvangers verkiezen vaak passief de preffered reading van communicator te volgen * Opletten voor: * Gemakkelijkheidsgraad: niet elke boodschap makkelijk te coderen, code om te zeggen bestaat wel, maar niet altijd even evident (bv. gevoelens toegeven) * onderscheid digitale - analoge code * - digitale code= alles dat gecommuniceerd wordt door digitale middelen * - analoge code = * Verschillend vermogen: iedereen andere capaciteiten -> mogelijkheid om te encoderen/decoderen kan minder goed zijn (bv. Kinderen zijn nog niet even goed ontwikkeld in encoderen als volwassenen) ### Transmissie, kanaal en medium * Transmissie: Het overbrengen v/e geëncodeerde boodschap van communicator naar ontvanger. * Er is altijd een kanaal nodig: De materiele/fysische drager van de boodschap dat men gebruikt als verbinding tussen (2 of meer) actoren * Bv. bij spreken is dit lucht, beweging bij lichaamstaal: fysische materie, dus geen onbeperkte maar begrensde beschikbaarheid * Soms wordt er nog een onderscheid gemaakt tussen kanaal en signaal. Het kanaal is dan de drager van een signaal. Een kanaal is fysisch, dus begrensd. Kanaal wordt gebruikt om een signaal te versturen. Bv. kanaal = telefoonkabel (drager/verspreider), signaal = elektronische golven, pixels * Er wordt ook nog een medium onderscheiden (bv. telefoon, laptop) * o Zowel medium als kanaal verwijzen naar de manier waarop of het middel waarmee een boodschap gecommuniceerd wordt. Kanaal als algemene overkoepelende term, medium als en fysisch, technisch middel * o Gebruikt voor vermenigvuldiging en overbengen van de boodschap + Ruimte- en tijdsbeperkingen worden overbrugd of gereduceerd * Toepassing mobiele telefonie: * ➢ Teken: betekenis en de klanken die uit de gsm komen * ➢ Kanaal: Klanken omgezet in digitale code, afgebroken in kleine informatiepaketten. Radiogolven, elektronisch signaal (klanken omgezet in digitale code kanaal) RUIM * ➢ (Signaal: elektronisch signaal (kanaal is de drager van signaal, of zie boek) * ➢ Medium: GSM-toestel * Interpersoonlijke/face-to-face communicatie maakt meer gebruik van een natuurlijk of biologisch kanaal (bv. gebaren, luchtgolven, gelaatsuitdrukkingen, stem) * Mediacommunicatie meer van fysieke objecten of technologische toestellen (bv. boeken, schilderijen, televisie) * Er kan ook altijd ruis optreden: * Externe ruis: Buiten het communicatieproces (bv. omgevingslawaai) * Interne ruis: * Psychologische ruis: bv. vooroordelen, stress (blackout), emoties, slecht geheugen, je zegt niet alles wat je denkt( ze krijgen het misschien niet uitgelegd) * Semantische ruis: zender en ontvanger gebruiken andere code (bv. andere taal, interculturele problemen) * Mechanische ruis: technisch probleem(bv. kapotte pc, slechthorende mensen) ### Ontvanger * Actief: Vroeger werd de ontvanger als heel passief gezien ( die deden niets en luisterden gewoon), in de loop der jaren is dit echter veranderd (3 vormen decoderen zijn een bewijs). Ook de ontvanger kan zelf het communicatieproces in gang zetten (bv. surfen naar filmpjes op Youtube -> je bent niet de communicator, maar bij kijken start jullie communicatie) * Selectief: Wanneer de ontvanger te maken krijgt met ruis zal hij dit bewust of onbewust proberen te compenseren. * Opvullen door het toevoegen of aanpassen van details die het verhaal verstaanbaar maken * Op basis van voorgaande ervaringen zal de ontvanger assimileren of de volgorde aanpassen om de boodschap te doen kloppen * De info samenvatten, complexe boodschappen vereenvoudigen: * Realiteitsreductie: bepaalde dingen weglaten * Realiteitsversterking: bepaalde aspecten worden belangrijker geacht * De ontvanger is selectief en volgt zijn perceptie, eigen manier van waarnemen: * Selectieve kennisneming: Onvermijdelijk selectief ontvangen wegens de beperkte capaciteit van onze zintuigen en hersenen * Selectieve aandacht: Factoren die zorgen dat men meer/minder aandacht schenkt aan iets (bv. is men al vertrouwd met iets, bent het eens met iets) ➔ 1 en 2 vormen samen selectieve blootstelling * Selectieve waarneming: Selectief betekenis toekennen aan de signalen * Selectief onthouden: Factoren hebben ook invloed op wat je zal onthouden van de boodschap en wat niet (bv. hoe gevoelig een onderwerp ligt bepaalt hoeveel en wat je uiteindelijk van de boodschap onthoudt) * Selectief aanvaarden: Bepalen welke zaken overeenkomen met je normen en waarden. De vraag over hoe actief de ontvanger is, is hierbij belangrijk ### Wanneer is een communicatieproces geslaagd? * Criteria voor geslaagde communicatie: * Intentionaliteit: Communicator wilt intentioneel en doelbewust boodschap versturen. Hier volstaat het dat de zender een doel heeft (er is geslaagde communicatie, ook al wordt doel niet bereikt) * Effectiviteit: Het vooropgestelde doel van de zender of het gewenste effect wordt bereikt, dit hangt af van de interpretatie van de ontvanger en wat hij ermee doet * Interactiviteit: Als er interactie is (kijken, spreken) tussen een gelijkwaardige zender en ontvanger wordt er al gesproken van geslaagde communicatie: Dit staat los van het feit of de boodschap bewust is en of er een doel is. * De ene auteur volgt het ene criterium, de andere een ander ## Communicatiemodellen * WAT? = Een bewust vereenvoudigde beschrijving van een deel van de werkelijkheid * Componenten: Elementen, eigenschappen & relaties * Functies: Afbakenen en verhelderen * Vorm: Verbaal en/of grafisch ### Modellen van het communicatieproces als gebruiksinstrument * Model van Lasswell (1948) * Model van Shannon & Weaver (1949) * Balansmodel van Newcomb (1953) * Model van Schramm (1954) * Model van Gerbner (1956) * Model van Jakobson (1960) * Procesmodel van Oomkes (2000) * ⇨ Achter overzicht zit een evolutie * Nut: * Organiserende functie, legt een verband en schetst een geheel * Heuristische functie, je kunt ermee tot nieuwe bevindingen of ontdekkingen komen * Het ondersteunt het formuleren van hypothesen Mogelijke kritiek: oversimplificering * Modellen zijn hoofdzakelijk een tool * Bloei in de jaren 1950 met de 2de generatie communicatiemodellen, na de eenvoudige modellen van Lasswell en Shannon & Weaver ### Communicatiemodel van Lasswell (1948) * Communicator boodschap medium ontvanger effect * Duidt de relatie aan tussen de elementen en de onderzoekstypes aan * Eenvoudige voorstelling maar onderscheidt wel productie, inhoud en receptie * Lasswell is echter een kind van zijn tijd: * ➢ Lineair, geen plaats voor feedback * ➢ Macht bij communicator * ➢ Vooral op effect gericht * ➢ Geen aandacht voor selectie, ruis, context etc. * Onderzoekstypes: * Who: Communicator * What: Elementen * Channel: Kanaal * To whom: Ontvanger * With what effect: Effect * Type onderzoek * Connotatiestudies * Media analyse * Publieksonderzoek * Effecteonderzoek ### Communicatiemodel van Shannon & Weaver (1949) Beschrijft het technische karakter van het communicatieproces * Communicator/information source encodering via transmitter(boodschap wordt omgezet in signalen) medium (oorzaak ruis) Ontvanger (zorgt voor decodering) uiteindelijke bestemming * Bv. telefoongesprek! Onderzoek begon ook bij telefoongesprek in model gegoten. * Het is ook onvolledig en statisch. Het is eveneens en lineair, zelfde kritiek als bij Lasswell * Belangrijkste verschil is de toevoeging van ruis. * Ook medium hier is met transmitter + opdeling in receiver en destination * Nut: later werd op dit model gebouwd met feedback (en nieuwe elementen van medium/kanaal). * zie schema! -> ### Balansmodel of ABX-model van Newcomb (1953) * Centraal: de rol van communicatie in sociale en maatschappelijke verhoudingen * Deze theorie draait rond attitudeverandering en het idee van gelijkenis, 2 mensen proberen hun relatiepatronen in evenwicht te brengen. Het doel is om voor balans te zorgen over een bepaald onderwerp. * imbrication = streven van 2 actoren om een relatie te bereiken waarin beide elkaar overlappen qua mening, attitude of gevoel. (willen gedeelde interesses) * De actoren A & B hebben een verband, X is het onderwerp van hun gesprek * Idee van oriëntatie: * Orientatie naar elkaar toe en naar gedeelde factor X: A en B = 2 personen die met elkaar interageren. Zij oriënteren zich/ hebben een bepaalde houding t.o.v. van X => komt voor in een gemeenschappelijke ruimte/contex * A en B => relatie in evenwicht op termijn + allebei evenveel kennis over X door te communiceren met elkaar ### Communicatiemodel van Schramm (1954) * Verdere uitdieping van het begrip ruis, toevoeging semantische ruis (elkaar niet verstaan) voor model van Shannon en Weaver !! * Circulair i.p.v. lineair proces, beide actoren nemen de rol van zowel communicator als ontvanger op zich. !! * Beide actoren zijn actief en er is feedback, de ontvanger zal de boodschap constant interpreteren en relateren aan de eigen kennis, normen & waarden * Context of psychologisch referentiekader is uitermate belangrijk * De theorie was in het begin bedoeld voor interpersoonlijke communicatie, maar is later toegepast op massacommunicatie. ### Communicatiemodel van Gerbner (1956) * Gerbner publiceerde in 1956 ‘Toward a general model of communication’ Hij wou een model ontwikkelen dat van toepassing kon zijn op alle mogelijke vormen van communicatie. * Hierdoor is dit ook meteen het meest complexe model. Hij is echter niet in zijn opzet geslaagd: Het model is vooral toepasselijk voor een puur informatief proces waarbij de ontvanger voor hem onbekende informatie voorgeschoteld krijgt. * Zijn model wordt echter wel gewaardeerd door het bijbrengen van: * ➢ Complexiteit van het communicatieproces * ➢ Verschil tussen realiteit en perceptie * Samenvatting model: * Iemand * Neemt een gebeurtenis waar * En reageert * In een situatie * Door met bepaalde middelen * Iets ter beschikking te stellen * Dat in een bepaalde vorm * En context * Een bepaalde inhoud heeft * Met bepaalde gevolgen * Een gebeurtenis en de perceptie van de ontvanger bij die gebeurtenis zijn niet hetzelfde. * 2 soorten percepties: * Psychofysische perceptie: de betekenis van het waargenomene ligt vast, geen ruimte voor onderhandeling * Transactionele perceptie: de betekenis komt tot stand uit wisselwerking tussen de waarnemer en het waargenomene, er wordt onderhandeld om tot een betekenis te komen) * -> ‘Oude’ visie (louter ‘fysiek’ proces van waarnemen via zintuigen) en passief publiek = psychofysische perceptie. ‘Nieuwe’ visie (fysiek proces + betekenis toekennen) en actief publiek = transactionele perceptie * Proces om tot een betekenis te komen bestaat uit 3 deelprocessen: * Selectieproces: Het structureren en evalueren van de gebeurtenis * De omgeving: ruimtelijke situatie en communicatiecontext (relatie met andere boodschappen) * Informatie(aanbod) * Met dit model beklemtoont Gerbner het open karakter van een communicatieproces: De reactie van de ontvanger ligt niet vast en is onvoorspelbaar * Daardoor maakt hij ook het onderscheid tussen effectiviteit (intentioneel) en gevolg (niet intentioneel) ### Communicatiemodel van Jakobson (1960) * Verzoening van de semiotische school en processchool van Fiske (verder) * Jakobson had een linguïstische achtergrond en was vooral geïnteresseerd in de verschillende vormen van communicatie (=modaliteiten) en de relaties in het communicatieproces. Zijn taaltheorie is functionalistisch want hij beschouwt taal als een expressiemiddel om doelen te realiseren. * Meerwaarde: hij erkent dat communicatie sterk gevormd wordt door de interactie tussen de setting, de gebruikte communicatievorm en de kenmerken van de actoren * Zender: expressieve of emotieve functie: De zender neemt een status/functie op in het proces en neemt een houding aan t.o.v. waarover hij spreekt bv. door intonatie of luid spreken. De zender geeft aan: ➢ Wat hij over het onderwerp weet kennend ➢ Hoe hij het beoordeelt waarderend ➢ Wat hij gedaan wil krijgen strevend * Referentiële functie: externe context waarin het com. proces plaatsvindt bv. praten over een kat context = je hebt een kat * Poëtische functie: Focust op de boodschap zelf en de vormgeving bv. spreekwoorden, rijmvormen etc. * Fatische functie: Taalgebruik zoals ‘tot ziens’: taalgebruik om het gesprek op gang te brengen, gaande te houden of af te sluiten * Metalinguïstische functie: heeft betrekking op de code en de metataal die gebruikt wordt * Ontvanger: conatieve functie: Het gedrag van de ontvanger ### Het procesmodel van Oomkes * Een circulair communicatieproces: * Vroeger hield men vast aan een lineair proces waarbij de zender alles in handen had, nu is er een circulair procesmodel waarbij de ontvanger even belangrijk is als de zender. * Shift van lineair naar circulair * Betekeniscreërend: Communicatie is niet louter een info-overdracht maar ook een betekeniscreërend proces met zender én ontvanger * Encoderen en decoderen: Bij het circulaire model is er een proces van uitwisseling tussen zender en ontvanger door het decoderen dat erbij gekomen is in dit model * Feedback en feedforward: Wat ook duidt op de gelijkwaardigheid van zender en ontvanger * Context en referentiekaders (act of interpretation): Ook wordt de communicatie meer begrepen vanuit de context of situatie, bv. tijd/plaats referentiekader communicatie als “act of interpretation” * Samenvatting kenmerken van de shift van lineair naar circulair: * Louter overdracht betekeniscreërend proces, proces van encoderen en decoderen. feedback en feedforward, context en referentiekaders ### Verschillende visies op het communicatieproces * Achter de verschillende communicatiemodellen zitten visies op communicatie en het proces. * De 4 visies van McQuail: * Transmissievisie * Dit is de oudere visie, gewoon het overbrengen van een hoeveelheid kennis (inhoud) van zender naar ontvanger, gericht op informatieoverdracht. Dit lineair model (eenrichting!) was lange tijd het dominante denkkader en heeft een tweede adem gevonden dankzij digitale media (bv. Hln ik). * Kritiek: communicatie is echter meer dan dit. Sociale en emotionele aspecten en ook de ontvanger (secundair belang hier) blijven in de schaduw. (zender wordt als belangrijkste actor gezien). Deze visie is lineair, instrumenteel, rationeel en causaliteit is belangrijk. *