Hoofdstuk 4: Productie PDF
Document Details
Uploaded by CompatibleDysprosium
Alkwin Kollege
2025
Tags
Summary
Dit document beschrijft hoofdstuk 4: Productie, met onderwerpen zoals produceren of consumeren, productiefactoren, soorten ondernemingen, arbeidsproductiviteit en kosten (constante en variabele).
Full Transcript
Hoofdstuk 4: Produceren 22/1/25 § 4.1 Productie Produceren of consumeren? Bedrijven produceren, ze maken goederen en diensten voor anderen. Dit wordt gekocht door consumenten en door andere bedrijven. Veel consumenten kopen deze producten en diensten met het loon dat ze verdienen door...
Hoofdstuk 4: Produceren 22/1/25 § 4.1 Productie Produceren of consumeren? Bedrijven produceren, ze maken goederen en diensten voor anderen. Dit wordt gekocht door consumenten en door andere bedrijven. Veel consumenten kopen deze producten en diensten met het loon dat ze verdienen door te werken bij (die) bedrijven. Bij zelfvoorziening produceren consumenten voor zichzelf. § 4.1 Productie Wat heb je nodig om te produceren? Alle bedrijven die meewerken aan de productie van een product, behoren tot de bedrijfskolom. Ieder bedrijf in de bedrijfskolom voegt iets toe aan het product, de toegevoegde waarde. Dit bereken je door de verkoopprijs te verminderen met de inkoopprijs. De middelen die nodig zijn om waarde toe te voegen aan een product zijn de productiefactoren: Kapitaal Arbeid Natuur Ondernemerschap § 4.1 Productie Produceren of verhandelen? Er zijn drie soorten ondernemingen: Handelsonderneming: koopt producten in die weer worden verkocht zonder dat ze veranderd worden. Productieonderneming: koopt grondstoffen in en maakt (produceert) daar producten van die worden verkocht aan klanten. Dienstverlenend bedrijf: verleent een dienst. § 4.1 Productie De arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid producten of diensten die een arbeidskracht in een bepaalde tijd kan maken. Een hogere arbeidsproductiviteit leidt door lagere kosten per product, omdat je dezelfde kosten verdeelt over meer producten. Stijging arbeidsproductiviteit door: Efficiënter werken door mechanisatie, automatisering en/of robotisering. Meer ervaren of hoger opgeleide medewerkers. § 4.1 Productie De arbeidsproductiviteit bereken je als volgt: § 4.2 Kosten Waarom kost produceren geld? Voordat een bedrijf een product kan verkopen moet het eerst gemaakt of ingekocht worden. Dit kost geld. Het bedrag waarvoor een handelsonderneming producten inkoopt, noem je de inkoopwaarde van de omzet. Alle overige kosten samen zijn de bedrijfskosten. Productieondernemingen hebben alleen productiekosten. § 4.2 Kosten Constante of variabele kosten? Variabele kosten zijn kosten die afhankelijk zijn van de verkoop (de afzet). Constante kosten (vaste kosten) zijn niet afhankelijk van de verkoop. § 4.2 Kosten Constante of variabele kosten? Variabele kosten zijn kosten die afhankelijk zijn van de verkoop (de afzet). Als de afzet toeneemt, nemen de totale variabele kosten toe We gaan ervan uit dat de variabele kosten per product gelijk blijven Voorbeelden: Inkoopprijs Verzendkosten § 4.2 Kosten Constante of variabele kosten? Constante kosten (vaste kosten) zijn niet afhankelijk van de verkoop / afzet. Deze kosten kunnen wel veranderen als er bijvoorbeeld een nieuwe machine aangeschaft wordt of een extra ruimte wordt gehuurd Voorbeelden: Huurkosten Afschrijvingskosten § 4.2 Kosten Wat voor soort bedrijfskosten zijn er? Loonkosten: de kosten voor salarissen van het personeel. Huisvestingskosten: de kosten voor de huur of hypotheek van het bedrijfspand, maar ook de kosten voor energie en water. Verkoopkosten: de kosten die direct samenhangen met de verkoop van de producten of diensten. Rentekosten: kosten voor de rente die betaald wordt over een lening. § 4.2 Kosten Worden kapitaalgoederen minder waard? Afschrijvingskosten zijn kosten die een onderneming maakt doordat de kapitaalgoederen ieder jaar minder waard worden. Het bedrag dat een kapitaalgoed na verkoop nog oplevert noem je de restwaarde. § 4.3 Omzet en winst Met of zonder btw? De btw is de belasting toegevoegde waarde, die wordt opgeteld bij de verkoopprijs. Tarieven: Nultarief: 0% vrijgesteld van btw, zoals onderwijs Laag tarief: 9% basisbehoeften, zoals levensmiddelen en geneesmiddelen. Hoog tarief: 21% alle overige goederen en diensten Accijns en milieuheffingen zijn belastingen op producten waarvan de overheid het gebruik wil ontmoedigen. § 4.3 Omzet en winst Met of zonder btw? § 4.3 Omzet en winst Met of zonder btw? Dus ALTIJD x 1,09 of x 1,21 van exclusief naar inclusief BTW Dus ALTIJD : 1,09 of : 1,21 van inclusief naar exclusief BTW ‘VERBODEN’ GETALLEN: 0,91 en 0,79 !!! § 4.3 Omzet en winst Bruto- en nettowinst Omzet = verkoopprijs x aantal verkochte producten. Inkoopwaarde van de omzet = inkoopprijs x aantal verkochte producten. Brutowinst = het bedrag dat overblijft als je de inkoopwaarde van de omzet afhaalt van de omzet. Nettowinst = het bedrag dat overblijft nadat alle kosten van de brutowinst zijn afgetrokken. § 4.3 Omzet en winst Bruto- en nettowinst