Woordsoorten (4_woordsoorten_2024-2025.pptx PDF)

Summary

This presentation covers Dutch word classes, including open and closed word classes. It explores semantic, syntactic, and morphological characteristics of different word classes, such as nouns, adjectives, verbs, and pronouns. Examples of usage and potential variations are provided, and the slides discuss various aspects of Dutch grammar. The presenter also draws from the work of Ronny Boogaart and his insights into linguistic changes related to prepositions in the context of recent events.

Full Transcript

WOORDSOORTEN De introductie tot de woordsoorten wordt als pdf-file op blackboard gezet. Hier meer summiere weergave. Advies: vertrek vanuit de slides, maar studeer ook de pdf! Doel: woordsoorten kunnen benoemen 2 De woordsoorten wor...

WOORDSOORTEN De introductie tot de woordsoorten wordt als pdf-file op blackboard gezet. Hier meer summiere weergave. Advies: vertrek vanuit de slides, maar studeer ook de pdf! Doel: woordsoorten kunnen benoemen 2 De woordsoorten worden op drie manieren gekarakteriseerd:  SEMANTISCH: naar betekenis  SYNTACTISCH: zinscontext, combinatiemogelijkheden  MORFOLOGISCH: vormkenmerken 3 Open en gesloten woordsoorten Smessaert et al. (2019: 40) 4 Open en gesloten woordsoorten Smessaert et al. (2019: 40) HALF - 5 OPEN  Gesloten woordsoorten: weinig dynamisch  Dat betekent echter niet dat er helemaal geen veranderingen optreden: Bv.: Ronny Boogaart over een opvallende verschuiving in de betekenis van het voorzetsel ‘sinds’: https://neerlandistiek.nl/2021/09/sinds-anderhalf-jaar-weer-uit-eten/ 6 Boogaart geeft voorbeelden die hij bij elkaar sprokkelde toen de coronamaatregelen in Nederland versoepeld werden:  Armin van Buuren mag eindelijk sinds een jaar weer optreden voor publiek.  De koffie-corner is sinds maanden weer geopend.  Vanavond sinds maanden live concert, met twee keer 30 bezoekers!  De Euroborg was sinds anderhalf jaar eindelijk weer gevuld met publiek. Wat is er aan de hand met dit gebruik van het voorzetsel ‘sinds’? 7 Boogaart geeft voorbeelden die hij bij elkaar sprokkelde toen de coronamaatregelen in Nederland versoepeld werden:  Armin van Buuren mag eindelijk sinds een jaar weer optreden voor publiek.  De koffie-corner is sinds maanden weer geopend.  Vanavond sinds maanden live concert, met twee keer 30 bezoekers!  De Euroborg was sinds anderhalf jaar eindelijk weer gevuld met publiek. Wat is er aan de hand met dit gebruik van het voorzetsel ‘sinds’?  Deze toevoegingen zorgen voor desambiguering 8 Boogaart geeft voorbeelden die hij bij elkaar sprokkelde toen de coronamaatregelen in Nederland versoepeld werden:  Armin van Buuren mag eindelijk sinds een jaar weer optreden voor publiek.  De koffie-corner is sinds maanden weer geopend.  Vanavond sinds maanden live concert, met twee keer 30 bezoekers!  De Euroborg was sinds anderhalf jaar eindelijk weer gevuld met publiek. Wat is er aan de hand met dit gebruik van het voorzetsel ‘sinds’?  Bij deze zinnen is de kans groter dat de lezer teruggrijpt naar de ‘oude’ (standaard) interpretatie van ‘sinds’ (hoewel de context hier ook wel zal bijsturen) 9 onverdacht:  Armin van Buuren mag voor het eerst sinds een jaar weer optreden voor publiek.  De koffie-corner is voor het eerst sinds maanden weer geopend.  Vanavond voor het eerst sinds maanden live concert, met twee keer 30 bezoekers!  De Euroborg was voor het eerst sinds anderhalf jaar eindelijk weer gevuld met publiek. Maar kennelijk missen mensen dat ‘voor het eerst’ steeds minder in constructies zoals de bovenstaande en interpreteren ze, dankzij de context, de zinnen zoals ze bedoeld zijn. 10 1. Open woordsoorten 1.1. HET ZELFSTANDIG NAAMWOORD (substantief,nomen)  SEM.: woorden voor mensen, dieren, zaken, concepten, stoffen  Abstracte versus concrete zelfstandige naamwoorden: Vgl. moed - boom  SYN.: -Soortnamen kunnen voorafgegaan worden door lidwoord, eigennamen doorgaans niet. - Bepaalde zelfstandige naamwoorden laten zich niet combineren met exacte aanduiding van een aantal  telbare en ontelbare zelfstandige naamwoorden - Drie genera in het (zuidelijke) Nederlands (vr, ml, onz) / de- vs het-woorden 11  MORF.: -doorgaans meervoudsvorming mogelijk uitz.: -- noodzakelijk enkelvoudig of singulare tantum (bv.: gedoe, vee), -- noodzakelijk meervoudig of plurale tantum (bv.: financiën, scrupules) -doorgaans diminutiefvorming mogelijk: Jantje, vogeltje, kastje. 12 Correlatie tussen semantische, syntactische eigenschap en morfologische eigenschap: de niet-telbare zelfstandige naamwoorden (= semantisch) of de zelfstandige naamwoorden die zich niet laten combineren met element dat een exact aantal uitdrukt (= syntactisch) kennen geen oppositie tussen enkelvoud en meervoud (= morfologisch). Bv.: ‘gedoe’: *twee gedoe *gedoes 13 1.2 BIJVOEGLIJK NAAMWOORD (adjectief)  SEM.: Bijvoeglijke naamwoorden noemen eigenschappen en hoedanigheden: aanwezig, houten, sterk, mooi.  SYN.: -attributief: een vindingrijke vrouw -predicatief: die grammatica is nauwelijks verteerbaar. -adverbiaal: hij werkt hard. ( andere woordsoort)  MORF.: buigingsvormen: droog: droge droger (comparatief of vergrotende trap) droogst (superlatief of overtreffende trap) of omschreven vorm: geërgerd – meer geërgerd 14 1.3 HET WERKWOORD (verbum) Algemeen  SEM.: de centrale relatielegger in een zin.  SYN.: -alleen of in combinatie met andere werkwoorden -zinswerkwoord of zelfstandige werkwoord of hoofdwerkwoord: werkwoord dat naar betekenis het belangrijkste is -persoonsvorm (pv): werkwoord dat zich qua vorm aanpast aan getal en persoon van het onderwerp. 15 MORF.: Geen enkele andere woordsoort kent zoveel morfologische variatie als het werkwoord. Variatie naargelang  persoon: ik zwem, jij zwemt  getal van het onderwerp: ik zwem, wij zwemmen  tijdsrelatie: ik zwem, ik zwom Onderscheid zwakke/regelmatige versus sterke/onregelmatige werkwoorden:  zwakke werkwoorden: werken, werkte, gewerkt  sterke werkwoorden: slapen, sliep, geslapen  half regelmatig: lachen, lachte, gelachen 16 Het zelfstandige werkwoord Op zichzelf betekenisvol – geen aanvulling met ander werkwoord nodig: zwemmen, tuinieren, achterhalen 17 Het koppelwerkwoord  Nauwelijks eigen betekenis, maar syntactische functie: legt een relatie tussen het onderwerp van de zin en het gezegde (enge zin): hij is wispelturig.  Traditionele lijstje: zijn, worden, blijven, blijken, (toe)schijnen, lijken, heten Andere werkwoorden kunnen echter ook als koppelwerkwoord fungeren: Deze plant gaat dood / Het komt zeker goed / Ze raakte verlamd 18 Het hulpwerkwoord Werkwoord dat aangevuld wordt door een ander werkwoord en dat niet het zinswerkwoord vormt: Hij kan gewerkt hebben. (twee hulpwerkwoorden: kan – hebben) 19 Een en hetzelfde werkwoord kan verschillende functies vervullen: bv.: ZIJN: Jan is in Parijs. (zelfstandig werkwoord) Jan is ziek. (koppelwerkwoord) Jan is niet gegaan (hulpwerkwoord) 20 WERKWOORDSVORMEN:  Indicatief of aantonende wijs: ik stop  Infinitief: stoppen  Imperatief: stop!  Voltooid deelwoord: gestopt  Tegenwoordig of onvoltooid deelwoord: lachend  [Conjunctief: Het ga je goed, uw rijk kome…] 21 WERKWOORDSTIJDEN EN HUN BENAMINGEN Ik werk: onvoltooid tegenwoordige tijd (presens) Ik heb gewerkt: voltooid tegenwoordige tijd (perfectum) Ik werkte: onvoltooid verleden tijd (imperfectum) Ik had gewerkt: voltooid verleden tijd (plusquamperfectum) 22 Ik zal werken: onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (futurum) Ik zal gewerkt hebben: voltooid tegenwoordige toekomende tijd (futurum exactum) Ik zou werken: onvoltooid verleden toekomende tijd (futurum praeteriti) Ik zou gewerkt hebben: voltooid verleden toekomende tijd (futurum exactum praeteriti) 23 Tijdsvormen vallen niet noodzakelijk samen met de uitgedrukte tijd of het aangenomen tijdsperspectief. Zie hoofdstuk 16 in: Ronny Boogaart (2015): Een sprinter is een stoptrein zonder wc. De sturende kracht van taal. Amsterdam University Press = aanrader! Titel Hoofdstuk 16: “Andere tijden” 24 Uit Boogaart 2015: Gebruik verleden tijd voor dingen uit het heden: “Ik wou eigenlijk nog wel een kop koffie” “Als ik jou was, dan deed ik het” 25 Uit Boogaart 2015: Gebruik verleden tijd voor dingen uit het heden  om afstand te creëren: “Ik wou eigenlijk nog wel een kop koffie” (beleefdheid) “Als ik jou was, dan deed ik het” (irrealis) 26 Uit Boogaart 2015: Gebruik tegenwoordige tijd om naar het verleden te verwijzen (presens historicum): Vb. met hoog spreektalig gehalte: “Gisteren vertrekt hij naar school, niets aan de hand. Op weg naar huis ‘s middags weigert de kaart en laat de chauffeur hem in Oostburg achter in de vrieskou. 10km van huis zonder geld.” 27 Uit Boogaart 2015: Gebruik tegenwoordige tijd om naar het verleden te verwijzen (presens historicum): Vb. met hoog spreektalig gehalte: “Gisteren vertrekt hij naar school, niets aan de hand. Op weg naar huis ‘s middags weigert de kaart en laat de chauffeur hem in Oostburg achter in de vrieskou. 10km van huis zonder geld.”  Tegenwoordige tijd met expliciete verleden tijdsbepaling! 28 Uit Boogaart 2015: Gebruik tegenwoordige tijd om naar het verleden te verwijzen (presens historicum): Start column Theodor Holman in ‘Het Parool’: “Op de stoep liep een kleine orgeldraaier – type Dorus – met zo’n schlemielig orgeltje: een houten kast met een cassetterecorder er in. Hij mansde, liep af en toe een winkel binnen en kwam er weer uit. Ik liep vlak achter hem. Opeens komt er van de andere kant zo’n groot gemotoriseerd kitschorgel aanrijden.” 29 Uit Boogaart 2015: Gebruik tegenwoordige tijd om naar het verleden te verwijzen (presens historicum): Start column Theodor Holman in ‘Het Parool’: “Op de stoep liep een kleine orgeldraaier – type Dorus – met zo’n schlemielig orgeltje: een houten kast met een cassetterecorder er in. Hij mansde, liep af en toe een winkel binnen en kwam er weer uit. Ik liep vlak achter hem. Opeens komt er van de andere kant zo’n groot gemotoriseerd kitschorgel aanrijden.”  Switch van verleden tijd naar tegenw. tijd in 1 alinea  Spanningsverhogend: verleden tijd: achtergrond/ tegenwoordige tijd: voorgrond 30 Uit Boogaart 2015: Gebruik tegenwoordige tijd om naar het verleden te verwijzen (presens historicum): zelfs binnen één zin: Harry Mulisch, ‘De aanslag’, eerste pagina: “In die stilte, die de oorlog tenslotte was in Holland, weerklinken op straat plotseling zes scherpe knallen.” 31 Uit Boogaart 2015: Gebruik tegenwoordige tijd om naar het verleden te verwijzen (presens historicum): zelfs binnen één zin: Harry Mulisch, ‘De aanslag’, eerste pagina: “In die stilte, die de oorlog tenslotte was in Holland, weerklinken op straat plotseling zes scherpe knallen.”  Er komt reliëf in het verhaal 32 2. Gesloten woordsoorten 2.1. HET LIDWOORD (artikel)  SEM.: Het lidwoord geeft aan of de referent van het zelfstandig naamwoord al bekend is in de context of niet: bepaald (de boom) vs onbepaald (een boom)  SYN.: Het lidwoord staat doorgaans bij een zelfstandig naamwoord (of een gesubstantiveerd werkwoord, adjectief…)  MORF.: Het Nederlands kent maar drie lidwoorden: een, de, het. Zelden nog buigingsvormen (archaïsch, formeel, regionaal). 33 2.2 HET VOORNAAMWOORD (pronomen - meervoud: pronomina)  SEM.: Voornaamwoorden zijn woorden die ‘in de plaats van’ (pro) woorden (nomina) staan die mensen, dieren of zaken/concepten noemen. Bv.: hij, hen, die, wie, datgene De verwijzing gebeurt ofwel:  Deiktisch  Taalintern: anaforisch (1) of cataforisch (2): (1) De vrouw was in gedachten verzonken toen ze aangesproken werd (2) Ze strijden verbeten, die mannen aan het front. 34  SYNT.: -zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt: Wie komt morgen versus Welk dier is je lievelingsdier? Ik houd veel van zulke katten. -bijvoeglijk voornaamwoord = net zoals lidwoord een soort determinator  niet combineerbaar met een lidwoord: *de zulke katten. 35 Het persoonlijk voornaamwoord (pronomen personale)  SEM.: verwijst naar welbepaalde referent uit de talige of buitentalige context (een of meerdere personen, een of meerdere objecten)  SYN.: enkel zelfstandig gebruikt - verschillende functies: Ik zie hem (onderwerp versus lijdend voorwerp). 36  MORF.: naamvalsvormen! bv.: objectsvormen (mij, hem, ons) vs subjectsvormen (ik, hij, wij). verdere karakterisering: persoon (eerste, tweede, derde), getal (enkelvoud, meervoud), genus (vrouwelijk, mannelijk, onzijdig), +/- klemtoon (beklemtoonde of volle vormen, onbeklemtoonde of doffe vormen) 37 Voorbeeld: ze komt 38 Voorbeeld: ze komt  persoonlijk voornaamwoord  subjectsvorm  derde persoon enkelvoud  vrouwelijk  onbeklemtoonde vorm (doffe vorm) 39 hen en hun:  alleen voor personen  hen: als DO en (als IO) na voorzetsel  hun: als IO niet voorafgegaan door voorzetsel (of als bezittelijk voornaamwoord i.p.v. als pers. vnw.) Bv.: Ik zag hen. Ik gaf het boek aan hen. Ik gaf hun het boek. Hun vader kreeg het eerste exemplaar. (bez. vnw) 40 De Nederlandse aanspreekvormen (enkelvoud): standaardtaal versus Vlaamse omgangstaal De Nederlandse aanspreekvormen (enkelvoud): standaardtaal versus Vlaamse omgangstaal JE - JE - JE - JIJ JOU JOUW U U UW GE - U UW GIJ De Nederlandse aanspreekvormen: standaardtaal versus Vlaamse omgangstaal Vergelijk het standaardtalige en het tussentalige paradigma  wat valt op? 43 De Nederlandse aanspreekvormen: standaardtaal versus Vlaamse omgangstaal Vergelijk het standaardtalige en het tussentalige paradigma  wat valt op?  Geen onderscheid tussen vertrouwelijke vormen en beleefdheidsvormen in het Vlaamse omgangstalige paradigma  In de Vlaamse omgangstaal worden in de object- en possessieffunctie vormen gebruikt die in de standaardtaal als beleefdheidsvormen fungeren. 44 Het bezittelijke voornaamwoord (possessief pronomen) SEM.: bepaalde betekenisrelatie tussen referent en nominale constituent waar het bezittelijk voornaamwoord bij hoort. Meest prototypische = bezitsrelatie (zijn kat), maar de relatie kan ook van een andere aard zijn (zijn verdwijning).  SYN.: bijvoeglijk of zelfstandig gebruikt. Hun kat versus Het is de mijne. 45 -Ook hier bij vele bezittelijke voornaamwoorden onderscheid tussen doffe en volle vormen -Zelfstandig gebruikt  altijd voorafgegaan door een lidwoord: Mijn huis is kleiner dan het jouwe. (uitz.: jullie) 46 Het wederkerend voornaamwoord (reflexief pronomen)  SEM.: verwijst naar referent uit de talige context, i.c. het onderwerp van de zin: ik herinner me dat voorval ; hij wast zich drie keer per dag.  SYN.: -altijd zelfstandig -verplichte reflexiviteit versus optionele reflexiviteit: zich vergissen versus zich wassen, de baby wassen…  MORF.: telkens twee vormen: neutrale vorm en sterke vorm (met –zelf: mezelf, jezelf, zichzelf). Bij verplicht reflexieve werkwoorden geen sterke vorm: *hij vergist zichzelf. 47 Het wederkerig (wederzijds) voornaamwoord (reciprook pronomen)  SEM.: verwijst naar het meervoudige onderwerp van de zin waarin het voorkomt, bij wederzijdse handeling: Jan en Anna begroetten elkaar  SYN.: zowel zelfstandig als bijvoeglijk: ze geven elkaar de schuld versus ze sloegen op elkaars gezicht.  MORF.: slechts drie vormen: mekaar (gemoedelijk), elkaar (neutraal), elkander (archaïsch). 48 Het aanwijzend voornaamwoord (demonstratief pronomen)  SEM.: nadrukkelijk verwijzende functie: deze, die, degene, datgene, zo’n, zulk, dezelfde… Soms letterlijk aanwijzend (deiktisch): die man daar. Soms gewoon verwijzend (bv. anaforisch): Ken je Jan? Ja, die ken ik.  SYN.: zelfstandig of bijvoeglijk: die ken ik niet versus die man ken ik niet.  MORF.: verandert van vorm naar gelang van geslacht en/of getal: deze kat, dit konijn, die katten, zo’n kat, zulke katten. 49 Het onbepaald voornaamwoord (indefiniet pronomen)  SEM.: niet nader bepaalde zelfstandigheid of niet nader bepaalde collectiviteit: iemand, niemand, iets, niets, ieder, elk, een of ander, wat, iedereen, alle…  SYN.: zelfstandig en bijvoeglijk gebruik: niemand mag het te weten komen versus iedere aanwezige weet het 50 Het vragend voornaamwoord (interrogatief pronomen) SEM.: Het vragend voornaamwoord vraagt naar iets of iemand: wie, wat, wiens, welk(e), wat voor (een)  SYN.: zelfstandig en bijvoeglijk gebruik: wie heeft die kat gevonden versus wiens kat is dat? 51 Bepaalde combinaties met een vragend voornaamwoord hebben een onbepaalde betekenis:  vragend voornaamwoord + ook: Wat ik ook probeer, het loopt mis. Els heeft meer voor mij gedaan dan wie ook.  ongeacht + vragend voornaamwoord: Ongeacht wie er opbelt, ik ben morgen niet te bereiken. 52 Het betrekkelijk voornaamwoord (relatiefpronomen, relativum)  SEM.: ook verwijzende functie naar entiteit uit de context – geen bijzondere semantiek  SYN.: -inleider van een bijzin(cf. onderschikkend voegwoord), maar anders dan onder-schikkend voegwoord sluit het (doorgaans) aan op en past het zich aan aan een antecedent (bijzin geeft specificatie of meer info over antecedent): Ik ken een elfjarige die alles afweet van computers. -enkel zelfstandige vormen in het moderne Nederlands. 53 -In geschreven taal ook bijvoeglijke vormen:  De man wiens alibi niet klopte, is gisteren gearresteerd. Vrouwelijk en meervoudig antecedent (personen)  wier:  De vrouw wier alibi niet klopte…  De mannen wier alibi niet klopte… -vandaag veel couranter: omschrijving met van wie 54 MORF.: vorm wordt gedetermineerd door het geslacht en het getal van het woord waarnaar het verwijst (=het antecedent): de kat die merels vangt het kind dat verloren liep de kinderen die van katten houden. 55  Betrekkelijk voornaamwoord ‘dat’ ≠ onderschikkend voegwoord ‘dat’: Hij bericht dat de stad omsingeld is. (onderschikkend voegwoord) Het bericht dat de stad omsingeld is, klopt helaas. (onderschikkend voegwoord!) Het bericht dat net verspreid werd, is vals. (betrekkelijk voornaamwoord) 56 Hij bericht dat de stad omsingeld is. (onderschikkend voegwoord) Het bericht dat de stad omsingeld is, klopt helaas. (onderschikkend voegwoord!) Vgl. De boodschap dat de stad… / De berichten dat de stad... Het bericht dat net verspreid werd, is vals. (betrekkelijk voornaamwoord) 57 Het uitroepend voornaamwoord (exclamatief pronomen) Maar één vorm: ‘wat’  SEM: Geen vragende betekenis, wel exclamatieve functie  SYNT: Vaak gecombineerd met onbepaald lidwoord Wat leuk! Wat een mooi voorstel! 58 r-pronomina Bijzonder type voornaamwoorden: eindigen allemaal op –r: er, daar, waar Lust je oesters? Ja, ik wil er graag proeven. (‘er’ verwijst hier naar het onbepaalde ‘oesters’) MAAR: Lust je die oesters? Ja, ik wil die/ze graag nog eens proeven (verwijzing naar een bepaald element) 59 Als ‘daar’ en ‘waar’ pronominaal gebruikt worden, verwijzen ze niet naar een plaats. Vaak in combinatie met een voorzetsel: Hij wacht erop. (*ik wacht op dat/het) Waarop wacht je? (*Op wat wacht je) Daarop wil ik niet wachten. (*Op dat wil ik niet wachten) 60 NOOT:  Deze combinaties met een voorzetsel en een r-pronomen worden in heel wat grammatica’s voornaamwoordelijke bijwoorden genoemd, wat best wel een verwarrend label is.  Het voornaamwoordelijk bijwoord bestaat namelijk uit een pronomen (in dit geval dus een r-pronomen) en een voorzetsel (of in casu eigenlijk een achterzetsel) en fungeert in zijn geheel niet als bijwoord.  Het gaat om hier een voorzetselconstituent. Om die reden stappen we af van de term voornaamwoordelijk bijwoord! (= wijziging t.o.v. vorige versie woordsoortenpakket!) 61 2.3 HET VOORZETSEL (prepositie)  SEM.: relatie van tijd, plaats, richting, reden, oorzaak, doel, middel, toegeving, voorwaarde: tegen Kerstmis, rond Brussel, door de eeuwen heen, achter de juf aan Door zijn giftige opmerkingen was de sfeer verpest. Doe het omwille van je kind Ze komen op straat voor meer rechtvaardigheid. Met de fiets ben je er sneller Niettegenstaande zijn eerste scepticisme, groeide zijn passie voor grammatica.  Noot: omwille van, aan de hand van, in verband met… = voorzetseluitdrukkingen 62  SYN.: Het voorzetsel staat vaak voor een nominale constituent: in de auto Andere combinaties echter ook mogelijk: tot hier (voorzetsel + bijwoord) Achterzetsels volgen op de nominale constituent. Bij combinatie van twee voorzetsels wordt één van beide achterop geplaatst). Zijn wagen staat in de garage (voorzetsel) Hij rijdt de garage in (achterzetsel) Het huis hing tegen de rots aan (voorzetsel + achterzetsel) 63 Hij veegde zijn mond af. Hier ook achterzetsel of voorzetselbijwoord: die laatste term wordt gereserveerd voor ‘achterzetsels/voorzetsels’ die alleen optreden, dus niet vastgeklit aan de nominale constituent Vergelijk op basis van de hier gegeven voorbeelden: de garage in versus in de garage de mond af versus *af de mond 64 2.4. HET VOEGWOORD (conjunctie)  SEM.: legt een verband tussen twee zinnen en/of constituenten. Soms ‘betekenisbleek’, soms duidelijke betekenisbijdrage (tegenstellend, oorzakelijk…) Ik wil in de tuin werken en hij wil een boek lezen. Ik houd van tuinieren maar mijn vriend houdt er helemaal niet van. Ik kan niet in de tuin gaan werken doordat het regent. 65  SYN.: -gelijkwaardige syntactische positie beide delen  nevenschikking -hiërarchie  onderschikking. Nevenschikking: niet alleen aaneenschakeling van zinnen: een arm en een been, erop of eronder, over en uit… 66 Positie van de voegwoorden: Nevenschikkend: doorgaans tussen de elementen (zinnen/woordgroepen) die ze verbinden. Uitzondering: reeksvormers: ze houdt zowel van het platteland als van de stad Niet alleen houdt ze van de stad, maar ook van het platteland. Het onderschikkende voegwoord staat aan het begin van de bijzin die het inleidt: Ik kan niet in de tuin werken doordat het regent. Doordat het regent, kan ik niet in de tuin werken. 67 Nevenschikkende voegwoorden: beperkt aantal: en, of, maar, want, dus, noch (+ extra variatie door reeksvormers) ‘OF’ kan zowel onderschikkend als nevenschikkend zijn: Hij is onwetend of hij staat te liegen. Ik weet niet of hij staat te liegen. 68 Nevenschikkende voegwoorden: beperkt aantal: en, of, maar, want, dus, noch (+ extra variatie door reeksvormers) ‘OF’ kan zowel onderschikkend als nevenschikkend zijn: Hij is onwetend of hij staat te liegen >> nevenschikkend Ik weet niet of hij staat te liegen >> onderschikkend 69 Onderschikkend voegwoorden: heel veel (geen exhaustieve lijst!):  tijdstip: als, wanneer, toen, zodra, voordat  causaal: doordat, omdat, aangezien  voorwaarde: als, wanneer, indien, ingeval dat, mits  tegenstelling: terwijl  toegeving: hoewel, al  doel: zodat, opdat  verhouding: naargelang dat, naarmate  restrictie: naar, volgens dat, voor zover 70 3. Halfopen woordsoorten 3.1 TELWOORDEN EN HOEVEELHEIDSWOORDEN  SEM.: aantal of hoeveelheid of getalsmatig gespecificeerde plaats in een rangorde -hoofdtelwoorden: exact aantal: één, vijftien, tweeduizend -hoeveelheidswoorden: indicatie van grootte van een groep/verzameling, geen exact aantal: sommige, veel, enkele, honderden, miljoenen… -rangtelwoorden: plaats in de rangorde: eerste, vijfde. 71 SYN.: Alle hoofdtelwoorden en hoeveelheidswoorden passen in een context van het type: Wij hebben er… (twee, veel, een paar). Rangtelwoorden niet (*ik heb er derde). Rangtelwoorden laten zich nevenschikken met adjectieven: Mijn derde en jongste zoon (*mijn drie en slimme zonen) MORF.: Soms meervoudsvorming:met zijn vieren, iets in vieren scheuren 72 Hoeveelheidswoord versus onbepaald voornaamwoord: Alle bomen langs het pad / Alle lawaai is hinderlijk Hij gaf het kind wat snoepjes mee / Hij zag wat mist in de verte. 73 3.2. HET BIJWOORD (adverbium)  SEM.: -heterogene klasse – restcategorie -Bijwoorden geven nadere specificatie van toestand, gebeuren, werking of handeling (plaats, omstandigheid, graad, wijze…):  SYN.: -prototypisch: fungeert als bijwoordelijke bepaling bij werkwoord of bij bijvoeglijk naamwoord -Maar: ook bij telwoorden, voorzetsels of voegwoorden kunnen bijwoorden gebruikt worden 74 Ze zijn erg ziek. Ze bezochten ons gisteren. We slopen zachtjes naar de uitgang. De bomen groeien heel hard. Precies om die reden… Meteen na ons vertrek… Meteen nadat we vertrokken… 75  MORF: -Bijwoorden zijn onveranderlijk -Uitz: ‘heel’: heel mooi, hele mooie bloemen Binnen de categorie van de bijwoorden kunnen nog enkele subcategorieën onderscheiden worden: 76 Evaluatiepartikel, schakeringspartikel, negatiepartikel Jan was pas om 12 uur thuis. (evaluatiepartikel) Hij is maar twee keer geweest. (evaluatiepartikel) Kom maar binnen. (schakeringspartikel) Ga toch zitten. (schakeringspartikel) Jan is niet gekomen. (negatiepartikel) 77 NOOT: In Vlaamse omgangstaal soms dubbele negatie: Combinatie van negatiepartikel met ander element dat negatie uitdrukt Voorbeeld? 78 NOOT: In Vlaamse omgangstaal soms dubbele negatie: Combinatie van negatiepartikel met ander element dat negatie uitdrukt Ik wil dat nooit niet meer doen. Hij heeft geen geld niet meer. Ze ziet niemand niet meer sinds ze daar woont. Er is niets niet meer van over. 79 NOOT: In Vlaamse omgangstaal soms dubbele negatie: Combinatie van negatiepartikel met ander element dat negatie uitdrukt Ik wil dat nooit niet meer doen. Hij heeft geen geld niet meer. Ze ziet niemand niet meer sinds ze daar woont. Er is niets niet meer van over.  Twee negaties heffen elkaar niet op. Integendeel, ze versterken de negatie 80 Het voorzetselbijwoord Een aantal ‘voorzetsels’ zoals af, buiten, door, heen, in, mee, op, toe, langs, vandaan en voor noemt men in bepaalde contexten voorzetselbijwoorden. In de praktijk wel degelijk voorzetsels – gebruik echter atypisch: ze staan op zichzelf Soms deel van een scheidbaar samengesteld werkwoord, soms gezegde (in enge zin) bij een koppelwerkwoord: Ik haal je vanavond wel af. Het nieuwe boek van de maand is uit. Met hem ben je beter af. Ik ben op van de zenuwen. 81 Het voegwoordelijk bijwoord  SEM.: cf. voegwoorden SYNT.: Ander gedrag dan voegwoorden: verplaatsbaar binnen de zin, inversie bij vooropplaatsing. Opa is te oud om mee te gaan. Bovendien is hij ziek. Oma daarentegen is nog goed ter been. Opa is niet te oud en hij is evenmin te ziek. Ik heb het immers zelf gezien. Met deze trein kan ik dus naar Arnhem? 82 3.3 HET TUSSENWERPSEL (interjectie) SEM: Korte reactie op bepaalde situatie of context: hoera, ocharme, bah, nietwaar, oké, hallo, pff, brrr SYN: Niet geïntegreerd in de zin 83

Use Quizgecko on...
Browser
Browser