Summary

These are study notes on perspectives on development. Topics include learning and memory, babyhood, toddler and preschool years, school years, adolescence, and adulthood. Key concepts discussed include Piaget's stages of cognitive development, Erikson's stages of psychosocial development, and various aspects of social-emotional development.

Full Transcript

🧠 PERSPECTIEVEN OP ONTWIKKELING  Ontwikkeling = verandering (denken, voelen, bewegen, sociaal).  Kan geleidelijk of plotseling gaan.  Perspectieven: o Biologisch: je genen en lichaam. o Cognitief: hoe je denkt en leert. o Sociaal-emotioneel: relaties en gevo...

🧠 PERSPECTIEVEN OP ONTWIKKELING  Ontwikkeling = verandering (denken, voelen, bewegen, sociaal).  Kan geleidelijk of plotseling gaan.  Perspectieven: o Biologisch: je genen en lichaam. o Cognitief: hoe je denkt en leert. o Sociaal-emotioneel: relaties en gevoelens. o Psychodynamisch: innerlijke strijd (Freud/Erikson). o Contextueel: je omgeving, cultuur, opvoeding.  Bronfenbrenner (bio-ecologisch model): o Jij = midden. o Invloeden van dichtbij (gezin) tot ver (cultuur). o Alles beïnvloedt elkaar. 📚 LEREN & GEHEUGEN Leren:  Klassieke conditionering: iets leren door associatie (hond hoort bel = denkt aan eten).  Operante conditionering: gedrag wordt sterker door beloning/straf.  Cognitief leren: je leert door na te denken, info verwerken.  Sociaal leren: je leert door anderen na te doen (bijv. ouders, vrienden, TikTok 😂). Geheugen:  3 functies: coderen (info binnenhalen), opslaan, terughalen.  3 stadia: o Sensorisch geheugen (heel kort), o Korte termijn (paar seconden), o Lange termijn (onbeperkt).  Lastige begrippen: o Infantiele amnesie: je herinnert niks van babyjaren. o Prospectief geheugen: dingen onthouden die je nog moet doen. o Retrograde amnesie: je vergeet het verleden. o Anterograde amnesie: je kunt niks nieuws meer onthouden.  7 manieren waarop geheugen faalt: bijv. blokkeren, vervagen, verkeerde bron, enz.  Ezelsbruggetjes: methode van loci (info koppelen aan plekken), kapstokwoorden (gekke beelden). 👶 BABYTIJD Fysiek en cognitief:  Prenatale bedreigingen: roken, alcohol, stress = slecht voor baby.  Teratogenen = schadelijke stoffen voor baby.  Baby's kunnen al best veel: reflexen, ruiken, horen, zien.  Motoriek: hoofd → armen → benen.  Piaget’s sensorimotorische fase: leren door voelen, proeven, herhalen.  Taal: eerst brabbelen, dan woordjes. Sociaal-emotioneel:  Emoties ontstaan langzaam (eerst huilen → later blij, boos).  Hechting: o Veilig, o Vermijdend, o Ambivalent, o Gedesorganiseerd.  Erikson: vertrouwen vs wantrouwen.  Temperament: sommige baby’s zijn rustig, anderen druk — is deels aangeboren. 🧒 PEUTER- & KLEUTERTIJD Cognitief:  Piaget: pre-operationeel stadium → denken is magisch, egocentrisch.  Vygotsky: leren gebeurt samen, met hulp.  Taal: snel meer woordjes, zinnen, vragen. Gender & seksualiteit:  Genderidentiteit: weten of je een jongen/meisje/bij iets anders hoort.  Genderdiversiteit = iedereen is anders.  Oorzaken verschillen: biologisch, opvoeding, cultuur. Sociaal-emotioneel:  Erikson: autonomie vs schaamte.  Zelfbeeld: ik ben sterk/snel/etc.  Vriendschap: begint met samen spelen.  Theory of mind: snappen dat anderen iets anders kunnen denken.  Opvoedingsstijlen: o Autoritair (streng), o Autoritatief (warm & duidelijk), o Permissief (alles mag), o Verwaarlozend. Moreel:  Piaget & Kohlberg: o Jong: goed/slecht = straf of beloning. o Oudere kinderen: regels zijn afspraken. 🧑 SCHOOLTIJD Cognitief:  Piaget: concreet-operationeel → logischer denken.  Vygotsky: leren via samenwerken.  Faalangst: o Cognitief: ik kan het niet. o Sociaal: wat als ik faal voor anderen? o Motorisch: trillen, zweten. Sociaal-emotioneel:  Erikson: vlijt vs minderwaardigheid.  Eigenwaarde groeit met complimenten.  Vriendschap: wordt hechter en dieper.  Pesten & populariteit: veel invloed op zelfbeeld. Psychopathologie:  ASS: moeite met contact, structuur nodig.  ADHD: druk, impulsief, snel afgeleid.  Internaliserend: naar binnen (angst, depressie).  Externaliserend: naar buiten (agressie, driftbuien). ADOLESCENTIE Fysiek:  Puberteit: groeispurt, geslachtshormonen, veranderingen.  Hersenontwikkeling: prefrontale cortex (plannen, impulsen) is nog niet klaar.  Vroege/late rijping: kan invloed hebben op zelfvertrouwen. Cognitief:  Piaget: formeel-operationeel → abstract denken.  Informatieverwerking: sneller nadenken, betere strategieën.  Egocentrisme: “iedereen kijkt naar mij”. Sociaal-emotioneel:  Erikson: identiteit vs rolverwarring.  Marcia: 4 fases van identiteit: o Achieved, moratorium, foreclosure, diffusion.  Cultuur & familie: spelen grote rol.  Vrienden & liefde: worden super belangrijk. Seksuele ontwikkeling:  Seksuele oriëntatie = wie je leuk vindt.  Genderidentiteit = hoe je je voelt vanbinnen. JONGVOLWASSENHEID Werk & denken:  Postformeel denken: o Labouvie-Vief: denken = flexibel. o Schaie: praktisch denken groeit.  Werk = identiteit + rol van geslacht/studie. Sociaal-emotioneel:  Sociale klok = gevoel dat je iets op een bepaalde leeftijd moet doen.  Erikson: intimiteit vs isolement.  Vriendschap: dieper, betekenisvoller.  Liefde: o Sternberg: passie, intimiteit, toewijding. o Hechting: veilige hechting = gezonde relatie. MIDDEBARE LEEFTIJD Lichaam & brein:  Zintuigen & lijf veranderen → leesbril, grijze haren.  Vrouwen: menopauze.  Cognitief: ietsje trager, geheugen soms minder. Persoonlijkheid & omgeving:  Erikson: generativiteit vs stagnatie (iets bijdragen).  Midlifecrisis: twijfelen over keuzes.  Relaties: scheidingen komen vaker voor.  Werk & gezin: balans zoeken. 👵 OUDERDOM EN DE DOOD Lichaam & brein:  Lichaam verandert: trager, slechtere zintuigen.  Geheugenverlies: normaal of dementie.  Seksualiteit = nog steeds belangrijk. Sociaal-emotioneel:  Erikson & Peck: ego-integriteit vs wanhoop.  Neugarten: 4 types ouderen (bijv. actief vs passief).  Life review: terugkijken op je leven.  Gelukkig oud worden: aanpassen, positief blijven.  Familie en netwerk = belangrijk voor welzijn. Dood:  Kind: denkt het is omkeerbaar.  Tiener: weet dat het echt is, voelt zich onsterfelijk.  Volwassene: realistisch.  Oudere: meer acceptatie.