De Rurale Samenleving in de Vroege Middeleeuwen PDF
Document Details
Uploaded by ImpressedPrairieDog9391
KU Leuven
Tags
Summary
Dit document beschrijft de rurale samenleving in de vroege middeleeuwen. Het onderzoekt demografische evoluties, landbouweconomie en andere gerelateerde onderwerpen. De focus ligt op verschillende facetten van dit historisch tijdperk.
Full Transcript
HOOFDSTUK 2 DE RURALE SAMENLEVING IN DE VROEGE MIDDELEEUWEN INHOUDSTAFE L 0. Inleiding 2. Land en lordship 1. D e m o g r a fi e e n landbouweconomie 2.1. Heerlijke macht 2.2. Vrij en onvrij 1.1. Klimatolog...
HOOFDSTUK 2 DE RURALE SAMENLEVING IN DE VROEGE MIDDELEEUWEN INHOUDSTAFE L 0. Inleiding 2. Land en lordship 1. D e m o g r a fi e e n landbouweconomie 2.1. Heerlijke macht 2.2. Vrij en onvrij 1.1. Klimatologische evoluties 2.3. Beheer en organisatie van de 1.2. Demografische evoluties landbouw 1.3. Ontwikkeling in de 2.4. Rurale bewoningsvormen landbouweconomie 3. Conclusie 2 Inleiding Vroegmiddeleeuws Europa: een agrarische samenleving meer dan 90% van bevolking bewerkt land levensstijl gedicteerd door ritme van landbouwcycli samenleving gebaseerd op controle over gronden Anders dan onder Romeinse Rijk? absolute cijfers: minder boeren in vroege ME relatieve cijfers: economie vroege ME veel ruraler geconcentreerd toch: ook Romeinse Rijk hoofdzakelijk landbouweconomie leunde qua inkomsten op landbouw (slechts 5% inkomsten uit steden) ook onder Romeinse Rijk: zeer onzeker leven landbouwers 3 1.1 Setting the scene: algemene kenmerken Regionalisme en localisme Bevolking verspreid in kleine, zeer diverse gemeenschappen in versnipperde micro-regio’s ◦ Enorme impact van potentieel en beperkingen milieu ◦ Impact op bevolkingsdichtheid, landbouwtechniek en –productie, nijverheid, kleding, dieet, samenleving Micro-regio’s verbonden door rivieren, kusten, wegen 4 DEEL 1 Demografi e en landbouweconomie 5 1.1 Klimatologische evoluties Evolutie temperaturen in NW-Europa tov lange termijn 6 Methode: dendrochronologie, sediment in meren, boringen in gletsjers, druipstenen in grotten en microscopisch onderzoek naar pollen ◦ Dark Ages Cold Period: c. 300-700 ◦ Klimaat daalt met 1.5 graden Celsius, toename neerslag en overstromingen ◦ Atlantisch klimaat breidt uit naar Middellandse Zee ◦ Kentering c. 700: meer continentaal klimaatpatroon ◦ Medieval Warm Period: c. 900-1250 ◦ Klimaat stijgt boven LT gemiddelde, warme winters en zomers ◦ Opbouw naar klimaat optimum in 12e eeuw, ‘Medieval warm period’ ◦ Tot 2 graden Celsius warmer in Noord-Europa tegenover c. 500 7 8 1.2 Demografische evoluties 9 Sterke correlatie met economische groei ◦ Demografische krimp (laatantieke tijd tot c. 700) ◦ Bezorgdheid Romeinse ambtenaren over agri deserti (‘verlaten akkers’) ◦ Vermeldingen ‘plaag’ (6e-7e eeuw) vanuit Byzantium naar westen ◦ Beschrijving symptomen: builenpest 10 Terwijl het einde van de wereld nadert, bedreigen ons allerlei zaken die voorheen niet bestonden: de inversie van het klimaat, verschrikkingen uit de hemel en stormen strijdig met het seizoen, oorlogen, hongersnood, pestepidemieën, en in sommige plaatsen ook aardbevingen. Gregorius de Grote, Register, § II:37 (ca. 601) 11 Sterke correlatie met economische groei ◦ Demografische groei (vanaf c. 700) ◦ Geen continue groei wegens periodieke crises (bijv. dramatische hongersnoden) ◦ Malthusiaanse spanning ◦ < Thomas Robert Malthus (1766-1834), An Essay on the Principle of Population (1798) ◦ Landbouwopbrengsten (i.e. voedselproductie) stijgen minder snel dan bevolking ◦ Dankzij archeologie: cultivatie nieuwe gronden, uitbreiding areaal en begraafplaatsen, nieuwe/dichtere bewoning ◦ Bevolkingsconcentratie: Île de France (bijv. 34 inwoners/km2), Friesland, Rijn- Moezel, Schelde-Dender ◦ Cf. België nu: 377,99 inwoners/ km2 ◦ In meeste regio’s veel lagere bevolkingsconcentratie ◦ Zeer grote regionale verschillen! 12 ◦ Dynamische bewoning van stad en platteland ◦ Veelvoorkomend fenomeen van migratie ◦ Cf. ‘Volksverhuizingen’ 4e-6e eeuw, nadien: Avaren, Magyaren, Noormannen ◦ Ook op kleine schaal: migratie landbouwgemeenschappen door milieu (uitgeputte bodem, zeestijging…) en oorlog & geweld ◦ Soms gedwongen ◦ Population displacement: interetnisch geweld, deportaties (Karel de Grote in Saksen) 13 1.3 Agrarische ontwikkeling 1. 3. 1 L a a t a n t i e ke e n v r o e g m i d d e l e e u w s e crisis (c. 250-700) Wa t ? Lage landbouwproductie Vele verlaten gronden (agri deserti) Weinig intensieve landbouw Veestapel wordt kleiner Wa a r o m ? Bevolkingsdaling, klimaat Instabiliteit, oorlog, geweld Krimp in grootgrondbezit 14 1. 2. 2 L a n g z a m e g ro e i v a n d e landbouweconomie Wa t ? vanaf c. 700 ◦ Uitbreiding landbouwareaal door cultivatie nieuwe gronden ◦ Toename veeteelt ◦ Kusten van Lage Landen, Friesland, East Anglia: veeteelt (schapen) belangrijker dan agricultuur -> wol- en textielproductie Wa a r o m ? Verspreiding verbeterde landbouwtechnieken a) Watermolens b) Rotatie van gewassen (‘drieslagstelsel’) c) Zware, asymmetrische ploeg 15 b ) Ro t a t i e v a n g e w a s s e n Wa n n e e r ? Indicaties bronnen vanaf 8e eeuw Wa t ? Geleidelijke verspreiding nieuwe landbouwcyclus ◦ In plaats van primitieve, ‘onregelmatige’ rotatiesysteem ◦ Verbouwen van slechts één type graangewas – gevolgd door lange periodes braak ◦ Systeem van regelmatige rotatie van gewassen (3- jarige cyclus) ◦ Herfst- en lentegraan zijdelings van elkaar in zelfde oogstjaar i.p.v. één graangewas ◦ Elk derde jaar blijft akker braak liggen 16 Wa a r ? ◦ Vervanging bijna overal in West-Europa in 8e eeuw ◦ Eerst op grote domeinen bisschoppen, abdijen ◦ Minder in Middellandse Zeegebied Wa a r o m ? ◦ Mogelijkheid tot verbouwen complementaire akker a akker b akker c gewassen herfstgra lentegraa ◦ Spelt, rogge, tarwe (brood) – gerst, haver (dier) jaar x braak an n ◦ Betere verdeling van arbeid doorheen het jaar jaar (x + lentegraa herfstgra braak (oogst in lente en herfst) 1) n an jaar (x + herfstgra lentegraa ◦ Minder risico op misoogst braak 2) an n ◦ Efficiënter gebruik van areaal: kleiner aandeel braak 17 c) Asymmetrische ploeg Wa t ? ◦ Vroeger: ard, aratrum: licht, droge bodem ◦ Nu: zware, asymmetrische keerploeg ◦ Voor harde, kleiachtige bodem NW-Europa ◦ Naast ploegschaar (horizontaal), ploegstok/kouter (verticaal) ook keerblad (omkeren van de aarde) ◦ Zwaarder kader -> meer trekkracht: ossen Wa n n e e r ? ◦ Uitvinding: veel ouder (2e eeuw) ◦ Verspreiding in 8e-9e eeuw in Bovenaan: reconstructie van een antieke Romeinse aratrum Onderaan: middeleeuwse zware ploeg (13e-eeuwse miniatuur) West-Europa ◦ Stimulans door drieslagstelsel, gebruik ijzer ◦ Eerst vooral op grote landerijen 18 Eff ect? ◦ Hogere productie ◦ Echter: geen hogere efficiëntie in landbouw ◦ Weinig bemesting want zeer beperkte veestapel ◦ Algemeen lage yield ratio (opbrengstpercentage graan) ◦ ME: van 3/1 tot 10/1 – nu: 200/1 tot 300/1 19 DEEL 2 Land en lordship 20 2.1 Land en lordship Let each man cleave to his lord; let each man protect his territory. The top of each man is his lord; the root of each man is his territory (oud-Iers vers) Macht in vroege ME op basis van inkomstenbronnen: grondbezit (gronden en hun opbrengst) 21 Wat is lordship (dominium, heerlijke macht,heerlijkheid)? ◦ Dominantie/machtspositie gestoeld op sociale macht eerder dan juridisch-institutionele macht ◦ gebaseerd op relaties tussen personen en controle over inkomstenbronnen (resources) ◦ weliswaar ontwikkeling institutionele en juridische kaders/machtsverhoudingen ◦ zeker in de Kerk (cf. kloosterregels, canones = kerkwetten) ◦ MAAR: minder belangrijk dan sociale machtsuitoefening ◦ = hét structurele element van macht en sociale verhoudingen – cement van de samenleving ◦ op alle niveaus: ◦ iedereen ondergeschikt aan een ‘heer’ (dominus) ◦ van onvrije boer op platteland tot koning/keizer/paus (God als heer) ◦ mannen én vrouwen ◦ ‘heer’ kon ook een vrouw zijn (domina), bijv. abdissen, vorstinnen, aristocratische weduwes… 22 Wat is l o rd sh i p ( d o mi n i u m , h e e r l i j ke mac h t ) ? ◦ Kenmerken machtsverhoudingen: ◦ ongeordend ◦ dynamisch, niet statisch ◦ precair (broze consensus, weinig juridische houvast) ◦ hing af van de mate waarin men macht kon laten gelden (cf. hierna: dwang/straffen of gunsten, ordehandhaving, bescherming) ◦ Indien niet meer: machtsverhoudingen veranderen ◦ Persoonlijk (één op één relaties) -> directe dominantie Hoe? ◦ Machtsverhouding gebaseerd op middelen ◦ Vooral immobiele rijkdom: landerijen (domeinen), grond ◦ Controle over die grond en over mensen ◦ Ook mobiele rijkdom: luxeproducten, cash 23 Hoe? ◦ Bescherming, gunsten ◦ ordehandhaving / dwang, straffen, vergelding ◦ gebaseerd op interacties: reciprociteit (wederkerigheid) ◦ Gunsten (beneficia), geschenkuitwisseling (gift exchange): prestigeobjecten (juwelen, munten, goud) of eretitels, functies… ◦ Servitium (diensten): ◦ van bewerken land tot politiek advies aan vorst ◦ niet gepercipieerd als vernedering, element van status ◦ Bekrachtigd door zweren van eden, rituelen/ceremonies ◦ gebaseerd op status ◦ Traditie (erfelijkheid) m.b.t. titels, ambten (honores) ◦ Politieke invloed, bijv. Königsnähe (toegang tot vorst) 24 Wat betreft de samenzweringen van lijfeigenen in Vlaanderen, Brabant en andere kustgebieden: wij wensen dat onze gezanten (missi) de heren van deze lijfeigenen informeren dat zij hen moeten bedwingen in hun durf om verdere, gelijkaardige plannen te smeden. Capitulare van Thionville, § 1 en 7 (c. 821) [Het jaar] 859. Sommige mannen van het gewone volk dat tussen de Seine en de Loire woonde, vormden een eedgenootschap en vochten dapper tegen de Denen op de Seine. Maar aangezien dit zonder gepaste overweging was gebeurd, werden zij eenvoudigweg omgebracht door onze machtiger heren. Annalen van St-Bertijns, § 859 25 Quid feodaliteit? Leenheerlijk stelsel: systeem, rechtstelsel, politieke orde ◦ Combinatie : (‘feodo-vazallitisch’) ◦ vazalliteit (persoonlijk element) : heer en vazal ◦ leen (beneficium) (zakelijk element) ◦ Systeem van machtsuitoefening d.m.v. bilaterale verhoudingen ◦ Beiden rechten en plichten ◦ Plichten van de vazal: gehoorzaamheid en militaire dienst t.o.v. heer ◦ Plichten heer: voorzien in onderhoud vazal = beneficium/leen ◦ = stuk grond met daarbij horende rechten op inkomsten en diensten geleverd door aan dat land verbonden boeren 26 Sinds jaren 1970: debat over ‘feodaliteit’ - kritiek op de traditionele visie (1930-1940, Ganshof, Bloch): feodaliteit als systeem - o.a. E. Brown ‘The tyranny of a construct’ (1974), S. Reynolds (1994) ◦ “a simple label simplistically defined” – weg ermee! ◦ feodaliteit als combinatie vazalliteit en leen (feodum): constructie door 13de-eeuwse juristen, juridisch verfijnd in eeuwen erna en door historici vanaf 16de eeuw overgenomen ◦ Voor 1200 amper feodum– grondbezit komt in vele vormen voor en impliceert zeggenschap over inwoners ◦ Vanaf 1200 feodum in geleerde recht ter aanduiding ‘land’ om centrale macht van vorsten te vergroten 27 Dominique Barthélemy, La mutation de l’an mil a-t-elle eu lieu? Servage et chevalerie dans la France des Xe et XIe siècles, Parijs, 1997, p. 7: ◦ La “société féodale” est une caricature. C’est un schéma construit par le XIXe siècle pour appréhender rétrospectivement une période de l’histoire de France – celle de l’éclipse des rois (donc de l’Etat) et de la souveraineté tyrannique des fiefs. Il a eu son utilité, servant notamment à approcher une société passée dans son altérité, dans sa consistance propre. Il n’est pas plus faux que les autres caricatures, mais plutôt réducteur et déséquilibré. OE GESCHIEDENIS 28 Slides 26, 27 en 28: ter informatie NIET KENNEN! 2.2 Vrij en onvrij Impact van grondbezit op relaties van afhankelijkheid en onvrijheid: “Er bestaan slechts vrije of onvrije mannen” – Capitulare van Karel de Grote Onderscheid in nagenoeg alle vroegmiddeleeuwse samenlevingen, algemeen aanvaard In late Oudheid en vroege Middeleeuwen: ontelbare gradaties tussen twee extremen Erfenis status van ouders 30 Terminologie bronnen toont fluïde sociale realiteit eerder dan juridische realiteit ◦ Liber (vrije, m/v) ◦ Volledige zelfbeschikking over lichaam, arbeid, mobiliteit, wapendracht, huwelijk, erfenis ◦ meestal bepaalde vorm van subordinatie aan heer in ruil voor bescherming ◦ verbonden aan heer, betaalt afdrachten/levert diensten ◦ ‘vrije boeren’ in minder geromaniseerde gebieden ◦ Servus (onvrije, m/v) ◦ Ofwel tot slaaf gemaakte/menselijk object, zoals in Oudheid, vaak geïmporteerde niet-Romeinen, krijgsgevangene ◦ Ofwel horige, lijfeigene, halfvrije, serf: onvrije met minimale rechten, vaak grondgebonden = betekenisverschuiving in vroege ME 31 Fluïde sociale realiteit ◦ Voor- en nadelen aan vrijheid ◦ minder blootgesteld aan gewelddadige dominantie (lijfstraffen), genoegdoening vergrijp door betalen geldelijke boete (weergeld), bij niet kunnen betalen -> verlies vrijheid ◦ grotere bestaansonzekerheid (bijv. misoogsten, onveiligheid) ◦ Wettelijk vrijen met weinig vrijheid: jaarlijkse afdrachten ter erkenning van hun heer (bijv. abdij) ◦ Voor- en nadelen onvrijheid ◦ Nadeel: fysiek welzijn en bestaan volledig in handen van ander ◦ Meer bestaanszekerheid, bescherming door heer, bepaalde wettelijk onvrijen verwerven grote autonomie en politieke invloed aristocraten (= vrijen) afgunstig ◦ Servi fiscales (Visigoten): beheer koninklijke domeinen (fisci) ◦ Ministerialen (Duitse rijk, hoge ME): beheer burchten, financiën… ◦ Mogelijkheid tot verkrijgen vrijheid door heer (manumissio) of door zelfemancipatie (vlucht, risico’s!) ◦ Juridische vs. sociale vrijheid 32 Indien een colonus wordt aangetroffen bij een andere dan zijn rechtmatige heer, dan moet deze nieuwe heer niet alleen de colonus terugbrengen naar zijn geboorteplaats, maar ook een boete betalen voor de periode van afwezigheid. Coloni die proberen te vluchten moeten geketend worden, zoals slaven, zodat ze door een slavenstraf gedwongen worden om de taken te volbrengen, die hen als vrije personen zijn toegewezen. Codex van Theodosius, § V.17.1, uitgevaardigd onder Constantijn I 33 Een slaveneconomie in de vroege Middeleeuwen? Weinig zinvol debat gezien de fluïde sociale structuren, regionale diversiteit ◦ Geen grootschalige inzet slavenarbeid in late oudheid (verlieslatend) ◦ Zelfs in MZ gebied: minder vanaf 4e E, vooral nog aristocratische huishoudens ◦ Slaven van 4e en 5e E: meer grondgebonden coloni ◦ Promotie vrijlating van christelijke slaven door kerkleiders ◦ Vroege ME: enkel nog in Engeland en Scandinavië grootschalige dwangarbeid ◦ Veelal onderdeel buit bij raids (Germaanse woord ‘slaaf’ < herkomst: Slavische volkeren) Geketende slaven, bas-relief uit Smyrna (Turkije), c. ◦ verkocht op markten in Scandinavische handelsposten, Italiaanse kuststeden 200 n. Chr. ◦ Bestaan naast halfvrije boeren (in Engeland tot 1066) 34 2.3 De organisatie van de landbouweconomie Impact grondbezit op structuren van landbouweconomie: Er is niet één manier om het werk te organiseren aangezien er zovele verschillende types land zijn — Palladius, Opus agriculturae (4-5e eeuw) Algehele verscheidenheid in organisatievormen Verschillende milieus, bodem, klimaat Verschillende schaal: kleinschalig en grootgrondbezit 35 ◦ K l e i n s c h a l i g g ro n d b e z i t ( a l l o d i a ) ◦ Wijdverspreid maar geografisch ongelijk verdeeld ◦ Moeilijk te detecteren in de bronnen (vooral bij verkoop van gronden) ◦ Meeste grondbezitters: bescheiden, versnipperde percelen ◦ Meestal in minder geromaniseerd gebied ◦ G ro o t g r o n d b e z i t ◦ Historische evolutie ◦ Enorme concentratie grondbezit in handen elites Romeinse Rijk ◦ Vanaf 5de E: krimp en versnippering grootgrondbezit in ‘barbaarse koninkrijken’ ◦ Landerijen met grondgebonden boeren (halfvrij, onvrij…) ◦ Geen aaneengesloten gebied: lappendeken landgoederen, verspreid over verschillende regio’s ◦ Vanaf 8ste E: intensievere exploitatievormen, vb. ‘hofstelsel’ of ‘domaniaal stelsel’ 36 Het hofstelsel Wa t ? Vorm van beheer van grootgrondbezit gebaseerd op bipartite scheiding binnen hof/domein (villa) 1. Deel hoeves met gronden (mansi) bewerkt door halfvrije/onvrije boeren voor hun eigen onderhoud ◦ Boerderij (mansus) met bijhorende gebouwen, akkers, weiden, soms bos ◦ Variatie qua grootte maar in principe voldoende voor levensonderhoud boer en z’n gezin ◦ Boer woont in hoeve en bewerkt bijhorende gronden, in ruil betaalt hij ‘pacht’ (cash, natura) en/of levert diensten (korveeën) aan eigenaar domein 2.Uitbatingscentrum + deel gronden (vroonhof, demesne, heerlijke reserve, mansus indominicatus, Saalland) bewerkt door halfvrije/onvrije boeren (als korveedienst) maar opbrengsten rechtstreeks naar eigenaar domein ◦ Centrale boerderij (uitbatingscentrum) met gemeenschappelijke voorzieningen (oven, molens, smidse, werktuigen…) te gebruiken door boeren tegen betaling ◦ Soms meer dan 100 ha gecultiveerde en ongecultiveerde gronden ◦ Verhouding domein/hoeves = 1:2,5 tot 1:3, soms 1:1 37 Geen uniform systeem: Enorme variëteit in verplichtingen boeren, schaal grondbezit… Geen autarkisch (zelfbedruipend) systeem: nijverheid, verbinding met lokale/regionale markten Polyptieken: minutieuze inventarissen van roerende/onroerende bezittingen en personeel met omlijsting verplichtingen 38 Aclebertus en zijn echtgenote, de lijfeigene Frotlindis, pachters van St-Germain, hebben een kind genaamd Aclebrug. Tentfrid, een lijfeigene van St-Germain, zorgt voor zijn moeder. Beiden bezitten één pachthoeve, bestaande uit vier bunders akkerland, één bunder [ca. 1,5 ha] wijngaard, vier bunders weiland. Hij betaalt drie mud wijn als taks voor het grazen, één sester mosterd, 50 wilgescheuten [voor mandenvlechten], drie kippen, vijftien eieren. Hij moet alle korveediensten leveren die hem opgelegd worden en zijn echtgenote maakt laken van de wol van de heerlijke reserve en bakt zoveel broden als haar gevraagd wordt. Polyptiek van de abdij van Saint-Germain-des-Prés, bezit te Villeneuve-St. Georges, vóór c. 829 39 Wa n n e e r e n w a a r ? Chronologisch en geografisch zeer ongelijk proces van verspreiding ◦ ° in 7e E voor beheer Merovingische koninklijke domeinen (tussen Seine/Maas en Rijn) ◦ Verspreiding in 8e E bij Frankische aristocratie ◦ Beperkte verspreiding in Zuid-Gallië, Bretagne, Italië behalve noorden ◦ Systeem ook overgenomen door kerkelijke grootgrondbezitters (abdijen…) ◦ Maar: kleinschalig grondbezit (allodia) blijft bestaan, slechts beperkte verspreiding daar van hofstelsel! 40 2.4 Rurale bewoning Impact lordship op Restanten van Romeinse villa te bewoningsvormen Echternach 2.4.1 D e l a a t a n t i e ke v i l l a e Wa t ? ◦ Aristocratische residenties van grootgrondbezitters ◦ Agrarische topografie gedomineerd door villae Wa n n e e r ? ◦ Buitenverblijf aristocratie onder vroege keizerrijk ◦ Late oudheid: vaker permanente residentie tijdens ontvolking steden ◦ Eigen verdediging, ontstaan rurale elites, ontsnappen aan Romeinse overheid 41 Hoe? ◦ Enorme, geconcentreerde rijkdom grootgrondbezitters ◦ Fiscale inkomsten uit platteland (curiales) ◦ Pacht van pachters op grootgrondbezit ◦ Rurale laatantieke economie geconcentreerd rond villae ◦ Centra dominantie en economie Het landgoed van dominus Julius, mozaïek uit Carthago, vroege vijfde eeuw 42 2. 3. 2 V ro e g m i d d e l e e u w s e d o r p s s t r u c t u re n Vroege Middeleeuwen: Romeinse Wavillae t ? verdwijnen, dorpen ontstaan geleidelijk ◦ Kleine rurale gemeenschappen van enkele huishoudens, boerderijen, akkers ◦ Ook vrije, onafhankelijke boeren ◦ Nederzetting aangeduid als villa of vicus ◦ Kristallisatie dorpsstructuur vanaf 8e-9e E ◦ Rond parochiekerk en kerkhof ◦ Simpele behuizing (Grubenhaus, sunken Reconstructie van een vroegmiddeleeuws Angelsakisch dorp, houses) met typische sunken houses, West Stow, nabij Suffolk ◦ Grote hallen: gemeenschappelijk gebruik, adel 43 Merovingisch huis te Sint-Andries (Brugge) reconstructie door RAAKVLAK van 6de-7de-eeuwse huisplattegrond (bouwjaar 2011) 44 Waar? ◦ Noord-Gallië en Brittannië (minder geromaniseerd) ◦ Bepaalde dorpsstructuren bestonden reeds in Romeinse tijd ◦ Vele Romeinse villae verdwijnen tegen 7e eeuw ◦ Ontstaan nieuwe nederzettingen ◦ Mediterrane gebieden, Hispanië, Zuid-Gallië ◦ Romeinse villae overleven doorheen 5e en 6e eeuw ◦ Blijven centra van agrarisch management, maar op kleinere schaal ◦ Vaak hergebruikt als abdijen door aristocraten 45 Conclusie Belang van lokaal/regionaal perspectief bij sociaaleconomische geschiedenis ◦ Regionalisme, localisme: enorme diversiteit milieu en ontwikkeling ◦ Innovaties moeilijk eenduidig te duiden in plaats en tijd Na economische krimp langzaam herstel (vanaf c. 700) ◦ Verbeterd klimaat en omstandigheden, einde pestepidemie ◦ Betere landbouwtechnieken, consolidatie grootgrondbezit Rurale samenleving en landbouw ◦ Lordship: controle over gronden en bewoners ◦ Impact grootgrondbezit op landbouwontwikkeling en –organisatie ◦ Langzaam maken villae plaats voor nieuwe rurale bewoningsvormen 46 Zie Toledo Aanbevole ◦ Adriaan VERHULST, ‘Chapter 18. Economic n lectuur organisation’ in The New Cambridge Medieval History [vol. 1], Cambridge (2001), pp. 481-509. 47