Woordsoorten en hun karakterisering
27 Questions
0 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Welke van de volgende opties zijn open woordsoorten? (Selecteer alle die van toepassing zijn)

  • Lexicale woorden (correct)
  • Grammaticale woorden
  • Inhoudswoorden (correct)
  • Functiewoorden
  • De woordsoorten worden gekarakteriseerd op basis van drie manieren: semantisch, syntactisch en morfologisch.

    True

    Welke van de volgende is geen voorbeeld van een zelfstandig naamwoord?

  • Bang (correct)
  • Rijden
  • Boom
  • Kind
  • Welke van de volgende opties zijn telbare zelfstandige naamwoorden? (Selecteer alle die van toepassing zijn)

    <p>Katten</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende is geen voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?

    <p>Vrouw</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende optie duidt een predicatief bijvoeglijk naamwoord aan?

    <p>Die grammatica is nauwelijks verteerbaar</p> Signup and view all the answers

    Het werkwoord is de centrale relatielegger in een zin.

    <p>True</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende is geen voorbeeld van een koppelwerkwoord?

    <p>Zitten</p> Signup and view all the answers

    'Hij kan gewerkt hebben' bevat twee hulpwerkwoorden.

    <p>True</p> Signup and view all the answers

    'Jan is in Parijs' bevat een zelfstandig werkwoord.

    <p>True</p> Signup and view all the answers

    'Jan is ziek' bevat een koppelwerkwoord.

    <p>True</p> Signup and view all the answers

    'Jan is niet gegaan' bevat een hulpwerkwoord.

    <p>True</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende is geen voorbeeld van een voegwoord?

    <p>Tot</p> Signup and view all the answers

    Het voegwoord 'of' kan zowel nevenschikkend als onderschikkend gebruikt worden. Welk voorbeeld is een voorbeeld van een onderschikkend voegwoord 'of'?

    <p>Ik weet niet of hij staat te liegen</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende is geen voorbeeld van een onderschikkend voegwoord?

    <p>Voor</p> Signup and view all the answers

    Een rangtelwoord kan een context van het type 'ik heb er...' aannemen.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Hoeveelheidswoorden kunnen we nevenschikken met bijvoeglijke naamwoorden.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Telwoorden kunnen we nevenschikken met bijvoeglijke naamwoorden.

    <p>True</p> Signup and view all the answers

    Bijwoorden zijn veranderlijk.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Onderbijwoorden kunnen we onderverdelen in evaluatiepartikels, schakeringspartikels en negatiepartikels. Welk onderbijwoord is een schakeringspartikel?

    <p>Maar</p> Signup and view all the answers

    In Vlaamse omgangstaal zien we soms dubbele negatie.

    <p>True</p> Signup and view all the answers

    Voorzetselbijwoorden dienen altijd te staan voor een zelfstandig naamwoord.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Een voegwoordelijk bijwoord kan verplaatst worden binnen een zin.

    <p>True</p> Signup and view all the answers

    Tussenwerpsels zijn geïntegreerd in de zin.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Kies de juiste omschrijving voor een pronominaal bijwoord?

    <p>Een combinatie van een voorzetsel en een r-pronomen</p> Signup and view all the answers

    Een r-pronomen kan verwijzen naar een bepaald element.

    <p>True</p> Signup and view all the answers

    Het woord 'waar' kan pronominaal gebruikt worden, en dan verwijst het naar een plaats.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Study Notes

    Woordsoorten

    • De introductie van woordsoorten is als pdf-bestand beschikbaar op Blackboard.
    • De samenvatting hier geeft een beknopte overzicht.
    • Studenten moeten de slides en de pdf bestuderen.
    • Doel: woordsoorten kunnen benoemen.

    Karakterisering van woordsoorten

    • Woordsoorten worden gekarakteriseerd op semantische, syntactische en morfologische manieren.
    • Semantisch: op basis van betekenis.
    • Syntactisch: op basis van zinscontext en combinatiemogelijkheden.
    • Morfologisch: op basis van vormkenmerken.

    Open en Gesloten Woordsoorten

    Open woordsoorten Gesloten woordsoorten
    Soorten woorden Inhoudswoorden (lexicale woorden) Functiewoorden (grammaticale woorden)
    Soorten betekenis Concepten buiten de taal Verbindingsfunctie binnen de taal
    Uitbreidbaar Ja Nee
    Opsombaar Nee Ja
    Voorbeelden Kind, bang, rijden De, ik, als
    • Bron: Smessaert et al. (2019: 40)

    Dynamiek van Gesloten Woordsoorten

    Voorbeelden Coronamaatregelen

    • Boogaart gaf voorbeelden van taalgebruik tijdens de versoepeling van coronamaatregelen.
    • Armin van Buuren mocht weer optreden.
    • Een koffie-corner was weer geopend.
    • De Euroborg was opnieuw gevuld met publiek.

    Problemen met het gebruik van "sinds"

    • De toevoegingen zorgen voor desambiguering in het gebruik van het voorzetsel "sinds".
    • De kans is groter dat de lezer terugvalt op de standaardinterpretatie van "sinds".

    Opmerkingen

    • Armin van Buuren, koffie-corner en Euroborg zijn voorbeeldgebruik van het voorzetsel "sinds".

    Zelfstandig Naamwoord

    • SEM.: woorden voor mensen, dieren, zaken, concepten, stoffen.
    • Abstracte vs. concrete: bv., moed - boom.
    • SYN.: soortnamen worden vaak voorafgegaan door lidwoorden, eigennamen niet.
    • Bepaalde combinaties: bepaalde zelfstandige naamwoorden kunnen geen exacte aantalsaanduiding hebben. Telbare en ontelbare zelfstandige naamwoorden. Drie genera: vrouwelijk, mannelijk, onzijdig in Nederlands.
    • MORF.: meervoudsvorming mogelijk. Uitzonderingen: noodzakelijk enkelvoudig of noodzakelijk meervoudig. Diminutiefvorming mogelijk. (bv. Jantje, vogeltje, kastje). Voorbeeld: gedoe, twee gedoes, gedoopt.

    Bijvoeglijk Naamwoord

    • SEM.: eigenschappen en hoedanigheden (bv., aanwezig, houten, sterk, mooi).
    • SYN.: attributief, predicatief, adverbiaal.
    • MORF.: buigingsvormen (bv., droog, droger, droogst).

    Werkwoord

    • SEM.: centrale relatielegger in een zin.
    • SYN.: alleen of in combinatie met andere werkwoorden (zelfstandig werkwoord vs. zinswerkwoord of hoofdwerkwoord).
    • Persoonsvorm (pv): werkwoord aanpast aan getal en persoon van het onderwerp.
    • MORF.: veel morfologische variatie: persoonsvorm, getal, tijdsrelatie. Zwakke vs. sterke werkwoorden, en half regelmatig.

    Koppelwerkwoord

    • SEM.: nauwelijks eigen betekenis, maar legt relatie tussen onderwerp en gezegde in een zin. (bv. Hij is wispelturig)
    • Traditionele lijst: zijn, worden, blijven, blijken, (toe)schijnen, lijken, heten.
    • Andere werkwoorden kunnen ook als koppelwerkwoord fungeren. (vb. Deze plant gaat dood / Ze raakte verlamd)

    Hulpwerkwoord

    • Werkwoord dat aangevuld wordt door een ander werkwoord en dat niet het zinswerkwoord vormt. (bv. Hij kan gewerkt hebben.)
    • Twee hulpwerkwoorden: kan, hebben.

    Werkwoordsvormen

    • Indicatief of aantonende wijs: ik stop.
    • Infinitief: stoppen.
    • Imperatief: stop!
    • Voltooid deelwoord: gestopt.
    • Tegenwoordig of onvoltooid deelwoord: lachend.
    • Conjunctief: Het ga je goed, uw rijk kome...

    Werkwoordstijden

    • Ik werk = onvoltooid tegenwoordige tijd (presens).
    • Ik heb gewerkt = voltooid tegenwoordige tijd (perfectum).
    • Ik werkte = onvoltooid verleden tijd (imperfectum).
    • Ik had gewerkt = voltooid verleden tijd (plusquamperfectum).
    • Ik zal werken = onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (futurum).
    • Ik zal gewerkt hebben= voltooid tegenwoordige toekomende tijd (futurum exactum)
    • Ik zou werken = onvoltooid verleden toekomende tijd (futurum praeteriti)
    • Ik zou gewerkt hebben= voltooid verleden toekomende tijd (futurum exactum praeteriti)

    Tijdsvormen

    • Tijdsvormen vallen niet altijd samen met de concreet uitgedrukte tijd of het perceptie van tijd. (zie Boogaart (2015).)

    Gebruik Verleden Tijd

    • Gebruik verleden tijd voor dingen uit het heden om afstand te creëren.
    • Bron: Boogaart (2015).

    Presens Historicum

    • Gebruik van tegenwoordige tijd om naar het verleden te verwijzen.
    • Voorbeeld: Uit Boogaart (2015).

    Lidwoord

    • SEM.: geeft aan of referent in de context al bekend is (bepaald/onbepaald). (bv. de boom/ een boom).
    • SYN.: staat doorgaans bij een zelfstandig naamwoord (of gesubstantiveerd werkwoord/adjectief).
    • MORF.: 3 lidwoorden: een, de, het. Zeldzaam: buigingsvormen.

    Voornaamwoord (pronomen)

    • SEM.: woorden die ‘in de plaats van’ andere woorden staan. (bv. hij, zij, hen, wat, dat).
    • Deiktisch: verwijst naar objecten in de context (vb hij, zij, hier)
    • Taalintern: anaforisch (voorgang verwijzing) of cataforisch (volgende verwijzing)
    • SYN.: zelfstandig of bijvoeglijk.
    • MORF.: grammaticale veranderingen (geslacht, persoon, getal).

    Persoonlijk Voornaamwoord

    • SEM.: verwijst naar personen en/of objecten in de context.
    • SYN.: enkel zelfstandig gebruik - verschillende functies. (bv. ik zie hem = onderwerp vs. lijdend voorwerp).
    • MORF.: vorm verandert naar gelang van persoon, getal en geslacht (vb. objectsvormen vs. subjectsvormen).

    Bezittelijk Voornaamwoord

    • SEM.: betekenisrelatie tussen referent en nominale constituent. Prototypisch: bezitsrelatie, maar relatie kan breder zijn.
    • SYN.: bijvoeglijk of zelfstandig. (vb. Hun kat vs Het is de mijne).
    • MORF.: vorm verandert naar gelang van geslacht en getal van het referent.

    Wederkerend Voornaamwoord

    • SEM.: verwijst naar het onderwerp van de zin; handeling gericht op zichzelf.
    • SYN.: altijd zelfstandig; verplicht of optioneel reflexief.
    • MORF.: twee vormen: neutrale en sterke vorm (met -zelf). Bij verplicht reflexieve werkwoorden geen sterke vorm. (vb. Hij vergist zich)

    Wederkerig Voornaamwoord (reciprook)

    • SEM.: verwijst naar het meervoudige onderwerp van de zin; wederzijdse handeling. (bv. Jan en Anna begroetten elkaar.)
    • SYN.: zowel zelfstandig als bijvoeglijk. (vb. Ze geven elkaar de schuld vs. ze sloegen op elkaars gezicht.)
    • MORF.: slechts drie vormen: mekaar, elkaar, elkander.

    Aanwijzend Voornaamwoord (demonstratief)

    • SEM.: nadrukkelijk verwijzend naar iets/iemand uit de context. (bv. deze, die, diegene, zo'n, zulk, dezelfde).
    • SYN.: zelfstandig of bijvoeglijk.
    • MORF.: vorm verandert naar gelang van geslacht en getal. (bv. deze kat/ dit konijn/ die katten)

    Onbepaald Voornaamwoord (indefiniet)

    • SEM.: niet nader bepaalde zelfstandigheid of collectiviteit (bv. iemand, niemand, iets, iedereen).
    • SYN.: zelfstandig of bijvoeglijk. (vb. Niemand mag het te weten komen)
    • COMBINATIES: bevat onbepaalde betekenissen. (vgl., vragend voornaamwoord + ook, geen extra context)

    Vragend Voornaamwoord (interrogatief)

    • SEM.: vraagt iets/iemand. (bv. wie, wat, welk(e), wat voor).
    • SYN.: zelfstandig of bijvoeglijk. (bv. wie heeft die kat gevonden vs. wiens kat is dat?)
    • COMBINATIES: heeft vaak onbepaalde betekenis in combinatie met andere woorden. (bv. Wat ik ook probeer…)

    Betrekkelijk Voornaamwoord

    • SEM.: verwijst naar entity in de context; geen bijzondere semantiek.
    • SYN.: inleider van bijzin; past zich aan antecedent aan.
    • MORF.: vorm verandert naar gelang van geslacht en getal van het antecedent.

    Uitroepend Voornaamwoord (exclamatief)

    • SEM.: geen vragende betekenis, wel exclamatieve/ uitroepende.
    • SYN.: vaak gecombineerd met onbepaald lidwoord.
    • vorm: vaak “wat”. (bv. Wat leuk!)

    Voorzetsel

    • SEM.: relatie tussen woorden in de zin. (bv. tijd, plaats, reden, doel).
    • SYN.: Vaak voor een nominale constituent (vb. in de auto). Andere combinaties ook mogelijk: tot hier (voorzetsel + bijwoord).
    • Achterzetsels: volgen op nominale constituent. (vb. Hij rijdt door de garage IN). (vb. Het huis hing tegen de rots AAN)

    Voegwoord

    • SEM.: relatie tussen zinnen en/of constituenten (vb. tegenstellend, oorzakelijk)
    • SYN.: gelijkwaardige syntactische positie (nevenschikking) of hiërarchie (onderschikking). Nevenschikking: aaneenschakeling van zinnen (vb. een arm en een been). Onderschikking: relatie die door voegwoord geïnitieerd is (vb. doordat het regent...)

    Halfopen woordsoorten (Telwoorden en hoeveelheidswoorden)

    • Hoofdtelwoorden (exact aantal) : één, vijftien, tweeduizend.
    • Hoeveelheidswoord (indicatie van grootte, geen exact aantal): sommige, veel, enkele, honderden, miljoenen.
    • Rangtelwoorden (plaats in de rangorde): eerste, vijfde.

    Bijwoord

    • SEM.: heterogene klasse, geeft nadere specificatie aan handeling (plaats, omstandigheid, graad, wijze).
    • SYN.: fungeert als bijwoordelijke bepaling.
    • MORF.: bijwoorden zijn onveranderlijk, maar uitzondering is mogelijk. (bv., heel, hele).

    Tusskenwerpsel (interjectie)

    • SEM.: korte reactie op bepaalde situatie in de zin.
    • SYN.: niet geïntegreerd met de rest van de zin. (vb. hoera, ocharme, bah, nietwaar, oké, hallo, pff, brrr)

    Voorzetselbijwoord

    • Sommige voorzetsels fungeren ook als bijwoord (bv. af, buiten, door, heen.)
    • Vaak onderdeel een scheidbaar samengesteld werkwoord of gezegde in enge zin, of bij een koppelwerkwoord.

    Voegwoordelijk Bijwoord

    • SEM.: functie van voegwoord. Synonieme van voegwoorden, maar verplaatsbaar in de zin, inversie bij vooropplaatsing mogelijk.
    • Voorbeeld: Opa is te oud om mee te gaan. Bovendien is hij ziek. Opa is niet te oud en hij is evenmin te ziek.

    Studying That Suits You

    Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

    Quiz Team

    Related Documents

    Description

    Dit quiz gaat over de verschillende woordsoorten en hun kenmerken. Leer meer over de semantische, syntactische en morfologische categorisering van woorden. Ontdek het verschil tussen open en gesloten woordsoorten en hun functies in de taal.

    More Like This

    Untitled
    38 questions

    Untitled

    EvocativeErudition avatar
    EvocativeErudition
    Grammar Fundamentals Quiz
    10 questions

    Grammar Fundamentals Quiz

    CherishedNourishment avatar
    CherishedNourishment
    Grammar Basics
    13 questions

    Grammar Basics

    ExcellentArgon avatar
    ExcellentArgon
    Basic English Structures: Nouns and Rules
    54 questions
    Use Quizgecko on...
    Browser
    Browser