quiz image

Wilde katten en domesticatie

IllustriousPeace avatar
IllustriousPeace
·
·
Download

Start Quiz

Study Flashcards

45 Questions

Match the following characteristics with the benefits of conserving genetic diversity:

Aanpasbaarheid = Door wegnemen van omgevingsstress bij hoog-geselecteerde rassen Variatie in rassen & genetische diversiteit = Competitievermogen inheemse rassen verhogen Identificatie en behoud van genetische diversiteit = Rassen dichtst bij centrum van domesticatie -> grotere genetische diversiteit Mogelijke conservatie-acties = In situ conservatie: leefbare populatie behouden door economische waarde te verhogen

Match the following terms with their definitions:

Intogressie = Herhaald terugkruisen met wilde soorten Heterosiseffecten = Kinderen overtreffen ouders Genetische flessenhalzen = Rekening houden met geografische structuur in diversiteit Additieve genenwerking = Gemiddelde van ouders, complementariteit van gekruiste ouders

Match the following types of crossing with their descriptions:

Periodieke selectie = Sequentiële selectie waarbij elke generatie een nieuwe selectie wordt gehouden Wederkerige periodieke selectie = Een vorm van periodieke selectie waarbij ouders worden gebruikt voor de volgende generatie Topkruising = Een vorm van kruising waarbij de beste dieren worden gekruist 2-weg gebruikskruising = Een vorm van kruising waarbij 2 zuivere stammen of rassen worden gebruikt

Match the following benefits with their corresponding concepts:

Verbetering productie = Kruisingen Hoger competitievermogen = Inheemse rassen Grote genetische diversiteit = Rassen dichtst bij centrum van domesticatie Economische waarde = In situ conservatie

Match the following terms with their descriptions:

Genetische drift = Een proces waarbij de frequentie van een gen verandert door toeval Genetische flessenhalzen = Een kleine populatie die de genetische diversiteit beperkt Conservatie = Het behouden van genetische diversiteit Domesticatie = Het proces van het temmen van wilde dieren

Match the following concepts with their descriptions:

In situ conservatie = Een vorm van conservatie waarbij de populatie in haar natuurlijke omgeving wordt behouden Ex situ conservatie = Een vorm van conservatie waarbij sperma en/of embryos worden ingevroren DNA-technologie = Een technologie die informatie over afstammingsgeschiedenis geeft Documenteren van alle rassen = Een methode om alle rassen te documenteren voor toekomstige generaties

Match the following terms with their descriptions:

F1-nakomelingen = De nakomelingen van twee pure stammen of rassen Heterosiseffecten = Een effect waarbij kinderen beter presteren dan ouders Additieve genenwerking = Een effect waarbij de genen van ouders worden toegevoegd 3-weg gebruikskruising = Een vorm van kruising waarbij drie stammen of rassen worden gebruikt

Match the following benefits with their corresponding concepts:

Grotere genetische diversiteit = Rassen dichtst bij centrum van domesticatie Hoger competitievermogen = Inheemse rassen Economische waarde = In situ conservatie Verbetering productie = Kruisingen

Match the following concepts with their descriptions:

Aanpasbaarheid = Door wegnemen van omgevingsstress bij hoog-geselecteerde rassen Variatie in rassen & genetische diversiteit = Competitievermogen inheemse rassen verhogen Identificatie en behoud van genetische diversiteit = Rassen dichtst bij centrum van domesticatie -> grotere genetische diversiteit Mogelijke conservatie-acties = In situ conservatie: leefbare populatie behouden door economische waarde te verhogen

Match the following domesticated animals with their characteristics:

Het rund = Veel ondersoorten Het varken = Multifunctionele tanden -> als wapen, ploegschaar, mes, Het schaap = Voorouder: de moeflon De geit = Voorouder: bezoargeit -> vooral in de bergen

Match the following genetic concepts with their descriptions:

Dominantie = Dominante allel de expressie van een recessief allel maskeren Recessief = Om het recessieve kenmerk te zien in het fenotype is in het genotype 2x het recessieve allel te vinden Genetische drift = Toeval elimineert bepaalde allelen Fixatie = 1 bepaald allel heeft een frequentie van 100

Match the following genetic changes with their causes:

Mutaties = Toeval Drift = Paringen beperkt tot bepaalde leden Flessenhals = Door grote sterfte waarbij groot deel van genetische variatie verdwijnt Stichtersgroep en stichterseffect = Aantal individuen stichten nieuwe populatie

Match the following genetic concepts with their characteristics:

Drift = Niet-adaptief – verbetert de aanpassing aan de leefomstandigheden niet Natuurlijke selectie = Adaptief Neutrale allelen = Hebben een positieve noch een negatieve invloed op fitness Fitness allelen = Invloed op fitness

Match the following genetic concepts with their effects:

Drift = Doet verschillen tussen reproductief gescheiden populaties toenemen Natuurlijke selectie = Verbetert de aanpassing aan de leefomstandigheden Flessenhals = Verwijdering van genetische variatie Stichtersgroep en stichterseffect = Genetische samenstelling compleet anders dan moederpopulatie

Match the following genetic concepts with their consequences:

Drift = Proportie genetische variatie in populatie met constante grootte: na t generaties: Natuurlijke selectie = Verbetert de aanpassing aan de leefomstandigheden Flessenhals = Verwijdering van genetische variatie Stichtersgroep en stichterseffect = Genetische variatie anders gaat zijn

Match the following genetic concepts with their characteristics:

Genetische variatie = Noodzakelijk voor evolutie Erfelijke variatie = Noodzakelijk voor evolutie Genetische drift = Toeval elimineert bepaalde allelen Natuurlijke selectie = Verbetert de aanpassing aan de leefomstandigheden

Match the following genetic concepts with their consequences:

Genetische drift = Differentiatie tussen gescheiden populaties Natuurlijke selectie = Verbetert de aanpassing aan de leefomstandigheden Flessenhals = Verwijdering van genetische variatie Stichtersgroep en stichterseffect = Genetische variatie anders gaat zijn

Match the following genetic concepts with their characteristics:

Genetische variatie = Noodzakelijk voor evolutie Erfelijke variatie = Noodzakelijk voor evolutie Drift = Niet-directioneel – frequentie van een allel kan zowel afnemen als toenemen Natuurlijke selectie = Directioneel

Match the following wild cat species with their characteristics:

Europese wilde kat = Komt voor in Europa en Afrika Aziatische wilde kat = Komt voor in Azië Zuid-Afrikaanse wilde kat = Komt voor in Zuid-Afrika Chineese woestijnkat = Komt voor in China

Match the following domestication events with their corresponding animals:

9000 VC = Geit 77 oermeries = Paard 10 000 jaar geleden = Kip 25000 jaar geleden = Rund

Match the following genetic terms with their definitions:

Allel = Een van 2 of meer vormen van een gen Locus = Plaats op het chromosoom waar het gen zich bevindt Genoom = Volledige erfelijke informatie van een organisme Microsatelliet DNA = Korte stukjes, niet coderend DNA

Match the following types of DNA with their characteristics:

Mitochondriaal DNA = Enkel overgeven van moeders kant Y-chromosomaal DNA = Enkel geeerd door vaders Single-nucleotide polymorfisme (SNP) = Variatie in één nucleotide Microsatelliet DNA = Korte stukjes, niet coderend DNA

Match the following zoögeografische rules with their descriptions:

Regel van Bergmann = Hoe kouder hoe groter de dieren Regel van Allen = Oppervlakte/volume stijgt van pool tot evenaar Regel van Wilson = Lengte en dikte van bedekkingen/vacht Regel van Gloger = Pigmentatie -> kleur

Match the following animals with their characteristics:

Hond = Flexibel, kan alleen voorkomen, jaagt vaak alleen Kat = Schuw en onopvallend, kan zich aanpassen Paard = Onevenhoevig, verspreiding in steppe, savanne, grasland, bosgebied Wolf = Teken van ongerepte natuur, flexibel, kan alleen voorkomen

Match the following types of selection with their descriptions:

Natuurlijke selectie = Selectie door de omgeving Artificiële selectie = Selectie door de mens Fysiologische selectie = Selectie door lichamelijke eigenschappen Geografische selectie = Selectie door geografische factoren

Match the following domesticated animals with their origins:

Kip = China (10 000 jaar geleden) Geit = Midden-Oosten (9000 VC) Schaap = Midden-Oosten (samengevallen met geit) Rund = Nabije oosten (6000 VC)

Match the following terms with their definitions:

Biologische soort = Kunnen vruchtbare nakomelingen produceren Morfologische soort = Hebben vergelijkbare, specifieke vorm Fylogenetische soort = Indeling op basis van DNA Soortvorming = Natuurlijke selectie of toevallige processen

Match the following geluidseigenschappen with their description:

Geluidssterkte = neemt af met de afstand tot de bron Geluidsfrequentie = uitgedrukt in golven per seconde Ultrasoon geluid = > 20.000 Hz of 20 kHz Infrasoon geluid = niet hoorbaar voor mens

Match the following dieren with their gebruik van geluid:

Vleermuizen = Ultrasoon geluid Knaagdieren = Ultrasoon geluid Roofvogels = UV reflectie van urine Mensen = Geluidsbereik 20Hz – 20kHz

Match the following zintuigen with their functie:

Horen = Geluiden uit de omgeving worden opgevangen en omgezet in prikkels voor de hersenen Zien = Kleur- en UV-gevoeligheid Ruiken = Niet genoemd Proeven = Niet genoemd

Match the following geluidsniveaus with their effect:

8 DB = zorgt voor verhoogde stress 20 kHz = buiten het menselijk bereik Onregelmatig hoge geluidspieken = hoogste acute stressrespons Ultrasoon geluid = kan erg luid zijn voor dieren

Match the following eigenschappen with their relatie tot het zintuig:

Kleurblind = zien UV-gevoeligheid = zien Geluidsgevoeligheid = horen Reukgevoeligheid = ruiken

Match the following diergroepen with their gebruik van UV-licht:

Vogels = bij partnerkeuze, bij opsporen van voedsel Roofvogels = om knaagdieren op te sporen Knaagdieren = geen gebruik genoemd Dolfijnachtigen = geen gebruik genoemd

Match the following termen with their betekenis:

Ultrasoon = > 20.000 Hz of 20 kHz Infrasoon = niet hoorbaar voor mens Geluidsfrequentie = uitgedrukt in golven per seconde Geluidssterkte = neemt af met de afstand tot de bron

Match the following eigenschappen with their relatie tot het horen:

Geluidsfrequentie = uitoefening op de hersenen Geluidssterkte = uitoefening op de hersenen Onregelmatig hoge geluidspieken = uitoefening op de hersenen UV-gevoeligheid = uitoefening op het zicht

Match the following diergroepen with their gebruik van geluid:

Spitsmuizen = Ultrasoon geluid Vogels = geen gebruik genoemd Insecten = Ultrasoon geluid Mensen = Geluidsbereik 20Hz – 20kHz

Koppel de ectotherme opwarmingsmechanismen met hun beschrijvingen:

Convectie = Warm water of warme luchtstroom Conductie = Op hete rots liggen Radiatie = In de zon Isolatie = Van vorm veranderen: opp/volume ratio veranderen

Koppel de endotherme opwarmingsmechanismen met hun beschrijvingen:

Huid dikker = Isolerende vetlaag Isolerende vetlaag = Dichte vacht Rillen, beven, bewegen, opspannen van de spieren = Verhoging metabolisme Dichte vacht = Huid dikker

Koppel de adaptaties om te gaan met warmte met hun beschrijvingen:

Vasodilatatie = Convectie & conductie Gedrag = Evaporatie zweten, hijgen, likken Evaporatie zweten, hijgen, likken = Vet op 1 plaats Vet op 1 plaats = Lange extremiteiten

Koppel de manieren om te gaan met koude met hun beschrijvingen:

Omhoog klimmen = Boom, rots, heuvel Warm water of warme luchtstroom = Isolerend nest of hol Kippenvel/pilo-erectie = Haartjes/veren meer recht -> lichaamsgrootte vergroot -> beter temp. Isolerend nest of hol = Op hete rots liggen

Koppel de ectotherme opwarmingsmechanismen met hun voorbeelden:

Convectie = Warm water of warme luchtstroom Conductie = Op hete rots liggen Radiatie = In de zon Isolatie = Lichaam opblazen: bol -> hitte beter vasthouden

Koppel de manieren om te gaan met koude met hun voorbeelden:

Omhoog klimmen = Boom, rots, heuvel Warm water of warme luchtstroom = Isolerend nest of hol Isolatie = Lichaam opblazen: bol -> hitte beter vasthouden Radiatie = In de zon

Koppel de adaptaties om te gaan met warmte met hun voorbeelden:

Vasodilatatie = Convectie & conductie Gedrag = Evaporatie zweten, hijgen, likken Evaporatie zweten, hijgen, likken = Vet op 1 plaats Lange extremiteiten = Vet op 1 plaats

Koppel de endotherme opwarmingsmechanismen met hun voorbeelden:

Huid dikker = Isolerende vetlaag Isolerende vetlaag = Dichte vacht Rillen, beven, bewegen, opspannen van de spieren = Verhoging metabolisme Dichte vacht = Huid dikker

Koppel de ectotherme opwarmingsmechanismen met hun voorbeelden:

Convectie = Warm water of warme luchtstroom Conductie = Op hete rots liggen Radiatie = In de zon Isolatie = Van vorm veranderen: opp/volume ratio veranderen

Study Notes

Europese wilde katten

  • Er zijn verschillende soorten wilde katten, zoals de Aziatische wilde kat, Zuid-Afrikaanse wilde kat, Chinese woestijnkat en Afrikaanse wilde kat.
  • De Afrikaanse wilde kat is verwant aan onze huiskatten.

Domesticatie

  • De mens kon niet zelf een kat volledig domesticeren, omdat de kat zelf dit wilde en aangetrokken werd door knaagdieren en eetfestijnen.
  • In Egypte werden katten actief gekweekt en gemummificeerd.
  • De domesticatie van katten bereikte een hoogtepunt in Egypte.

Paarden

  • Er zijn twee ondersoorten van paarden: het Tarpan en het Bospaard.
  • Paarden werden op verschillende plekken gedomesticeerd.
  • De tanden van gedomesticeerde paarden werden afgesleten door het gebruik als lastdier.

Kippen

  • Kippen werden oorspronkelijk gehouden als offerdieren en voor hanengevechten.
  • Kippen werden verspreid over verschillende delen van de wereld, zoals China, Thailand, Rusland en Europa.
  • De domesticatie van kippen was een gerichte actie.

Geiten en Schaapen

  • Geiten en schapen werden in het Midden-Oosten gedomesticeerd.
  • Er waren drie domesticatie-evenementen van schapen.

Runderen

  • Alle runderen stammen af van de oeros.
  • Er zijn verschillende soorten runderen, zoals het Europese vee, Zuid-Aziatische Indische vee, Afrikaanse vee en Turano-Mongolian vee.

Dedomesticatie

  • Gedomesticeerde dieren kunnen terugverwilden als ze in het wild worden vrijgelaten.
  • Dit kan leiden tot veranderingen in het uiterlijk en het gedrag van de dieren.

Genetica

  • Allelen zijn verschillende vormen van een gen.
  • Een locus is de plaats op het chromosoom waar een gen zich bevindt.
  • Het genoom is de volledige erfelijke informatie van een organisme.

Methoden

  • Microsatelliet DNA bestaat uit korte stukjes niet-coderend DNA.
  • Single-nucleotide polymorfisme (SNP) is een variatie in één base van DNA.
  • Mitochondriaal DNA is enkel overgeërfd van moeders kant.

Soorten

  • Biologische soorten kunnen vruchtbare nakomelingen produceren.
  • Morfologische soorten hebben vergelijkbare, specifieke vormen.
  • Fylogenetische soorten zijn ingedeeld op basis van DNA.

Soortvorming

  • Soortvorming kan optreden door natuurlijke selectie of toevallige processen.
  • Scheiding kan fysiologisch of geografisch zijn.

Voorbeelden

  • De hond stamt af van de wolf.
  • De kat werd door de mens verspreid over de wereld.
  • Het paard is een onevenhoevig dier.

Populatiegenetica

  • Chromosomen zijn niet gelinkt aan intelligentie.
  • Dominantie is wanneer een dominante allel de expressie van een recessieve allel maskereert.
  • Genetische variatie is noodzakelijk voor evolutie.

Genetische veranderingen

  • Toeval kan optreden door mutaties, drift, flessenhals en stichterseffect.
  • Drift is wanneer de populatiegrootte belangrijk is.
  • Flessenhals is wanneer een groot deel van de genetische variatie verdwijnt.

Conservatie

  • In situ conservatie is wanneer een leefbare populatie wordt behouden door economische waarde te verhogen.
  • Ex situ conservatie is wanneer sperma en/of embryos worden ingevroren.
  • DNA-technologie kan informatie over de afstammingsgeschiedenis verschaffen.
  • Documenteren van alle rassen is belangrijk.

Identificatie en behoud van genetische diversiteit

  • Rassen dichtst bij het centrum van domesticatie hebben een grotere genetische diversiteit.
  • Wilde voorouders van gedomesticeerde soorten kunnen worden gebruikt voor intogressie.
  • Huisdierrassen kunnen worden geclassificeerd volgens conservatieprioriteit.

Kruisingen

  • Kruisingen kunnen worden gebruikt voor verbetering van productie door selectie of kruisingen.
  • Additieve genenwerking tussen populaties kan optreden.
  • Heterosiseffecten kunnen leiden tot kinderen die beter zijn dan hun ouders.

Soorten kruisingen

  • Periodieke selectie is een manier om kruisingen te maken.
  • Wederkerige periodieke selectie is een andere manier.
  • Topkruising is een kruising tussen twee zuivere stammen of rassen.
  • 2-weg gebruikskruising is een kruising tussen twee stammen of rassen.
  • 3-weg gebruikskruising is een kruising tussen drie stammen, rassen of ingeteelde lijnen.

Leer over de verschillende soorten wilde katten, zoals de Afrikaanse wilde kat en de Chinese woestijnkat, en ontdek hoe katten werden gedomesticeerd.

Make Your Own Quizzes and Flashcards

Convert your notes into interactive study material.

Get started for free

More Quizzes Like This

Wildcats and Squirrels
31 questions
wild bird 1 mod 12
20 questions
wild animal legislation mod 12
15 questions
Decline of Wild Animal Populations Quiz
6 questions
Use Quizgecko on...
Browser
Browser