Psychologie: Sociale Dominantie en Theoriën
109 Questions
0 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Wat beschrijft de sociale dominantie theorie?

  • De aanhang van traditionele humane waarden.
  • De voorkeur voor hiërarchische structuren binnen groepen. (correct)
  • Een theorie die zich richt op groepsgelijkheid.
  • Een negatieve oriëntatie tegenover autoriteit.
  • Welke eigenschap is kenmerkend voor de narcistische persoonlijkheidsstoornis?

  • Een diepgaand vertrouwen in anderen.
  • Een verhoogd niveau van empathie voor anderen.
  • Een sterke behoefte aan sociale interactie.
  • Een patroon van megalomane gevoelens. (correct)
  • Wat is een belangrijk kenmerk van de systeemjustificatietheorie?

  • Het gebruiken van stereotypen om ongelijkheid te legitimeren. (correct)
  • Een afkeer van autoritaire systemen.
  • De voorkeur voor egalitaire intergroup relaties.
  • De neiging om sociale verandering te omarmen.
  • Wat houdt de syndromevisie van terrorisme in?

    <p>Er is een psychisch coherente ervaring die terroristen onderscheidt.</p> Signup and view all the answers

    Wat karakteriseert toughmindedness?

    <p>Een harde oriëntatie en koude rationaliteit.</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft maladaptief narcisme het best?

    <p>Zoeken naar macht en neerkijken op anderen.</p> Signup and view all the answers

    Welke theorie stelt dat aandacht op het zelf leidt tot aanpassing aan interne standaarden?

    <p>Zelfbewustzijnstheorie</p> Signup and view all the answers

    Wat is de belangrijkste factor in de twee-factoren emotietheorie?

    <p>Fysiologische opwinding.</p> Signup and view all the answers

    Wat wordt bedoeld met het gelaatsfeedbackhypothese?

    <p>Gelaatsuitdrukkingen beïnvloeden emoties.</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van intrinsieke motivatie?

    <p>Motivatie die voortkomt uit persoonlijke interesse.</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het zelfverificatie proces het beste?

    <p>Het verlangen om overeen te stemmen met ons zelfbeeld.</p> Signup and view all the answers

    Wat kenmerkt de overrechtvaardigingseffect?

    <p>Verminderde intrinsieke motivatie bij associatie met beloning.</p> Signup and view all the answers

    Wat impliceert de sociale vergelijkingstheorie?

    <p>Onzekerheid leidt tot vergelijking met anderen voor evaluatie.</p> Signup and view all the answers

    Wat zijn de kenmerken van de zelfdienende informatieverwerking?

    <p>Succesvolle prestaties worden aan zichzelf toegeschreven.</p> Signup and view all the answers

    Wat verklaart het naamlettereffect?

    <p>Een voorkeur voor letters uit de eigen naam.</p> Signup and view all the answers

    Wat wordt verstaan onder introspectie?

    <p>Onderzoek naar interne denkprocessen.</p> Signup and view all the answers

    Wat impliceert de term 'poor-get-richer idee' in sociale media?

    <p>Mensen met bestaande sociale netwerken krijgen meer kansen.</p> Signup and view all the answers

    Welke stelling over attributietheorie is juist?

    <p>Externe attributie verwijst naar de situatie.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de definitie van altruïsme?

    <p>De motivatie om het welzijn van anderen te verhogen.</p> Signup and view all the answers

    Welke theorie stelt dat gedrag wordt aangeleerd door observatie van anderen?

    <p>Sociale leertheorie</p> Signup and view all the answers

    Welk fenomeen beschrijft de situatie waarin omstanders niet ingrijpen omdat zij denken dat anderen dat ook niet doen?

    <p>Pluralistische onwetendheid</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent de term emotionele agressie?

    <p>Agressie om iemand te kwetsen vooral uit woede.</p> Signup and view all the answers

    Welke norm benadrukt de verantwoordelijkheid om hulp te bieden aan wie dat nodig heeft?

    <p>Sociale verantwoordelijkheidsnorm</p> Signup and view all the answers

    Welke theorie stelt dat frustratie altijd tot agressie leidt?

    <p>Frustratie-agressiehypothese</p> Signup and view all the answers

    Wat is het Wapeneffect?

    <p>De invloed van wapens op gewelddadig gedrag.</p> Signup and view all the answers

    Welke uitspraak komt overeen met de begrippen 'perspectief nemen' en 'empathie-altruïsme hypothese'?

    <p>Hulpgedrag ontstaat door het zich verplaatsen in anderen.</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft de term 'relationele agressie' het beste?

    <p>Agressie gericht op sociale manipulatie.</p> Signup and view all the answers

    Welke verklaring betreft de 'cultivering' in de context van media?

    <p>Media construeren een versie van sociale realiteit voor publiek.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de basiskenmerk van 'habituatie'?

    <p>Afname van fysiologische reacties door blootstelling.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de rol van 'cognitieve hogere-orderverwerking' in agressief gedrag?

    <p>Gericht nadenken over emoties en reacties.</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt de term 'morale identiteit' in?

    <p>De mate waarin morele waarden deel uitmaken van iemands zelfconcept.</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft 'wederzijdse verantwoordelijkheid' het beste?

    <p>Elkaar helpen zonder verwachtingen van terugbetaling.</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het idee van realistische conflicttheorie het beste?

    <p>Competitie voor overvloedige middelen leidt tot vijandigheid.</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van ingroupsfavoritisme?

    <p>Een voorkeur voor de eigen groep boven de andere groepen.</p> Signup and view all the answers

    Wat zijn de voorwaarden volgens de contacthypothese voor het verminderen van wederzijdse vooroordelen?

    <p>Gelijke status, gemeenschappelijke doelen, samenwerking en het ondersteunen van autoriteiten.</p> Signup and view all the answers

    Wat duidt op de sociale identiteitstheorie?

    <p>Sociale identiteit vormt de basis voor alle gedragingen van individuen.</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het begrip 'stereotype' het beste?

    <p>De perceptie dat leden van een sociale groep allemaal gelijk zijn.</p> Signup and view all the answers

    Wat is het doel van affirmatieve actie?

    <p>Gelijke kansen garanderen door quota te hanteren.</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van autoritarisme?

    <p>Negatieve oriëntatie tegenover non-conformisten.</p> Signup and view all the answers

    Wat bevat de sociale rolentheorie?

    <p>Ongelijke distributie van sociale rollen bevordert perceptie van geslachtsverschillen.</p> Signup and view all the answers

    Wat omvat de term 'hypers segregatie' het beste?

    <p>Getto's bewoond door alleen etnisch-culturele minderheden.</p> Signup and view all the answers

    Wat is het doel van de voeten-tussen-de-deur techniek?

    <p>Een klein verzoek doen om de kans op instemming met een groter verzoek te verhogen.</p> Signup and view all the answers

    Wat stelt het minimale groepen paradigma vast?

    <p>Zonder significante sociale context kunnen groepen nog steeds ontstaan.</p> Signup and view all the answers

    Welke aanpak maakt gebruik van interessante deals om mensen te betrekken?

    <p>Zodra-de-bal-aan-het-rollen-is techniek.</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft de term 'uitgroepshomogeniteitseffect' het beste?

    <p>De tendens om uitgroepsleden als homogeen waar te nemen.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de essentie van de framingtheorie?

    <p>De media stellen grenzen aan de discussie over specifieke thema's.</p> Signup and view all the answers

    Wat weerspiegelt het meercomponentenmodel van attitudes?

    <p>Attitudes omvatten cognitieve, affectieve en gedragsmatige componenten.</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt het begrip 'pseudo-attitudes' in?

    <p>Verzonnen attitudes die ter plaatse worden gevormd bij enquêtes.</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van de perifere weg tot overreding?

    <p>Ontvangers worden beïnvloed door oppervlakkige aanwijzingen.</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het begrip 'ambivalent seksisme' het beste?

    <p>Een warme, paternalistische houding samen met negatieve gedachten over vrouwen.</p> Signup and view all the answers

    Wat sluit aan bij de verwachtingwaardetheorie?

    <p>Kenmerken van een attitudeobject bepalen de evaluatie en de waarde daarvan.</p> Signup and view all the answers

    Wat wordt bedoeld met de vaccinatiehypothese?

    <p>De invloed van weerbaarheid tegen overtuiging door zwakke argumenten.</p> Signup and view all the answers

    Wat is een gevolg van psychologische reactantie?

    <p>Weerstand tegen overtuiging omdat het een bedreiging vormt voor vrijheid.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de primaire focus van coöperatieve voortplanting?

    <p>Het uitstellen van eigen voortplanting ter ondersteuning van ouders.</p> Signup and view all the answers

    Wat is niet een component van de cognitieve dissonantietheorie?

    <p>Onbewuste attitudes die geen aanpassing vereisen.</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent 'insufficient justification' binnen de psychologie?

    <p>Individuen stellen attitude-inconsistent gedrag tentoon zonder aanzienlijke beloning.</p> Signup and view all the answers

    Wat is een voorbeeld van wederkerig altruïsme?

    <p>Een buurman die een uitnodiging voor een etentje accepteert en later terug uitgenodigd wordt.</p> Signup and view all the answers

    Welke verklaring past het beste bij de rol van de autoriteit in gehoorzaamheid?

    <p>Gehoorzaamheid kan variëren op basis van situatie en persoonlijkheid.</p> Signup and view all the answers

    Wat zijn expliciete attitudes?

    <p>Attitudes die bewust naar voren worden gebracht door een persoon.</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van duurzame groei?

    <p>Gebruik van hulpbronnen zonder de integriteit van het natuurlijke systeem te ondermijnen.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de belangrijkste focus van sociale psychologie?

    <p>De interactie tussen gedachten, gevoelens en sociale aanwezigheid</p> Signup and view all the answers

    Hoe beschrijft de humanistische psychologie persoonlijke groei?

    <p>Als subjectief en met nadruk op behoeftes</p> Signup and view all the answers

    Wat definiëert de biopsychosociale benadering in de psychologie?

    <p>Het onderzoekt de combinatie van genetische en omgevingsfactoren</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van fundamenteel onderzoek in de psychologie?

    <p>Het is gericht op het vergroten van inzicht in menselijk gedrag</p> Signup and view all the answers

    Wat is de rol van de operationele variabele in een onderzoek?

    <p>Het beschrijft de manier waarop conceptuele variabelen worden gemanipuleerd of gemeten</p> Signup and view all the answers

    Wat onderscheidt crosscultureel onderzoek van multicultureel onderzoek?

    <p>Multicultureel onderzoek vergelijkt gelijkenissen en verschillen tussen verschillende culturen</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt zelfrapportage in als onderzoeksmethode?

    <p>Het moedigt deelnemers aan om hun eigen gedrag en emoties te beschrijven</p> Signup and view all the answers

    Wat is het belangrijkste kenmerk van begripvaliditeit?

    <p>De mate waarin operationele variabelen overeenkomen met de conceptuele variabelen</p> Signup and view all the answers

    Welke term verwijst naar de neiging om persoonlijke attributies te maken voor het gedrag van anderen?

    <p>Actor-observatoreffect</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het covariatieprincipe het meest nauwkeurig?

    <p>Gedrag wordt toegeschreven aan de oorzaak die aanwezig is wanneer het gedrag aanwezig is.</p> Signup and view all the answers

    Wat is een implicatie van het geloof in een rechtvaardige wereld?

    <p>Negatieve gebeurtenissen zijn het gevolg van persoonlijke tekortkomingen.</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende verklaringen past het beste bij de definitie van het principe van consensusinformatie?

    <p>Informatie over het effect bij andere factoren.</p> Signup and view all the answers

    Wat stelt de bevestigingvertekening voor?

    <p>Informatie wordt genegeerd als deze niet overeenkomt met bestaande opvattingen.</p> Signup and view all the answers

    Wat wordt bedoeld met het primauteitseffect?

    <p>Eerder genoemde informatie heeft meer impact op het oordelen dan later gepresenteerde informatie.</p> Signup and view all the answers

    Welke uitspraak over sociale beïnvloeding is juist?

    <p>Normatieve invloed leidt tot conformiteit vanwege de behoefte aan acceptatie.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de rol van de onafhankelijke variabele in een experiment?

    <p>De variabele die door de onderzoeker wordt gemanipuleerd.</p> Signup and view all the answers

    Wat is het additieve model in de sociale waarneming?

    <p>Een globale impressie vormen door alle kenmerken op te tellen.</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt interbeoordelaarsbetrouwbaarheid in?

    <p>De overeenstemming tussen verschillende beoordelaars van hetzelfde gedrag.</p> Signup and view all the answers

    Welke theorie beschrijft hoe impressies gebaseerd zijn op een gewogen gemiddelde van kenmerken?

    <p>Informatie-integratietheorie</p> Signup and view all the answers

    Wat is publieke conformiteit?

    <p>Oppervlakkige gedragsverandering zonder meningsverandering.</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft de volgorde-effect?

    <p>Het effect van de volgorde van het presenteren van stimuli op reacties.</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt langdurig correlationeel onderzoek in?

    <p>Onderzoek waarbij variabelen op verschillende momenten gemeten worden.</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt de zelfvervullende voorspelling in?

    <p>Het handelen van anderen wordt beïnvloed door onze verwachtingen.</p> Signup and view all the answers

    Wat is het effect van de behoefte aan afsluiting op beslissingen?

    <p>Het stimuleert snelle en soms ondoordachte besluiten.</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende beschrijvingen is een definitie van geëxpliciteerde toestemming?

    <p>De vrijwillige en informatieve beslissing van een deelnemer om deel te nemen.</p> Signup and view all the answers

    Wat is het doel van een controlegroep in een experiment?

    <p>Een groep die dezelfde procedures heeft maar niet aan onafhankelijke variabelen wordt blootgesteld.</p> Signup and view all the answers

    Wat symboliseert de term 'meerderheidsinvloed'?

    <p>De effecten van de normatieve invloed binnen een groep.</p> Signup and view all the answers

    Wat wordt bedoeld met de term 'perifere trekken' in de sociale perceptie?

    <p>Trekken die weinig invloed hebben op de resulterende impressie.</p> Signup and view all the answers

    Wat karakteriseert een primaire bekrachtiger?

    <p>Een bekrachtiger die voldoet aan basisbehoeften van mens en dier.</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt sociale wenselijkheidsvertekening in?

    <p>De tendens om onnauwkeurige zelfbeschrijvingen te rapporteren om goed over te komen.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de functie van observerend leren in sociale contexten?

    <p>Het beïnvloedt gedragingen op basis van observatie van anderen.</p> Signup and view all the answers

    Hoe wordt de correlatiecoëfficiënt gebruikt in onderzoek?

    <p>Om de sterkte en richting van de relatie tussen twee variabelen aan te geven.</p> Signup and view all the answers

    Wat is het kenmerk van het 'looking glass self' concept?

    <p>Hoe zelfperceptie wordt beïnvloed door de percepties van anderen.</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft de extinctiefase in conditionering?

    <p>De periode waarin de geconditioneerde respons geleidelijk afneemt.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de betekenis van externe validiteit?

    <p>De mate waarin de onderzoeksresultaten kunnen worden geprojecteerd naar andere contexten.</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het begrip 'rolambiguïteit' het beste?

    <p>De mate waarin een groepslid niet goed begrijpt welke gedragingen van hem of haar verwacht worden.</p> Signup and view all the answers

    Welke vorm van leiderschap zou het beste passen bij een groep die duidelijkheid en structuur vereist?

    <p>Transactioneel leiderschap</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt 'extrarolgedragingen' in binnen een groep?

    <p>Spontane gedragingen ten gunste van de groep of organisatie.</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende beschrijvingen past het beste bij 'sociale integratie'?

    <p>De mate waarin groepsleden denken en voelen als een enkel individu.</p> Signup and view all the answers

    Wat is een cruciaal kenmerk van 'afiliatiebehoefte'?

    <p>De wens om positieve interpersoonlijke relaties op te bouwen.</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt de 'familiale geweldcyclus' in?

    <p>De overdracht van gewelddadige gedragingen van de ene generatie op de andere.</p> Signup and view all the answers

    Wat verstaat men onder 'criminogene behoeften'?

    <p>Behoeften die leiden tot crimineel gedrag vanwege sociale of levensomstandigheden.</p> Signup and view all the answers

    Welke type macht wordt beschreven als 'de macht gebaseerd op de identificatie met de machthebber'?

    <p>Referentiemacht</p> Signup and view all the answers

    Wat onderscheidt 'transactioneel leiderschap' van 'transformationeel leiderschap'?

    <p>Het richt zich op individuele beloningen en duidelijke doelen.</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van 'conformiteitsdruk'?

    <p>De invloed van een groep op het aanpassen van persoonlijke opvattingen.</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt 'territorium' in binnen sociale context?

    <p>De verdediging van een gebied door een individu of groep.</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent 'morale identiteit' in de context van zelfconcept?

    <p>Het belang dat morele principes in het zelfconcept hebben.</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het begrip 'categoriale diversiteit'?

    <p>De verschillen in demografische kenmerken van groepsleden.</p> Signup and view all the answers

    Wat is de belangrijkste functie van 'groepsnormen'?

    <p>Om gedragingen van groepsleden te reguleren en te beïnvloeden.</p> Signup and view all the answers

    Study Notes

    Psychologie: Een wetenschappelijke studie

    • Psychologie is de wetenschappelijke studie van menselijk gedrag en de interne processen daaraan ten grondslag liggen (bijv. mentale emoties).
    • Overt gedrag is waarneembaar gedrag.
    • Covert gedrag omvat attitudes, emoties en opinies.

    Sociale psychologie

    • Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van gedachten, gevoelens, motivaties en gedragingen van individuen in sociale context.
    • De werkelijke of gefantaseerde aanwezigheid van anderen is een sociaal aspect.

    Experimentele psychologie

    • Experimentele psychologie gebruikt laboratoria voor objectieve introspectie.

    Behaviorisme

    • Behaviorisme focust op Stimulus-Respons processen en dierlijk gedrag.

    Psychoanalyse

    • Psychoanalyse, geassocieerd met Freud, onderzoekt verdrongen onbewuste processen.

    Humanistische psychologie

    • Humanistische psychologie legt de nadruk op subjectieve ervaringen, persoonlijke groei en behoeften.

    Ontwikkelingspsychologie

    • Ontwikkelingspsychologie onderzoekt de interactie van aangeboren en aangeleerde factoren.

    Biopsychosociaal perspectief

    • Moderne psychologie beschouwt de wisselwerking tussen geest en lichaam.

    Onderzoekstypen

    • Fundamenteel onderzoek vergroot het inzicht in menselijk gedrag.
    • Toegepast onderzoek gebruikt sociaalpsychologische theorieën om maatschappelijke problemen op te lossen.

    Sociale cognitie

    • Sociale cognitie bestudeert hoe we informatie over onszelf en anderen waarnemen, onthouden en interpreteren.

    Neurowetenschap

    • Neurowetenschap bestudeert de relatie tussen neurologische en sociale processen.

    Crosscultureel en multicultureel onderzoek

    • Crosscultureel onderzoek vergelijkt verschillende culturen.
    • Multicultureel onderzoek bestudeert verschillen binnen één cultuur.

    Variabele concept

    • Conceptuele variabelen zijn abstracte elementen in hypothesen.
    • Operationele variabelen zijn de concrete, meetbare uitvoering van conceptuele variabelen.
    • Begripsvaliditeit bepaalt in hoeverre operationele variabelen conceptuele variabelen weerspiegelen.

    Onderzoeksmethodes

    • Zelfrapportage: Respondenten beschrijven hun eigen gedachten, gevoelens, enz.
    • Interne consistentie: Mate van samenhang tussen items op vragenlijsten.
    • Sociale wenselijkheid vertekening: De neiging om een goed beeld te geven.
    • Inwilligingstendens: De neiging om akkoord te gaan met veronderstellingen.
    • Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: Overeenstemming tussen beoordelaars.
    • Volgorde-effect: De eerste antwoorden kunnen meer invloed hebben.
    • Observationeel onderzoek: Gedrag observeren in natuurlijke situaties.
    • Archiefonderzoek: Bestuderen van bestaande documenten.
    • Opiniepeilingen: Vragen over attitudes, opvattingen en gedrag van een representatieve steekproef.
    • Correlationeel onderzoek: Verbanden tussen variabelen vaststellen.
    • Correlatiecoëfficiënt: De sterkte en richting van een verband.
    • Longitudinaal correlationeel onderzoek: Veranderingen in variabelen volgen over de tijd.
    • Experiment: Onderzoeker manipuleert variabelen.
    • Onafhankelijke variabele: De variabele die gemanipuleerd wordt.
    • Afhankelijke variabele: De variabele die gemeten wordt.
    • Volkomen toevallige toewijzing: Deelnemers worden willekeurig aan condities toegewezen.
    • Subjectvariabelen: Bestaande verschillen tussen deelnemers.
    • Interne validiteit: Nauwkeurigheid van oorzaak-gevolg conclusies.
    • Controlegroep: Groep die geen behandeling ontvangt.
    • Proefleidereffect: De verwachtingen van de onderzoekers beïnvloeden het onderzoek.
    • Externe validiteit: De mate waarin resultaten veralgemeend kunnen worden.
    • Wereldsrealisme: Maat in welke mate het onderzoek realistisch is.
    • Meta-analyse: Resultaten van verschillende studies samenvoegen.
    • Geïnformeerde toestemming: Deelnemers geven vrijwillig toestemming.
    • Debriefing: Informatie over het onderzoek geven na afloop.

    Leren

    • Neutrale stimulus: Geen voorafgaande reactie.
    • Ongeconditioneerde stimulus: Uitlokt een natuurlijke reactie.
    • Ongeconditioneerde respons: De natuurlijke reactie op de stimulus.
    • Geconditioneerde stimulus: Stimuleert een aangeleerde reactie, na associatie.
    • Geconditioneerde respons: Aangeleerde reactie op de stimulus.
    • Contiduïteit: Prikkels worden kort na elkaar aangeboden.
    • Bekrachtigen: Verhoogt de kans op een respons.
    • Positieve bekrachtiger: Aangename stimulus toevoegen.
    • Negatieve bekrachtiger: Onaangename stimulus wegnemen.
    • Primaire bekrachtiger: Behoefte aan basisbehoeften.
    • Secundaire bekrachtiger: Associatie met primaire bekrachtiger.
    • Positieve straf: Onaangename stimulus toevoegen.
    • Negatieve straf: Aangename stimulus wegnemen.
    • Observerend leren: Leren door anderen te observeren.

    Het sociale zelf

    • Sociale zelfperceptie: Zichzelf goed kennen.
    • Looking-glass self: Hoe anderen je zien.
    • Zelfconcept: Internete voorstelling vh zelf.
    • Generalized other: Via belangrijke anderen (ouders) tot perspectief nemen.
    • Zelfregulatie: Gedrag aanpassen aan interne standaarden.
    • Zelfbeschrijving: Zelf onderscheid maken van omgeving.
    • Narcisme: Extreme behoefte aan bewondering.
    • Adaptief narcisme: Ambitie en empathie.
    • Maladaptief narcisme: Maskering onzekerheid en bevestigingbehoefte.
    • Zelfschema: Mentale structuur voor zelfrelevante kennis, ≠ a-schematisch.
    • Zelfreferentie-effect: Zelfrelevante informatie beter onthouden.
    • Zelfdiscrepantie theorie: Dissonantie tussen actuele, ideale en ‘ought self’ zorgt voor lage zelfwaardering.
    • Ought self: Eigenschappen die men 'moet' hebben.
    • Ideaal zelf: Eigenschappen die men "wilt" hebben
    • Zelfbewustzijntheorie: Zelfbewustzijn leidt tot gedragsaanpassing.
    • Introspectie: Onderzoek vd eigen interne processen.
    • Zelfperceptietheorie: Gedrag interpreteren om gedachten en gevoelens te begrijpen.
    • Gelaatsfeedback hypothese: Gelaatsuitdrukking beïnvloedt emoties (glimlachen om gelukkiger te worden).
    • Intrinsieke motivatie: Motivatie is uit de interesse in de activiteit.
    • Extrinsieke motivatie: Motivatie vanuit externe factoren (bv. geld).
    • Overrechtvaardigingseffect: Verminderde intrinsieke motivatie door beloning.
    • Sociale vergelijkingstheorie: Zichzelf evalueren door anderen te vergelijken.
    • Twee-factoren emotie theorie: Emoties gebaseerd op opwinding en interpretatie.
    • Zelfwaardering: Evaluatie vd eigen waarde.
    • Expliciete zelfwaardering: Zelfrapportage vd zelfwaardering (bv. Rosenberg schaal).
    • Impliciete egotisme: Automatische zelfverheerlijking.
    • Naamletter-effect: Voorkeur voor letters uit eigen naam.
    • Zelfdienende informatieverwerking: Succes toeschrijven aan zichzelf, mislukkingen aan externe factoren.
    • Zelfhandicappering: Gedrag om excuus te creëren voor gevierde mislukking.
    • BIRGing: Het zich voeden met succes van groepen.
    • CORFing: Het afweren van het falen van groepen.
    • Neerwaartse sociale vergelijking: Zich vergelijken met minder succesvollen.
    • Zelfpresentatie: De manier waarop we proberen een indruk te maken op anderen.
    • Strategische zelfpresentatie: Inspanningen om de indrukken te sturen.
    • Schijnwerpereffect: Overtuiging dat we meer in de schijnwerpers staan dan werkelijk is.
    • Zelfverificatie: Gedrag dat in lijn is met het zelfbeeld.
    • Zelfsturing: Afstemmen vh gedrag op de situaties.

    Sociale perceptie

    • Non-verbaal gedrag: Communicatie zonder taal, zoals lichaamstaal en uitdrukkingen.
    • FACS: Systemisch coderen van gelaatsuitdrukkingen om emoties te bestuderen.
    • Paraverbaal gedrag: Niet-linguïstische kenmerken van communicatie.
    • Attributietheorie: Oorzaken toeschrijven aan gedrag.
    • Persoonsattributie: gedrag toeschrijven aan interne factoren.
    • Situationele attributie: Gedrag toeschrijven aan externe factoren.
    • Stabiele attributie: Gedrag toeschrijven aan blijvende factoren.
    • Instabiele attributie: Gedrag toeschrijven aan tijdelijke factoren.
    • Correspondentietheorie van gevolgen: Voorwaarden waarin mensen persoonsattributies maken.
    • Covariatieprincipe: Gedrag toeschrijven aan oorzaken die aanwezig en afwezig zijn.
    • Consensusinformatie: Voorkomen gedrag bij anderen
    • Distinctiviteitsinformatie: Voorkomen gedrag bij andere stimuli.
    • Consistentie-informatie: Voorkomen gedrag bij andere omstandigheden.
    • Attributievertekeningen: Fouten in attributies.
    • Fundamentele attributiefout: Teveel aandacht voor interne factoren bij anderen.
    • Actor-observatoreffect: Persoonlijke attributies voor anderen, situationele voor onszelf.
    • Valse consensuseffect: Denken dat opvattingen gedeeld worden.
    • Beschikbaarheidsheuristiek: Gedachten baseren op direct beschikbare informatie.
    • Representativiteitsheuristiek: Stimuli vergelijken met categorieën.
    • Geloof in een rechtvaardige wereld: Idee dat iedereen krijgt wat verdiend is.
    • Primauteitseffect: Eerste informatie heeft meer impact.
    • Behoefte aan afsluiting: Snel tot beslissingen komen.
    • Betekenisveranderingshypothese: Nieuwe info wordt geïnterpreteerd obv de eerste impressie.
    • Centrale trekken: Trekken die een sterke impact hebben.
    • Perifere trekken: Trekken met minder impact.
    • Impliciete persoonlijkheidstheorie: Netwerk van veronderstellingen.
    • Additief model: Optellen van positieve en negatieve aspecten.
    • Gemiddeld model: Gemiddelde van positieve en negatieve aspecten.
    • Priming: Recente info beïnvloedt interpretatie.
    • Informatie-integratietheorie: Op basis van gewogen gemiddelde.
    • Treknegativiteitsvertekening: Zwaarder gewicht aan negatieve eigenschappen.
    • Confirmatievertekening: Informatie zoeken die de mening bevestigd.
    • Confirmatorische hypothesetoetsing: Informatie zoeken dat de idee bevestigd.
    • Persistentie vd opvattingen: Opvattingen in stand houden.
    • Zelfvervullende voorspelling: Gedrag beïnvloeden dmv verwachtingen.

    Sociale beïnvloeding

    • Sociale beïnvloeding: Aangepaste attitudes/ gedrag door anderen
    • Automatische sociale invloed: Automatisch nabootsen van gedrag.
    • Mirroring: Andere gedragingen nabootsen.
    • Conformiteit: Gedrag aanpassen aan groepsnormen.
    • Normen: Gedrag dat de groep als typisch en wenselijk ziet.
    • Meerderheidsinvloed: Beïnvloeding door de meerderheid.
    • Informatiele invloed: Conformiteit door behoefte aan correcte informatie.
    • Normatieve invloed: Conformiteit door behoefte aan aanvaarding.
    • Private conformiteit: Eigen opvattingen aanpassen.
    • Publieke conformiteit: Gedrag aanpassen, maar niet de opvattingen.
    • Minderheidsinvloed: Beïnvloeding door dissidenten.
    • Eigenzinnigheidskrediet: Recht om van groepsnormen af te wijken.
    • Instemmen/ inwilligen: Gedrag veranderen door verzoeken.
    • Wederkerigheidsnorm: Voor iets terugdoen als iemand iets voor jou doet.
    • Tweestappeninstemmingstechniek: Twee opeenvolgende verzoeken.
    • Voet-tussen-de-deur techniek: Start met klein verzoek om later groter verzoek te doen.
    • Zodra-de-bal-aan-het-rollen-is-techniek: Interessante deal eerst, dan verhoging kosten.
    • Deur-tegen-de-neus-techniek: Groot verzoek eerst, daarna een aanvaardbaar verzoek.
    • Het-is-nog-niet-klaar-techniek: Compromis sluiten op kleiner verzoek.
    • Assertiviteit: Niet inschikkelijk tonen, weigeren van verzoeken.
    • Gehoorzaamheid: Gedrag veranderen door gezag.
    • Het gehoorzame subject: factoren die gehoorzaamheid bepalen.
    • De autoriteit: factoren die gehoorzaamheid bepalen.
    • Het slachtoffer: factoren die gehoorzaamheid bepalen.
    • De procedure: factoren die gehoorzaamheid bepalen.

    Attitudes

    • Attitude: Algemene evaluatie van iets.
    • Multicomponentenmodel van attitudes: Cognitieve, affectieve en gedragsmatige aspecten.
    • Verwachtingwaardetheorie: Attitudes gebaseerd op verwachting en waardering.
    • Klassieke conditionering: Neutrale stimulus wordt verbonden met a(n) aangename stimulus.
    • Operante conditionering: Attitude verandert door beloningen of straffen.
    • Expliciete attitudes: Bewust gerapporteerde attitudes.
    • Impliciete attitudes: Automatische attitudes, gebaseerd op geheugenorganisatie.
    • Theorie van beredeneerd gedrag: Attitudes en subjectieve normen beïnvloeden gedrag.
    • Centrale weg tot overreding: Sterke argumenten.
    • Perifere weg tot overreding: Oplaatselijke aspecten.
    • Elaboration Likelihood Model: Nadenken en reageren van toehoorders.
    • De Bron (VISCAP): Geloofwaardigheid en aantrekkingskracht beïnvloeden overreding.
    • De boodschap: Inhoud en structuur van het argument.
    • Het publiek: Verschillende kenmerken van het publiek.
    • Slapend effect: Vertraagde impact van boodschappen.
    • Behoefte aan cognitie: Genot aan cognitieve activiteit.
    • Vaccinatiehypothese: Blootstelling aan zwak argument versterkt weerstand.
    • Psychologische reactantie: Weerstand tegen het gevoel overtuigd te worden.
    • Cognitieve dissonantietheorie: Reductie van dissonantie in attitudes en gedrag.
    • Onvoldoende justificatie: Attitude veranderen door inconsistent gedrag zonder beloning.
    • Onvoldoende afschrikking: Waarde van gedrag devalueren door milde straf.

    Anderen helpen

    • Prosociale gedragingen: Gedrag met het doel anderen te helpen.
    • Verwantenselectie: Helpen van verwanten voor overlevingskansen.
    • Coöperatieve voortplanting: Kinderen helpen ouders opvoeden.
    • Wederkerig altruïsme: Helper kiest er bewust voor om hulp te krijgen omdat dit de overlevingskansen ten goede komt.
    • Groepsselectie: Helpen op basis van sociale banden.
    • Egoïsme: Motivatie voor eigen welzijn.
    • Altruïsme: Motivatie voor welzijn van anderen.
    • Empathie-altruïsme hypothese: Empathie leidt tot altruïsme.
    • Perspectief nemen: Vermogen zich in te leven in standpunt van ander.
    • Empathische bezorgdheid: Gefocust op gevoelens van anderen.
    • Omstandereffect: Andere personen belemmeren hulp.
    • Pluralistische onwetendheid: Denk dat anderen geen gevaar zien.
    • Verspreiding van verantwoordelijkheid: Andere mensen maken zich verantwoordelijk voor hulp.
    • Publieksgeremdheid: Vrees om slechte indruk te maken op omstanders.
    • Positieve stemmingseffect: Positieve stemming leidt tot meer hulpvaardigheid.
    • Altruïstische persoonlijkheid: Persoonlijkheid gekenmerkt door hulpvaardigheid.
    • Morele identiteit: Morele aspecten vormen een belangrijk onderdeel vh zelfconcept.
    • Morele onthechting: Rechtvaardiging van slecht gedrag.
    • Sociale norm: Gedragsregel gebaseerd op aanvaardbare of onaanvaardbare gedragspatronen.
    • Billijkheidsnorm: Herverdelen na verdienste.
    • Sociale verantwoordelijkheidsnorm: Hulp aan wie het nodig heeft.
    • Rechtvaardigheidsnorm: Hulp aan wie hulp verdient.
    • Samenhorigheidsnorm: Wederkerige verantwoordelijkheid voor behoeftes.
    • Ruilverhouding: 50-50% geven en krijgen.
    • Attributie-affect-actietheorie: Beoordeling vd probleem, medelijden en sympathie en hulp.

    Agressie

    • Agressie: Gedrag gericht op het kwetsen van anderen.
    • Fysieke agressie: Lichamelijk kwetsing.
    • Verbale agressie: Mentale kwetsing.
    • Instrumentele agressie: Agressie gericht op het verkrijgen van iets.
    • Emotionele agressie: Agressie als reactie op emoties.
    • Pestgedrag: Agressief gedrag gericht op kwetsbare personen.
    • Relationele agressie: Sociale manipulatie om kwetsen.
    • Drifttheorie: Agressie gebaseerd op aangeboren driften.
    • Evolutiebenadering: Agressie in termen van overleving van genen.
    • Sociale leertheorie: Leren via observeren van gedrag en oordelen.
    • Priming: Activeren van geheugenelementen in gerelateerde context.
    • Frustratie-agressiehypothese: Frustratie leidt tot agressie.
    • Verplaatsing: Agressie richten op andere doel.
    • Catharsistheorie: Verminderde agressie door stellen van agressie.
    • Inhibitietheorie: Media kan zorgen voor afschrikking.
    • Opwindingstransfer: Opwinding van meerdere stimuli toegeschreven aan een enkele stimulus.
    • Opwinding-affectmodel: Agressie beïnvloed door opwinding en emoties
    • Cognitieve neo-associatietheorie: Onaangename ervaring roept associaties op met aggress.
    • Wapeneffect: Wapens stimuleren agressie.
    • Cognitieve hogere-ordeverwerking: Weloverwogen informatieverwerking.
    • Matigende informatie.
    • Selectiehypothese.
    • Sensory realisme: Realistische stimuli leiden tot meer opwinding..
    • Habituatie: Aanpassen/ gewend raken aan een situatie.
    • Cultivering: Media creëert eigen versie van sociale realiteit.
    • Seksuele agressie: Dwingen tot seks met gebruik van kracht.
    • Sexting: Seksueel expliciete berichten.
    • Partnermishandeling: Fysiek geweld in partnerrelaties.
    • Familiale geweldcyclus: Transmissie van geweld over generaties.
    • criminogene behoeften: Behoeften en noden die criminele daden bevredigen.

    Groepen

    • Affiliatiebehoefte: Driek om relaties op te bouwen.
    • Entiteits: Directe interactie, sociale categorie, sociale interdependentie
    • Sociale integratie: Mate van eenheid binnen een groe.
    • Sociale interdependentie: Afhankelijkheid vd prestatie vd anderen binnen groep.
    • Territorium: Beschermd gebied.
    • Groepsnormen: Gedragsregels binnen een groep.
    • Rollen: Verwachte gedragingen van een groepslid.
    • Diffuus statuskenmerk: Ten onrechte bekwaamheid linken aan kenmerk.
    • Rolambiguïteit: Niet duidelijk welke gedragingen verwacht worden.
    • Extrarolgedrag: Spontane acties die de groep ten goede komen.
    • Cohesie: Mate van aantrekking voor groepsleden.
    • Vertrouwen: Positieve verwachtingen over de intenties van anderen
    • Rally around the flag: Kortdurende steun naar leider na crisis.
    • Conformiteitsdruk: Druk om attitudes aan te passen aan groepsnormen.
    • Communicatienetwerken: Patronen van informatiedistributie binnen groepen.
    • Taakgerichte diversiteit: Verschillende vaardigheden in een groep.
    • Categoriale diversiteit: Verschillende kenmerken in een groep.
    • Macht: Asymmetrische controle over middelen in sociale relaties.
    • Morele identiteit: Mate waarin morele aspecten het zelfconcept vormen.
    • Leiderschap: Motivatie van groepsleden t/m persoonlijke doelen.
    • Trektheorieën: Leiders hebben inherente leiderschapskwaliteiten.
    • Situationele benadering van leiderschap: Leiderschap afhankelijk van situatie en behoeften vh team.
    • Contingentiemodel van leiderschap: Effectiviteit vd leider is afhankelijk van situatie en kwaliteiten.
    • Belongingsmacht: Macht door beloningen en erkenning.
    • Bestraffingsmacht: Macht door bedreigingen en sancties.
    • Legitieme macht: Macht door autoriteit.
    • Referentiemacht: Macht door identificatie en respect.
    • Deskundigheidsmacht: Macht door kennis en vaardigheden.
    • Informatiemacht: Macht door persuasieve informatie.
    • Transactioneel leiderschap: Belonen en doelen stellen.
    • Transformationeel leiderschap: Individuele doelen aanpassen aan groepsdoelen.
    • Pseudotransformational leiders: Manipulatie van volgelingen.
    • Trait modellen: Inherent aanwezigheid leiderschapskwaliteiten vd leider
    • State modellen: Leiderschapskwaliteiten afhankelijk van situatie en noden vh team.
    • Contingentiemodellen: Situatie bepaald effectiviteit vd taken/rolgerichtheid.
    • Slechte persoonlijkheid theorie: Risico vh ontwikkelen van slechte kwaliteiten als leider.
    • Distributieve rechtvaardigheid: Eerlijkheid bij verdeling van middelen.
    • Procedurele rechtvaardigheid: Eerlijkheid bij procedures van besluiten.
    • Interactieve rechtvaardigheid: Beleefdheid en respect
    • Uitgroep: Sociale groep waar individu niet tot behoort.
    • Ingroep: Groep waar individu wel tot behoort.
    • Sociale identiteit: Identificatie met groepskenmerken.

    Stereotypen, vooroordelen en discriminatie

    • Vooroordelen: Negatieve evaluatie baserend op groepslidmaatschap.
    • Grove vooroordelen: Expliciete negatieve attitudes.
    • Subtiele vooroordelen: Niet-expliciete vooroordelen.
    • Autoritarisme: Positieve waardering vd traditionele waarden.
    • Sociale dominantie oriëntatie: Voorkeur voor groepsongelijkheid.
    • Reële conflicttheorie: Competitie om schaarse bronnen.
    • Bovengeschikte doelstellingen: Gemeenschappelijke doelen.
    • Relatieve deprivatie: Gevoel vd slechte bedeeldheid in vergelijking met anderen.
    • Minimale groepen paradigma: Experimenten met artificiële groepen.
    • Sociale categorisatie: Mensen in groepen indelen.
    • Ingroepfavoritisme: Eigen groep bevoordelen.
    • Sociale identiteitstheorie: Zelfdefinitie via groepslidmaatschap.
    • Stereotype: Associatie tussen groep en eigenschappen.
    • Sociale categorisatie: Ieder heeft een unieke positie in hun groep.
    • Essentialisme: Idee dat dingen een essentie delen.
    • Uitgroepshomogeniteitseffect: Overdrijven van overeenkomsten in uitgroep.
    • Denkbeeldig verband: Overdrijven van relatie tussen variabelen die er niet is.
    • Assimilatie-effect: Stereotypen beïnvloeden interpretatie.
    • Contrasteffect: Stimuli die van het stereotype afwijken, worden als groter onderscheiden.
    • Subtype: Afwijkende exemplaren in eigen categorie plaatsen.
    • Subliminale prestatie.
    • Seksisme: Negatieve evaluaties gebaseerd op geslacht.
    • Socialerollentheorie: Verschillende rollen toegewezen aan mannen en vrouwen.
    • Ambivalent seksisme: Warme en negatieve overtuigingen over vrouwen.

    De multiculturele samenleving

    • Diversiteit: Proportie van leden van minderheidsgroepen.
    • Segregatie: Mate van scheiding tussen groepen.
    • Hypersegregatie: Exclusieve gebieden voor minderheid.
    • Contacthypothese: Contact tussen groepen leidt tot minder vooroordelen.
    • Schooldesegregatie: Kinderen van alle achtergronden in 1 klas plaatsen.
    • Meta-stereotypen: Gedachten over hoe andere groepen jou zien.
    • Multiculturalisme: Tweevoudige identiteit, belemmerende aspecten.
    • Jigsaw classroom: In etnisch gemixte groepen leren, vermindert vooroordelen.
    • Affirmatieve actie: Compensatie in kansen.

    De politieke wereld

    • Politieke psychologie: Gedrag van individuen, gemotiveerd door psychologische principes.
    • Agendasetting: Media beïnvloedt welke onderwerpen aandacht krijgen.
    • Framing: Interpreteren van politieke thema's.
    • Electoraat: Consistentie of variabiliteit in attitudes.
    • Ideoloog: Locatie politieke ideeën op links-rechtsschaal.
    • Pseudo-attitudes: Antwoorden zonder echte mening.
    • Fascismeschaal: Meet vatbaarheid voor extreemrechtse ideeën.
    • Attitude constraint: Consistentie in politieke meningen.
    • Black and white model: Stabiliteit attitudes laag in het electoraat, hoog in politieke elite.
    • Extremismetheorie: Autoritarisme aan beide kanten van het politieke spectrum.
    • RWA: Meete van vatbaarheid voor autoritaire opvattingen.
    • LWA: extreem linkse anti-establishment partijen.
    • SDO: Voorkeur voor een hiërarchische sociale structuur
    • Toughmindedness: Harde oriëntatie.
    • Tendermindedness: Mensenkundige warme oriëntatie
    • Dogmatisme: Open of gesloten systeem van overtuigingen.
    • Autoritarisme: Waardering van traditionele waarden, gehoorzaamheid en negatieve beoordelingen jegens mensen die niet aan de normen voldoen.
    • Sociale dominantie theorie: Standpunt inzake sociale ongelijkheden.
    • Systeemjustificatietheorie: Rechtvaardiging vd bestaande systeem en ideeën.
    • Psychobiografie: Personlijkheidsprofielen, gebaseerd op teksten.
    • Generalizatie theorie: Dominanten zijn meer vatbaar voor interacties en voerden vaak actieve buitenlandse politiek in de geschiedenis.
    • Narcistische persoonlijkheidsstoornis: Gevoelens van megalomanie en overdreven zelfvertrouwen.
    • Paranoïde persoonlijkheidsstoornis: Diepgaand wantrouwen en achterdocht.
    • Terrorisme: Geweld tegen burgers met politieke motieven.
    • Syndroomvisie van terrorisme: Terroristen gedreven door psychologische redenen.

    Studying That Suits You

    Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

    Quiz Team

    Description

    Deze quiz test je kennis over verschillende psychologische theorieën, waaronder sociale dominantie, narcistische persoonlijkheidsstoornis, de systeemjustificatietheorie, en de syndromevisie van terrorisme. Beantwoord vragen over belangrijke kenmerken en eigenschappen binnen deze theorieën en concepten in de psychologie.

    More Like This

    Межгрупповые_часть_4
    12 questions
    Межгрупповые_часть_5
    12 questions
    Social Dominance and Hierarchies Quiz
    32 questions
    Use Quizgecko on...
    Browser
    Browser