Psychologie: Sociale Dominantie en Theoriën
109 Questions
0 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Wat beschrijft de sociale dominantie theorie?

  • De aanhang van traditionele humane waarden.
  • De voorkeur voor hiërarchische structuren binnen groepen. (correct)
  • Een theorie die zich richt op groepsgelijkheid.
  • Een negatieve oriëntatie tegenover autoriteit.
  • Welke eigenschap is kenmerkend voor de narcistische persoonlijkheidsstoornis?

  • Een diepgaand vertrouwen in anderen.
  • Een verhoogd niveau van empathie voor anderen.
  • Een sterke behoefte aan sociale interactie.
  • Een patroon van megalomane gevoelens. (correct)
  • Wat is een belangrijk kenmerk van de systeemjustificatietheorie?

  • Het gebruiken van stereotypen om ongelijkheid te legitimeren. (correct)
  • Een afkeer van autoritaire systemen.
  • De voorkeur voor egalitaire intergroup relaties.
  • De neiging om sociale verandering te omarmen.
  • Wat houdt de syndromevisie van terrorisme in?

    <p>Er is een psychisch coherente ervaring die terroristen onderscheidt. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat karakteriseert toughmindedness?

    <p>Een harde oriëntatie en koude rationaliteit. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft maladaptief narcisme het best?

    <p>Zoeken naar macht en neerkijken op anderen. (D)</p> Signup and view all the answers

    Welke theorie stelt dat aandacht op het zelf leidt tot aanpassing aan interne standaarden?

    <p>Zelfbewustzijnstheorie (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is de belangrijkste factor in de twee-factoren emotietheorie?

    <p>Fysiologische opwinding. (B), Verstandelijke interpretatie van emoties. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat wordt bedoeld met het gelaatsfeedbackhypothese?

    <p>Gelaatsuitdrukkingen beïnvloeden emoties. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van intrinsieke motivatie?

    <p>Motivatie die voortkomt uit persoonlijke interesse. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het zelfverificatie proces het beste?

    <p>Het verlangen om overeen te stemmen met ons zelfbeeld. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat kenmerkt de overrechtvaardigingseffect?

    <p>Verminderde intrinsieke motivatie bij associatie met beloning. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat impliceert de sociale vergelijkingstheorie?

    <p>Onzekerheid leidt tot vergelijking met anderen voor evaluatie. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat zijn de kenmerken van de zelfdienende informatieverwerking?

    <p>Succesvolle prestaties worden aan zichzelf toegeschreven. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat verklaart het naamlettereffect?

    <p>Een voorkeur voor letters uit de eigen naam. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat wordt verstaan onder introspectie?

    <p>Onderzoek naar interne denkprocessen. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat impliceert de term 'poor-get-richer idee' in sociale media?

    <p>Mensen met bestaande sociale netwerken krijgen meer kansen. (A)</p> Signup and view all the answers

    Welke stelling over attributietheorie is juist?

    <p>Externe attributie verwijst naar de situatie. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat is de definitie van altruïsme?

    <p>De motivatie om het welzijn van anderen te verhogen. (D)</p> Signup and view all the answers

    Welke theorie stelt dat gedrag wordt aangeleerd door observatie van anderen?

    <p>Sociale leertheorie (A)</p> Signup and view all the answers

    Welk fenomeen beschrijft de situatie waarin omstanders niet ingrijpen omdat zij denken dat anderen dat ook niet doen?

    <p>Pluralistische onwetendheid (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent de term emotionele agressie?

    <p>Agressie om iemand te kwetsen vooral uit woede. (A)</p> Signup and view all the answers

    Welke norm benadrukt de verantwoordelijkheid om hulp te bieden aan wie dat nodig heeft?

    <p>Sociale verantwoordelijkheidsnorm (A)</p> Signup and view all the answers

    Welke theorie stelt dat frustratie altijd tot agressie leidt?

    <p>Frustratie-agressiehypothese (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is het Wapeneffect?

    <p>De invloed van wapens op gewelddadig gedrag. (C)</p> Signup and view all the answers

    Welke uitspraak komt overeen met de begrippen 'perspectief nemen' en 'empathie-altruïsme hypothese'?

    <p>Hulpgedrag ontstaat door het zich verplaatsen in anderen. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft de term 'relationele agressie' het beste?

    <p>Agressie gericht op sociale manipulatie. (A)</p> Signup and view all the answers

    Welke verklaring betreft de 'cultivering' in de context van media?

    <p>Media construeren een versie van sociale realiteit voor publiek. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is de basiskenmerk van 'habituatie'?

    <p>Afname van fysiologische reacties door blootstelling. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat is de rol van 'cognitieve hogere-orderverwerking' in agressief gedrag?

    <p>Gericht nadenken over emoties en reacties. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt de term 'morale identiteit' in?

    <p>De mate waarin morele waarden deel uitmaken van iemands zelfconcept. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft 'wederzijdse verantwoordelijkheid' het beste?

    <p>Elkaar helpen zonder verwachtingen van terugbetaling. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het idee van realistische conflicttheorie het beste?

    <p>Competitie voor overvloedige middelen leidt tot vijandigheid. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van ingroupsfavoritisme?

    <p>Een voorkeur voor de eigen groep boven de andere groepen. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat zijn de voorwaarden volgens de contacthypothese voor het verminderen van wederzijdse vooroordelen?

    <p>Gelijke status, gemeenschappelijke doelen, samenwerking en het ondersteunen van autoriteiten. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat duidt op de sociale identiteitstheorie?

    <p>Sociale identiteit vormt de basis voor alle gedragingen van individuen. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het begrip 'stereotype' het beste?

    <p>De perceptie dat leden van een sociale groep allemaal gelijk zijn. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is het doel van affirmatieve actie?

    <p>Gelijke kansen garanderen door quota te hanteren. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van autoritarisme?

    <p>Negatieve oriëntatie tegenover non-conformisten. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat bevat de sociale rolentheorie?

    <p>Ongelijke distributie van sociale rollen bevordert perceptie van geslachtsverschillen. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat omvat de term 'hypers segregatie' het beste?

    <p>Getto's bewoond door alleen etnisch-culturele minderheden. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is het doel van de voeten-tussen-de-deur techniek?

    <p>Een klein verzoek doen om de kans op instemming met een groter verzoek te verhogen. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat stelt het minimale groepen paradigma vast?

    <p>Zonder significante sociale context kunnen groepen nog steeds ontstaan. (C)</p> Signup and view all the answers

    Welke aanpak maakt gebruik van interessante deals om mensen te betrekken?

    <p>Zodra-de-bal-aan-het-rollen-is techniek. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft de term 'uitgroepshomogeniteitseffect' het beste?

    <p>De tendens om uitgroepsleden als homogeen waar te nemen. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat is de essentie van de framingtheorie?

    <p>De media stellen grenzen aan de discussie over specifieke thema's. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat weerspiegelt het meercomponentenmodel van attitudes?

    <p>Attitudes omvatten cognitieve, affectieve en gedragsmatige componenten. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt het begrip 'pseudo-attitudes' in?

    <p>Verzonnen attitudes die ter plaatse worden gevormd bij enquêtes. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van de perifere weg tot overreding?

    <p>Ontvangers worden beïnvloed door oppervlakkige aanwijzingen. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het begrip 'ambivalent seksisme' het beste?

    <p>Een warme, paternalistische houding samen met negatieve gedachten over vrouwen. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat sluit aan bij de verwachtingwaardetheorie?

    <p>Kenmerken van een attitudeobject bepalen de evaluatie en de waarde daarvan. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat wordt bedoeld met de vaccinatiehypothese?

    <p>De invloed van weerbaarheid tegen overtuiging door zwakke argumenten. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat is een gevolg van psychologische reactantie?

    <p>Weerstand tegen overtuiging omdat het een bedreiging vormt voor vrijheid. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat is de primaire focus van coöperatieve voortplanting?

    <p>Het uitstellen van eigen voortplanting ter ondersteuning van ouders. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is niet een component van de cognitieve dissonantietheorie?

    <p>Onbewuste attitudes die geen aanpassing vereisen. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent 'insufficient justification' binnen de psychologie?

    <p>Individuen stellen attitude-inconsistent gedrag tentoon zonder aanzienlijke beloning. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is een voorbeeld van wederkerig altruïsme?

    <p>Een buurman die een uitnodiging voor een etentje accepteert en later terug uitgenodigd wordt. (A)</p> Signup and view all the answers

    Welke verklaring past het beste bij de rol van de autoriteit in gehoorzaamheid?

    <p>Gehoorzaamheid kan variëren op basis van situatie en persoonlijkheid. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat zijn expliciete attitudes?

    <p>Attitudes die bewust naar voren worden gebracht door een persoon. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van duurzame groei?

    <p>Gebruik van hulpbronnen zonder de integriteit van het natuurlijke systeem te ondermijnen. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat is de belangrijkste focus van sociale psychologie?

    <p>De interactie tussen gedachten, gevoelens en sociale aanwezigheid (C)</p> Signup and view all the answers

    Hoe beschrijft de humanistische psychologie persoonlijke groei?

    <p>Als subjectief en met nadruk op behoeftes (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat definiëert de biopsychosociale benadering in de psychologie?

    <p>Het onderzoekt de combinatie van genetische en omgevingsfactoren (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van fundamenteel onderzoek in de psychologie?

    <p>Het is gericht op het vergroten van inzicht in menselijk gedrag (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat is de rol van de operationele variabele in een onderzoek?

    <p>Het beschrijft de manier waarop conceptuele variabelen worden gemanipuleerd of gemeten (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat onderscheidt crosscultureel onderzoek van multicultureel onderzoek?

    <p>Multicultureel onderzoek vergelijkt gelijkenissen en verschillen tussen verschillende culturen (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt zelfrapportage in als onderzoeksmethode?

    <p>Het moedigt deelnemers aan om hun eigen gedrag en emoties te beschrijven (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is het belangrijkste kenmerk van begripvaliditeit?

    <p>De mate waarin operationele variabelen overeenkomen met de conceptuele variabelen (C)</p> Signup and view all the answers

    Welke term verwijst naar de neiging om persoonlijke attributies te maken voor het gedrag van anderen?

    <p>Actor-observatoreffect (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het covariatieprincipe het meest nauwkeurig?

    <p>Gedrag wordt toegeschreven aan de oorzaak die aanwezig is wanneer het gedrag aanwezig is. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat is een implicatie van het geloof in een rechtvaardige wereld?

    <p>Negatieve gebeurtenissen zijn het gevolg van persoonlijke tekortkomingen. (D)</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende verklaringen past het beste bij de definitie van het principe van consensusinformatie?

    <p>Informatie over het effect bij andere factoren. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat stelt de bevestigingvertekening voor?

    <p>Informatie wordt genegeerd als deze niet overeenkomt met bestaande opvattingen. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat wordt bedoeld met het primauteitseffect?

    <p>Eerder genoemde informatie heeft meer impact op het oordelen dan later gepresenteerde informatie. (D)</p> Signup and view all the answers

    Welke uitspraak over sociale beïnvloeding is juist?

    <p>Normatieve invloed leidt tot conformiteit vanwege de behoefte aan acceptatie. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is de rol van de onafhankelijke variabele in een experiment?

    <p>De variabele die door de onderzoeker wordt gemanipuleerd. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat is het additieve model in de sociale waarneming?

    <p>Een globale impressie vormen door alle kenmerken op te tellen. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt interbeoordelaarsbetrouwbaarheid in?

    <p>De overeenstemming tussen verschillende beoordelaars van hetzelfde gedrag. (C)</p> Signup and view all the answers

    Welke theorie beschrijft hoe impressies gebaseerd zijn op een gewogen gemiddelde van kenmerken?

    <p>Informatie-integratietheorie (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is publieke conformiteit?

    <p>Oppervlakkige gedragsverandering zonder meningsverandering. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft de volgorde-effect?

    <p>Het effect van de volgorde van het presenteren van stimuli op reacties. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt langdurig correlationeel onderzoek in?

    <p>Onderzoek waarbij variabelen op verschillende momenten gemeten worden. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt de zelfvervullende voorspelling in?

    <p>Het handelen van anderen wordt beïnvloed door onze verwachtingen. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat is het effect van de behoefte aan afsluiting op beslissingen?

    <p>Het stimuleert snelle en soms ondoordachte besluiten. (C)</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende beschrijvingen is een definitie van geëxpliciteerde toestemming?

    <p>De vrijwillige en informatieve beslissing van een deelnemer om deel te nemen. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat is het doel van een controlegroep in een experiment?

    <p>Een groep die dezelfde procedures heeft maar niet aan onafhankelijke variabelen wordt blootgesteld. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat symboliseert de term 'meerderheidsinvloed'?

    <p>De effecten van de normatieve invloed binnen een groep. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat wordt bedoeld met de term 'perifere trekken' in de sociale perceptie?

    <p>Trekken die weinig invloed hebben op de resulterende impressie. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat karakteriseert een primaire bekrachtiger?

    <p>Een bekrachtiger die voldoet aan basisbehoeften van mens en dier. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt sociale wenselijkheidsvertekening in?

    <p>De tendens om onnauwkeurige zelfbeschrijvingen te rapporteren om goed over te komen. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is de functie van observerend leren in sociale contexten?

    <p>Het beïnvloedt gedragingen op basis van observatie van anderen. (A)</p> Signup and view all the answers

    Hoe wordt de correlatiecoëfficiënt gebruikt in onderzoek?

    <p>Om de sterkte en richting van de relatie tussen twee variabelen aan te geven. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat is het kenmerk van het 'looking glass self' concept?

    <p>Hoe zelfperceptie wordt beïnvloed door de percepties van anderen. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft de extinctiefase in conditionering?

    <p>De periode waarin de geconditioneerde respons geleidelijk afneemt. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is de betekenis van externe validiteit?

    <p>De mate waarin de onderzoeksresultaten kunnen worden geprojecteerd naar andere contexten. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het begrip 'rolambiguïteit' het beste?

    <p>De mate waarin een groepslid niet goed begrijpt welke gedragingen van hem of haar verwacht worden. (A)</p> Signup and view all the answers

    Welke vorm van leiderschap zou het beste passen bij een groep die duidelijkheid en structuur vereist?

    <p>Transactioneel leiderschap (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt 'extrarolgedragingen' in binnen een groep?

    <p>Spontane gedragingen ten gunste van de groep of organisatie. (D)</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende beschrijvingen past het beste bij 'sociale integratie'?

    <p>De mate waarin groepsleden denken en voelen als een enkel individu. (C)</p> Signup and view all the answers

    Wat is een cruciaal kenmerk van 'afiliatiebehoefte'?

    <p>De wens om positieve interpersoonlijke relaties op te bouwen. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt de 'familiale geweldcyclus' in?

    <p>De overdracht van gewelddadige gedragingen van de ene generatie op de andere. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat verstaat men onder 'criminogene behoeften'?

    <p>Behoeften die leiden tot crimineel gedrag vanwege sociale of levensomstandigheden. (D)</p> Signup and view all the answers

    Welke type macht wordt beschreven als 'de macht gebaseerd op de identificatie met de machthebber'?

    <p>Referentiemacht (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat onderscheidt 'transactioneel leiderschap' van 'transformationeel leiderschap'?

    <p>Het richt zich op individuele beloningen en duidelijke doelen. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van 'conformiteitsdruk'?

    <p>De invloed van een groep op het aanpassen van persoonlijke opvattingen. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat houdt 'territorium' in binnen sociale context?

    <p>De verdediging van een gebied door een individu of groep. (A)</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent 'morale identiteit' in de context van zelfconcept?

    <p>Het belang dat morele principes in het zelfconcept hebben. (D)</p> Signup and view all the answers

    Wat beschrijft het begrip 'categoriale diversiteit'?

    <p>De verschillen in demografische kenmerken van groepsleden. (B)</p> Signup and view all the answers

    Wat is de belangrijkste functie van 'groepsnormen'?

    <p>Om gedragingen van groepsleden te reguleren en te beïnvloeden. (B)</p> Signup and view all the answers

    Flashcards

    Narcistische persoonlijkheidsstoornis

    Een patroon van megalomane gevoelens (in fantasie of gedrag), behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie.

    Paranoïde persoonlijkheidsstoornis

    Een diepgaand wantrouwen en achterdocht tegenover anderen, waardoor hun beweegredenen worden geïnterpreteerd als kwaadwillig.

    Dogmatisme

    De mate waarin het individu een open (vs. Gesloten) systeem van overtuigingen en opvattingen heeft.

    Sociale Dominantie Theorie

    Een algemene en positieve attitude tegenover groepsongelijkheid, waarbij de verschillende groepen hiërarchisch gerangschikt worden.

    Signup and view all the flashcards

    Syndroomvisie van terrorisme

    De stelling dat terrorisme op zich een psychisch coherente ervaring is en dat terroristen verschillen van de rest vd populatie door specifieke individuele kenmerken of situaties waarin ze zich bevinden.

    Signup and view all the flashcards

    Psychologie

    Een wetenschappelijke studie van menselijk gedrag en de interne processen (vb. mentale emoties) die hieraan ten grondslag liggen.

    Signup and view all the flashcards

    Overt gedrag

    Waarneembaar gedrag, zoals lichaamstaal of acties.

    Signup and view all the flashcards

    Covert gedrag

    Niet waarneembare aspecten zoals attitudes, emoties, en opinies.

    Signup and view all the flashcards

    Sociale Psychologie

    De studie van hoe de aanwezigheid van anderen onze gedachten, gevoelens, en gedrag beïnvloedt.

    Signup and view all the flashcards

    Experimenteel onderzoek

    Een onderzoeksmethode die gebruikt wordt om de relatie tussen oorzaak en gevolg te onderzoeken.

    Signup and view all the flashcards

    Operationele variabele

    De manier waarop een conceptuele variabele wordt gemanipuleerd en gemeten in een onderzoek.

    Signup and view all the flashcards

    Begripsvaliditeit

    De mate waarin de operationele variabelen de conceptuele variabelen op een accurate manier meten.

    Signup and view all the flashcards

    Zelfrapportage

    Een methode voor dataverzameling waarbij mensen zelf rapporteren over hun gedachten, gevoelens, verlangens en gedrag.

    Signup and view all the flashcards

    Corresponderende gevolgtrekkingen

    De studie die de voorwaarden beschrijft waaronder we een waarnemer gedrag kunnen toeschrijven aan de persoonlijkheid.

    Signup and view all the flashcards

    Covariatieprincipe

    De stelling dat gedrag wordt toegeschreven aan de oorzaak die aanwezig is wanneer het gedrag aanwezig is, en die afwezig is wanneer het gedrag niet optreedt.

    Signup and view all the flashcards

    Consensusinformatie

    Informatie over hoe vaak het gedrag voorkomt bij andere mensen in dezelfde situatie.

    Signup and view all the flashcards

    Distinctiviteitsinformatie

    Informatie over hoe vaak iemand hetzelfde gedrag vertoont in verschillende situaties.

    Signup and view all the flashcards

    Consistentie-informatie

    Informatie over hoe vaak iemand hetzelfde gedrag vertoont in dezelfde situatie bij verschillende gelegenheden.

    Signup and view all the flashcards

    Attributievertekeningen

    Systematische fouten die optreden bij het verzamelen of verwerken van informatie over de oorzaken van gedrag.

    Signup and view all the flashcards

    Fundamentele attributiefout

    De neiging om de impact van persoonlijke factoren te overschatten en de rol van situaties te onderschatten bij het verklaren van het gedrag van anderen.

    Signup and view all the flashcards

    Actor-observatoreffect

    De tendens om persoonlijke attributies te maken voor het gedrag van anderen en situationele attributies voor zichzelf.

    Signup and view all the flashcards

    Valse consensuseffect

    De neiging om eigen opinies, kenmerken en gedragingen als standaard te gebruiken, waardoor we denken dat ze gedeeld worden met en typerend zijn voor anderen.

    Signup and view all the flashcards

    Beschikbaarheidsheuristiek

    De neiging om de waarschijnlijkheid van gebeurtenissen te beoordelen op basis van gegevens die gemakkelijk in het geheugen beschikbaar zijn.

    Signup and view all the flashcards

    Representativiteitsheuristiek

    De neiging om een specifieke stimulus te beoordelen op basis van hoe sterk de stimulus lijkt op de algemene categorie.

    Signup and view all the flashcards

    Geloof in een rechtvaardige wereld

    De opvatting dat in deze wereld iedereen krijgt waar hij of zij recht op heeft en dat iedereen uiteindelijk naar verdienste zal worden beloond.

    Signup and view all the flashcards

    Primauteitseffect

    De bevinding dat eerder genoemde informatie meer impact heeft op het oordelen dan later gepresenteerde informatie.

    Signup and view all the flashcards

    Behoefte aan afsluiting

    De behoefte om tot snelle en definitieve beslissingen en oordelen te komen.

    Signup and view all the flashcards

    Betekenisveranderingshypothese

    Het feit dat, zodra een impressie gevormd is, nieuwe, inconsistente informatie op basis van de initiële impressie geherinterpreteerd zal worden.

    Signup and view all the flashcards

    Tweestappeninstemmingstechniek

    Een aantal verzoektechnieken die gebaseerd zijn op twee opeenvolgende verwante verzoeken, waarbij het eerste verzoek slechts de voorbereiding vormt voor het tweede, echte verzoek.

    Signup and view all the flashcards

    Voet-tussen-de-deur techniek

    De verzoeker breekt het ijs met een klein verzoek dat men moeilijk kan weigeren. Instemmen met het eerste verzoek vergroot de kans dat men met een volgend, groter verzoek instemt.

    Signup and view all the flashcards

    Zodra-de-bal-aan-het-rollen-is-techniek

    De tweestappenstrategie waarbij men eerst een interessante deal voorstelt, maar nadat het slachtoffer het engagement is aangegaan, de kosten verhoogt.

    Signup and view all the flashcards

    Deur-tegen-de-neus-techniek

    Iemand doet een eerste veeleisend verzoek (waarop natuurlijk niet wordt ingegaan) en daarna een tweede aanvaardbaar verzoek.

    Signup and view all the flashcards

    Het-is-nog-niet-klaar-techniek

    Er is eerst een groot verzoek, maar door het doen van een aantal concessies kan men uiteindelijk instemmen met een tweede, kleiner verzoek.

    Signup and view all the flashcards

    Assertiviteit

    Zich niet inschikkelijk tonen door weigeren in te gaan op direct gerichte verzoeken.

    Signup and view all the flashcards

    Gehoorzaamheid

    Gedragsverandering als gevolg van een bevel van een autoriteit.

    Signup and view all the flashcards

    Attitude

    Een aangeleerde algemene evaluatie van een object, die met een bepaalde intensiteit uitgedrukt wordt.

    Signup and view all the flashcards

    Multicomponentenmodel van attitudes

    Het model dat stelt dat attitudes bestaan uit cognitieve, affectieve en gedragsmatige componenten.

    Signup and view all the flashcards

    Verwachtingwaardetheorie

    De theorie die stelt dat de attitude tegenover een object bepaald wordt door de verwachting dat een attitudeobject bepaalde kenmerken vertoont, maar ook door hoe sterk die kenmerken worden gewaardeerd.

    Signup and view all the flashcards

    Klassieke conditionering

    Een neutrale stimulus die samen met een (on)aangename stimulus voorkomt, wordt op den duur zelf als (on)attractief ervaren.

    Signup and view all the flashcards

    Operante conditionering

    Door belonen of straffen stijgt of daalt de attractiviteit vd stimulus.

    Signup and view all the flashcards

    Expliciete attitudes

    Attitudes die door een persoon bewust gerapporteerd worden.

    Signup and view all the flashcards

    Impliciete attitude

    Een attitude die zich situeert op het automatische niveau en haar basis vindt in de organisatie van materiaal in het geheugen.

    Signup and view all the flashcards

    Zelfherkenning

    Het vermogen om jezelf te onderscheiden van de achtergrond of omgeving.

    Signup and view all the flashcards

    Narcisme

    Een extreme behoefte aan bewondering van anderen, vaak gepaard met een opgeblazen gevoel van eigenwaarde.

    Signup and view all the flashcards

    Adaptief narcisme

    Een vorm van narcisme die gekenmerkt wordt door ambitie, een stabiel zelfbeeld en de aanwezigheid van empathie.

    Signup and view all the flashcards

    Maladaptief narcisme

    Een vorm van narcisme die gekenmerkt wordt door zelfverheerlijking, een zoektocht naar macht, neerkijken op anderen en een onstabiel zelfbeeld dat constant bevestiging nodig heeft.

    Signup and view all the flashcards

    Zelfschema

    Mentale structuur die we gebruiken om zelfrelevante kennis te organiseren en te verwerken.

    Signup and view all the flashcards

    Zelfreferentie-effect

    Informatie die verwijst naar jezelf wordt beter onthouden omdat je er meer aandacht aan besteedt.

    Signup and view all the flashcards

    Zelfdiscrepantietheorie

    De discrepantie tussen je actuele zelf, je ideale zelf en je 'ought self' beïnvloedt je zelfwaardering en emoties.

    Signup and view all the flashcards

    Ought self

    De eigenschappen die we vinden dat we zouden moeten hebben, gebaseerd op plicht en verantwoordelijkheid.

    Signup and view all the flashcards

    Ideale zelf

    De eigenschappen die we graag zouden willen hebben, gebaseerd op idealen en dromen.

    Signup and view all the flashcards

    Zelfbewustzijntheorie

    De theorie dat aandacht voor je eigen zelf interne standaarden activeert, waardoor we gemotiveerd zijn om ons gedrag aan te passen.

    Signup and view all the flashcards

    Introspectie

    Het observeren en onderzoeken van interne processen zoals gedachten, emoties en motivaties.

    Signup and view all the flashcards

    Zelfperceptietheorie

    We leiden onze gedachten en gevoelens af uit onze observatie van ons eigen gedrag en de situatie waarin het plaatsvindt.

    Signup and view all the flashcards

    Gelaatsfeedbackhypothese

    Veranderingen in gezichtsuitdrukkingen beïnvloeden onze emoties.

    Signup and view all the flashcards

    Intrinsieke motivatie

    Motivatie die voortkomt uit eigen interesse, uitdaging of plezier.

    Signup and view all the flashcards

    Extrinsieke motivatie

    Motivatie die voortkomt uit externe factoren zoals beloning, erkenning of vermijden van straf.

    Signup and view all the flashcards

    Seksuele agressie

    Een andere persoon dwingen tot seks door het hanteren van strategieën zoals het uitoefenen van fysieke kracht en verbale druk of door misbruik te maken van het feit dat iemand weerloos is.

    Signup and view all the flashcards

    Groepsselectie

    De neiging van leden van groepen om elkaar te helpen op basis van sociale verbondenheid, zonder dat er genetische verwantschap hoeft te bestaan.

    Signup and view all the flashcards

    Sexting

    Het verspreiden of delen van seksueel expliciete foto’s, video’s of berichten via mobiele telefoons of sociale media.

    Signup and view all the flashcards

    Moedige weerstand

    Langdurig en bewust grote risico’s nemen om anderen te helpen.

    Signup and view all the flashcards

    Partnermishandeling

    Fysiek geweld, of de dreiging naartoe, gericht vd ene partner naar de andere in een hechte relatie.

    Signup and view all the flashcards

    Egoïsme

    De motivatie om het eigen welzijn te verhogen.

    Signup and view all the flashcards

    Altruïsme

    De motivatie om het welzijn van anderen te verhogen.

    Signup and view all the flashcards

    Familiale geweldcyclus

    De transmissie van huiselijk geweld vd ene generatie op de andere.

    Signup and view all the flashcards

    Criminogene behoeften

    De behoeften en noden die door criminele daden worden bevredigend, waarbij sommige direct samenhangen met het delinquente gedrag, maar andere samengaan met de sociale omgeving en de leefsituatie.

    Signup and view all the flashcards

    Empathie-altruïsme hypothese

    De stelling dat empathische bezorgdheid om een persoon in nood een altruïstisch motief creëert om te helpen.

    Signup and view all the flashcards

    Affiliatiebehoefte

    Een algemene drijfveer om blijvende, positieve en significante interpersoonlijke relaties op te bouwen en in stand te houden.

    Signup and view all the flashcards

    Perspectief nemen

    De belangrijkste cognitieve component van empathie, die inhoudt dat iemand het vermogen heeft om via de verbeelding de wereld te bekijken door de ogen van anderen.

    Signup and view all the flashcards

    Empathische bezorgdheid

    De belangrijkste emotionele component van empathie, die inhoudt dat iemand op anderen georiënteerde gevoelens van sympathie, genegenheid en medeleven ervaart.

    Signup and view all the flashcards

    Sociale integratie

    De mate waarin groepsleden denken, voelen en zich gedragen als een enkel individu.

    Signup and view all the flashcards

    Sociale interdependentie

    De situatie waarin groepsleden afhankelijk zijn van elkaars prestatie om gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken.

    Signup and view all the flashcards

    Omstandereffect

    Het feit dat de aanwezigheid van anderen de behulpzaamheid belemmert.

    Signup and view all the flashcards

    Territorium

    Een specifiek gebied dat door een individu of een groep opgeëist, gemarkeerd en verdedigd wordt tegen indringing van anderen.

    Signup and view all the flashcards

    Pluralistische onwetendheid

    Het fenomeen dat optreedt wanneer we ten onrechte denken dat anderen in een situatie geen gevaarlijk incident zien, louter en alleen omdat niemand reageert.

    Signup and view all the flashcards

    Groepsnormen

    Algemene voorschriften die de gedragingen van de groepsleden beperkingen, stimuleren en reguleren.

    Signup and view all the flashcards

    Verspreiding van verantwoordelijkheid

    De opvatting dat anderen hun verantwoordelijkheid zullen of moeten opnemen om een persoon in nood te helpen.

    Signup and view all the flashcards

    Publieksgeremdheid

    Een toestand waarbij we niet helpen uit vrees om een slechte indruk te maken op omstanders.

    Signup and view all the flashcards

    Rollen

    Een verzameling van verwachte gedragingen ve groepslid met een specifieke positie.

    Signup and view all the flashcards

    Positieve stemmingseffect

    Het feit at een positieve stemming de hulpvaardigheid verhoogt.

    Signup and view all the flashcards

    Rolambiguïteit

    De mate waarin het groepslid een gebrekkig zicht heeft op welke gedragingen van hem of haar verwacht worden.

    Signup and view all the flashcards

    Altruïstische persoonlijkheid

    De persoonlijkheid van personen die meer geneigd zijn dan anderen om in uiteenlopende situaties te helpen.

    Signup and view all the flashcards

    Extrarolgedragingen

    Spontane gedragingen ten gunste vd groep of de organisatie.

    Signup and view all the flashcards

    Agressie

    Agressie     Gedrag bedoeld om iemand te kwetsen die niet wenst gekwetst te worden.

    Signup and view all the flashcards

    Cohesie

    De mate waarin de leden zich aangetrokken voelen tot elkaar en de groep.

    Signup and view all the flashcards

    Vertrouwen

    Positieve verwachtingen omtrent de goede intenties van een andere partij

    Signup and view all the flashcards

    Fysieke agressie

    Gedrag bedoeld om iedereen lichamelijk te kwetsen.

    Signup and view all the flashcards

    Verbale agressie

    Communicatie bedoeld om iemand mentaal te kwetsen, zoals schelden, vloeken en beledigen.

    Signup and view all the flashcards

    Sociale dominantie oriëntatie

    Een algemene en positieve attitude tegenover groepsongelijkheid, waarbij de verschillende groepen hiërarchisch gerangschikt worden.

    Signup and view all the flashcards

    Socialerollentheorie

    De theorie die stelt dat de perceptie van geslachtsverschillen wordt bevorderd door de ongelijke verdeling van sociale rollen aan mannen en vrouwen.

    Signup and view all the flashcards

    Grove vooroordelen

    Een combinatie van een positieve attitude tegenover etnische segregatie en uitgesproken negatieve gevoelens tegenover etnische minderheden.

    Signup and view all the flashcards

    Subtiele vooroordelen

    Een negatieve attitude over etnische minderheden die enkel tot uitdrukking komt wanneer de expressie ervan veilig is, sociaal aanvaardbaar lijkt en gemakkelijk te rationaliseren is.

    Signup and view all the flashcards

    Contacthypothese

    De theorie die stelt dat contact tussen groepen onder vier voorwaarden de wederzijdse vooroordelen zal verminderen.

    Signup and view all the flashcards

    Realistische conflicttheorie

    De theorie die stelt dat de competitie voor schaarse middelen de basis vormt voor vijandigheid tussen groepen.

    Signup and view all the flashcards

    Hypersegregatie

    De aanwezigheid van enclaves die exclusief worden bevolkt door etnisch-culturele minderheden (‘getto’s’) en waar de normen die in de algemene maatschappij gelden totaal afwezig zijn.

    Signup and view all the flashcards

    Sociale identiteitstheorie

    De theorie die stelt dat iemand zichzelf kan definiëren in termen van twee soorten identiteit, de persoonlijke en de sociale. Wanneer iemand zich in termen van zijn of haar sociale groep identificeert, is zijn of haar sociale identiteit de bron van het gedrag.

    Signup and view all the flashcards

    Uitgroepshomogeniteitseffect

    De tendens om grote similariteit tussen de leden van een uitgroep te percipiëren dan tussen die van een ingroep.

    Signup and view all the flashcards

    Stereotype

    De associatie tussen een sociale groep en bepaalde groepseigenschappen.

    Signup and view all the flashcards

    Politieke psychologie

    De studie vh politieke gedrag vh individu of een groep van individuen waarbij dit gedrag verklaard wordt vanuit psychologische principes.

    Signup and view all the flashcards

    Agendasetting

    De media bepalen welke politieke thema’s aan de orde zijn en de nodige aandacht verdienen van het publiek.

    Signup and view all the flashcards

    Framing

    Media fungeren als leidraad en filter, ze bieden een interpretatiekader

    Signup and view all the flashcards

    Ideoloog

    Een individu dat de verschillen tussen conservatief en progressief kan duiden en politieke partijen en opinies juist kan lokaliseren op het links-rechtscontinuüm.

    Signup and view all the flashcards

    Attitude constraint

    De hoge correlatie tussen meningen over politieke stellingen geeft blijk over een consistente modus van antwoorden, wat duidt op sturing vanuit een hogere-orde-organisatie.

    Signup and view all the flashcards

    Sociale wenselijkheidsvertekening

    De neiging van deelnemers om onnauwkeurige zelfbeschrijvingen te rapporteren omdat ze een goed figuur willen staan bij anderen.

    Signup and view all the flashcards

    Inwilligingstendens

    De neiging van deelnemers om akkoord te gaan met bestaande veronderstellingen, waardoor ze vaak affirmatief antwoorden op items uit een vragenlijst.

    Signup and view all the flashcards

    Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

    De mate van overeenstemming tussen de beoordeling van twee of meer waarnemers die hetzelfde gedrag beoordelen.

    Signup and view all the flashcards

    Volgorde-effect

    Eerste wordt meestal kritischer beoordeeld dan laatste.

    Signup and view all the flashcards

    Observationeel onderzoek

    Systematische observatie van individuen, vaak in natuurlijke situaties.

    Signup and view all the flashcards

    Archiefonderzoek

    De studie van bestaand materiaal, zoals verslagen, documenten, krantenartikelen, dagboeken en misdaadstatistieken.

    Signup and view all the flashcards

    Opiniepeiling

    Opiniepeilingen stellen vragen over attitudes, opvattingen en gedragingen in een steekproef die representatief is voor de bestudeerde populatie.

    Signup and view all the flashcards

    Correlationeel onderzoek

    Onderzoek dat het verband tussen variabelen nagaat.

    Signup and view all the flashcards

    Correlatiecoëfficiënt

    Een statistische indicator die de sterkte en de richting vh verband tussen twee variabelen weergeeft.

    Signup and view all the flashcards

    Longitudinaal correlationeel onderzoek

    Correlationeel onderzoek waarbij de bestudeerde variabelen op twee of meerdere tijdsmomenten worden gemeten.

    Signup and view all the flashcards

    Experiment

    Een vorm van onderzoek waarbij de onderzoeker controle heeft over de gebeurtenissen en deelnemers volkomen toevallig aan condities worden toegewezen.

    Signup and view all the flashcards

    Onafhankelijke variabele

    De variabelen die door de onderzoeker in een experiment worden gemanipuleerd om te zien welk effect ze hebben op de afhankelijke variabelen.

    Signup and view all the flashcards

    Afhankelijke variabele

    De variabelen in een experiment die door de onderzoekers worden gemeten om te zien of ze door de onafhankelijke variabelen worden beïnvloed.

    Signup and view all the flashcards

    Volkomen toevallige toewijzing

    Het random toewijzen van deelnemers aan de experimentele condities, zodat elke deelnemer evenveel kans heeft om aan elk van de condities te worden toegewezen.

    Signup and view all the flashcards

    Subjectvariabelen

    Bestaande verschillen tussen individuen die niet manipuleerbaar zijn en die niet altijd volledig toevallig kunnen toegewezen worden, afhankelijk vd grootte vd steekproef.

    Signup and view all the flashcards

    Interne validiteit

    De mate waarin met redelijke zekerheid de verschillen in de afhankelijke variabelen toegeschreven kunnen worden aan het effect vd onafhankelijke variabelen.

    Signup and view all the flashcards

    Controlegroep

    Een groep deelnemers die exact dezelfde procedures vh experiment opgelegd krijgen, maar niet blootgesteld worden aan de onafhankelijke variabelen.

    Signup and view all the flashcards

    Proefleidereffect

    De verwachtingen vd proefleider over de resultaten ve experiment bepalen zijn of haar gedrag ten aanzien vd deelnemers, waardoor deelnemers op hun beurt hun gedrag aanpassen.

    Signup and view all the flashcards

    Externe validiteit

    De mate waarin met redelijke zekerheid de bevindingen vd studie kunnen worden veralgemeend naar andere operationele definities, deelnemers, situaties en tijdstippen.

    Signup and view all the flashcards

    Wereldsrealisme

    Mate waarin de onderzoekssituatie overeenkomt met de werkelijkheid.

    Signup and view all the flashcards

    Meta-analyse

    Tegenstrijdigheden overheen verschillende studies uitklaren

    Signup and view all the flashcards

    Geïnformeerde toestemming

    De weloverwogen en vrijwillige beslissing ve persoon om aan een onderzoek deel te nemen, steunend op de beschrijving door de onderzoeker vd vereisten voor de deelname aan het onderzoek.

    Signup and view all the flashcards

    Debriefing

    De onthulling vd bedoeling vh onderzoek aan de deelnemers na het beëindigen ervan, waarmee de onderzoeker de eventueel opgewekte negatieve gevoelens neutraliseert en het belang voor de wetenschap vd bijdrage vd deelnemers beklemtoont.

    Signup and view all the flashcards

    Neutrale stimulus

    Prikkel die van nature geen specifieke reactie uitlokt

    Signup and view all the flashcards

    Ongeconditioneerde stimulus

    Een prikkel die automatische een natuurlijke, ongeconditioneerde respons uitlokt

    Signup and view all the flashcards

    Ongeconditioneerde respons

    Een natuurlijke, reflexmatige reactie op een ongeconditioneerde stimulus

    Signup and view all the flashcards

    Geconditioneerde respons

    Een aangeleerde reactie op een eerder neutrale stimulus, nadat deze is geassocieerd met een ongeconditioneerde stimulus

    Signup and view all the flashcards

    Verwervingsfase

    Fase waarin herhaalde associaties tussen de neutrale stimulus en de ongeconditioneerde stimulus worden gevormd om conditionering te bereiken

    Signup and view all the flashcards

    Extinctiefase

    Fase waarin de geconditioneerde respons geleidelijk verdwijnt doordat de geconditioneerde stimulus herhaaldelijk zonder de ongeconditioneerde stimulus wordt aangeboden

    Signup and view all the flashcards

    Continuïteit

    Blootstelling wordt met kort interval na elkaar aangeboden (minder dan 1 sec)

    Signup and view all the flashcards

    Positieve bekrachtiger

    Verhoogt de kans op de voorafgaande respons doordat hij toegediend wordt (aangenaam gevolg) => snoep geven als kind luistert

    Signup and view all the flashcards

    Negatieve bekrachtiger

    Verhoogt de kans van de voorafgaande respons doordat hij weggenomen wordt (onaangenaam wegnemen) => minder zeuren als je luistert

    Signup and view all the flashcards

    Primaire bekrachtiger

    Komt tegemoet aan basisbehoefte van mens en dier en is hierdoor inherent bekrachtigend

    Signup and view all the flashcards

    Secundaire bekrachtiger

    Bekrachtiger die hun effect ontlenen aan een associatie met een primaire bekrachtiger (bv.Geld, prestige)

    Signup and view all the flashcards

    Positieve straf

    Het toedienen van een onaangename stimulus (roepen)

    Signup and view all the flashcards

    Negatieve straf

    Het wegnemen van een aangename stimulus (PlayStation wegnemen)

    Signup and view all the flashcards

    Observerend leren/sociaal leren

    Veel van onze gedragingen worden beïnvloed door gedrag dat wij bij anderen observeren.

    Signup and view all the flashcards

    Wat bepaalt geïmiteerd gedrag?

    1.gevolgen die model ondervindt door gedrag 2.Status van model: hoe machtiger model, hoe meer imitatie

    Signup and view all the flashcards

    Sociale zelfperceptie

    Een goed beeld hebben van je sterktes en zwaktes

    Signup and view all the flashcards

    Looking glass self

    Mensen zien je op verschillende manieren

    Signup and view all the flashcards

    Zelfconcept

    Een interne representatie van wie je denkt te zijn en bevat aspecten die refereren aan sekserollen, etnische identiteit, persoonlijkheid, bekwaamheden, hobby’s enz.

    Signup and view all the flashcards

    Generalized other

    Eerst via belangrijke anderen (ouders), dan via ruimere sociale interacties => perspectief nemen, anticiperen (= via vrij spel)

    Signup and view all the flashcards

    Zelfregulatie

    Het sturende zelf die bepaalt welke acties er worden ondernomen.= De intentionele poging om gedachten, gevoelens en gedrag te controleren en eventueel te veranderen adhv interne standaarden.

    Signup and view all the flashcards

    Study Notes

    Psychologie: Een wetenschappelijke studie

    • Psychologie is de wetenschappelijke studie van menselijk gedrag en de interne processen daaraan ten grondslag liggen (bijv. mentale emoties).
    • Overt gedrag is waarneembaar gedrag.
    • Covert gedrag omvat attitudes, emoties en opinies.

    Sociale psychologie

    • Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van gedachten, gevoelens, motivaties en gedragingen van individuen in sociale context.
    • De werkelijke of gefantaseerde aanwezigheid van anderen is een sociaal aspect.

    Experimentele psychologie

    • Experimentele psychologie gebruikt laboratoria voor objectieve introspectie.

    Behaviorisme

    • Behaviorisme focust op Stimulus-Respons processen en dierlijk gedrag.

    Psychoanalyse

    • Psychoanalyse, geassocieerd met Freud, onderzoekt verdrongen onbewuste processen.

    Humanistische psychologie

    • Humanistische psychologie legt de nadruk op subjectieve ervaringen, persoonlijke groei en behoeften.

    Ontwikkelingspsychologie

    • Ontwikkelingspsychologie onderzoekt de interactie van aangeboren en aangeleerde factoren.

    Biopsychosociaal perspectief

    • Moderne psychologie beschouwt de wisselwerking tussen geest en lichaam.

    Onderzoekstypen

    • Fundamenteel onderzoek vergroot het inzicht in menselijk gedrag.
    • Toegepast onderzoek gebruikt sociaalpsychologische theorieën om maatschappelijke problemen op te lossen.

    Sociale cognitie

    • Sociale cognitie bestudeert hoe we informatie over onszelf en anderen waarnemen, onthouden en interpreteren.

    Neurowetenschap

    • Neurowetenschap bestudeert de relatie tussen neurologische en sociale processen.

    Crosscultureel en multicultureel onderzoek

    • Crosscultureel onderzoek vergelijkt verschillende culturen.
    • Multicultureel onderzoek bestudeert verschillen binnen één cultuur.

    Variabele concept

    • Conceptuele variabelen zijn abstracte elementen in hypothesen.
    • Operationele variabelen zijn de concrete, meetbare uitvoering van conceptuele variabelen.
    • Begripsvaliditeit bepaalt in hoeverre operationele variabelen conceptuele variabelen weerspiegelen.

    Onderzoeksmethodes

    • Zelfrapportage: Respondenten beschrijven hun eigen gedachten, gevoelens, enz.
    • Interne consistentie: Mate van samenhang tussen items op vragenlijsten.
    • Sociale wenselijkheid vertekening: De neiging om een goed beeld te geven.
    • Inwilligingstendens: De neiging om akkoord te gaan met veronderstellingen.
    • Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: Overeenstemming tussen beoordelaars.
    • Volgorde-effect: De eerste antwoorden kunnen meer invloed hebben.
    • Observationeel onderzoek: Gedrag observeren in natuurlijke situaties.
    • Archiefonderzoek: Bestuderen van bestaande documenten.
    • Opiniepeilingen: Vragen over attitudes, opvattingen en gedrag van een representatieve steekproef.
    • Correlationeel onderzoek: Verbanden tussen variabelen vaststellen.
    • Correlatiecoëfficiënt: De sterkte en richting van een verband.
    • Longitudinaal correlationeel onderzoek: Veranderingen in variabelen volgen over de tijd.
    • Experiment: Onderzoeker manipuleert variabelen.
    • Onafhankelijke variabele: De variabele die gemanipuleerd wordt.
    • Afhankelijke variabele: De variabele die gemeten wordt.
    • Volkomen toevallige toewijzing: Deelnemers worden willekeurig aan condities toegewezen.
    • Subjectvariabelen: Bestaande verschillen tussen deelnemers.
    • Interne validiteit: Nauwkeurigheid van oorzaak-gevolg conclusies.
    • Controlegroep: Groep die geen behandeling ontvangt.
    • Proefleidereffect: De verwachtingen van de onderzoekers beïnvloeden het onderzoek.
    • Externe validiteit: De mate waarin resultaten veralgemeend kunnen worden.
    • Wereldsrealisme: Maat in welke mate het onderzoek realistisch is.
    • Meta-analyse: Resultaten van verschillende studies samenvoegen.
    • Geïnformeerde toestemming: Deelnemers geven vrijwillig toestemming.
    • Debriefing: Informatie over het onderzoek geven na afloop.

    Leren

    • Neutrale stimulus: Geen voorafgaande reactie.
    • Ongeconditioneerde stimulus: Uitlokt een natuurlijke reactie.
    • Ongeconditioneerde respons: De natuurlijke reactie op de stimulus.
    • Geconditioneerde stimulus: Stimuleert een aangeleerde reactie, na associatie.
    • Geconditioneerde respons: Aangeleerde reactie op de stimulus.
    • Contiduïteit: Prikkels worden kort na elkaar aangeboden.
    • Bekrachtigen: Verhoogt de kans op een respons.
    • Positieve bekrachtiger: Aangename stimulus toevoegen.
    • Negatieve bekrachtiger: Onaangename stimulus wegnemen.
    • Primaire bekrachtiger: Behoefte aan basisbehoeften.
    • Secundaire bekrachtiger: Associatie met primaire bekrachtiger.
    • Positieve straf: Onaangename stimulus toevoegen.
    • Negatieve straf: Aangename stimulus wegnemen.
    • Observerend leren: Leren door anderen te observeren.

    Het sociale zelf

    • Sociale zelfperceptie: Zichzelf goed kennen.
    • Looking-glass self: Hoe anderen je zien.
    • Zelfconcept: Internete voorstelling vh zelf.
    • Generalized other: Via belangrijke anderen (ouders) tot perspectief nemen.
    • Zelfregulatie: Gedrag aanpassen aan interne standaarden.
    • Zelfbeschrijving: Zelf onderscheid maken van omgeving.
    • Narcisme: Extreme behoefte aan bewondering.
    • Adaptief narcisme: Ambitie en empathie.
    • Maladaptief narcisme: Maskering onzekerheid en bevestigingbehoefte.
    • Zelfschema: Mentale structuur voor zelfrelevante kennis, ≠ a-schematisch.
    • Zelfreferentie-effect: Zelfrelevante informatie beter onthouden.
    • Zelfdiscrepantie theorie: Dissonantie tussen actuele, ideale en ‘ought self’ zorgt voor lage zelfwaardering.
    • Ought self: Eigenschappen die men 'moet' hebben.
    • Ideaal zelf: Eigenschappen die men "wilt" hebben
    • Zelfbewustzijntheorie: Zelfbewustzijn leidt tot gedragsaanpassing.
    • Introspectie: Onderzoek vd eigen interne processen.
    • Zelfperceptietheorie: Gedrag interpreteren om gedachten en gevoelens te begrijpen.
    • Gelaatsfeedback hypothese: Gelaatsuitdrukking beïnvloedt emoties (glimlachen om gelukkiger te worden).
    • Intrinsieke motivatie: Motivatie is uit de interesse in de activiteit.
    • Extrinsieke motivatie: Motivatie vanuit externe factoren (bv. geld).
    • Overrechtvaardigingseffect: Verminderde intrinsieke motivatie door beloning.
    • Sociale vergelijkingstheorie: Zichzelf evalueren door anderen te vergelijken.
    • Twee-factoren emotie theorie: Emoties gebaseerd op opwinding en interpretatie.
    • Zelfwaardering: Evaluatie vd eigen waarde.
    • Expliciete zelfwaardering: Zelfrapportage vd zelfwaardering (bv. Rosenberg schaal).
    • Impliciete egotisme: Automatische zelfverheerlijking.
    • Naamletter-effect: Voorkeur voor letters uit eigen naam.
    • Zelfdienende informatieverwerking: Succes toeschrijven aan zichzelf, mislukkingen aan externe factoren.
    • Zelfhandicappering: Gedrag om excuus te creëren voor gevierde mislukking.
    • BIRGing: Het zich voeden met succes van groepen.
    • CORFing: Het afweren van het falen van groepen.
    • Neerwaartse sociale vergelijking: Zich vergelijken met minder succesvollen.
    • Zelfpresentatie: De manier waarop we proberen een indruk te maken op anderen.
    • Strategische zelfpresentatie: Inspanningen om de indrukken te sturen.
    • Schijnwerpereffect: Overtuiging dat we meer in de schijnwerpers staan dan werkelijk is.
    • Zelfverificatie: Gedrag dat in lijn is met het zelfbeeld.
    • Zelfsturing: Afstemmen vh gedrag op de situaties.

    Sociale perceptie

    • Non-verbaal gedrag: Communicatie zonder taal, zoals lichaamstaal en uitdrukkingen.
    • FACS: Systemisch coderen van gelaatsuitdrukkingen om emoties te bestuderen.
    • Paraverbaal gedrag: Niet-linguïstische kenmerken van communicatie.
    • Attributietheorie: Oorzaken toeschrijven aan gedrag.
    • Persoonsattributie: gedrag toeschrijven aan interne factoren.
    • Situationele attributie: Gedrag toeschrijven aan externe factoren.
    • Stabiele attributie: Gedrag toeschrijven aan blijvende factoren.
    • Instabiele attributie: Gedrag toeschrijven aan tijdelijke factoren.
    • Correspondentietheorie van gevolgen: Voorwaarden waarin mensen persoonsattributies maken.
    • Covariatieprincipe: Gedrag toeschrijven aan oorzaken die aanwezig en afwezig zijn.
    • Consensusinformatie: Voorkomen gedrag bij anderen
    • Distinctiviteitsinformatie: Voorkomen gedrag bij andere stimuli.
    • Consistentie-informatie: Voorkomen gedrag bij andere omstandigheden.
    • Attributievertekeningen: Fouten in attributies.
    • Fundamentele attributiefout: Teveel aandacht voor interne factoren bij anderen.
    • Actor-observatoreffect: Persoonlijke attributies voor anderen, situationele voor onszelf.
    • Valse consensuseffect: Denken dat opvattingen gedeeld worden.
    • Beschikbaarheidsheuristiek: Gedachten baseren op direct beschikbare informatie.
    • Representativiteitsheuristiek: Stimuli vergelijken met categorieën.
    • Geloof in een rechtvaardige wereld: Idee dat iedereen krijgt wat verdiend is.
    • Primauteitseffect: Eerste informatie heeft meer impact.
    • Behoefte aan afsluiting: Snel tot beslissingen komen.
    • Betekenisveranderingshypothese: Nieuwe info wordt geïnterpreteerd obv de eerste impressie.
    • Centrale trekken: Trekken die een sterke impact hebben.
    • Perifere trekken: Trekken met minder impact.
    • Impliciete persoonlijkheidstheorie: Netwerk van veronderstellingen.
    • Additief model: Optellen van positieve en negatieve aspecten.
    • Gemiddeld model: Gemiddelde van positieve en negatieve aspecten.
    • Priming: Recente info beïnvloedt interpretatie.
    • Informatie-integratietheorie: Op basis van gewogen gemiddelde.
    • Treknegativiteitsvertekening: Zwaarder gewicht aan negatieve eigenschappen.
    • Confirmatievertekening: Informatie zoeken die de mening bevestigd.
    • Confirmatorische hypothesetoetsing: Informatie zoeken dat de idee bevestigd.
    • Persistentie vd opvattingen: Opvattingen in stand houden.
    • Zelfvervullende voorspelling: Gedrag beïnvloeden dmv verwachtingen.

    Sociale beïnvloeding

    • Sociale beïnvloeding: Aangepaste attitudes/ gedrag door anderen
    • Automatische sociale invloed: Automatisch nabootsen van gedrag.
    • Mirroring: Andere gedragingen nabootsen.
    • Conformiteit: Gedrag aanpassen aan groepsnormen.
    • Normen: Gedrag dat de groep als typisch en wenselijk ziet.
    • Meerderheidsinvloed: Beïnvloeding door de meerderheid.
    • Informatiele invloed: Conformiteit door behoefte aan correcte informatie.
    • Normatieve invloed: Conformiteit door behoefte aan aanvaarding.
    • Private conformiteit: Eigen opvattingen aanpassen.
    • Publieke conformiteit: Gedrag aanpassen, maar niet de opvattingen.
    • Minderheidsinvloed: Beïnvloeding door dissidenten.
    • Eigenzinnigheidskrediet: Recht om van groepsnormen af te wijken.
    • Instemmen/ inwilligen: Gedrag veranderen door verzoeken.
    • Wederkerigheidsnorm: Voor iets terugdoen als iemand iets voor jou doet.
    • Tweestappeninstemmingstechniek: Twee opeenvolgende verzoeken.
    • Voet-tussen-de-deur techniek: Start met klein verzoek om later groter verzoek te doen.
    • Zodra-de-bal-aan-het-rollen-is-techniek: Interessante deal eerst, dan verhoging kosten.
    • Deur-tegen-de-neus-techniek: Groot verzoek eerst, daarna een aanvaardbaar verzoek.
    • Het-is-nog-niet-klaar-techniek: Compromis sluiten op kleiner verzoek.
    • Assertiviteit: Niet inschikkelijk tonen, weigeren van verzoeken.
    • Gehoorzaamheid: Gedrag veranderen door gezag.
    • Het gehoorzame subject: factoren die gehoorzaamheid bepalen.
    • De autoriteit: factoren die gehoorzaamheid bepalen.
    • Het slachtoffer: factoren die gehoorzaamheid bepalen.
    • De procedure: factoren die gehoorzaamheid bepalen.

    Attitudes

    • Attitude: Algemene evaluatie van iets.
    • Multicomponentenmodel van attitudes: Cognitieve, affectieve en gedragsmatige aspecten.
    • Verwachtingwaardetheorie: Attitudes gebaseerd op verwachting en waardering.
    • Klassieke conditionering: Neutrale stimulus wordt verbonden met a(n) aangename stimulus.
    • Operante conditionering: Attitude verandert door beloningen of straffen.
    • Expliciete attitudes: Bewust gerapporteerde attitudes.
    • Impliciete attitudes: Automatische attitudes, gebaseerd op geheugenorganisatie.
    • Theorie van beredeneerd gedrag: Attitudes en subjectieve normen beïnvloeden gedrag.
    • Centrale weg tot overreding: Sterke argumenten.
    • Perifere weg tot overreding: Oplaatselijke aspecten.
    • Elaboration Likelihood Model: Nadenken en reageren van toehoorders.
    • De Bron (VISCAP): Geloofwaardigheid en aantrekkingskracht beïnvloeden overreding.
    • De boodschap: Inhoud en structuur van het argument.
    • Het publiek: Verschillende kenmerken van het publiek.
    • Slapend effect: Vertraagde impact van boodschappen.
    • Behoefte aan cognitie: Genot aan cognitieve activiteit.
    • Vaccinatiehypothese: Blootstelling aan zwak argument versterkt weerstand.
    • Psychologische reactantie: Weerstand tegen het gevoel overtuigd te worden.
    • Cognitieve dissonantietheorie: Reductie van dissonantie in attitudes en gedrag.
    • Onvoldoende justificatie: Attitude veranderen door inconsistent gedrag zonder beloning.
    • Onvoldoende afschrikking: Waarde van gedrag devalueren door milde straf.

    Anderen helpen

    • Prosociale gedragingen: Gedrag met het doel anderen te helpen.
    • Verwantenselectie: Helpen van verwanten voor overlevingskansen.
    • Coöperatieve voortplanting: Kinderen helpen ouders opvoeden.
    • Wederkerig altruïsme: Helper kiest er bewust voor om hulp te krijgen omdat dit de overlevingskansen ten goede komt.
    • Groepsselectie: Helpen op basis van sociale banden.
    • Egoïsme: Motivatie voor eigen welzijn.
    • Altruïsme: Motivatie voor welzijn van anderen.
    • Empathie-altruïsme hypothese: Empathie leidt tot altruïsme.
    • Perspectief nemen: Vermogen zich in te leven in standpunt van ander.
    • Empathische bezorgdheid: Gefocust op gevoelens van anderen.
    • Omstandereffect: Andere personen belemmeren hulp.
    • Pluralistische onwetendheid: Denk dat anderen geen gevaar zien.
    • Verspreiding van verantwoordelijkheid: Andere mensen maken zich verantwoordelijk voor hulp.
    • Publieksgeremdheid: Vrees om slechte indruk te maken op omstanders.
    • Positieve stemmingseffect: Positieve stemming leidt tot meer hulpvaardigheid.
    • Altruïstische persoonlijkheid: Persoonlijkheid gekenmerkt door hulpvaardigheid.
    • Morele identiteit: Morele aspecten vormen een belangrijk onderdeel vh zelfconcept.
    • Morele onthechting: Rechtvaardiging van slecht gedrag.
    • Sociale norm: Gedragsregel gebaseerd op aanvaardbare of onaanvaardbare gedragspatronen.
    • Billijkheidsnorm: Herverdelen na verdienste.
    • Sociale verantwoordelijkheidsnorm: Hulp aan wie het nodig heeft.
    • Rechtvaardigheidsnorm: Hulp aan wie hulp verdient.
    • Samenhorigheidsnorm: Wederkerige verantwoordelijkheid voor behoeftes.
    • Ruilverhouding: 50-50% geven en krijgen.
    • Attributie-affect-actietheorie: Beoordeling vd probleem, medelijden en sympathie en hulp.

    Agressie

    • Agressie: Gedrag gericht op het kwetsen van anderen.
    • Fysieke agressie: Lichamelijk kwetsing.
    • Verbale agressie: Mentale kwetsing.
    • Instrumentele agressie: Agressie gericht op het verkrijgen van iets.
    • Emotionele agressie: Agressie als reactie op emoties.
    • Pestgedrag: Agressief gedrag gericht op kwetsbare personen.
    • Relationele agressie: Sociale manipulatie om kwetsen.
    • Drifttheorie: Agressie gebaseerd op aangeboren driften.
    • Evolutiebenadering: Agressie in termen van overleving van genen.
    • Sociale leertheorie: Leren via observeren van gedrag en oordelen.
    • Priming: Activeren van geheugenelementen in gerelateerde context.
    • Frustratie-agressiehypothese: Frustratie leidt tot agressie.
    • Verplaatsing: Agressie richten op andere doel.
    • Catharsistheorie: Verminderde agressie door stellen van agressie.
    • Inhibitietheorie: Media kan zorgen voor afschrikking.
    • Opwindingstransfer: Opwinding van meerdere stimuli toegeschreven aan een enkele stimulus.
    • Opwinding-affectmodel: Agressie beïnvloed door opwinding en emoties
    • Cognitieve neo-associatietheorie: Onaangename ervaring roept associaties op met aggress.
    • Wapeneffect: Wapens stimuleren agressie.
    • Cognitieve hogere-ordeverwerking: Weloverwogen informatieverwerking.
    • Matigende informatie.
    • Selectiehypothese.
    • Sensory realisme: Realistische stimuli leiden tot meer opwinding..
    • Habituatie: Aanpassen/ gewend raken aan een situatie.
    • Cultivering: Media creëert eigen versie van sociale realiteit.
    • Seksuele agressie: Dwingen tot seks met gebruik van kracht.
    • Sexting: Seksueel expliciete berichten.
    • Partnermishandeling: Fysiek geweld in partnerrelaties.
    • Familiale geweldcyclus: Transmissie van geweld over generaties.
    • criminogene behoeften: Behoeften en noden die criminele daden bevredigen.

    Groepen

    • Affiliatiebehoefte: Driek om relaties op te bouwen.
    • Entiteits: Directe interactie, sociale categorie, sociale interdependentie
    • Sociale integratie: Mate van eenheid binnen een groe.
    • Sociale interdependentie: Afhankelijkheid vd prestatie vd anderen binnen groep.
    • Territorium: Beschermd gebied.
    • Groepsnormen: Gedragsregels binnen een groep.
    • Rollen: Verwachte gedragingen van een groepslid.
    • Diffuus statuskenmerk: Ten onrechte bekwaamheid linken aan kenmerk.
    • Rolambiguïteit: Niet duidelijk welke gedragingen verwacht worden.
    • Extrarolgedrag: Spontane acties die de groep ten goede komen.
    • Cohesie: Mate van aantrekking voor groepsleden.
    • Vertrouwen: Positieve verwachtingen over de intenties van anderen
    • Rally around the flag: Kortdurende steun naar leider na crisis.
    • Conformiteitsdruk: Druk om attitudes aan te passen aan groepsnormen.
    • Communicatienetwerken: Patronen van informatiedistributie binnen groepen.
    • Taakgerichte diversiteit: Verschillende vaardigheden in een groep.
    • Categoriale diversiteit: Verschillende kenmerken in een groep.
    • Macht: Asymmetrische controle over middelen in sociale relaties.
    • Morele identiteit: Mate waarin morele aspecten het zelfconcept vormen.
    • Leiderschap: Motivatie van groepsleden t/m persoonlijke doelen.
    • Trektheorieën: Leiders hebben inherente leiderschapskwaliteiten.
    • Situationele benadering van leiderschap: Leiderschap afhankelijk van situatie en behoeften vh team.
    • Contingentiemodel van leiderschap: Effectiviteit vd leider is afhankelijk van situatie en kwaliteiten.
    • Belongingsmacht: Macht door beloningen en erkenning.
    • Bestraffingsmacht: Macht door bedreigingen en sancties.
    • Legitieme macht: Macht door autoriteit.
    • Referentiemacht: Macht door identificatie en respect.
    • Deskundigheidsmacht: Macht door kennis en vaardigheden.
    • Informatiemacht: Macht door persuasieve informatie.
    • Transactioneel leiderschap: Belonen en doelen stellen.
    • Transformationeel leiderschap: Individuele doelen aanpassen aan groepsdoelen.
    • Pseudotransformational leiders: Manipulatie van volgelingen.
    • Trait modellen: Inherent aanwezigheid leiderschapskwaliteiten vd leider
    • State modellen: Leiderschapskwaliteiten afhankelijk van situatie en noden vh team.
    • Contingentiemodellen: Situatie bepaald effectiviteit vd taken/rolgerichtheid.
    • Slechte persoonlijkheid theorie: Risico vh ontwikkelen van slechte kwaliteiten als leider.
    • Distributieve rechtvaardigheid: Eerlijkheid bij verdeling van middelen.
    • Procedurele rechtvaardigheid: Eerlijkheid bij procedures van besluiten.
    • Interactieve rechtvaardigheid: Beleefdheid en respect
    • Uitgroep: Sociale groep waar individu niet tot behoort.
    • Ingroep: Groep waar individu wel tot behoort.
    • Sociale identiteit: Identificatie met groepskenmerken.

    Stereotypen, vooroordelen en discriminatie

    • Vooroordelen: Negatieve evaluatie baserend op groepslidmaatschap.
    • Grove vooroordelen: Expliciete negatieve attitudes.
    • Subtiele vooroordelen: Niet-expliciete vooroordelen.
    • Autoritarisme: Positieve waardering vd traditionele waarden.
    • Sociale dominantie oriëntatie: Voorkeur voor groepsongelijkheid.
    • Reële conflicttheorie: Competitie om schaarse bronnen.
    • Bovengeschikte doelstellingen: Gemeenschappelijke doelen.
    • Relatieve deprivatie: Gevoel vd slechte bedeeldheid in vergelijking met anderen.
    • Minimale groepen paradigma: Experimenten met artificiële groepen.
    • Sociale categorisatie: Mensen in groepen indelen.
    • Ingroepfavoritisme: Eigen groep bevoordelen.
    • Sociale identiteitstheorie: Zelfdefinitie via groepslidmaatschap.
    • Stereotype: Associatie tussen groep en eigenschappen.
    • Sociale categorisatie: Ieder heeft een unieke positie in hun groep.
    • Essentialisme: Idee dat dingen een essentie delen.
    • Uitgroepshomogeniteitseffect: Overdrijven van overeenkomsten in uitgroep.
    • Denkbeeldig verband: Overdrijven van relatie tussen variabelen die er niet is.
    • Assimilatie-effect: Stereotypen beïnvloeden interpretatie.
    • Contrasteffect: Stimuli die van het stereotype afwijken, worden als groter onderscheiden.
    • Subtype: Afwijkende exemplaren in eigen categorie plaatsen.
    • Subliminale prestatie.
    • Seksisme: Negatieve evaluaties gebaseerd op geslacht.
    • Socialerollentheorie: Verschillende rollen toegewezen aan mannen en vrouwen.
    • Ambivalent seksisme: Warme en negatieve overtuigingen over vrouwen.

    De multiculturele samenleving

    • Diversiteit: Proportie van leden van minderheidsgroepen.
    • Segregatie: Mate van scheiding tussen groepen.
    • Hypersegregatie: Exclusieve gebieden voor minderheid.
    • Contacthypothese: Contact tussen groepen leidt tot minder vooroordelen.
    • Schooldesegregatie: Kinderen van alle achtergronden in 1 klas plaatsen.
    • Meta-stereotypen: Gedachten over hoe andere groepen jou zien.
    • Multiculturalisme: Tweevoudige identiteit, belemmerende aspecten.
    • Jigsaw classroom: In etnisch gemixte groepen leren, vermindert vooroordelen.
    • Affirmatieve actie: Compensatie in kansen.

    De politieke wereld

    • Politieke psychologie: Gedrag van individuen, gemotiveerd door psychologische principes.
    • Agendasetting: Media beïnvloedt welke onderwerpen aandacht krijgen.
    • Framing: Interpreteren van politieke thema's.
    • Electoraat: Consistentie of variabiliteit in attitudes.
    • Ideoloog: Locatie politieke ideeën op links-rechtsschaal.
    • Pseudo-attitudes: Antwoorden zonder echte mening.
    • Fascismeschaal: Meet vatbaarheid voor extreemrechtse ideeën.
    • Attitude constraint: Consistentie in politieke meningen.
    • Black and white model: Stabiliteit attitudes laag in het electoraat, hoog in politieke elite.
    • Extremismetheorie: Autoritarisme aan beide kanten van het politieke spectrum.
    • RWA: Meete van vatbaarheid voor autoritaire opvattingen.
    • LWA: extreem linkse anti-establishment partijen.
    • SDO: Voorkeur voor een hiërarchische sociale structuur
    • Toughmindedness: Harde oriëntatie.
    • Tendermindedness: Mensenkundige warme oriëntatie
    • Dogmatisme: Open of gesloten systeem van overtuigingen.
    • Autoritarisme: Waardering van traditionele waarden, gehoorzaamheid en negatieve beoordelingen jegens mensen die niet aan de normen voldoen.
    • Sociale dominantie theorie: Standpunt inzake sociale ongelijkheden.
    • Systeemjustificatietheorie: Rechtvaardiging vd bestaande systeem en ideeën.
    • Psychobiografie: Personlijkheidsprofielen, gebaseerd op teksten.
    • Generalizatie theorie: Dominanten zijn meer vatbaar voor interacties en voerden vaak actieve buitenlandse politiek in de geschiedenis.
    • Narcistische persoonlijkheidsstoornis: Gevoelens van megalomanie en overdreven zelfvertrouwen.
    • Paranoïde persoonlijkheidsstoornis: Diepgaand wantrouwen en achterdocht.
    • Terrorisme: Geweld tegen burgers met politieke motieven.
    • Syndroomvisie van terrorisme: Terroristen gedreven door psychologische redenen.

    Studying That Suits You

    Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

    Quiz Team

    Description

    Deze quiz test je kennis over verschillende psychologische theorieën, waaronder sociale dominantie, narcistische persoonlijkheidsstoornis, de systeemjustificatietheorie, en de syndromevisie van terrorisme. Beantwoord vragen over belangrijke kenmerken en eigenschappen binnen deze theorieën en concepten in de psychologie.

    More Like This

    Межгрупповые_часть_5
    12 questions
    Social Dominance and Hierarchies Quiz
    32 questions
    Use Quizgecko on...
    Browser
    Browser