Psychologie: Sociale Dominantie en Theoriën

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Wat beschrijft de sociale dominantie theorie?

  • De aanhang van traditionele humane waarden.
  • De voorkeur voor hiërarchische structuren binnen groepen. (correct)
  • Een theorie die zich richt op groepsgelijkheid.
  • Een negatieve oriëntatie tegenover autoriteit.

Welke eigenschap is kenmerkend voor de narcistische persoonlijkheidsstoornis?

  • Een diepgaand vertrouwen in anderen.
  • Een verhoogd niveau van empathie voor anderen.
  • Een sterke behoefte aan sociale interactie.
  • Een patroon van megalomane gevoelens. (correct)

Wat is een belangrijk kenmerk van de systeemjustificatietheorie?

  • Het gebruiken van stereotypen om ongelijkheid te legitimeren. (correct)
  • Een afkeer van autoritaire systemen.
  • De voorkeur voor egalitaire intergroup relaties.
  • De neiging om sociale verandering te omarmen.

Wat houdt de syndromevisie van terrorisme in?

<p>Er is een psychisch coherente ervaring die terroristen onderscheidt. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat karakteriseert toughmindedness?

<p>Een harde oriëntatie en koude rationaliteit. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft maladaptief narcisme het best?

<p>Zoeken naar macht en neerkijken op anderen. (D)</p> Signup and view all the answers

Welke theorie stelt dat aandacht op het zelf leidt tot aanpassing aan interne standaarden?

<p>Zelfbewustzijnstheorie (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is de belangrijkste factor in de twee-factoren emotietheorie?

<p>Fysiologische opwinding. (B), Verstandelijke interpretatie van emoties. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat wordt bedoeld met het gelaatsfeedbackhypothese?

<p>Gelaatsuitdrukkingen beïnvloeden emoties. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat is een kenmerk van intrinsieke motivatie?

<p>Motivatie die voortkomt uit persoonlijke interesse. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft het zelfverificatie proces het beste?

<p>Het verlangen om overeen te stemmen met ons zelfbeeld. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat kenmerkt de overrechtvaardigingseffect?

<p>Verminderde intrinsieke motivatie bij associatie met beloning. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat impliceert de sociale vergelijkingstheorie?

<p>Onzekerheid leidt tot vergelijking met anderen voor evaluatie. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat zijn de kenmerken van de zelfdienende informatieverwerking?

<p>Succesvolle prestaties worden aan zichzelf toegeschreven. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat verklaart het naamlettereffect?

<p>Een voorkeur voor letters uit de eigen naam. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat wordt verstaan onder introspectie?

<p>Onderzoek naar interne denkprocessen. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat impliceert de term 'poor-get-richer idee' in sociale media?

<p>Mensen met bestaande sociale netwerken krijgen meer kansen. (A)</p> Signup and view all the answers

Welke stelling over attributietheorie is juist?

<p>Externe attributie verwijst naar de situatie. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat is de definitie van altruïsme?

<p>De motivatie om het welzijn van anderen te verhogen. (D)</p> Signup and view all the answers

Welke theorie stelt dat gedrag wordt aangeleerd door observatie van anderen?

<p>Sociale leertheorie (A)</p> Signup and view all the answers

Welk fenomeen beschrijft de situatie waarin omstanders niet ingrijpen omdat zij denken dat anderen dat ook niet doen?

<p>Pluralistische onwetendheid (A)</p> Signup and view all the answers

Wat betekent de term emotionele agressie?

<p>Agressie om iemand te kwetsen vooral uit woede. (A)</p> Signup and view all the answers

Welke norm benadrukt de verantwoordelijkheid om hulp te bieden aan wie dat nodig heeft?

<p>Sociale verantwoordelijkheidsnorm (A)</p> Signup and view all the answers

Welke theorie stelt dat frustratie altijd tot agressie leidt?

<p>Frustratie-agressiehypothese (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is het Wapeneffect?

<p>De invloed van wapens op gewelddadig gedrag. (C)</p> Signup and view all the answers

Welke uitspraak komt overeen met de begrippen 'perspectief nemen' en 'empathie-altruïsme hypothese'?

<p>Hulpgedrag ontstaat door het zich verplaatsen in anderen. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft de term 'relationele agressie' het beste?

<p>Agressie gericht op sociale manipulatie. (A)</p> Signup and view all the answers

Welke verklaring betreft de 'cultivering' in de context van media?

<p>Media construeren een versie van sociale realiteit voor publiek. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is de basiskenmerk van 'habituatie'?

<p>Afname van fysiologische reacties door blootstelling. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat is de rol van 'cognitieve hogere-orderverwerking' in agressief gedrag?

<p>Gericht nadenken over emoties en reacties. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat houdt de term 'morale identiteit' in?

<p>De mate waarin morele waarden deel uitmaken van iemands zelfconcept. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft 'wederzijdse verantwoordelijkheid' het beste?

<p>Elkaar helpen zonder verwachtingen van terugbetaling. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft het idee van realistische conflicttheorie het beste?

<p>Competitie voor overvloedige middelen leidt tot vijandigheid. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat is een kenmerk van ingroupsfavoritisme?

<p>Een voorkeur voor de eigen groep boven de andere groepen. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat zijn de voorwaarden volgens de contacthypothese voor het verminderen van wederzijdse vooroordelen?

<p>Gelijke status, gemeenschappelijke doelen, samenwerking en het ondersteunen van autoriteiten. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat duidt op de sociale identiteitstheorie?

<p>Sociale identiteit vormt de basis voor alle gedragingen van individuen. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft het begrip 'stereotype' het beste?

<p>De perceptie dat leden van een sociale groep allemaal gelijk zijn. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is het doel van affirmatieve actie?

<p>Gelijke kansen garanderen door quota te hanteren. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat is een kenmerk van autoritarisme?

<p>Negatieve oriëntatie tegenover non-conformisten. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat bevat de sociale rolentheorie?

<p>Ongelijke distributie van sociale rollen bevordert perceptie van geslachtsverschillen. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat omvat de term 'hypers segregatie' het beste?

<p>Getto's bewoond door alleen etnisch-culturele minderheden. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is het doel van de voeten-tussen-de-deur techniek?

<p>Een klein verzoek doen om de kans op instemming met een groter verzoek te verhogen. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat stelt het minimale groepen paradigma vast?

<p>Zonder significante sociale context kunnen groepen nog steeds ontstaan. (C)</p> Signup and view all the answers

Welke aanpak maakt gebruik van interessante deals om mensen te betrekken?

<p>Zodra-de-bal-aan-het-rollen-is techniek. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft de term 'uitgroepshomogeniteitseffect' het beste?

<p>De tendens om uitgroepsleden als homogeen waar te nemen. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is de essentie van de framingtheorie?

<p>De media stellen grenzen aan de discussie over specifieke thema's. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat weerspiegelt het meercomponentenmodel van attitudes?

<p>Attitudes omvatten cognitieve, affectieve en gedragsmatige componenten. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat houdt het begrip 'pseudo-attitudes' in?

<p>Verzonnen attitudes die ter plaatse worden gevormd bij enquêtes. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is een kenmerk van de perifere weg tot overreding?

<p>Ontvangers worden beïnvloed door oppervlakkige aanwijzingen. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft het begrip 'ambivalent seksisme' het beste?

<p>Een warme, paternalistische houding samen met negatieve gedachten over vrouwen. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat sluit aan bij de verwachtingwaardetheorie?

<p>Kenmerken van een attitudeobject bepalen de evaluatie en de waarde daarvan. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat wordt bedoeld met de vaccinatiehypothese?

<p>De invloed van weerbaarheid tegen overtuiging door zwakke argumenten. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat is een gevolg van psychologische reactantie?

<p>Weerstand tegen overtuiging omdat het een bedreiging vormt voor vrijheid. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat is de primaire focus van coöperatieve voortplanting?

<p>Het uitstellen van eigen voortplanting ter ondersteuning van ouders. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is niet een component van de cognitieve dissonantietheorie?

<p>Onbewuste attitudes die geen aanpassing vereisen. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat betekent 'insufficient justification' binnen de psychologie?

<p>Individuen stellen attitude-inconsistent gedrag tentoon zonder aanzienlijke beloning. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is een voorbeeld van wederkerig altruïsme?

<p>Een buurman die een uitnodiging voor een etentje accepteert en later terug uitgenodigd wordt. (A)</p> Signup and view all the answers

Welke verklaring past het beste bij de rol van de autoriteit in gehoorzaamheid?

<p>Gehoorzaamheid kan variëren op basis van situatie en persoonlijkheid. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat zijn expliciete attitudes?

<p>Attitudes die bewust naar voren worden gebracht door een persoon. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is een kenmerk van duurzame groei?

<p>Gebruik van hulpbronnen zonder de integriteit van het natuurlijke systeem te ondermijnen. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is de belangrijkste focus van sociale psychologie?

<p>De interactie tussen gedachten, gevoelens en sociale aanwezigheid (C)</p> Signup and view all the answers

Hoe beschrijft de humanistische psychologie persoonlijke groei?

<p>Als subjectief en met nadruk op behoeftes (D)</p> Signup and view all the answers

Wat definiëert de biopsychosociale benadering in de psychologie?

<p>Het onderzoekt de combinatie van genetische en omgevingsfactoren (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is een kenmerk van fundamenteel onderzoek in de psychologie?

<p>Het is gericht op het vergroten van inzicht in menselijk gedrag (D)</p> Signup and view all the answers

Wat is de rol van de operationele variabele in een onderzoek?

<p>Het beschrijft de manier waarop conceptuele variabelen worden gemanipuleerd of gemeten (C)</p> Signup and view all the answers

Wat onderscheidt crosscultureel onderzoek van multicultureel onderzoek?

<p>Multicultureel onderzoek vergelijkt gelijkenissen en verschillen tussen verschillende culturen (D)</p> Signup and view all the answers

Wat houdt zelfrapportage in als onderzoeksmethode?

<p>Het moedigt deelnemers aan om hun eigen gedrag en emoties te beschrijven (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is het belangrijkste kenmerk van begripvaliditeit?

<p>De mate waarin operationele variabelen overeenkomen met de conceptuele variabelen (C)</p> Signup and view all the answers

Welke term verwijst naar de neiging om persoonlijke attributies te maken voor het gedrag van anderen?

<p>Actor-observatoreffect (A)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft het covariatieprincipe het meest nauwkeurig?

<p>Gedrag wordt toegeschreven aan de oorzaak die aanwezig is wanneer het gedrag aanwezig is. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is een implicatie van het geloof in een rechtvaardige wereld?

<p>Negatieve gebeurtenissen zijn het gevolg van persoonlijke tekortkomingen. (D)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende verklaringen past het beste bij de definitie van het principe van consensusinformatie?

<p>Informatie over het effect bij andere factoren. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat stelt de bevestigingvertekening voor?

<p>Informatie wordt genegeerd als deze niet overeenkomt met bestaande opvattingen. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat wordt bedoeld met het primauteitseffect?

<p>Eerder genoemde informatie heeft meer impact op het oordelen dan later gepresenteerde informatie. (D)</p> Signup and view all the answers

Welke uitspraak over sociale beïnvloeding is juist?

<p>Normatieve invloed leidt tot conformiteit vanwege de behoefte aan acceptatie. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is de rol van de onafhankelijke variabele in een experiment?

<p>De variabele die door de onderzoeker wordt gemanipuleerd. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat is het additieve model in de sociale waarneming?

<p>Een globale impressie vormen door alle kenmerken op te tellen. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat houdt interbeoordelaarsbetrouwbaarheid in?

<p>De overeenstemming tussen verschillende beoordelaars van hetzelfde gedrag. (C)</p> Signup and view all the answers

Welke theorie beschrijft hoe impressies gebaseerd zijn op een gewogen gemiddelde van kenmerken?

<p>Informatie-integratietheorie (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is publieke conformiteit?

<p>Oppervlakkige gedragsverandering zonder meningsverandering. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft de volgorde-effect?

<p>Het effect van de volgorde van het presenteren van stimuli op reacties. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat houdt langdurig correlationeel onderzoek in?

<p>Onderzoek waarbij variabelen op verschillende momenten gemeten worden. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat houdt de zelfvervullende voorspelling in?

<p>Het handelen van anderen wordt beïnvloed door onze verwachtingen. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat is het effect van de behoefte aan afsluiting op beslissingen?

<p>Het stimuleert snelle en soms ondoordachte besluiten. (C)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende beschrijvingen is een definitie van geëxpliciteerde toestemming?

<p>De vrijwillige en informatieve beslissing van een deelnemer om deel te nemen. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is het doel van een controlegroep in een experiment?

<p>Een groep die dezelfde procedures heeft maar niet aan onafhankelijke variabelen wordt blootgesteld. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat symboliseert de term 'meerderheidsinvloed'?

<p>De effecten van de normatieve invloed binnen een groep. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat wordt bedoeld met de term 'perifere trekken' in de sociale perceptie?

<p>Trekken die weinig invloed hebben op de resulterende impressie. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat karakteriseert een primaire bekrachtiger?

<p>Een bekrachtiger die voldoet aan basisbehoeften van mens en dier. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat houdt sociale wenselijkheidsvertekening in?

<p>De tendens om onnauwkeurige zelfbeschrijvingen te rapporteren om goed over te komen. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is de functie van observerend leren in sociale contexten?

<p>Het beïnvloedt gedragingen op basis van observatie van anderen. (A)</p> Signup and view all the answers

Hoe wordt de correlatiecoëfficiënt gebruikt in onderzoek?

<p>Om de sterkte en richting van de relatie tussen twee variabelen aan te geven. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is het kenmerk van het 'looking glass self' concept?

<p>Hoe zelfperceptie wordt beïnvloed door de percepties van anderen. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft de extinctiefase in conditionering?

<p>De periode waarin de geconditioneerde respons geleidelijk afneemt. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is de betekenis van externe validiteit?

<p>De mate waarin de onderzoeksresultaten kunnen worden geprojecteerd naar andere contexten. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft het begrip 'rolambiguïteit' het beste?

<p>De mate waarin een groepslid niet goed begrijpt welke gedragingen van hem of haar verwacht worden. (A)</p> Signup and view all the answers

Welke vorm van leiderschap zou het beste passen bij een groep die duidelijkheid en structuur vereist?

<p>Transactioneel leiderschap (D)</p> Signup and view all the answers

Wat houdt 'extrarolgedragingen' in binnen een groep?

<p>Spontane gedragingen ten gunste van de groep of organisatie. (D)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende beschrijvingen past het beste bij 'sociale integratie'?

<p>De mate waarin groepsleden denken en voelen als een enkel individu. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is een cruciaal kenmerk van 'afiliatiebehoefte'?

<p>De wens om positieve interpersoonlijke relaties op te bouwen. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat houdt de 'familiale geweldcyclus' in?

<p>De overdracht van gewelddadige gedragingen van de ene generatie op de andere. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat verstaat men onder 'criminogene behoeften'?

<p>Behoeften die leiden tot crimineel gedrag vanwege sociale of levensomstandigheden. (D)</p> Signup and view all the answers

Welke type macht wordt beschreven als 'de macht gebaseerd op de identificatie met de machthebber'?

<p>Referentiemacht (B)</p> Signup and view all the answers

Wat onderscheidt 'transactioneel leiderschap' van 'transformationeel leiderschap'?

<p>Het richt zich op individuele beloningen en duidelijke doelen. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat is een kenmerk van 'conformiteitsdruk'?

<p>De invloed van een groep op het aanpassen van persoonlijke opvattingen. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat houdt 'territorium' in binnen sociale context?

<p>De verdediging van een gebied door een individu of groep. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat betekent 'morale identiteit' in de context van zelfconcept?

<p>Het belang dat morele principes in het zelfconcept hebben. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft het begrip 'categoriale diversiteit'?

<p>De verschillen in demografische kenmerken van groepsleden. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is de belangrijkste functie van 'groepsnormen'?

<p>Om gedragingen van groepsleden te reguleren en te beïnvloeden. (B)</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Narcistische persoonlijkheidsstoornis

Een patroon van megalomane gevoelens (in fantasie of gedrag), behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie.

Paranoïde persoonlijkheidsstoornis

Een diepgaand wantrouwen en achterdocht tegenover anderen, waardoor hun beweegredenen worden geïnterpreteerd als kwaadwillig.

Dogmatisme

De mate waarin het individu een open (vs. Gesloten) systeem van overtuigingen en opvattingen heeft.

Sociale Dominantie Theorie

Een algemene en positieve attitude tegenover groepsongelijkheid, waarbij de verschillende groepen hiërarchisch gerangschikt worden.

Signup and view all the flashcards

Syndroomvisie van terrorisme

De stelling dat terrorisme op zich een psychisch coherente ervaring is en dat terroristen verschillen van de rest vd populatie door specifieke individuele kenmerken of situaties waarin ze zich bevinden.

Signup and view all the flashcards

Psychologie

Een wetenschappelijke studie van menselijk gedrag en de interne processen (vb. mentale emoties) die hieraan ten grondslag liggen.

Signup and view all the flashcards

Overt gedrag

Waarneembaar gedrag, zoals lichaamstaal of acties.

Signup and view all the flashcards

Covert gedrag

Niet waarneembare aspecten zoals attitudes, emoties, en opinies.

Signup and view all the flashcards

Sociale Psychologie

De studie van hoe de aanwezigheid van anderen onze gedachten, gevoelens, en gedrag beïnvloedt.

Signup and view all the flashcards

Experimenteel onderzoek

Een onderzoeksmethode die gebruikt wordt om de relatie tussen oorzaak en gevolg te onderzoeken.

Signup and view all the flashcards

Operationele variabele

De manier waarop een conceptuele variabele wordt gemanipuleerd en gemeten in een onderzoek.

Signup and view all the flashcards

Begripsvaliditeit

De mate waarin de operationele variabelen de conceptuele variabelen op een accurate manier meten.

Signup and view all the flashcards

Zelfrapportage

Een methode voor dataverzameling waarbij mensen zelf rapporteren over hun gedachten, gevoelens, verlangens en gedrag.

Signup and view all the flashcards

Corresponderende gevolgtrekkingen

De studie die de voorwaarden beschrijft waaronder we een waarnemer gedrag kunnen toeschrijven aan de persoonlijkheid.

Signup and view all the flashcards

Covariatieprincipe

De stelling dat gedrag wordt toegeschreven aan de oorzaak die aanwezig is wanneer het gedrag aanwezig is, en die afwezig is wanneer het gedrag niet optreedt.

Signup and view all the flashcards

Consensusinformatie

Informatie over hoe vaak het gedrag voorkomt bij andere mensen in dezelfde situatie.

Signup and view all the flashcards

Distinctiviteitsinformatie

Informatie over hoe vaak iemand hetzelfde gedrag vertoont in verschillende situaties.

Signup and view all the flashcards

Consistentie-informatie

Informatie over hoe vaak iemand hetzelfde gedrag vertoont in dezelfde situatie bij verschillende gelegenheden.

Signup and view all the flashcards

Attributievertekeningen

Systematische fouten die optreden bij het verzamelen of verwerken van informatie over de oorzaken van gedrag.

Signup and view all the flashcards

Fundamentele attributiefout

De neiging om de impact van persoonlijke factoren te overschatten en de rol van situaties te onderschatten bij het verklaren van het gedrag van anderen.

Signup and view all the flashcards

Actor-observatoreffect

De tendens om persoonlijke attributies te maken voor het gedrag van anderen en situationele attributies voor zichzelf.

Signup and view all the flashcards

Valse consensuseffect

De neiging om eigen opinies, kenmerken en gedragingen als standaard te gebruiken, waardoor we denken dat ze gedeeld worden met en typerend zijn voor anderen.

Signup and view all the flashcards

Beschikbaarheidsheuristiek

De neiging om de waarschijnlijkheid van gebeurtenissen te beoordelen op basis van gegevens die gemakkelijk in het geheugen beschikbaar zijn.

Signup and view all the flashcards

Representativiteitsheuristiek

De neiging om een specifieke stimulus te beoordelen op basis van hoe sterk de stimulus lijkt op de algemene categorie.

Signup and view all the flashcards

Geloof in een rechtvaardige wereld

De opvatting dat in deze wereld iedereen krijgt waar hij of zij recht op heeft en dat iedereen uiteindelijk naar verdienste zal worden beloond.

Signup and view all the flashcards

Primauteitseffect

De bevinding dat eerder genoemde informatie meer impact heeft op het oordelen dan later gepresenteerde informatie.

Signup and view all the flashcards

Behoefte aan afsluiting

De behoefte om tot snelle en definitieve beslissingen en oordelen te komen.

Signup and view all the flashcards

Betekenisveranderingshypothese

Het feit dat, zodra een impressie gevormd is, nieuwe, inconsistente informatie op basis van de initiële impressie geherinterpreteerd zal worden.

Signup and view all the flashcards

Tweestappeninstemmingstechniek

Een aantal verzoektechnieken die gebaseerd zijn op twee opeenvolgende verwante verzoeken, waarbij het eerste verzoek slechts de voorbereiding vormt voor het tweede, echte verzoek.

Signup and view all the flashcards

Voet-tussen-de-deur techniek

De verzoeker breekt het ijs met een klein verzoek dat men moeilijk kan weigeren. Instemmen met het eerste verzoek vergroot de kans dat men met een volgend, groter verzoek instemt.

Signup and view all the flashcards

Zodra-de-bal-aan-het-rollen-is-techniek

De tweestappenstrategie waarbij men eerst een interessante deal voorstelt, maar nadat het slachtoffer het engagement is aangegaan, de kosten verhoogt.

Signup and view all the flashcards

Deur-tegen-de-neus-techniek

Iemand doet een eerste veeleisend verzoek (waarop natuurlijk niet wordt ingegaan) en daarna een tweede aanvaardbaar verzoek.

Signup and view all the flashcards

Het-is-nog-niet-klaar-techniek

Er is eerst een groot verzoek, maar door het doen van een aantal concessies kan men uiteindelijk instemmen met een tweede, kleiner verzoek.

Signup and view all the flashcards

Assertiviteit

Zich niet inschikkelijk tonen door weigeren in te gaan op direct gerichte verzoeken.

Signup and view all the flashcards

Gehoorzaamheid

Gedragsverandering als gevolg van een bevel van een autoriteit.

Signup and view all the flashcards

Attitude

Een aangeleerde algemene evaluatie van een object, die met een bepaalde intensiteit uitgedrukt wordt.

Signup and view all the flashcards

Multicomponentenmodel van attitudes

Het model dat stelt dat attitudes bestaan uit cognitieve, affectieve en gedragsmatige componenten.

Signup and view all the flashcards

Verwachtingwaardetheorie

De theorie die stelt dat de attitude tegenover een object bepaald wordt door de verwachting dat een attitudeobject bepaalde kenmerken vertoont, maar ook door hoe sterk die kenmerken worden gewaardeerd.

Signup and view all the flashcards

Klassieke conditionering

Een neutrale stimulus die samen met een (on)aangename stimulus voorkomt, wordt op den duur zelf als (on)attractief ervaren.

Signup and view all the flashcards

Operante conditionering

Door belonen of straffen stijgt of daalt de attractiviteit vd stimulus.

Signup and view all the flashcards

Expliciete attitudes

Attitudes die door een persoon bewust gerapporteerd worden.

Signup and view all the flashcards

Impliciete attitude

Een attitude die zich situeert op het automatische niveau en haar basis vindt in de organisatie van materiaal in het geheugen.

Signup and view all the flashcards

Zelfherkenning

Het vermogen om jezelf te onderscheiden van de achtergrond of omgeving.

Signup and view all the flashcards

Narcisme

Een extreme behoefte aan bewondering van anderen, vaak gepaard met een opgeblazen gevoel van eigenwaarde.

Signup and view all the flashcards

Adaptief narcisme

Een vorm van narcisme die gekenmerkt wordt door ambitie, een stabiel zelfbeeld en de aanwezigheid van empathie.

Signup and view all the flashcards

Maladaptief narcisme

Een vorm van narcisme die gekenmerkt wordt door zelfverheerlijking, een zoektocht naar macht, neerkijken op anderen en een onstabiel zelfbeeld dat constant bevestiging nodig heeft.

Signup and view all the flashcards

Zelfschema

Mentale structuur die we gebruiken om zelfrelevante kennis te organiseren en te verwerken.

Signup and view all the flashcards

Zelfreferentie-effect

Informatie die verwijst naar jezelf wordt beter onthouden omdat je er meer aandacht aan besteedt.

Signup and view all the flashcards

Zelfdiscrepantietheorie

De discrepantie tussen je actuele zelf, je ideale zelf en je 'ought self' beïnvloedt je zelfwaardering en emoties.

Signup and view all the flashcards

Ought self

De eigenschappen die we vinden dat we zouden moeten hebben, gebaseerd op plicht en verantwoordelijkheid.

Signup and view all the flashcards

Ideale zelf

De eigenschappen die we graag zouden willen hebben, gebaseerd op idealen en dromen.

Signup and view all the flashcards

Zelfbewustzijntheorie

De theorie dat aandacht voor je eigen zelf interne standaarden activeert, waardoor we gemotiveerd zijn om ons gedrag aan te passen.

Signup and view all the flashcards

Introspectie

Het observeren en onderzoeken van interne processen zoals gedachten, emoties en motivaties.

Signup and view all the flashcards

Zelfperceptietheorie

We leiden onze gedachten en gevoelens af uit onze observatie van ons eigen gedrag en de situatie waarin het plaatsvindt.

Signup and view all the flashcards

Gelaatsfeedbackhypothese

Veranderingen in gezichtsuitdrukkingen beïnvloeden onze emoties.

Signup and view all the flashcards

Intrinsieke motivatie

Motivatie die voortkomt uit eigen interesse, uitdaging of plezier.

Signup and view all the flashcards

Extrinsieke motivatie

Motivatie die voortkomt uit externe factoren zoals beloning, erkenning of vermijden van straf.

Signup and view all the flashcards

Seksuele agressie

Een andere persoon dwingen tot seks door het hanteren van strategieën zoals het uitoefenen van fysieke kracht en verbale druk of door misbruik te maken van het feit dat iemand weerloos is.

Signup and view all the flashcards

Groepsselectie

De neiging van leden van groepen om elkaar te helpen op basis van sociale verbondenheid, zonder dat er genetische verwantschap hoeft te bestaan.

Signup and view all the flashcards

Sexting

Het verspreiden of delen van seksueel expliciete foto’s, video’s of berichten via mobiele telefoons of sociale media.

Signup and view all the flashcards

Moedige weerstand

Langdurig en bewust grote risico’s nemen om anderen te helpen.

Signup and view all the flashcards

Partnermishandeling

Fysiek geweld, of de dreiging naartoe, gericht vd ene partner naar de andere in een hechte relatie.

Signup and view all the flashcards

Egoïsme

De motivatie om het eigen welzijn te verhogen.

Signup and view all the flashcards

Altruïsme

De motivatie om het welzijn van anderen te verhogen.

Signup and view all the flashcards

Familiale geweldcyclus

De transmissie van huiselijk geweld vd ene generatie op de andere.

Signup and view all the flashcards

Criminogene behoeften

De behoeften en noden die door criminele daden worden bevredigend, waarbij sommige direct samenhangen met het delinquente gedrag, maar andere samengaan met de sociale omgeving en de leefsituatie.

Signup and view all the flashcards

Empathie-altruïsme hypothese

De stelling dat empathische bezorgdheid om een persoon in nood een altruïstisch motief creëert om te helpen.

Signup and view all the flashcards

Affiliatiebehoefte

Een algemene drijfveer om blijvende, positieve en significante interpersoonlijke relaties op te bouwen en in stand te houden.

Signup and view all the flashcards

Perspectief nemen

De belangrijkste cognitieve component van empathie, die inhoudt dat iemand het vermogen heeft om via de verbeelding de wereld te bekijken door de ogen van anderen.

Signup and view all the flashcards

Empathische bezorgdheid

De belangrijkste emotionele component van empathie, die inhoudt dat iemand op anderen georiënteerde gevoelens van sympathie, genegenheid en medeleven ervaart.

Signup and view all the flashcards

Sociale integratie

De mate waarin groepsleden denken, voelen en zich gedragen als een enkel individu.

Signup and view all the flashcards

Sociale interdependentie

De situatie waarin groepsleden afhankelijk zijn van elkaars prestatie om gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken.

Signup and view all the flashcards

Omstandereffect

Het feit dat de aanwezigheid van anderen de behulpzaamheid belemmert.

Signup and view all the flashcards

Territorium

Een specifiek gebied dat door een individu of een groep opgeëist, gemarkeerd en verdedigd wordt tegen indringing van anderen.

Signup and view all the flashcards

Pluralistische onwetendheid

Het fenomeen dat optreedt wanneer we ten onrechte denken dat anderen in een situatie geen gevaarlijk incident zien, louter en alleen omdat niemand reageert.

Signup and view all the flashcards

Groepsnormen

Algemene voorschriften die de gedragingen van de groepsleden beperkingen, stimuleren en reguleren.

Signup and view all the flashcards

Verspreiding van verantwoordelijkheid

De opvatting dat anderen hun verantwoordelijkheid zullen of moeten opnemen om een persoon in nood te helpen.

Signup and view all the flashcards

Publieksgeremdheid

Een toestand waarbij we niet helpen uit vrees om een slechte indruk te maken op omstanders.

Signup and view all the flashcards

Rollen

Een verzameling van verwachte gedragingen ve groepslid met een specifieke positie.

Signup and view all the flashcards

Positieve stemmingseffect

Het feit at een positieve stemming de hulpvaardigheid verhoogt.

Signup and view all the flashcards

Rolambiguïteit

De mate waarin het groepslid een gebrekkig zicht heeft op welke gedragingen van hem of haar verwacht worden.

Signup and view all the flashcards

Altruïstische persoonlijkheid

De persoonlijkheid van personen die meer geneigd zijn dan anderen om in uiteenlopende situaties te helpen.

Signup and view all the flashcards

Extrarolgedragingen

Spontane gedragingen ten gunste vd groep of de organisatie.

Signup and view all the flashcards

Agressie

Agressie     Gedrag bedoeld om iemand te kwetsen die niet wenst gekwetst te worden.

Signup and view all the flashcards

Cohesie

De mate waarin de leden zich aangetrokken voelen tot elkaar en de groep.

Signup and view all the flashcards

Vertrouwen

Positieve verwachtingen omtrent de goede intenties van een andere partij

Signup and view all the flashcards

Fysieke agressie

Gedrag bedoeld om iedereen lichamelijk te kwetsen.

Signup and view all the flashcards

Verbale agressie

Communicatie bedoeld om iemand mentaal te kwetsen, zoals schelden, vloeken en beledigen.

Signup and view all the flashcards

Sociale dominantie oriëntatie

Een algemene en positieve attitude tegenover groepsongelijkheid, waarbij de verschillende groepen hiërarchisch gerangschikt worden.

Signup and view all the flashcards

Socialerollentheorie

De theorie die stelt dat de perceptie van geslachtsverschillen wordt bevorderd door de ongelijke verdeling van sociale rollen aan mannen en vrouwen.

Signup and view all the flashcards

Grove vooroordelen

Een combinatie van een positieve attitude tegenover etnische segregatie en uitgesproken negatieve gevoelens tegenover etnische minderheden.

Signup and view all the flashcards

Subtiele vooroordelen

Een negatieve attitude over etnische minderheden die enkel tot uitdrukking komt wanneer de expressie ervan veilig is, sociaal aanvaardbaar lijkt en gemakkelijk te rationaliseren is.

Signup and view all the flashcards

Contacthypothese

De theorie die stelt dat contact tussen groepen onder vier voorwaarden de wederzijdse vooroordelen zal verminderen.

Signup and view all the flashcards

Realistische conflicttheorie

De theorie die stelt dat de competitie voor schaarse middelen de basis vormt voor vijandigheid tussen groepen.

Signup and view all the flashcards

Hypersegregatie

De aanwezigheid van enclaves die exclusief worden bevolkt door etnisch-culturele minderheden (‘getto’s’) en waar de normen die in de algemene maatschappij gelden totaal afwezig zijn.

Signup and view all the flashcards

Sociale identiteitstheorie

De theorie die stelt dat iemand zichzelf kan definiëren in termen van twee soorten identiteit, de persoonlijke en de sociale. Wanneer iemand zich in termen van zijn of haar sociale groep identificeert, is zijn of haar sociale identiteit de bron van het gedrag.

Signup and view all the flashcards

Uitgroepshomogeniteitseffect

De tendens om grote similariteit tussen de leden van een uitgroep te percipiëren dan tussen die van een ingroep.

Signup and view all the flashcards

Stereotype

De associatie tussen een sociale groep en bepaalde groepseigenschappen.

Signup and view all the flashcards

Politieke psychologie

De studie vh politieke gedrag vh individu of een groep van individuen waarbij dit gedrag verklaard wordt vanuit psychologische principes.

Signup and view all the flashcards

Agendasetting

De media bepalen welke politieke thema’s aan de orde zijn en de nodige aandacht verdienen van het publiek.

Signup and view all the flashcards

Framing

Media fungeren als leidraad en filter, ze bieden een interpretatiekader

Signup and view all the flashcards

Ideoloog

Een individu dat de verschillen tussen conservatief en progressief kan duiden en politieke partijen en opinies juist kan lokaliseren op het links-rechtscontinuüm.

Signup and view all the flashcards

Attitude constraint

De hoge correlatie tussen meningen over politieke stellingen geeft blijk over een consistente modus van antwoorden, wat duidt op sturing vanuit een hogere-orde-organisatie.

Signup and view all the flashcards

Sociale wenselijkheidsvertekening

De neiging van deelnemers om onnauwkeurige zelfbeschrijvingen te rapporteren omdat ze een goed figuur willen staan bij anderen.

Signup and view all the flashcards

Inwilligingstendens

De neiging van deelnemers om akkoord te gaan met bestaande veronderstellingen, waardoor ze vaak affirmatief antwoorden op items uit een vragenlijst.

Signup and view all the flashcards

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

De mate van overeenstemming tussen de beoordeling van twee of meer waarnemers die hetzelfde gedrag beoordelen.

Signup and view all the flashcards

Volgorde-effect

Eerste wordt meestal kritischer beoordeeld dan laatste.

Signup and view all the flashcards

Observationeel onderzoek

Systematische observatie van individuen, vaak in natuurlijke situaties.

Signup and view all the flashcards

Archiefonderzoek

De studie van bestaand materiaal, zoals verslagen, documenten, krantenartikelen, dagboeken en misdaadstatistieken.

Signup and view all the flashcards

Opiniepeiling

Opiniepeilingen stellen vragen over attitudes, opvattingen en gedragingen in een steekproef die representatief is voor de bestudeerde populatie.

Signup and view all the flashcards

Correlationeel onderzoek

Onderzoek dat het verband tussen variabelen nagaat.

Signup and view all the flashcards

Correlatiecoëfficiënt

Een statistische indicator die de sterkte en de richting vh verband tussen twee variabelen weergeeft.

Signup and view all the flashcards

Longitudinaal correlationeel onderzoek

Correlationeel onderzoek waarbij de bestudeerde variabelen op twee of meerdere tijdsmomenten worden gemeten.

Signup and view all the flashcards

Experiment

Een vorm van onderzoek waarbij de onderzoeker controle heeft over de gebeurtenissen en deelnemers volkomen toevallig aan condities worden toegewezen.

Signup and view all the flashcards

Onafhankelijke variabele

De variabelen die door de onderzoeker in een experiment worden gemanipuleerd om te zien welk effect ze hebben op de afhankelijke variabelen.

Signup and view all the flashcards

Afhankelijke variabele

De variabelen in een experiment die door de onderzoekers worden gemeten om te zien of ze door de onafhankelijke variabelen worden beïnvloed.

Signup and view all the flashcards

Volkomen toevallige toewijzing

Het random toewijzen van deelnemers aan de experimentele condities, zodat elke deelnemer evenveel kans heeft om aan elk van de condities te worden toegewezen.

Signup and view all the flashcards

Subjectvariabelen

Bestaande verschillen tussen individuen die niet manipuleerbaar zijn en die niet altijd volledig toevallig kunnen toegewezen worden, afhankelijk vd grootte vd steekproef.

Signup and view all the flashcards

Interne validiteit

De mate waarin met redelijke zekerheid de verschillen in de afhankelijke variabelen toegeschreven kunnen worden aan het effect vd onafhankelijke variabelen.

Signup and view all the flashcards

Controlegroep

Een groep deelnemers die exact dezelfde procedures vh experiment opgelegd krijgen, maar niet blootgesteld worden aan de onafhankelijke variabelen.

Signup and view all the flashcards

Proefleidereffect

De verwachtingen vd proefleider over de resultaten ve experiment bepalen zijn of haar gedrag ten aanzien vd deelnemers, waardoor deelnemers op hun beurt hun gedrag aanpassen.

Signup and view all the flashcards

Externe validiteit

De mate waarin met redelijke zekerheid de bevindingen vd studie kunnen worden veralgemeend naar andere operationele definities, deelnemers, situaties en tijdstippen.

Signup and view all the flashcards

Wereldsrealisme

Mate waarin de onderzoekssituatie overeenkomt met de werkelijkheid.

Signup and view all the flashcards

Meta-analyse

Tegenstrijdigheden overheen verschillende studies uitklaren

Signup and view all the flashcards

Geïnformeerde toestemming

De weloverwogen en vrijwillige beslissing ve persoon om aan een onderzoek deel te nemen, steunend op de beschrijving door de onderzoeker vd vereisten voor de deelname aan het onderzoek.

Signup and view all the flashcards

Debriefing

De onthulling vd bedoeling vh onderzoek aan de deelnemers na het beëindigen ervan, waarmee de onderzoeker de eventueel opgewekte negatieve gevoelens neutraliseert en het belang voor de wetenschap vd bijdrage vd deelnemers beklemtoont.

Signup and view all the flashcards

Neutrale stimulus

Prikkel die van nature geen specifieke reactie uitlokt

Signup and view all the flashcards

Ongeconditioneerde stimulus

Een prikkel die automatische een natuurlijke, ongeconditioneerde respons uitlokt

Signup and view all the flashcards

Ongeconditioneerde respons

Een natuurlijke, reflexmatige reactie op een ongeconditioneerde stimulus

Signup and view all the flashcards

Geconditioneerde respons

Een aangeleerde reactie op een eerder neutrale stimulus, nadat deze is geassocieerd met een ongeconditioneerde stimulus

Signup and view all the flashcards

Verwervingsfase

Fase waarin herhaalde associaties tussen de neutrale stimulus en de ongeconditioneerde stimulus worden gevormd om conditionering te bereiken

Signup and view all the flashcards

Extinctiefase

Fase waarin de geconditioneerde respons geleidelijk verdwijnt doordat de geconditioneerde stimulus herhaaldelijk zonder de ongeconditioneerde stimulus wordt aangeboden

Signup and view all the flashcards

Continuïteit

Blootstelling wordt met kort interval na elkaar aangeboden (minder dan 1 sec)

Signup and view all the flashcards

Positieve bekrachtiger

Verhoogt de kans op de voorafgaande respons doordat hij toegediend wordt (aangenaam gevolg) => snoep geven als kind luistert

Signup and view all the flashcards

Negatieve bekrachtiger

Verhoogt de kans van de voorafgaande respons doordat hij weggenomen wordt (onaangenaam wegnemen) => minder zeuren als je luistert

Signup and view all the flashcards

Primaire bekrachtiger

Komt tegemoet aan basisbehoefte van mens en dier en is hierdoor inherent bekrachtigend

Signup and view all the flashcards

Secundaire bekrachtiger

Bekrachtiger die hun effect ontlenen aan een associatie met een primaire bekrachtiger (bv.Geld, prestige)

Signup and view all the flashcards

Positieve straf

Het toedienen van een onaangename stimulus (roepen)

Signup and view all the flashcards

Negatieve straf

Het wegnemen van een aangename stimulus (PlayStation wegnemen)

Signup and view all the flashcards

Observerend leren/sociaal leren

Veel van onze gedragingen worden beïnvloed door gedrag dat wij bij anderen observeren.

Signup and view all the flashcards

Wat bepaalt geïmiteerd gedrag?

1.gevolgen die model ondervindt door gedrag 2.Status van model: hoe machtiger model, hoe meer imitatie

Signup and view all the flashcards

Sociale zelfperceptie

Een goed beeld hebben van je sterktes en zwaktes

Signup and view all the flashcards

Looking glass self

Mensen zien je op verschillende manieren

Signup and view all the flashcards

Zelfconcept

Een interne representatie van wie je denkt te zijn en bevat aspecten die refereren aan sekserollen, etnische identiteit, persoonlijkheid, bekwaamheden, hobby’s enz.

Signup and view all the flashcards

Generalized other

Eerst via belangrijke anderen (ouders), dan via ruimere sociale interacties => perspectief nemen, anticiperen (= via vrij spel)

Signup and view all the flashcards

Zelfregulatie

Het sturende zelf die bepaalt welke acties er worden ondernomen.= De intentionele poging om gedachten, gevoelens en gedrag te controleren en eventueel te veranderen adhv interne standaarden.

Signup and view all the flashcards

Study Notes

Psychologie: Een wetenschappelijke studie

  • Psychologie is de wetenschappelijke studie van menselijk gedrag en de interne processen daaraan ten grondslag liggen (bijv. mentale emoties).
  • Overt gedrag is waarneembaar gedrag.
  • Covert gedrag omvat attitudes, emoties en opinies.

Sociale psychologie

  • Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van gedachten, gevoelens, motivaties en gedragingen van individuen in sociale context.
  • De werkelijke of gefantaseerde aanwezigheid van anderen is een sociaal aspect.

Experimentele psychologie

  • Experimentele psychologie gebruikt laboratoria voor objectieve introspectie.

Behaviorisme

  • Behaviorisme focust op Stimulus-Respons processen en dierlijk gedrag.

Psychoanalyse

  • Psychoanalyse, geassocieerd met Freud, onderzoekt verdrongen onbewuste processen.

Humanistische psychologie

  • Humanistische psychologie legt de nadruk op subjectieve ervaringen, persoonlijke groei en behoeften.

Ontwikkelingspsychologie

  • Ontwikkelingspsychologie onderzoekt de interactie van aangeboren en aangeleerde factoren.

Biopsychosociaal perspectief

  • Moderne psychologie beschouwt de wisselwerking tussen geest en lichaam.

Onderzoekstypen

  • Fundamenteel onderzoek vergroot het inzicht in menselijk gedrag.
  • Toegepast onderzoek gebruikt sociaalpsychologische theorieën om maatschappelijke problemen op te lossen.

Sociale cognitie

  • Sociale cognitie bestudeert hoe we informatie over onszelf en anderen waarnemen, onthouden en interpreteren.

Neurowetenschap

  • Neurowetenschap bestudeert de relatie tussen neurologische en sociale processen.

Crosscultureel en multicultureel onderzoek

  • Crosscultureel onderzoek vergelijkt verschillende culturen.
  • Multicultureel onderzoek bestudeert verschillen binnen één cultuur.

Variabele concept

  • Conceptuele variabelen zijn abstracte elementen in hypothesen.
  • Operationele variabelen zijn de concrete, meetbare uitvoering van conceptuele variabelen.
  • Begripsvaliditeit bepaalt in hoeverre operationele variabelen conceptuele variabelen weerspiegelen.

Onderzoeksmethodes

  • Zelfrapportage: Respondenten beschrijven hun eigen gedachten, gevoelens, enz.
  • Interne consistentie: Mate van samenhang tussen items op vragenlijsten.
  • Sociale wenselijkheid vertekening: De neiging om een goed beeld te geven.
  • Inwilligingstendens: De neiging om akkoord te gaan met veronderstellingen.
  • Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: Overeenstemming tussen beoordelaars.
  • Volgorde-effect: De eerste antwoorden kunnen meer invloed hebben.
  • Observationeel onderzoek: Gedrag observeren in natuurlijke situaties.
  • Archiefonderzoek: Bestuderen van bestaande documenten.
  • Opiniepeilingen: Vragen over attitudes, opvattingen en gedrag van een representatieve steekproef.
  • Correlationeel onderzoek: Verbanden tussen variabelen vaststellen.
  • Correlatiecoëfficiënt: De sterkte en richting van een verband.
  • Longitudinaal correlationeel onderzoek: Veranderingen in variabelen volgen over de tijd.
  • Experiment: Onderzoeker manipuleert variabelen.
  • Onafhankelijke variabele: De variabele die gemanipuleerd wordt.
  • Afhankelijke variabele: De variabele die gemeten wordt.
  • Volkomen toevallige toewijzing: Deelnemers worden willekeurig aan condities toegewezen.
  • Subjectvariabelen: Bestaande verschillen tussen deelnemers.
  • Interne validiteit: Nauwkeurigheid van oorzaak-gevolg conclusies.
  • Controlegroep: Groep die geen behandeling ontvangt.
  • Proefleidereffect: De verwachtingen van de onderzoekers beïnvloeden het onderzoek.
  • Externe validiteit: De mate waarin resultaten veralgemeend kunnen worden.
  • Wereldsrealisme: Maat in welke mate het onderzoek realistisch is.
  • Meta-analyse: Resultaten van verschillende studies samenvoegen.
  • Geïnformeerde toestemming: Deelnemers geven vrijwillig toestemming.
  • Debriefing: Informatie over het onderzoek geven na afloop.

Leren

  • Neutrale stimulus: Geen voorafgaande reactie.
  • Ongeconditioneerde stimulus: Uitlokt een natuurlijke reactie.
  • Ongeconditioneerde respons: De natuurlijke reactie op de stimulus.
  • Geconditioneerde stimulus: Stimuleert een aangeleerde reactie, na associatie.
  • Geconditioneerde respons: Aangeleerde reactie op de stimulus.
  • Contiduïteit: Prikkels worden kort na elkaar aangeboden.
  • Bekrachtigen: Verhoogt de kans op een respons.
  • Positieve bekrachtiger: Aangename stimulus toevoegen.
  • Negatieve bekrachtiger: Onaangename stimulus wegnemen.
  • Primaire bekrachtiger: Behoefte aan basisbehoeften.
  • Secundaire bekrachtiger: Associatie met primaire bekrachtiger.
  • Positieve straf: Onaangename stimulus toevoegen.
  • Negatieve straf: Aangename stimulus wegnemen.
  • Observerend leren: Leren door anderen te observeren.

Het sociale zelf

  • Sociale zelfperceptie: Zichzelf goed kennen.
  • Looking-glass self: Hoe anderen je zien.
  • Zelfconcept: Internete voorstelling vh zelf.
  • Generalized other: Via belangrijke anderen (ouders) tot perspectief nemen.
  • Zelfregulatie: Gedrag aanpassen aan interne standaarden.
  • Zelfbeschrijving: Zelf onderscheid maken van omgeving.
  • Narcisme: Extreme behoefte aan bewondering.
  • Adaptief narcisme: Ambitie en empathie.
  • Maladaptief narcisme: Maskering onzekerheid en bevestigingbehoefte.
  • Zelfschema: Mentale structuur voor zelfrelevante kennis, ≠ a-schematisch.
  • Zelfreferentie-effect: Zelfrelevante informatie beter onthouden.
  • Zelfdiscrepantie theorie: Dissonantie tussen actuele, ideale en ‘ought self’ zorgt voor lage zelfwaardering.
  • Ought self: Eigenschappen die men 'moet' hebben.
  • Ideaal zelf: Eigenschappen die men "wilt" hebben
  • Zelfbewustzijntheorie: Zelfbewustzijn leidt tot gedragsaanpassing.
  • Introspectie: Onderzoek vd eigen interne processen.
  • Zelfperceptietheorie: Gedrag interpreteren om gedachten en gevoelens te begrijpen.
  • Gelaatsfeedback hypothese: Gelaatsuitdrukking beïnvloedt emoties (glimlachen om gelukkiger te worden).
  • Intrinsieke motivatie: Motivatie is uit de interesse in de activiteit.
  • Extrinsieke motivatie: Motivatie vanuit externe factoren (bv. geld).
  • Overrechtvaardigingseffect: Verminderde intrinsieke motivatie door beloning.
  • Sociale vergelijkingstheorie: Zichzelf evalueren door anderen te vergelijken.
  • Twee-factoren emotie theorie: Emoties gebaseerd op opwinding en interpretatie.
  • Zelfwaardering: Evaluatie vd eigen waarde.
  • Expliciete zelfwaardering: Zelfrapportage vd zelfwaardering (bv. Rosenberg schaal).
  • Impliciete egotisme: Automatische zelfverheerlijking.
  • Naamletter-effect: Voorkeur voor letters uit eigen naam.
  • Zelfdienende informatieverwerking: Succes toeschrijven aan zichzelf, mislukkingen aan externe factoren.
  • Zelfhandicappering: Gedrag om excuus te creëren voor gevierde mislukking.
  • BIRGing: Het zich voeden met succes van groepen.
  • CORFing: Het afweren van het falen van groepen.
  • Neerwaartse sociale vergelijking: Zich vergelijken met minder succesvollen.
  • Zelfpresentatie: De manier waarop we proberen een indruk te maken op anderen.
  • Strategische zelfpresentatie: Inspanningen om de indrukken te sturen.
  • Schijnwerpereffect: Overtuiging dat we meer in de schijnwerpers staan dan werkelijk is.
  • Zelfverificatie: Gedrag dat in lijn is met het zelfbeeld.
  • Zelfsturing: Afstemmen vh gedrag op de situaties.

Sociale perceptie

  • Non-verbaal gedrag: Communicatie zonder taal, zoals lichaamstaal en uitdrukkingen.
  • FACS: Systemisch coderen van gelaatsuitdrukkingen om emoties te bestuderen.
  • Paraverbaal gedrag: Niet-linguïstische kenmerken van communicatie.
  • Attributietheorie: Oorzaken toeschrijven aan gedrag.
  • Persoonsattributie: gedrag toeschrijven aan interne factoren.
  • Situationele attributie: Gedrag toeschrijven aan externe factoren.
  • Stabiele attributie: Gedrag toeschrijven aan blijvende factoren.
  • Instabiele attributie: Gedrag toeschrijven aan tijdelijke factoren.
  • Correspondentietheorie van gevolgen: Voorwaarden waarin mensen persoonsattributies maken.
  • Covariatieprincipe: Gedrag toeschrijven aan oorzaken die aanwezig en afwezig zijn.
  • Consensusinformatie: Voorkomen gedrag bij anderen
  • Distinctiviteitsinformatie: Voorkomen gedrag bij andere stimuli.
  • Consistentie-informatie: Voorkomen gedrag bij andere omstandigheden.
  • Attributievertekeningen: Fouten in attributies.
  • Fundamentele attributiefout: Teveel aandacht voor interne factoren bij anderen.
  • Actor-observatoreffect: Persoonlijke attributies voor anderen, situationele voor onszelf.
  • Valse consensuseffect: Denken dat opvattingen gedeeld worden.
  • Beschikbaarheidsheuristiek: Gedachten baseren op direct beschikbare informatie.
  • Representativiteitsheuristiek: Stimuli vergelijken met categorieën.
  • Geloof in een rechtvaardige wereld: Idee dat iedereen krijgt wat verdiend is.
  • Primauteitseffect: Eerste informatie heeft meer impact.
  • Behoefte aan afsluiting: Snel tot beslissingen komen.
  • Betekenisveranderingshypothese: Nieuwe info wordt geïnterpreteerd obv de eerste impressie.
  • Centrale trekken: Trekken die een sterke impact hebben.
  • Perifere trekken: Trekken met minder impact.
  • Impliciete persoonlijkheidstheorie: Netwerk van veronderstellingen.
  • Additief model: Optellen van positieve en negatieve aspecten.
  • Gemiddeld model: Gemiddelde van positieve en negatieve aspecten.
  • Priming: Recente info beïnvloedt interpretatie.
  • Informatie-integratietheorie: Op basis van gewogen gemiddelde.
  • Treknegativiteitsvertekening: Zwaarder gewicht aan negatieve eigenschappen.
  • Confirmatievertekening: Informatie zoeken die de mening bevestigd.
  • Confirmatorische hypothesetoetsing: Informatie zoeken dat de idee bevestigd.
  • Persistentie vd opvattingen: Opvattingen in stand houden.
  • Zelfvervullende voorspelling: Gedrag beïnvloeden dmv verwachtingen.

Sociale beïnvloeding

  • Sociale beïnvloeding: Aangepaste attitudes/ gedrag door anderen
  • Automatische sociale invloed: Automatisch nabootsen van gedrag.
  • Mirroring: Andere gedragingen nabootsen.
  • Conformiteit: Gedrag aanpassen aan groepsnormen.
  • Normen: Gedrag dat de groep als typisch en wenselijk ziet.
  • Meerderheidsinvloed: Beïnvloeding door de meerderheid.
  • Informatiele invloed: Conformiteit door behoefte aan correcte informatie.
  • Normatieve invloed: Conformiteit door behoefte aan aanvaarding.
  • Private conformiteit: Eigen opvattingen aanpassen.
  • Publieke conformiteit: Gedrag aanpassen, maar niet de opvattingen.
  • Minderheidsinvloed: Beïnvloeding door dissidenten.
  • Eigenzinnigheidskrediet: Recht om van groepsnormen af te wijken.
  • Instemmen/ inwilligen: Gedrag veranderen door verzoeken.
  • Wederkerigheidsnorm: Voor iets terugdoen als iemand iets voor jou doet.
  • Tweestappeninstemmingstechniek: Twee opeenvolgende verzoeken.
  • Voet-tussen-de-deur techniek: Start met klein verzoek om later groter verzoek te doen.
  • Zodra-de-bal-aan-het-rollen-is-techniek: Interessante deal eerst, dan verhoging kosten.
  • Deur-tegen-de-neus-techniek: Groot verzoek eerst, daarna een aanvaardbaar verzoek.
  • Het-is-nog-niet-klaar-techniek: Compromis sluiten op kleiner verzoek.
  • Assertiviteit: Niet inschikkelijk tonen, weigeren van verzoeken.
  • Gehoorzaamheid: Gedrag veranderen door gezag.
  • Het gehoorzame subject: factoren die gehoorzaamheid bepalen.
  • De autoriteit: factoren die gehoorzaamheid bepalen.
  • Het slachtoffer: factoren die gehoorzaamheid bepalen.
  • De procedure: factoren die gehoorzaamheid bepalen.

Attitudes

  • Attitude: Algemene evaluatie van iets.
  • Multicomponentenmodel van attitudes: Cognitieve, affectieve en gedragsmatige aspecten.
  • Verwachtingwaardetheorie: Attitudes gebaseerd op verwachting en waardering.
  • Klassieke conditionering: Neutrale stimulus wordt verbonden met a(n) aangename stimulus.
  • Operante conditionering: Attitude verandert door beloningen of straffen.
  • Expliciete attitudes: Bewust gerapporteerde attitudes.
  • Impliciete attitudes: Automatische attitudes, gebaseerd op geheugenorganisatie.
  • Theorie van beredeneerd gedrag: Attitudes en subjectieve normen beïnvloeden gedrag.
  • Centrale weg tot overreding: Sterke argumenten.
  • Perifere weg tot overreding: Oplaatselijke aspecten.
  • Elaboration Likelihood Model: Nadenken en reageren van toehoorders.
  • De Bron (VISCAP): Geloofwaardigheid en aantrekkingskracht beïnvloeden overreding.
  • De boodschap: Inhoud en structuur van het argument.
  • Het publiek: Verschillende kenmerken van het publiek.
  • Slapend effect: Vertraagde impact van boodschappen.
  • Behoefte aan cognitie: Genot aan cognitieve activiteit.
  • Vaccinatiehypothese: Blootstelling aan zwak argument versterkt weerstand.
  • Psychologische reactantie: Weerstand tegen het gevoel overtuigd te worden.
  • Cognitieve dissonantietheorie: Reductie van dissonantie in attitudes en gedrag.
  • Onvoldoende justificatie: Attitude veranderen door inconsistent gedrag zonder beloning.
  • Onvoldoende afschrikking: Waarde van gedrag devalueren door milde straf.

Anderen helpen

  • Prosociale gedragingen: Gedrag met het doel anderen te helpen.
  • Verwantenselectie: Helpen van verwanten voor overlevingskansen.
  • Coöperatieve voortplanting: Kinderen helpen ouders opvoeden.
  • Wederkerig altruïsme: Helper kiest er bewust voor om hulp te krijgen omdat dit de overlevingskansen ten goede komt.
  • Groepsselectie: Helpen op basis van sociale banden.
  • Egoïsme: Motivatie voor eigen welzijn.
  • Altruïsme: Motivatie voor welzijn van anderen.
  • Empathie-altruïsme hypothese: Empathie leidt tot altruïsme.
  • Perspectief nemen: Vermogen zich in te leven in standpunt van ander.
  • Empathische bezorgdheid: Gefocust op gevoelens van anderen.
  • Omstandereffect: Andere personen belemmeren hulp.
  • Pluralistische onwetendheid: Denk dat anderen geen gevaar zien.
  • Verspreiding van verantwoordelijkheid: Andere mensen maken zich verantwoordelijk voor hulp.
  • Publieksgeremdheid: Vrees om slechte indruk te maken op omstanders.
  • Positieve stemmingseffect: Positieve stemming leidt tot meer hulpvaardigheid.
  • Altruïstische persoonlijkheid: Persoonlijkheid gekenmerkt door hulpvaardigheid.
  • Morele identiteit: Morele aspecten vormen een belangrijk onderdeel vh zelfconcept.
  • Morele onthechting: Rechtvaardiging van slecht gedrag.
  • Sociale norm: Gedragsregel gebaseerd op aanvaardbare of onaanvaardbare gedragspatronen.
  • Billijkheidsnorm: Herverdelen na verdienste.
  • Sociale verantwoordelijkheidsnorm: Hulp aan wie het nodig heeft.
  • Rechtvaardigheidsnorm: Hulp aan wie hulp verdient.
  • Samenhorigheidsnorm: Wederkerige verantwoordelijkheid voor behoeftes.
  • Ruilverhouding: 50-50% geven en krijgen.
  • Attributie-affect-actietheorie: Beoordeling vd probleem, medelijden en sympathie en hulp.

Agressie

  • Agressie: Gedrag gericht op het kwetsen van anderen.
  • Fysieke agressie: Lichamelijk kwetsing.
  • Verbale agressie: Mentale kwetsing.
  • Instrumentele agressie: Agressie gericht op het verkrijgen van iets.
  • Emotionele agressie: Agressie als reactie op emoties.
  • Pestgedrag: Agressief gedrag gericht op kwetsbare personen.
  • Relationele agressie: Sociale manipulatie om kwetsen.
  • Drifttheorie: Agressie gebaseerd op aangeboren driften.
  • Evolutiebenadering: Agressie in termen van overleving van genen.
  • Sociale leertheorie: Leren via observeren van gedrag en oordelen.
  • Priming: Activeren van geheugenelementen in gerelateerde context.
  • Frustratie-agressiehypothese: Frustratie leidt tot agressie.
  • Verplaatsing: Agressie richten op andere doel.
  • Catharsistheorie: Verminderde agressie door stellen van agressie.
  • Inhibitietheorie: Media kan zorgen voor afschrikking.
  • Opwindingstransfer: Opwinding van meerdere stimuli toegeschreven aan een enkele stimulus.
  • Opwinding-affectmodel: Agressie beïnvloed door opwinding en emoties
  • Cognitieve neo-associatietheorie: Onaangename ervaring roept associaties op met aggress.
  • Wapeneffect: Wapens stimuleren agressie.
  • Cognitieve hogere-ordeverwerking: Weloverwogen informatieverwerking.
  • Matigende informatie.
  • Selectiehypothese.
  • Sensory realisme: Realistische stimuli leiden tot meer opwinding..
  • Habituatie: Aanpassen/ gewend raken aan een situatie.
  • Cultivering: Media creëert eigen versie van sociale realiteit.
  • Seksuele agressie: Dwingen tot seks met gebruik van kracht.
  • Sexting: Seksueel expliciete berichten.
  • Partnermishandeling: Fysiek geweld in partnerrelaties.
  • Familiale geweldcyclus: Transmissie van geweld over generaties.
  • criminogene behoeften: Behoeften en noden die criminele daden bevredigen.

Groepen

  • Affiliatiebehoefte: Driek om relaties op te bouwen.
  • Entiteits: Directe interactie, sociale categorie, sociale interdependentie
  • Sociale integratie: Mate van eenheid binnen een groe.
  • Sociale interdependentie: Afhankelijkheid vd prestatie vd anderen binnen groep.
  • Territorium: Beschermd gebied.
  • Groepsnormen: Gedragsregels binnen een groep.
  • Rollen: Verwachte gedragingen van een groepslid.
  • Diffuus statuskenmerk: Ten onrechte bekwaamheid linken aan kenmerk.
  • Rolambiguïteit: Niet duidelijk welke gedragingen verwacht worden.
  • Extrarolgedrag: Spontane acties die de groep ten goede komen.
  • Cohesie: Mate van aantrekking voor groepsleden.
  • Vertrouwen: Positieve verwachtingen over de intenties van anderen
  • Rally around the flag: Kortdurende steun naar leider na crisis.
  • Conformiteitsdruk: Druk om attitudes aan te passen aan groepsnormen.
  • Communicatienetwerken: Patronen van informatiedistributie binnen groepen.
  • Taakgerichte diversiteit: Verschillende vaardigheden in een groep.
  • Categoriale diversiteit: Verschillende kenmerken in een groep.
  • Macht: Asymmetrische controle over middelen in sociale relaties.
  • Morele identiteit: Mate waarin morele aspecten het zelfconcept vormen.
  • Leiderschap: Motivatie van groepsleden t/m persoonlijke doelen.
  • Trektheorieën: Leiders hebben inherente leiderschapskwaliteiten.
  • Situationele benadering van leiderschap: Leiderschap afhankelijk van situatie en behoeften vh team.
  • Contingentiemodel van leiderschap: Effectiviteit vd leider is afhankelijk van situatie en kwaliteiten.
  • Belongingsmacht: Macht door beloningen en erkenning.
  • Bestraffingsmacht: Macht door bedreigingen en sancties.
  • Legitieme macht: Macht door autoriteit.
  • Referentiemacht: Macht door identificatie en respect.
  • Deskundigheidsmacht: Macht door kennis en vaardigheden.
  • Informatiemacht: Macht door persuasieve informatie.
  • Transactioneel leiderschap: Belonen en doelen stellen.
  • Transformationeel leiderschap: Individuele doelen aanpassen aan groepsdoelen.
  • Pseudotransformational leiders: Manipulatie van volgelingen.
  • Trait modellen: Inherent aanwezigheid leiderschapskwaliteiten vd leider
  • State modellen: Leiderschapskwaliteiten afhankelijk van situatie en noden vh team.
  • Contingentiemodellen: Situatie bepaald effectiviteit vd taken/rolgerichtheid.
  • Slechte persoonlijkheid theorie: Risico vh ontwikkelen van slechte kwaliteiten als leider.
  • Distributieve rechtvaardigheid: Eerlijkheid bij verdeling van middelen.
  • Procedurele rechtvaardigheid: Eerlijkheid bij procedures van besluiten.
  • Interactieve rechtvaardigheid: Beleefdheid en respect
  • Uitgroep: Sociale groep waar individu niet tot behoort.
  • Ingroep: Groep waar individu wel tot behoort.
  • Sociale identiteit: Identificatie met groepskenmerken.

Stereotypen, vooroordelen en discriminatie

  • Vooroordelen: Negatieve evaluatie baserend op groepslidmaatschap.
  • Grove vooroordelen: Expliciete negatieve attitudes.
  • Subtiele vooroordelen: Niet-expliciete vooroordelen.
  • Autoritarisme: Positieve waardering vd traditionele waarden.
  • Sociale dominantie oriëntatie: Voorkeur voor groepsongelijkheid.
  • Reële conflicttheorie: Competitie om schaarse bronnen.
  • Bovengeschikte doelstellingen: Gemeenschappelijke doelen.
  • Relatieve deprivatie: Gevoel vd slechte bedeeldheid in vergelijking met anderen.
  • Minimale groepen paradigma: Experimenten met artificiële groepen.
  • Sociale categorisatie: Mensen in groepen indelen.
  • Ingroepfavoritisme: Eigen groep bevoordelen.
  • Sociale identiteitstheorie: Zelfdefinitie via groepslidmaatschap.
  • Stereotype: Associatie tussen groep en eigenschappen.
  • Sociale categorisatie: Ieder heeft een unieke positie in hun groep.
  • Essentialisme: Idee dat dingen een essentie delen.
  • Uitgroepshomogeniteitseffect: Overdrijven van overeenkomsten in uitgroep.
  • Denkbeeldig verband: Overdrijven van relatie tussen variabelen die er niet is.
  • Assimilatie-effect: Stereotypen beïnvloeden interpretatie.
  • Contrasteffect: Stimuli die van het stereotype afwijken, worden als groter onderscheiden.
  • Subtype: Afwijkende exemplaren in eigen categorie plaatsen.
  • Subliminale prestatie.
  • Seksisme: Negatieve evaluaties gebaseerd op geslacht.
  • Socialerollentheorie: Verschillende rollen toegewezen aan mannen en vrouwen.
  • Ambivalent seksisme: Warme en negatieve overtuigingen over vrouwen.

De multiculturele samenleving

  • Diversiteit: Proportie van leden van minderheidsgroepen.
  • Segregatie: Mate van scheiding tussen groepen.
  • Hypersegregatie: Exclusieve gebieden voor minderheid.
  • Contacthypothese: Contact tussen groepen leidt tot minder vooroordelen.
  • Schooldesegregatie: Kinderen van alle achtergronden in 1 klas plaatsen.
  • Meta-stereotypen: Gedachten over hoe andere groepen jou zien.
  • Multiculturalisme: Tweevoudige identiteit, belemmerende aspecten.
  • Jigsaw classroom: In etnisch gemixte groepen leren, vermindert vooroordelen.
  • Affirmatieve actie: Compensatie in kansen.

De politieke wereld

  • Politieke psychologie: Gedrag van individuen, gemotiveerd door psychologische principes.
  • Agendasetting: Media beïnvloedt welke onderwerpen aandacht krijgen.
  • Framing: Interpreteren van politieke thema's.
  • Electoraat: Consistentie of variabiliteit in attitudes.
  • Ideoloog: Locatie politieke ideeën op links-rechtsschaal.
  • Pseudo-attitudes: Antwoorden zonder echte mening.
  • Fascismeschaal: Meet vatbaarheid voor extreemrechtse ideeën.
  • Attitude constraint: Consistentie in politieke meningen.
  • Black and white model: Stabiliteit attitudes laag in het electoraat, hoog in politieke elite.
  • Extremismetheorie: Autoritarisme aan beide kanten van het politieke spectrum.
  • RWA: Meete van vatbaarheid voor autoritaire opvattingen.
  • LWA: extreem linkse anti-establishment partijen.
  • SDO: Voorkeur voor een hiërarchische sociale structuur
  • Toughmindedness: Harde oriëntatie.
  • Tendermindedness: Mensenkundige warme oriëntatie
  • Dogmatisme: Open of gesloten systeem van overtuigingen.
  • Autoritarisme: Waardering van traditionele waarden, gehoorzaamheid en negatieve beoordelingen jegens mensen die niet aan de normen voldoen.
  • Sociale dominantie theorie: Standpunt inzake sociale ongelijkheden.
  • Systeemjustificatietheorie: Rechtvaardiging vd bestaande systeem en ideeën.
  • Psychobiografie: Personlijkheidsprofielen, gebaseerd op teksten.
  • Generalizatie theorie: Dominanten zijn meer vatbaar voor interacties en voerden vaak actieve buitenlandse politiek in de geschiedenis.
  • Narcistische persoonlijkheidsstoornis: Gevoelens van megalomanie en overdreven zelfvertrouwen.
  • Paranoïde persoonlijkheidsstoornis: Diepgaand wantrouwen en achterdocht.
  • Terrorisme: Geweld tegen burgers met politieke motieven.
  • Syndroomvisie van terrorisme: Terroristen gedreven door psychologische redenen.

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

More Like This

Межгрупповые_часть_4
12 questions
Межгрупповые_часть_5
12 questions
Social Dominance and Hierarchies Quiz
32 questions
Use Quizgecko on...
Browser
Browser