Psychologie Hoofdstuk 7 Quiz

Een lichaamsdeel dat sensueel plezier oplevert tijdens een specifieke fase in de psychoseksuele ontwikkeling.

Freud's theorie is vaak bekritiseerd vanwege de nadruk op seksuele driften en de beperkte context van de Victoriaanse maatschappij.

Erikson beschouwt het ego als een constructieve kracht die actief problemen oplost en naar een betere versie van zichzelf streeft.

Het proces van ontwikkeling gebaseerd op de interactie tussen de persoon en de sociale omgeving.

Een stapsgewijze ontwikkeling waarbij elke fase voortbouwt op de vaardigheden en ervaringen van de vorige fase.

Belangrijke vaardigheden die kinderen moeten leren om zich succesvol te ontwikkelen. Ze bouwen voort op elkaar, waardoor falen in een eerdere fase de latere fases moeilijker maakt.

Het idee dat een kind geboren wordt als een onbeschreven blad, zonder aangeboren kennis of vaardigheden. Dit betekent dat de omgeving een grote invloed heeft op de ontwikkeling.

Een leerproces waarbij een organisme zich aanpast aan de omgeving door bepaalde gedragingen te koppelen aan specifieke stimuli.

Een vorm van conditionering waarbij een neutrale stimulus wordt gekoppeld aan een ongeconditioneerde stimulus die reeds een automatische reactie uitlokt. Hierdoor leert het organisme om die neutrale stimulus te associëren met die reactie.

Een methode om cultuur te bestuderen door participerende observatie en kwalitatieve dataverzameling.

Een gestructureerd interview dat gebruikt wordt om informatie te verzamelen over een grote groep mensen.

Een techniek waarbij de onderzoeker deelneemt aan de activiteiten van de groep die hij bestudeert, om hun cultuur te observeren.

De interpretatie van de onderzoeker kan beïnvloed worden door zijn eigen voorkeuren en ervaringen.

De conclusies van een onderzoek kunnen niet altijd worden toegepast op andere groepen.

Een type onderzoek dat de samenhang tussen variabelen beoordeelt, maar geen oorzaak-en-gevolgrelatie kan bewijzen.

Een getal dat de sterkte en richting van de samenhang tussen twee variabelen aangeeft.

Een belangrijk aspect om rekening mee te houden bij het vergelijken van gegevens uit verschillende culturen.

Een voorspelling, gebaseerd op een theorie, die getoetst kan worden met behulp van predicties.

De specifieke activiteiten die deelnemers uitvoeren in een onderzoek (bijvoorbeeld vragenlijsten, tests, interviews).

Het algemene plan van een onderzoek, dat de beste manier om een hypothese te testen mogelijk maakt. Bepaalt bijvoorbeeld of je mensen één keer of meerdere keren observeert.

Observatie in een natuurlijke omgeving, zonder manipulatie van de omgeving of de deelnemers.

Observation in een gecontroleerde omgeving, vaak een laboratorium, met een vast protocol.

Een open en flexibel gesprek in een interviewsituatie, met de mogelijkheid om door te vragen.

Een interview met een vast set vragen, die in dezelfde volgorde gesteld worden aan iedereen.

Intensief onderzoek naar één individueel persoon, met behulp van verschillende methoden (observatie, interviews, tests).

De laatste fase in Piaget's theorie, die begint rond de leeftijd van 12 jaar. In deze fase kunnen mensen abstract en hypothetisch redeneren, denken in termen van mogelijkheden en doelen, en wetenschappelijke experimenten opstellen.

Het vermogen om te denken over concepten en ideeën los van concrete voorwerpen en ervaringen. Dit maakt het mogelijk om na te denken over hypothesen en mogelijkheden.

Het vermogen om te denken in termen van 'wat als' scenario's en om hypothesen te formuleren en te testen. Dit is belangrijk voor wetenschappelijk onderzoek en probleemoplossing.

Piaget's theorie heeft de nadruk gelegd op het actief leren van kinderen en de complexiteit van hun intelligentie. Ze heeft veel onderzoek naar kinderen gestimuleerd en heeft de nadruk gelegd op het belang van ontdekkingsleren in de onderwijssetting.

Piaget's theorie heeft enkele zwaktes. Hij onderschatte de capaciteiten van jonge kinderen, zijn theorie is beperkt na de adolescentie en er is geen duidelijke levenslooptheorie over cognitieve ontwikkeling.

Een moderne cognitieve ontwikkelingstheorie die de geest vergelijkt met een computer. De theorie richt zich op hoe informatie wordt gemanipuleerd, opgeslagen en teruggehaald in ons brein.

De informatieverwerkingstheorie stelt dat cognitieve vaardigheden geleidelijk en continu toenemen, in tegenstelling tot de stadia van Piaget.

Deze recente ontwikkeling binnen de informatieverwerkingstheorie onderzoekt de relatie tussen de hersenen en cognitieve ontwikkeling. Ze kijkt naar hoe veranderingen in de hersenen cognitief functioneren beïnvloeden en welke ervaringen de hersenontwikkeling stimuleren of belemmeren.

Baby's worden geboren met een goed ontwikkelde tastzin, met gevoelige zones op de handpalmen, voetzolen en het gezicht. Ze hebben een voorkeur voor matige temperaturen en huidcontact met hun verzorger, wat kalmerend werkt.

Ook de reuk- en smaakzin zijn bij de geboorte goed ontwikkeld. Baby's hebben een voorkeur voor zoete smaken en geuren, en de geur van hun ouders heeft een kalmerend effect.

Baby's worden geboren met een goed ontwikkeld gehoor en reageren al vanaf drie dagen oud op geluid door hun hoofd te draaien. Ze hebben een gevoeligheid voor muzikale frasen en geven de voorkeur aan klassieke muziek boven moderne muziek.

Baby's herkennen de menselijke stem en hun eigen moedertaal al vroeg. Ze kunnen klanken onderscheiden, zelfs als ze niet tot hun moedertaal behoren.

Baby's worden niet met een volledig ontwikkeld zicht geboren. Ze zien wazig en kunnen kleuren pas later goed onderscheiden.

Diepteperceptie is het vermogen om afstanden te schatten. Baby's ontwikkelen deze vaardigheid geleidelijk.

Patroonperceptie is het vermogen om patronen te herkennen. Baby's ontwikkelen deze vaardigheid al vroeg en leren zo hun omgeving beter te begrijpen.

Baby's reageren op verschillende manieren op muziek. Ze worden opgewonden van hoge en intense tonen en kalmeren bij lage en zachte tonen.