Onregelmatige Werkwoorden Tot 'Zetten'
9 Questions
0 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Wat is de onregelmatige verleden tijd van 'beginnen'?

  • begonnen
  • begonning
  • beginde
  • begon (correct)

Wat is de juiste verleden tijd voor 'weten'?

  • weten
  • wiste
  • geweten
  • wist (correct)

Wat is het verleden deelwoord van 'drinken'?

  • dronken
  • gedronken (correct)
  • drinkt
  • drank

Welk infinitief hoort bij de verleden tijd 'ging'?

<p>gaan (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is het juiste verleden deelwoord van 'breken'?

<p>gebroken (C)</p> Signup and view all the answers

Welk van de volgende werkwoorden heeft dezelfde verleden tijdsvorm als 'vergeten'?

<p>vergeten (C)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende is de verleden tijd van 'krijgen'?

<p>kreeg (A)</p> Signup and view all the answers

Welke werkwoordsvorm is 'rozen' de verleden tijd van?

<p>rijden (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is de verleden tijd van 'zeggen'?

<p>zei (D)</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Was

Het werkwoord "zijn" in de onvoltooid verleden tijd.

Had

Het werkwoord "hebben" in de onvoltooid verleden tijd.

Became

Het werkwoord "worden" in de onvoltooid verleden tijd.

Did

Het werkwoord "doen" in de onvoltooid verleden tijd.

Signup and view all the flashcards

Went

Het werkwoord "gaan" in de onvoltooid verleden tijd.

Signup and view all the flashcards

Ate

Het werkwoord "eten" in de onvoltooid verleden tijd.

Signup and view all the flashcards

Saw

Het werkwoord "zien" in de onvoltooid verleden tijd.

Signup and view all the flashcards

Gave

Het werkwoord "geven" in de onvoltooid verleden tijd.

Signup and view all the flashcards

Got

Het werkwoord "krijgen" in de onvoltooid verleden tijd.

Signup and view all the flashcards

Beat

Het werkwoord "slaan" in de onvoltooid verleden tijd.

Signup and view all the flashcards

Broke

Het werkwoord "breken" in de onvoltooid verleden tijd.

Signup and view all the flashcards

Fell

Het werkwoord "vallen" in de onvoltooid verleden tijd.

Signup and view all the flashcards

Flew

Het werkwoord "vliegen" in de onvoltooid verleden tijd.

Signup and view all the flashcards

Began

Het werkwoord "beginnen" in de onvoltooid verleden tijd.

Signup and view all the flashcards

Forgot

Het werkwoord "vergeten" in de onvoltooid verleden tijd.

Signup and view all the flashcards

Study Notes

Onregelmatige werkwoorden (alphabetische volgorde tot "zetten")

  • Be (zijn)
    • Infinitive: to be
    • Simple Past: was/were
    • Past Participle: been
    • Nederlands: zijn/was/waren
  • Beat (slaan)
    • Infinitive: to beat
    • Simple Past: beat
    • Past Participle: beaten
    • Nederlands: slaan/sloegen/geslagen
  • Become (worden)
    • Infinitive: to become
    • Simple Past: became
    • Past Participle: become
    • Nederlands: worden/werd/geworden
  • Begin (beginnen)
    • Infinitive: to begin
    • Simple Past: began
    • Past Participle: begun
    • Nederlands: beginnen/begon/begonnen
  • Bite (bijten)
    • Infinitive: to bite
    • Simple Past: bit
    • Past Participle: bitten
    • Nederlands: bijten/beet/gebeten
  • Break (breken)
    • Infinitive: to break
    • Simple Past: broke
    • Past Participle: broken
    • Nederlands: breken/brak/gebroken
  • Bring (brengen)
    • Infinitive: to bring
    • Simple Past: brought
    • Past Participle: brought
    • Nederlands: brengen/bracht/gebracht
  • Build (bouwen)
    • Infinitive: to build
    • Simple Past: built
    • Past Participle: built
    • Nederlands: bouwen/bouwde/gebouwd
  • Buy (kopen)
    • Infinitive: to buy
    • Simple Past: bought
    • Past Participle: bought
    • Nederlands: kopen/kocht/gekocht
  • Catch (vangen)
    • Infinitive: to catch
    • Simple Past: caught
    • Past Participle: caught
    • Nederlands: vangen/ving/gevangen
  • Choose (kiezen)
    • Infinitive: to choose
    • Simple Past: chose
    • Past Participle: chosen
    • Nederlands: kiezen/koos/gekozen
  • Come (komen)
    • Infinitive: to come
    • Simple Past: came
    • Past Participle: come
    • Nederlands: komen/kwam/gekomen
  • Cut (snijden)
    • Infinitive: to cut
    • Simple Past: cut
    • Past Participle: cut
    • Nederlands: snijden/sneed/gesneden
  • Do (doen)
    • Infinitive: to do
    • Simple Past: did
    • Past Participle: done
    • Nederlands: doen/deed/gedaan
  • Draw (tekenen)
    • Infinitive: to draw
    • Simple Past: drew
    • Past Participle: drawn
    • Nederlands: tekenen/tekende/getekende
  • Drink (drinken)
    • Infinitive: to drink
    • Simple Past: drank
    • Past Participle: drunk
    • Nederlands: drinken/dronk/gedronken
  • Drive (rijden)
    • Infinitive: to drive
    • Simple Past: drove
    • Past Participle: driven
    • Nederlands: rijden/reed/gereden
  • Eat (eten)
    • Infinitive: to eat
    • Simple Past: ate
    • Past Participle: eaten
    • Nederlands: eten/at/gegeten
  • Fall (vallen)
    • Infinitive: to fall
    • Simple Past: fell
    • Past Participle: fallen
    • Nederlands: vallen/viel/gevallen
  • Feel (voelen)
    • Infinitive: to feel
    • Simple Past: felt
    • Past Participle: felt
    • Nederlands: voelen/voelde/gevoeld
  • Fight (vechten)
    • Infinitive: to fight
    • Simple Past: fought
    • Past Participle: fought
    • Nederlands: vechten/vocht/gevochten
  • Fly (vliegen)
    • Infinitive: to fly
    • Simple Past: flew
    • Past Participle: flown
    • Nederlands: vliegen/vloog/gevlogen
  • Forget (vergeten)
    • Infinitive: to forget
    • Simple Past: forgot
    • Past Participle: forgotten
    • Nederlands: vergeten/vergat/vergeten
  • Get (krijgen)
    • Infinitive: to get
    • Simple Past: got
    • Past Participle: gotten/got
    • Nederlands: krijgen/kreeg/gekregen
  • Give (geven)
    • Infinitive: to give
    • Simple Past: gave
    • Past Participle: given
    • Nederlands: geven/gaf/gegeven
  • Go (gaan)
    • Infinitive: to go
    • Simple Past: went
    • Past Participle: gone
    • Nederlands: gaan/ging/gegaan
  • Grow (groeien)
    • Infinitive: to grow
    • Simple Past: grew
    • Past Participle: grown
    • Nederlands: groeien/groeide/gegroeid
  • Have (hebben)
    • Infinitive: to have
    • Simple Past: had
    • Past Participle: had
    • Nederlands: hebben/had/gehad
  • Hear (horen)
    • Infinitive: to hear
    • Simple Past: heard
    • Past Participle: heard
    • Nederlands: horen/hoorde/gehoord
  • Hide (verbergen)
    • Infinitive: to hide
    • Simple Past: hid
    • Past Participle: hidden
    • Nederlands: verbergen/verborg/verborgen
  • Know (weten)
    • Infinitive: to know
    • Simple Past: knew
    • Past Participle: known
    • Nederlands: weten/wist/geweest
  • Keep (houden)
    • Infinitive: to keep
    • Simple Past: kept
    • Past Participle: kept
    • Nederlands: houden/hield/gehouden
  • Let (laten)
    • Infinitive: to let
    • Simple Past: let
    • Past Participle: let
    • Nederlands: laten/liet/gelaten
  • Pay (betalen)
    • Infinitive: to pay
    • Simple Past: paid
    • Past Participle: paid
    • Nederlands: betalen/betaalde/betaald
  • Put (leggen)
    • Infinitive: to put
    • Simple Past: put
    • Past Participle: put
    • Nederlands: leggen/legde/gelegd
  • Read (lezen)
    • Infinitive: to read
    • Simple Past: read
    • Past Participle: read
    • Nederlands: lezen/las/gelezen
  • Ride (rijden)
    • Infinitive: to ride
    • Simple Past: rode
    • Past Participle: ridden
    • Nederlands: rijden/reed/gereden
  • See (zien)
    • Infinitive: to see
    • Simple Past: saw
    • Past Participle: seen
    • Nederlands: zien/zag/gezien
  • Sell (verkopen)
    • Infinitive: to sell
    • Simple Past: sold
    • Past Participle: sold
    • Nederlands: verkopen/verkocht/verkocht
  • Send (sturen)
    • Infinitive: to send
    • Simple Past: sent
    • Past Participle: sent
    • Nederlands: sturen/stuurde/gestuurd
  • Set (zetten)
    • Infinitive: to set
    • Simple Past: set
    • Past Participle: set
    • Nederlands: zetten/zette/gezet

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

Description

Test je kennis van onregelmatige werkwoorden in het Engels. Dit quiz richt zich op de werkwoorden van 'be' tot 'zetten' en helpt je hun vormen te onthouden. Perfect voor studenten die hun Engelse grammatica willen verbeteren.

More Like This

Irregular English Verbs Quiz
11 questions

Irregular English Verbs Quiz

UserReplaceableAmaranth avatar
UserReplaceableAmaranth
Irregular Verbs in English Grammar
5 questions
Irregular Verbs in English Quiz
30 questions
Use Quizgecko on...
Browser
Browser