Onderwijsbegrippen Quiz

Het proces waarin kennis, vaardigheden, normen en waarden worden verworven en ontwikkeld. Het omvat de ontwikkeling van competentie, autonomie en relatie.

De leerling voelt zich bekwaam en effectief in wat hij doet. Motivatie ontstaat wanneer de leerling succes ervaart en vooruitgang boekt.

Leerlingen kunnen zelf keuzes maken in hun leerproces, wat hen in staat stelt om eigen verantwoordelijkheid te nemen.

Een goede band tussen leraar en leerling, die een positieve sfeer in de klas bevordert.

Er zijn drie zones: zone van actuele ontwikkeling (zelfstandig kunnen), zone van naaste ontwikkeling (hulp nodig) en paniekkzone (kan niet, ook niet met hulp).

Dit model benadrukt het belang van duidelijke leerdoelen, succescriteria, actieve betrokkenheid, gestructureerde uitleg, begeleide oefening, zelfstandige oefening en een goede afronding.

Dit verwijst naar het proces van informatieverwerking: sensorisch geheugen (kortstondige waarneming), werkgeheugen (actief denken) en lange termijn geheugen (opslag).

Een grafiek die laat zien hoe snel we nieuwe kennis vergeten. Herhaling is essentieel om informatie te onthouden.

Het veranderen van gedrag door middel van prikkels en reacties.

Het verwerken en organiseren van kennis in het geheugen.

Zelf kennis opbouwen door ervaringen en interacties met anderen.

Tijdelijke ondersteuning bieden aan leerlingen om een nieuw concept of vaardigheid te leren.

Vragen die leerlingen aanmoedigen om kritisch te denken en te analyseren.

De zone waarin een leerling een taak kan uitvoeren met hulp van een docent.

Herhaling herhalen over verschillende periodes om kennis beter te onthouden.

Het gedrag van anderen nadoen om iets te leren.

Het herhalen van leerstof over verschillende periodes gespreid. Bijvoorbeeld: 1 uur in de ochtend en 1 uur in de middag.

Het vermogen om kennis te verwerven, te verwerken en te gebruiken. Dit helpt bij het begrijpen van informatie, het oplossen van problemen en het nemen van beslissingen.

Het vermogen om te leren leren. Leerlingen nemen zelf initiatief om hun leerproces te sturen.

Leren in een gestructureerde omgeving, geleid door een leraar.

Leren buiten de schoolomgeving, in het dagelijks leven.

Leerlingen bepalen zelf hun leerdoelen en -strategieën. Ze nemen verantwoordelijkheid voor hun eigen leerproces.

Nieuwe kennis wordt toegevoegd aan bestaande kennis in het langetermijngeheugen.

Nieuwe kennis leidt tot verandering van bestaande kennis in het langetermijngeheugen.

Weten wat iets is, zoals feiten en begrippen. Bijvoorbeeld: weten wat de hoofdstad van Frankrijk is.

Weten hoe je iets moet doen, zoals vaardigheden en processen. Bijvoorbeeld: weten hoe je een fiets moet rijden.

Weten wanneer en waarom je iets toepast. Bijvoorbeeld: weten wanneer je een fiets moet gebruiken en wanneer je moet lopen.

Het vermogen om na te denken over je eigen leerproces en te begrijpen hoe je leert. Dit helpt je om effectiever te leren.

De hoeveelheid informatie die je werkgeheugen aankan voordat het overbelast raakt. Teveel informatie tegelijk maakt het lastig om te leren.

Leren dat al vanaf je geboorte aanwezig is, zoals lopen en kleuren. Dit leer je niet bewust.

Leren dat je leert door een expert, zoals een leerkracht. Dit leer je bewust.

Vaardigheden die in veel verschillende situaties handig zijn, zoals kritisch denken en samenwerken.

Het activeren van voorkennis is de eerste stap in het leerproces. Het helpt leerlingen te verbinden met wat ze al weten en bereidt ze voor op nieuwe informatie.

Duidelijke instructies zorgen voor effectief leren. Ze bepalen duidelijk wat er van leerlingen verwacht wordt, hoe ze het moeten doen en waarom het belangrijk is.

Voorbeelden helpen leerlingen om abstracte concepten te begrijpen en te visualiseren. Ze tonen concrete toepassing en maken het leren concreter.

Dual coding is het combineren van woorden en afbeeldingen om ​​informatie te presenteren. Dit versterkt het geheugen en maakt het leren efficiënter.

Adaptief onderwijs houdt in dat de leeromgeving en het aanbod worden aangepast aan de specifieke behoeften van de leerling. Dit kan bijvoorbeeld door differentiatie of het aanbieden van extra ondersteuning.

Het aantal informatie dat ons werkgeheugen kan verwerken zonder overbelast te raken. Teveel informatie leidt tot overbelasting.

Bij het gebruik van afbeeldingen is het beter om te praten dan tekst te gebruiken. Tekst en beeld samen kunnen het visuele kanaal overbelasten. Leerlingen kunnen in eigen tempo terugkijken.

Hoe dichterbij woorden bij de bijbehorende afbeelding staan, hoe beter. Ruimtelijke nabijheid, idealiter in een geïntegreerde vorm.

Het presenteren van beeld met gesproken en geschreven tekst is overdaad. Kies voor minder tekst of verdeel de informatie. Tekst is toegestaan, maar houd het minimaal.

Benaadruk belangrijke punten in je presentatie of op het bord. Gebruik omcirkelen, inzoomen, etc.

VR creëert een virtuele omgeving, AR voegt een laagje toe aan de realiteit. Gebruik dit in combinatie met dual coding, maar houd de multimedia-principes in gedachten.

Toon tijdens je voorbeeld hoe je denkt en wat je proces is. Dit is een multimedia-principe.

Tekst en beeld samen is beter dan alleen tekst! Dit is een principe van Mayer.