Microbiologie: Bacteriële Structuren en Functies
36 Questions
0 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Wat is de functie van lipoteichoïnezuur in de gram-positieve bacteriële celwand?

  • Het stabiliseert de buitenmembraan van de cel.
  • Het vormt tunnels door de celwand.
  • Het activeert het immuunsysteem van de gastheer.
  • Het verbindt de celwand met het plasmamembraan. (correct)

Waarom zullen gram-negatieve bacteriën meestal rood of roze kleuren tijdens de gram-kleuring?

  • Ze bevatten geen peptidoglycaan.
  • Hun buitenmembraan houdt kristalviolet niet vast. (correct)
  • Ze hebben een dikken peptidoglycaanlaag.
  • Ze hebben minder lipopolysachariden.

Wat is een belangrijk kenmerk van lipide A binnen de structuur van lipopolysacharide (LPS)?

  • Het bevat alleen korte ketens van ongewone suikers.
  • Het heeft een endotoxische werking bij hoge doses. (correct)
  • Het zorgt voor de stabiliteit van de peptidoglycaanlaag.
  • Het verbindt de buitenmembraan met het plasmamembraan.

Wat is de rol van teichoïnezuur in de gram-positieve bacteriële celwand?

<p>Het draagt bij aan de negatieve lading van de celwand. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat zijn porinen in de context van gram-negatieve bacteriën?

<p>Ze zijn proteïnen die tunnels door de buitenmembraan vormen. (C)</p> Signup and view all the answers

Welke eigenschap is geen kenmerk van levende organismen?

<p>Antagonisme (D)</p> Signup and view all the answers

Wat is een kenmerk van prokaryote cellen?

<p>Hebben geen celkern (D)</p> Signup and view all the answers

Wat is een functie van de glycocalyx in bacteriële cellen?

<p>Bescherming bieden tegen uitdroging (A)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende organismen zijn Eukaryoten?

<p>Algen (D)</p> Signup and view all the answers

Wat is een belangrijk component van flagellen in bacteriën?

<p>Flagelline (A)</p> Signup and view all the answers

Hoe hebben prokaryoten zich ontwikkeld ten opzichte van eukaryoten?

<p>Prokaryoten hebben een eenvoudigere celstructuur (B)</p> Signup and view all the answers

Wat typeert de opslag van genetische informatie in eukaryoten?

<p>Het bevindt zich in een celkern (D)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende bacteriën heeft een kapsel als beschermende laag?

<p>Streptococcus pneumoniae (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is de functie van cilia in een cel?

<p>Voortbeweging van de cel (C), Transport van substanties langs het celoppervlak (D)</p> Signup and view all the answers

Welke uitspraak over ribosomen is juist?

<p>Ze zijn vrij in het cytoplasma en gebonden aan het endoplasmatisch reticulum (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is de belangrijkste functie van het cytoskelet?

<p>Geven van vorm aan de cel en verankeren van organellen (C)</p> Signup and view all the answers

Welke eigenschap is kenmerkend voor centriolen?

<p>Ze zijn belangrijk voor mitose en celdeling (A)</p> Signup and view all the answers

Wat bevat de nucleus voornamelijk?

<p>DNA gecomplexeerd met histonen (B)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende processen vereist geen energie van de cel?

<p>Faciliteerde diffusie (B)</p> Signup and view all the answers

Wat wordt er verstaan onder de term 'endospoor'?

<p>Een inactieve overlevingsstructuur van een bacteriecellen (B)</p> Signup and view all the answers

Bij welk proces worden stoffen chemisch veranderd tijdens transport?

<p>Groepstranslocatie (C)</p> Signup and view all the answers

Waar bevindt het DNA zich in bacteriën?

<p>In het cytosol in een regio genaamd nucleoïd (B)</p> Signup and view all the answers

Welke stoffen worden vaak opgeslagen in inclusies in bacteriën?

<p>Zetmeel en lipiden (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is de belangrijkste functie van cholesterol in dierlijke celmembranen?

<p>Verhogen van de stabiliteit van het membraan (B)</p> Signup and view all the answers

Welk proces in eukaryote cellen omvat het inbrengen van vloeistoffen?

<p>Pinocytose (A)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft correct de structuur van eukaryote flagellen?

<p>Omgeven door een plasmamembraan (B)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende organellen is niet omgeven door een membraan?

<p>Ribosomen (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is een kenmerk van cilia in vergelijking met flagellen?

<p>Ze zijn talrijker en korter (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is het belangrijkste kenmerk van de gram-negatieve celwand?

<p>Een buitenmembraan met lipopolysacchariden (A)</p> Signup and view all the answers

Welke functie heeft de cytoplasmatische membraan van bacteriën?

<p>Selectief doorlaten van stoffen (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is een kenmerk van bacteriën zonder celwand?

<p>Ze kleuren niet bij gram-kleuring (A)</p> Signup and view all the answers

Welke structuur is niet aanwezig in gram-positieve bacteriën?

<p>Buitenmembraan (B)</p> Signup and view all the answers

Wat beschrijft het vloeibare mozaïkmodel van de membraanstructuur?

<p>Een dynamische, flexibele organisatie van fosfolipiden en eiwitten (A)</p> Signup and view all the answers

Welke functie heeft Lipid A in de lipopolysaccharide structuur?

<p>Het werkt als een endotoxine (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is de rol van porines in de gram-negatieve bacteriën?

<p>Ze faciliteren de doorgang van kleine moleculen door de buitenmembraan (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is het belangrijkste verschil tussen passieve en actieve processen in membranen?

<p>Actieve processen vereisen energie, passieve processen niet (A)</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Kenmerken van leven

Alle levende organismen vertonen vier kenmerken die ze onderscheiden van niet-levende materie. Deze kenmerken zijn groei, reproductie, reactiviteit en metabolisme.

Prokaryote cel

Eencellige organismen, zoals bacteriën en archaea, die geen celkern of andere organellen hebben omgeven door een membraan.

Eukaryote cel

Complexere cellen, zoals die van planten, dieren, schimmels en protisten, die een celkern en andere organellen omgeven door membranen bevatten.

Glycocalyx

Een slijmerige laag die een bacterieel celmembraan omhult, bestaande uit polysachariden en/of polypeptiden. Het kan een kapsel zijn, een georganiseerde laag, of een slijmlaag, een ongeorganiseerde laag.

Signup and view all the flashcards

Flagellen

Lange, draadvormige aanhangsels van eiwit (flagelline) die bacteriën in staat stellen zich te bewegen.

Signup and view all the flashcards

Fimbriae

Korte, harige aanhangsels die bacteriën helpen te hechten aan oppervlakken.

Signup and view all the flashcards

Pili

Lange, dunne aanhangsels die bacteriën dienen voor de overdracht van DNA naar andere bacteriën.

Signup and view all the flashcards

Motiliteit

De beweging van een organisme door een medium, bijvoorbeeld zwemmen of kruipen.

Signup and view all the flashcards

Gram-positieve celwand structuur

De celwand van gram-positieve bacteriën bevat een relatief dikke laag peptidoglycaan. Teichoïnezuur en lipoteichoïnezuur zijn hieraan gebonden en dragen een negatieve lading. Deze zuren maken de celwand steviger en reguleren de beweging van kationen.

Signup and view all the flashcards

Gram-negatieve celwand structuur

De celwand van gram-negatieve bacteriën is dunner en heeft een extra buitenmembraan naast de peptidoglycaanlaag. De peptidoglycaan laag bevindt zich in de periplasmatische ruimte tussen het plasmamembraan en het buitenmembraan. Het buitenmembraan bevat fosolipiden, lipoproteïnen en lipopolysachariden (LPS). Porinen in het buitenmembraan werken als tunnels voor de doorlaat van moleculen.

Signup and view all the flashcards

Lipoteichoïnezuur

Lipoteichoïnezuur is een component van de gram-positieve celwand die aan de celwand en het plasmamembraan is gebonden. Het draagt een negatieve lading en helpt kationen te reguleren.

Signup and view all the flashcards

Teichoïnezuur

Teichoïnezuur is een component van de gram-positieve celwand die aan peptidoglycaan bindt. Het draagt een negatieve lading en speelt een rol in de regulering van kationen.

Signup and view all the flashcards

LPS

Lipopolysachariden (LPS) zijn belangrijke componenten van het buitenmembraan van gram-negatieve bacteriën. LPS bestaat uit drie delen: Lipide A, core polysacharide en O-polysacharide. Lipide A verankert het LPS in de buitenmembraan en is een endotoxine. Core polysacharide zorgt voor structuur en stabiliteit. O-polysacharide is een lange keten van suikers die uniek is voor verschillende soorten bacteriën.

Signup and view all the flashcards

Cytoplasmatische membraan

Een membraan dat prokaryote cellen omsluit. Gemaakt van een fosfolipide dubbellaag met ingebedde eiwitten. Het reguleert de passage van stoffen tussen de cel en zijn omgeving.

Signup and view all the flashcards

Fosfolipide dubbellaag

Een dubbele laag van fosfolipiden met geassocieerde eiwitten. Het is de structuur van de cytoplasmatische membraan.

Signup and view all the flashcards

Passieve transport

Een proces waar stoffen van een hoge concentratie naar een lage concentratie stromen zonder energie te vereisen.

Signup and view all the flashcards

Integrale membraaneiwitten

Eiwitten die volledig door de fosfolipide dubbellaag heen steken.

Signup and view all the flashcards

Perifere membraaneiwitten

Eiwitten die aan de buitenkant van de fosfolipide dubbellaag zijn gebonden.

Signup and view all the flashcards

Vloeistofmozaïekmodel

Het vloeistofmozaïekmodel beschrijft de membraanstructuur. De fosfolipide dubbellaag is vloeibaar en eiwitten bewegen binnenin.

Signup and view all the flashcards

Gram-negatieve celwand

Gram-negatieve bacteriën hebben een dunne peptidoglycaan laag en een buitenmembraan met LPS, lipoproteïnen en fosfolipiden.

Signup and view all the flashcards

Bacteriën zonder celwand

Een bacteriën zonder celwand. Deze bacteriën bevatten sterolen in hun plasmamembraan.

Signup and view all the flashcards

Cytoskelet

Een netwerk van vezels en tubuli dat de vorm geeft aan de cel, organellen verankert en zorgt voor transport.

Signup and view all the flashcards

Centriolen

Structuren die een belangrijke rol spelen bij de celdeling (mitose, cytokinese) en de vorming van cilia en flagellen.

Signup and view all the flashcards

Nucleaire envelop

Een dubbele membraanstructuur die de kern van de cel omhult.

Signup and view all the flashcards

Endoplasmatisch reticulum (ER)

Een netwerk van buisjes en zakjes in de cel, bestaande uit één membraan dat in contact staat met het kernmembraan.

Signup and view all the flashcards

Nucleoplasma

Het deel van de celkern waarin het DNA zich bevindt, gecomplexeerd met histonen.

Signup and view all the flashcards

Cytosol

De vloeibare deel van het cytoplasma, voornamelijk water, en bevat het DNA in een regio die nucleoïd genoemd wordt.

Signup and view all the flashcards

Inclusies

Opslagplaatsen voor lipiden, zetmeel of verbindingen die zwavel, stikstof, fosfaat bevatten.

Signup and view all the flashcards

Polyhydroxybutyraat (PHB)

Sommige bacteriën slaan koolstof en energie op in lipidepolymeren, polyhydroxybutyraat (PHB).

Signup and view all the flashcards

Endospore

Een dormante overlevingsstructuur voor de cel, waarin het erfelijk materiaal wordt opgeslagen. De oude cel gaat ten gronde.

Signup and view all the flashcards

Resistentie van endosporen

Sporen zijn extreem resistent tegen ongunstige omstandigheden zoals hitte, uitdroging en chemicaliën.

Signup and view all the flashcards

Plasmamembraan van eukaryoten - Gelijk aan prokaryoten?

Een gelijke functie als de plasmamembraan van prokaryoten. Het reguleert de doorgang van moleculen via diffusie, gefaciliteerde diffusie, osmose en actief transport.

Signup and view all the flashcards

Fagocytose

Een proces waarbij de cel vaste deeltjes, zoals voedsel, opneemt door middel van pseudopodia (schijnvoetjes) die uitstulpen en het deeltje omsluiten.

Signup and view all the flashcards

Pinocytose

Een proces waarbij de cel vloeistof opneemt door middel van instulpingen van het celmembraan, waardoor vloeistofdruppels en opgeloste stoffen worden omsloten.

Signup and view all the flashcards

Flagella - Structuur

Een celorganel dat is opgebouwd uit eiwitten genaamd tubuline, die microtubuli vormen. Deze microtubuli zijn gerangschikt in een '9+2' formatie in het filament en een '9+0' formatie in het basaal lichaam.

Signup and view all the flashcards

Flagella - Functie

Flagellen zijn vaak aanwezig aan één pool van de cel en bewegen door middel van een golvende beweging, waardoor de cel wordt voortbewogen. Sommige flagellen trekken, andere duwen de cel.

Signup and view all the flashcards

Study Notes

Levensprocessen van Organismen

  • Alle levende organismen bezitten tenminste vier eigenschappen: groei, voortplanting, responsiviteit (reactie op prikkels) en stofwisseling (metabolisme).

Kenmerken van Leven en hun Verdeling in Microben

  • Groei: Zowel bacteriën, archaea als eukaryoten vertonen groei. Virussen kennen geen groei.
  • Voortplanting: Bacteriën, archaea en eukaryoten planten zich voort. Virussen planten zich voort door de gastheercel te gebruiken.
  • Responsiviteit (Reactie op Milieu): Bacteriën, archaea en eukaryoten reageren op hun omgeving. Virussen vertonen een beperkte reactie op hun omgeving, voornamelijk door reacties met gastheercellen.
  • Stofwisseling (Metabolisme): Bacteriën, archaea, eukaryoten en virussen vertonen stofwisseling. Virussen gebruiken de stofwisseling van de gastheercel.

Prokaryotische en Eukaryotische Cellen

  • Alle levende wezens zijn opgebouwd uit één of meerdere cellen. De kleinste levende organismen zijn eencellige micro-organismen.
  • Cellen worden ingedeeld als prokaryotisch of eukaryotisch.

Prokaryoten

  • Bacteriën en Archaea zijn prokaryoten.
  • Prokaryoten hebben geen celkern.
  • Prokaryoten hebben geen interne structuren die omgeven zijn door een fosfolipidemembraan.
  • Gemiddelde diameter is 1µm of kleiner.

Externe Structuren van Bacteriële Cellen

  • Glycocalyces (Kapsel of Slijmlaag): Gelatineachtig materiaal om de cel; kapsel = georganiseerd, slijmlaag = ongeorganiseerd. Functien: bescherming tegen uitdroging, aanhechting (biofilms), bescherming tegen immuuncellen, virulentiefactor.
  • Flagellen (Sierhaar): Filamenteuze structuren die de beweging (motiliteit) mogelijk maken. Bestand uit een filament, haak en basaal lichaam. Veranderlijk aantal flagellen en aanhechtingspatronen.
  • Fimbriae: Korte, dunne projecties die gebruikt worden voor aanhechting aan oppervlakken en andere cellen (bv biofilmvorming).
  • Pili (Sierhaar): Lange projecties die gebruikt worden voor aanhechting en DNA-overdracht (conjugatie) tussen bacteriën.

Axiale Filamenten

  • Spirocheten hebben axiale filamenten (ook endoflagellen genoemd). Deze geven de bacterie een spiraalvormige voortbeweging. Voorbeelden zijn Treponema pallidum (syfilis) en Borrelia burgdorferi (Lyme).

Manieren van Flagellatie

  • Monotrich (een flagel), amphitrich (een flagel aan beide zijden), lofotrich (bundel flagellen/haren aan één kant), peritrich (flagellen over de hele cel).

Functie van Flagellen

  • Geven bacteriën de mogelijkheid om zich te verplaatsen in reactie op externe prikkels, zoals licht (fototaxis) of chemische stoffen (chemotaxis). De beweging is "run" (zwaaien) of "tumble" (omkeren/wervelen).

Fimbriae & Pili

  • Veel archaea bezitten fimbriae. Sommige bezitten hami.
  • Pili zijn een specifiek type fimbriae
  • Pilus zorgt voor DNA-transfer (conjugatie).

Bacteriële Celwand

  • De bacteriële celwand geeft bacteriën hun karakteristieke vormen.
  • Beschermt de cel tegen osmotische lysis.
  • Samengesteld uit peptidoglycaan.
  • 2 soorten bacteriële celwanden: gram-positief en gram-negatief.

Bacteriële Morfologie (Vorm)

  • Cellen kunnen diverse vormen hebben: kok (ronde cellen), bacil (staafvormige cellen), kokkobacillen (korte staafjes), vibrio (kommavormig), spiril (spiraalvormige cellen) en spirocheet (lang, flexibele spiraalvormige cellen).
  • Groeperingen van bacteriën: paren (diplo-), ketens (strepto-), groepjes van 4 (tetraden), groepjes van 8 (sarcinae), clusters (stafylo-).

LPS (Lipopolysaccharide)

  • LPS vind je bij gram-negatieve bacteriën.
  • Bestaat uit 3 delen: Lipide A (verankert), core polysacharide (structuur), O-polysaccharide (antigen).

Gram-positieve Celwand

  • Bevat een relatief dikke peptidoglycaanlaag (~80%).
  • Bevat teichoïnezuur en lipoteichoïnezuur (binden aan celwand en membraan).

Gram-negatieve Celwand

  • Bevat een relatief dunne peptidoglycaanlaag (~10%).
  • Heeft een buitenmembraan (O-LPS).

Bacteriën Zonder Celwand

  • Enkele bacteriën hebben geen celwand, vb. Mycoplasma.

Bacteriële Cytoplasmatische Membranen

  • Fosfolipide dubbellaag met geassocieerde eiwitten.
  • Vloeibaar mozaïkmodel beschrifft membraanstructuur.
  • Transport van substanties. Selectief permeabel.

Membraanpermeabiliteit

  • Passieve processen: Difussie, gefaciliteerde difussie, osmose
  • Actieve processen: Uniport, antiport, gekoppeld transport.

Cytoplasma van Bacteriën

  • Cytosol: vloeibare deel van cytoplasma.
  • DNA in nucleoïde structuur.
  • Plasmiden: circulair DNA buiten het chromosoom.
  • Inclusies: opslagplaatsen voor lipiden, zetmeel, etc.

Endosporen

  • Endosporen zijn dormante, resistente structuren die sommige bacteriën vormen als reactie op onfavorabel milieu.
  • Sporulatie: endospoorvorming.
  • Ontkieming: terugkeer naar vegetatieve cel.

Non-membraneuze Organellen

  • Ribosomen: Plaatsen van eiwitsynthese.
  • Prokaryotische ribosomen = 70S, Eukaryotische ribosomen = 80S
  • Cytoskelet: Structuur van de cel; microfilamenten (actin), microtubulen (tubuline), intermediaire filamenten (verschillende eiwitten).
  • Centriolen en Centrosomen: Spelen een rol bij mitose en celdeling.

Nucleus (Celkern)

  • Grootste organel.
  • Bevat het meeste DNA van de cel.
  • DNA is gecomplexeerd met histonen tot chromatine, tijdens celdeling/mitose: chromosomen.
  • Semivloeibare vloeistof = nucleoplasma.
  • Omgeven door een dubbele membraan.

Endoplasmatisch Reticulum (ER)

  • Netwerk van buisjes en zakjes: transport systeem in de cel.
  • Glad ER: vetsynthese en transport.
  • Ruw ER: ribosomen voor eiwitsynthese en transport.

Golgi Apparaat

  • Afgeplatte zakjes die betrokken zijn bij bewerking en transport van eiwitten en vetten.
  • Vormt secretorische vesikels voor exocytose.

Lysosomen, Peroxisomen, Vacuolen en Vesikels

  • Opslag en transport van chemische elementen.
  • Lysosomen: katabole enzymen.
  • Peroxisomen: afbraak giftige stoffen.
  • Vacuoles: veel voorkomende opslagplaatsen.

Mitochondriën

  • Energie centrale van de cel; ATP productie.
  • Dubbel membraan: binnenste membraan = cristae; matrix = DNA en 70S ribosomen.

Chloroplasten

  • Licht capterende structuren voor fotosynthese.
  • Bezitten eigen DNA en 70S ribosomen.

Exocytose en Endocytose

  • Transportmechanismen voor substanties binnen en buiten de cel.

Externe Structuren van Archaea

  • Glycocalyx: Rol in biofilms en aanhechting.
  • Flagellen (archeaal): Verschillen in structuur en werking ten opzichte van bacteriële flagellen.
  • Fimbriae en Hami: Rol in aanhechting aan oppervlakken.

Archaea Celwanden en Cytoplasmatische Membranen

  • Archaea celwanden zijn niet opgebouwd uit peptidoglycaan, maar bestaan uit andere polysachariden of proteïnen.
  • Cytoplasmatische membranen lijken sterk op die van eukaryoten. Ze gebruiken ether-verbindingen tussen lipiden.

Cytoplasma van Archaea

  • Cytoplasma vertoont gelijkenissen met bacterieel cytoplasma (70S ribosomen, circulair DNA, etc.).
  • Verschillen: andere ribosomale eiwitten en metabole enzymen, ook genetische code.

Externe Structuren van Eukaryotische Cellen

  • Glycocalyx: Niet zo georganiseerd als prokaryotische kapsels; bij cellen zonder celwand. Helpt bij cel-cel herkenning en communicatie, bescherming tegen uitdroging.

Eukaryotische Celwanden en Cytoplasmatische Membranen

  • Bevatten polysachariden (bv. cellulose bij planten; chitine bij fungi).
  • Cytoplasmatische membranen bij eukaryoten lijken op die van prokaryotische cellen. Sterolen (vb. cholesterol) als componenten van eukaryotische membraansystemen.

(Cyto)plasmamembraan

  • Aanwezig in alle eukaryotische cellen.
  • Selectieve permeabiliteit door middel van transportmechanismes
  • Gelijkende functie als prokaryotische membranen (transport van stoffen, difussie, osmose, actief transport, etc.).
  • Endocytose (fagocytose, pinocytose) en exocytose.

Organellen zonder Membraan

  • Ribosomen: plaats van eiwitsynthese, 80S voor eukaryoten.
  • Cytoskelet: netwerk van vezels.
  • Centriolen en centrosoom: rol in celdeling en celorganisatie.

Flagellen en Cilia

  • Flagellen: langere uitstulpingen.
  • Cilia: kortere en talrijkere uitstulpingen; zowel voortbeweging als transport.

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

Related Documents

Description

Test je kennis over de structuren en functies van bacteriële cellen. Dit quiz behandelt belangrijke concepten zoals gram-positieve en gram-negatieve bacteriën, teichoïnezuur, lipopolysacharide en prokaryote versus eukaryote cellen. Ontdek essentiële kenmerken van bacteriën en hun unieke structuren.

More Like This

Use Quizgecko on...
Browser
Browser