Didactiek Rijles Fase 2a en 2b

Een doel dat de leerling accepteert als haalbaar.

Een doel dat haalbaar is, gegeven middelen en kwaliteiten.

Een doel dat te makkelijk is, wat kan leiden tot ondergewaardeerd voelen.

Een doel dat te moeilijk is, wat stress en frustratie veroorzaakt.

Een doel dat een duidelijk tijdsbestek heeft.

Evaluatie van het leerresultaat, aan de hand van vooraf gestelde leerdoelen.

Evaluatie van de manier waarop het resultaat is bereikt.

Document waar leerresultaten van specifieke onderdelen worden geregistreerd.

De vaardigheden die een leerling moet leren tijdens de rijopleiding om examen te kunnen doen.

De manier van lesgeven waarbij de rij-instructeur de leerling vertelt wat te doen.

Het laten zien van voorbeeldgedrag door de instructeur.

Het evalueren van het leerproces van de leerling om het aan te passen.

De manier waarop de rijinstructeur de les geeft (gedrag van instructeur).

De manier waarop een leerling het beste nieuwe informatie opneemt.

Leerling is passief; veel vertelde informatie wordt snel vergeten.

Leerling ziet exact hoe een handeling moet; goed voor visueel ingestelde leerlingen.

Een gestructureerde manier van lesgeven waarbij de instructeur door vragen te stellen de leerling tot inzichten laat komen.

Het stimuleert actieve betrokkenheid van de leerling, bevordert dieper begrip, en geeft de instructeur inzicht in de leerling zijn denken.

Het kost tijd en is niet geschikt voor drukke verkeerssituaties of grote groepen.

Het gebruik van huiswerkopdrachten zoals video's, praktijkbegeleidingsboekjes en andere hulpmiddelen om de leerling te laten voorbereiden op rijlessen.

Het bevordert het eigen tempo van leren, zorgt voor dieper begrip van de leerstof en laat de leerling actief bezig zijn.

De leerling moet gemotiveerd zijn om de huiswerkopdrachten te maken.

Alle activiteiten die een leerling uitvoert om de leerstof eigen te maken, zoals rijlessen, theorielessen en huiswerkopdrachten.

Hulpmiddelen die het leerproces ondersteunen, zoals video's, praktijkboekjes en foto's.

De fase waarin de leerling de basisvaardigheden van het autorijden leert, zoals sturen, gas geven, remmen en schakelen.

Verkeerssituaties met weinig verkeer en eenvoudige handelingen, zoals rechtdoor rijden, een klein kruispunt oversteken of stoppen.

Verkeerssituaties met meer druk, uitdagingen en complexere handelingen, zoals rotondes, inhaalmanoeuvres en druk kruispuntverkeer.

Het vermogen om vooruit te kijken en de situatie op de weg te beoordelen om te kunnen sturen.

De afstand die een bestuurder tot andere voertuigen houdt.

Een andere auto passeren in een ander rijstrook.

Verplaatsen van de auto naar een andere rijstrook.

Een andere rijstrook kiezen voor bijvoorbeeld een afslag.

De rijinstructeur geeft veel aanwijzingen, leerling volgt deze op. Leerling kijkt al mee, maar is nog sterk afhankelijk van de instructeur.

De rijinstructeur geeft minder aanwijzingen, leerling verwacht zelfstandig handelingen uit te voeren die niet expliciet worden gezegd.

De rijinstructeur geeft geen aanwijzingen. Leerling voert zelfstandig handelingen uit. Hardop denken kan de leerling bewust maken van zijn gedachteproces.

De leerling beheerst het onderdeel in omgevingen die licht afwijken van de normale leeromgeving.

De leerling beheerst het onderdeel in complexere of uitdagendere situaties.

Een instructie die gegeven wordt voordat de handeling is uitgevoerd.

Een instructie die gegeven wordt nadat de handeling is uitgevoerd.

De stappen bieden structuur en een duidelijk beeld van de voortgang van de leerling, wat helpt om de juiste instructiemethoden te gebruiken.

Een intense vorm van faalangst die de leerling belemmert in zijn prestaties, zelfs in vaardigheden die hij al beheerst. De stress veroorzaakt door negatieve faalangst leidt tot slechtere uitvoering.

Een rijinstructeur kan faalangstleerlingen helpen door met een duidelijke structuur te werken en doelstellingen op te splitsen in kleine, haalbare stapjes. Regelmatige bemoediging en positieve feedback zijn essentieel.

Motivatie die van binnenuit komt. De leerling wil graag zijn rijbewijs halen en is gemotiveerd om veilig te leren autorijden.

Motivatie die van buitenaf komt. De leerling is gemotiveerd door externe factoren, zoals druk van ouders of werkgever.

Een leerling die tijdens de rijles erg zenuwachtig is. Er kan sprake zijn van faalangst, maar dit is niet altijd het geval.

Het is belangrijk om een nerveuze leerling op zijn gemak te stellen om de veiligheid te waarborgen en het leereffect te vergroten. Rustige aanwijzingen en ondersteuning zijn essentieel.

Nerveuze leerlingen kunnen in bepaalde situaties snel en ondoordacht handelen, wat kan leiden tot gevaarlijke verkeerssituaties. Denk aan hard remmen of plotseling sturen.

Door kleine, haalbare stapjes te zetten, ervaart de faalangst leerling succes en wordt zijn zelfvertrouwen versterkt.