Podcast
Questions and Answers
Wat is de belangrijkste functie van een zonula adherens?
Wat is de belangrijkste functie van een zonula adherens?
- Overbrengen van spanningen tussen cellen (correct)
- Communicatie tussen cellen
- Ophouden van de hydrodynamische druk
- Hechting van cellen aan de basale lamina
Waar bevindt een hemidesmosoom zich typisch?
Waar bevindt een hemidesmosoom zich typisch?
- Tussen cellen in het hart
- In de kern van cellen
- Aan de basale zijde van epitheelcellen (correct)
- Aan de apicale zijde van epitheelcellen
Wat kenmerkt een desmosoom?
Wat kenmerkt een desmosoom?
- Het is een gordelvormige structuur
- Het bevindt zich alleen in spierweefsel
- Het heeft een schijfvormige membraanzone (correct)
- Het maakt gebruik van hydrophobe kanalen
Wat is het belangrijkste kenmerk van nexus (gap junction)?
Wat is het belangrijkste kenmerk van nexus (gap junction)?
Welke van de volgende processen valt onder passieve diffusie?
Welke van de volgende processen valt onder passieve diffusie?
Hoe wordt de permeabiliteit van een membraan beïnvloed?
Hoe wordt de permeabiliteit van een membraan beïnvloed?
Wat is het effect van connexine in hartcellen?
Wat is het effect van connexine in hartcellen?
Welk type structuur fungeert voor passieve hechting aan onderliggend weefsel?
Welk type structuur fungeert voor passieve hechting aan onderliggend weefsel?
Wat is het belangrijkste verschil tussen gefaciliteerde diffusie en actief transport?
Wat is het belangrijkste verschil tussen gefaciliteerde diffusie en actief transport?
Welk type transporteiwit is verantwoordelijk voor het transport van meerdere stoffen in dezelfde richting?
Welk type transporteiwit is verantwoordelijk voor het transport van meerdere stoffen in dezelfde richting?
Wat beschrijft het proces van fagocytose het beste?
Wat beschrijft het proces van fagocytose het beste?
Wat is het doel van de mechanismen van vloeibare-fase pinocytose?
Wat is het doel van de mechanismen van vloeibare-fase pinocytose?
Wat is het resultaat van de conformatieverandering van een permease?
Wat is het resultaat van de conformatieverandering van een permease?
Welke type pinocytose betreft het opnemen van vloeistof door minuscule invaginaties van het membraan?
Welke type pinocytose betreft het opnemen van vloeistof door minuscule invaginaties van het membraan?
Wat is een kenmerk van adsorptiepinocytose?
Wat is een kenmerk van adsorptiepinocytose?
Wat is de algemene regel over celgrootte en metabolisme?
Wat is de algemene regel over celgrootte en metabolisme?
Wat bevat de celmembraan voornamelijk?
Wat bevat de celmembraan voornamelijk?
Welke functie heeft de glycocalyx niet?
Welke functie heeft de glycocalyx niet?
Wat betreft de celvorm, welke uitspraak is juist?
Wat betreft de celvorm, welke uitspraak is juist?
Wat zijn cilia en flagellen verantwoordelijk voor?
Wat zijn cilia en flagellen verantwoordelijk voor?
Welke onderdelen vormen de cel volgens de inhoud?
Welke onderdelen vormen de cel volgens de inhoud?
Wat is de functie van integrale eiwitten?
Wat is de functie van integrale eiwitten?
Wat is de structuur van de perifere fibrillen van cilia?
Wat is de structuur van de perifere fibrillen van cilia?
Wat is een functie van de zonula occludens?
Wat is een functie van de zonula occludens?
Wat maakt het apolaire gedeelte van fosfolipiden uniek?
Wat maakt het apolaire gedeelte van fosfolipiden uniek?
Wie speelt een rol in het transmembranair transport?
Wie speelt een rol in het transmembranair transport?
Wat gebeurt er bij contactinhibitie?
Wat gebeurt er bij contactinhibitie?
Waarin verschillen de centrale en perifere fibrillen van cilia?
Waarin verschillen de centrale en perifere fibrillen van cilia?
Study Notes
Celafmetingen
- Cellen variëren in grootte van 7 tot 40 µm, met uitzonderingen zoals het ei van de struisvogel.
- Celgrootte hangt af van diffusiecapaciteit en controle van de celkern.
- Algemeen geldt: bij lager metabolisme is de cel groter.
- Celvolume is onafhankelijk van de grootte van het organisme.
Celvorm
- De vorm van cellen varieert, zoals bij leucocyten en macrofagen (vrije cellen).
- Constante vormen komen voor bij meercellige organismen, bijvoorbeeld zaadcellen en epitheelcellen.
Celbouw
- Cel bestaat uit drie hoofdcomponenten: celmembraan, cytoplasma met celorganellen, en de celkern.
Celmembraan
- Dikte van de celmembraan is ongeveer 7,5 nm.
- Bevat een dubbele laag lipiden en globulaire eiwitten.
Lipiden
- Fosfolipiden, zoals fosfatidylcholine en fosfatidylethanolamine, vormen een dubbele laag.
- Polaire (hydrofiele) delen zijn gericht naar het waterige milieu, terwijl apolaire (hydrofoob) delen naar het midden van de membraan wijzen.
Eiwitten in de Celmembraan
- Eiwitten zijn niet alleen aan het oppervlak aanwezig en zijn verdeeld volgens een mozaïekpatroon.
- Te onderscheiden in integrale eiwitten (die de membraan overspannen) en perifere eiwitten (aan de binnen- of buitenzijde).
- Eiwitten vervullen diverse functies, waaronder structurele steun, transport, ionenkanalen, receptoren en enzymactiviteit.
Glycocalyx
- Dunne filamentachtige laag die de buitenzijde van de celmembraan bedekt.
- Bestaat voornamelijk uit glycoproteïnen en een klein deel glycolipiden.
- Functies omvatten bescherming, transmembranair transport, celadhesie, contactinhibitie en herkenning.
Speciale Vormingen
- Microvilli en cilia zijn te vinden aan de extracellulaire ruimte.
- Intercellulaire verbindingen omvatten zonula occludens, zonula adhaerens, macula adhaerens, hemidesmosomen en nexus (gap junction).
Cilia en Flagellen
- Gespecialiseerde structuren met gecontroleerde beweeglijkheid.
- Bestaan uit microtubuli en zijn geconfigureerd met een basaal lichaamtje (kinetosoom).
- Een dwarsdoorsnede toont 9 groepen perifere fibrillen en 2 centrale fibrillen.
Zonula Occludens
- Sluit intercellulaire spleten af en is gordelvormig rond de cel.
- Verleent plasticiteit en kan variëren in hechting afhankelijk van functie.
Zonula Adhaerens
- Parallel aan de intercellulaire spleet met microfilamenten aan de cytoplasmatische zijde.
- Functie: het overbrengen van mechanische spanningen tussen cellen.
Macula Adhaerens (Desmosoom)
- Schijfvormige verbindingen die microfilamenten bevatten en fungeren als hechtingsstructuren.
Hemidesmosomen
- Halve desmosomen die voorkomen aan de basale zijde van epitheelcellen.
- Dienen voor hechting aan de lamina basalis en verdeling van mechanische druk.
Nexus (Gap Junction)
- Hydrofiele kanaaltjes tussen cellen, bestaan uit connexine en faciliteren celcommunicatie.
- Zorgt voor passage van laag-moleculaire verbindingen en verklaart lage elektrische weerstand.
Transportmechanismen
- Diffusie: Passieve diffusie volgt concentratie- of elektrische gradiënten.
- Transporteiwitten: Voor stoffen die niet of moeilijk door de membraan kunnen. Bestaan uit gefaciliteerde diffusie en actief transport.
- Endocytose en Exocytose: Mechanismen voor opname en afgifte van grote moleculen zonder door de membraan te moeten.
- Osmose: Doorlatendheid van de membraan voor water afhankelijk van concentraties.
Endocytose
- Fagocytose: Opname van grotere deeltjes door vorming van pseudopodia.
- Pinocytose: Opname van vloeistofdruppels of kleinere deeltjes, met varianten als macropinocytose en micropinocytose.
- Mechanismen kunnen selectief of niet-selectief zijn, afhankelijk van de aard van de opname.
Transporteiwitten
- Type I: Gefaciliteerde diffusie zonder extra energie, Type II: Actief transport met energiebehoefte.
- Transporteiwitten kunnen uniport (één substans), symport (meerdere in dezelfde richting) en antiport (meerdere in tegengestelde richting) zijn.
Studying That Suits You
Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.
Related Documents
Description
Deze quiz test je kennis over cytologie, inclusief celafmetingen en celvorm. Verken de microscopische wereld van cellen en hun variaties. Ontdek hoe deze factoren samenhangen met metabolisme en functie.