Cytologie en Histologie Deel 1: Celmembraan PDF

Summary

Dit document beschrijft de structuur en functies van het celmembraan, inclusief lipiden, eiwitten, de glycocalyx en speciale vormingen. Het gaat in op verschillende transportmechanismen zoals diffusie, transporteiwitten, endocytose, exocytose en osmose.

Full Transcript

24/09/2024 CYTOLOGIE EN HISTOLOGIE DEEL 1: CYTOLOGIE 1 Celafmetingen  Microscopische afmetingen  7 tot 40 m  soms groot: vb. ei van struisvogel (= 1 cel)  grootte afh. van:  diffusiemogeli...

24/09/2024 CYTOLOGIE EN HISTOLOGIE DEEL 1: CYTOLOGIE 1 Celafmetingen  Microscopische afmetingen  7 tot 40 m  soms groot: vb. ei van struisvogel (= 1 cel)  grootte afh. van:  diffusiemogelijkheid  controle van kern  algemene regel: hoe lager metabolisme, hoe groter de cel  celvolume: onafhankelijk van grootte organisme 2 Celvorm  Wisselend: vb. leucocyten, macrofagen (vrije cellen)  constant: vb. zaadcel (vrije cel), en algemeen de vaste cellen van een meercellig organisme: vb. epitheelcellen 3 1 24/09/2024 Celbouw  Drie grote delen:  Celmembraan  Cytoplasma, met de verschillende celorganellen  Nucleus (= celkern) 4 Celmembraan  Dikte: + 7,5 nm  Oplossing van:  georiënteerde lipiden  globulaire eiwitten 5 Lipiden  Fosfolipiden:  fosfatidylcholine  fosfatidylethanolamine  Vormen een dubbele laag:  polair-hydrofiel gedeelte (de fosfaatgroepen) gericht naar waterig milieu  apolair-hydrofoob gedeelte (de vetzuurketens) gericht naar het midden van membraan 6 2 24/09/2024 Eiwitten  Komen niet enkel voor aan oppervlak  geen continue laag  verdeeld volgens mozaiek patroon  Onderscheid tussen:  integrale eiwitten: overspannen membraan  perifere eiwitten: aan buiten- of binnenzijde  Bevatten polaire en apolaire delen 7 De celmembraan 8 Eiwitten  Functies:  structureel (als bouwelement)  transportproteïnen (carriers)  ionenkanalen  pompen  receptoren  enzymen 9 3 24/09/2024 Glycocalyx  Celmembraan langs buitenzijde bedekt met dunne filamenteuse laag: glycocalyx  Bestaat uit vertakte filamenten aanwezig op eiwitten  Grootste deel: glycoproteïnen  Een klein deel: glycolipiden 10 Glycocalyx 11 Glycocalyx  Functie:  bescherming (tegen fysische en chemische invloeden)  rol in transmembranair transport  celadhesie  contactinhibitie  herkenning (oppervlakte-antigenen) 12 4 24/09/2024 Speciale vormingen  Aan extracellulaire ruimte:  Microvilli  Cilia  Aan de intercellulaire ruimte:  Zonula occludens  Zonula adhaerens  Macula adhaerens  Hemidesmosomen  Nexus of gap junction 13 Microvilli 14 Cilia en flagellen  Gespecialiseerde en complexe structuren  gecoördineerde beweeglijkheid  ingeplant op een basaal lichaampje  Dwarse doorsnede:  9 groepen van perifere fibrillen  2 centrale fibrillen 15 5 24/09/2024 Cilia en flagel 16 Cilia en flagellen  Perifere fibrillen:  microtubuli-duplet: sub-fibril A (13 uniteiten) sub-fibril B (10-11 uniteiten; deel van wand is gemeenschappelijk met sub-fibril A)  sub-fibril A: bezit “zij-armen”, reikend tot aan naburig duplet  zij-armen: dyneïne (ATP-ase activiteit) 17 Cilia en flagellen  Centrale fibrillen:  omgeven door een speciale gestructureerde mantel met “spaken” verbonden aan sub-fibril A  spaken verteerbaar door trypsine  Aan basis cilium:  kinetosoom of basaal lichaam 18 6 24/09/2024 Cilia en flagellen  Kinetosoom:  perifere wand: cylinder met 9 triplets van microtubuli  distaal: cylinder dicht  proximaal: open en wortels 19 Flagel spermatozoa 20 Bacteriele flagel 21 7 24/09/2024 Zonula occludens  Gordelvormig rond cel  sluit intercellulaire spleet af tegen een lumen (darmlumen)  puntvormige contacten tussen de buitenbladen van celmembranen  vertoont een zeer grote plasticiteit  afh. van functie hechting steviger of losser 22 Zonula occludens 23 Zonula adhaerens  Gordelvormig rond cel  membranen verlopen strikt parallel met intercellulaire spleet gevuld met fijn filamenteus materiaal  aan cytoplasmatische zijde: dikke laag ineengevlochten microfilamenten (actine)  functie: overbrengen van spanningen tussen cellen 24 8 24/09/2024 Zonula adherens 25 Zonula adhaerens 26 Macula adhaerens of desmosoom  Schijfvormige membraanzone  vrij analoog aan zonula adhaerens  vlak tegen cytoplasmatisch blad elektronendense plaat: hierin lopen microfilamenten (niet contractiele tonofilamenten) met een haarspeldbocht 27 9 24/09/2024 Laag is ondoordringbaar Desmosoom 28 Hemidesmosoom  Halve desmosomen  Voorkomen:  aan basale zijde van epitheelcellen  Functie:  hechting aan onderliggend lamina basalis  verdeling van mechanische druk of kracht over een groot oppervlak op passieve wijze 29 Hemidesmosoom Hemidesmosoom 30 10 24/09/2024 Vb: in hart Nexus (gap junction) Cellen die gehecht zijn aan elkaar  Hydrofiele kanaaltjes ingebouwd in nexus bestaat uit connectinne membraan tussen twee cellen Hartvaatziekte — connexinne is niet goed ( niet in synchroon )  communicatiebuis:  passage van laag-moleculaire verbindingen  verklaart lage elektrische weerstand 31 Gap junction 32 Transport  Diffusie  Transporteiwitten  Endocytose en exocytose  Osmose 33 11 24/09/2024 Diffusie  Passieve diffusie kan enkel volgens de concentratiegradiënt en/of elektrische gradiënt  Permeabiliteit is afh. van:  grootte  lading  vetoplosbaarheid 34 Transporteiwitten  Niet of weinig permeabele stoffen: via gespecialiseerde mechanismen  Verloop:  binding substraat op permease  gevolg: conformatieverandering  substraat verschuift van ingang naar uitgang 35 Transporteiwitten  Niet of weinig permeabele stoffen: via gespecialiseerde mechanismen  Verloop:  binding substraat op permease  gevolg: conformatieverandering  substraat verschuift van ingang naar uitgang 36 12 24/09/2024 Transporteiwitten  Transportwijze (2 typen):  Type I: gefaciliteerde diffusie (geen extra energie)  Type II: actief transport (energie nodig)  Soorten transporteiwitten:  uniport: transport van 1 substantie  symport: transport van meerdere in dezelfde richting  antiport: transport van meerdere in tegengestelde richting 37 Transport 38 Endocytose en exocytose  Opname of afgave van grote moleculen zonder door celmembraan te passeren  Endocytose:  fagocytose: opname grotere partikels hierbij vorming pseudopodia omsluiten materiaal en vormen vesikel (= fagosoom) 39 13 24/09/2024 Endocytose en exocytose  Endocytose:  pinocytose: opname van vloeistofdruppels of kleinere partikels macropinocytose: analoog mat fagocytose micropinocytose: opname vloeistof door miniscule invaginaties van membraan  mechanismen: vloeibare-fase pinocytose adsorptiepinocytose 40 Endocytose  Vloeibare-fase pinocytose:  niet selectief  opgeloste stof samen met oplosmiddel opgenomen  stukje plasmamembraan morfologisch niet gespecialiseerd  vesikel = smooth concourted vesicle  Adsorptiepinocytose:  vesiculaire invaginaties gecoat met fijne “haartjes” en glycocalyx  aard en conc. afh. van aantal en affiniteit 41 Endocytose en exoxytose 42 14 24/09/2024 Exocytose 43 Osmose  Twee belangrijke voorwaarden:  semi-permeabiliteit  verschil in osmotische waarde tussen vloeistofcompartimenten Hypertoon: Osm. waarde extracell. > intracell. Isotoon: Osm. waarde extracell. = intracell. Hypotoon: Osm. waarde extracell. < intracell. hemolyse 44 Osmose 45 15

Use Quizgecko on...
Browser
Browser