Biologie: Kenmerken van Leven en Cellen

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Welke eigenschap behoort niet tot de vier basiskenmerken van levende organismen?

  • Metabolisme
  • Reproductie
  • Groei
  • Fotosynthese (correct)

Prokaryote cellen hebben een celkern.

False (B)

Noem twee voorbeelden van eukaryote organismen.

Planten en dieren

De __________ is een gelatineuze laag die de cel omgeeft en een functie heeft in bescherming en aanhechting.

<p>glycocalyx</p> Signup and view all the answers

Koppel de externe structuren van bacteriële cellen aan hun functies:

<p>Flagellen = Beweging Pili = Aanhechting Fimbriae = Biofilmvorming Glycocalyx = Bescherming tegen uitdroging</p> Signup and view all the answers

Wat is de functie van cilia in een cel?

<p>Transport van stoffen langs het celoppervlak (B), Voortbeweging van de cel (D)</p> Signup and view all the answers

De nucleaire envelop is opgebouwd uit één enkele membraanlaag.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Welke structuur in de cel is verantwoordelijk voor eiwitsynthese?

<p>Ribosomen</p> Signup and view all the answers

Wat is een kenmerk van de Gram-positieve bacteriële celwand?

<p>Bevat teichoïnezuur (D)</p> Signup and view all the answers

Het cytoskelet is opgebouwd uit microtubuli, microfilamenten en __________.

<p>intermediaire filamenten</p> Signup and view all the answers

Gram-negatieve bacteriën kleuren paars tijdens de gram-kleuring.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Koppel de volgende structuren aan hun functies:

<p>Centriolen = Rol bij mitose en cytokinese Nucleus = Bevat DNA Endoplasmatisch reticulum = Netwerk van buisjes en zakjes Ribosomen = Eiwitsynthese</p> Signup and view all the answers

Wat is de functie van Lipide A binnen de lipopolysachariden (LPS)?

<p>Het verankert het LPS in de buitenmembraan.</p> Signup and view all the answers

De ____________ in de Gram-negatieve celwand bevindt zich in de periplasmatische ruimte.

<p>peptidoglycaan</p> Signup and view all the answers

Koppel de onderdelen van de lipopolysachariden aan hun functies:

<p>Lipide A = Verankert LPS in de buitenmembraan Core polysacharide = Stabiliteit O-polysacharide = Antigenic variatie</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende stoffen bewegen zich door gefaciliteerde diffusie?

<p>Glucose (B)</p> Signup and view all the answers

Osmose verwijst naar de beweging van watermoleculen tegen hun concentratiegradient.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is het nut van endosporen voor bacteriën?

<p>Overleven van ongunstige omgevingsomstandigheden.</p> Signup and view all the answers

De ______ is het vloeibare deel van het cytoplasma waarin het DNA wordt gevonden.

<p>cytosol</p> Signup and view all the answers

Koppel de transportprocessen aan hun eigenschappen:

<p>Diffusie = Beweging van moleculen langs hun elektrochemische gradiënt Actief transport = Energie in de vorm van ATP wordt gebruikt Faciliteerde diffusie = Gebruik van kanalen of drager-eiwitten Groepstranslocatie = Substantie wordt chemisch veranderd tijdens transport</p> Signup and view all the answers

Wat is een voorbeeld van passief transport?

<p>Gefaciliteerde diffusie (D)</p> Signup and view all the answers

In een hypertone oplossing migreert water de cel in.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is het belangrijkste kenmerk van een isotone oplossing?

<p>De concentraties in de oplossing zijn gelijk binnen en buiten de cel.</p> Signup and view all the answers

De beweging van water door een selectief permeabel membraan wordt genoemd _______.

<p>osmose</p> Signup and view all the answers

Koppel de volgende transportprocessen aan hun beschrijvingen:

<p>Diffusie = Beweging van stoffen van hoge naar lage concentratie Osmose = Beweging van water over een membraan Actief transport = Transport met energie (ATP) vereist Gefaciliteerde diffusie = Transport met behulp van transporteiwitten</p> Signup and view all the answers

Welk proces maakt gebruik van het transporteiwit en vereist energie?

<p>Actief transport (D)</p> Signup and view all the answers

Met actieve processen wordt energie (ATP) verbruikt.

<p>True (A)</p> Signup and view all the answers

Wat gebeurt er met water in een hypotone oplossing?

<p>Water migreert in de cel.</p> Signup and view all the answers

Wat voor soort ribosomen hebben prokaryoten?

<p>70S (D)</p> Signup and view all the answers

Glycocalyx is uitsluitend aanwezig in prokaryote cellen.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is de functie van fimbriae in archaea?

<p>Hechting aan oppervlakken</p> Signup and view all the answers

De celwanden van archaea zijn niet opgebouwd uit ______.

<p>peptidoglycaan</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende eigenschappen is kenmerkend voor eukaryote cellen?

<p>Hebben glad endoplasmatisch reticulum (B)</p> Signup and view all the answers

Eukaryote cellen hebben een unieke celwand die uitsluitend uit chitine bestaat.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat zijn de belangrijkste componenten van het cytoplasma van archaea?

<p>Circulair DNA en 70S ribosomen</p> Signup and view all the answers

Eukaryote celmembranen bevatten ______ als een component.

<p>sterolen</p> Signup and view all the answers

Wat voor type bindingen worden gebruikt in de cytoplasmatische membranen van archaea?

<p>Ether bindingen (A)</p> Signup and view all the answers

Wat is een functie van de bacteriële celwand?

<p>Ondersteunen van de celstructuur (B)</p> Signup and view all the answers

De celwand van bacteriën speelt geen rol bij de interactie met de omgeving.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Welke stof kunnen antibiotica gericht aanvallen in de bacteriële celwand?

<p>Peptidoglycaan</p> Signup and view all the answers

De celwand van bacteriën biedt weerstand tegen __________ stresses.

<p>mechanische</p> Signup and view all the answers

Koppel de bacteriële celwandstructuren aan hun functies:

<p>Peptidoglycaan = Biedt structuur en stabiliteit LPS = Identificatie van pathogene bacteriën Gram-positief = Dikte van celwand Gram-negatief = Tweelaags celwanddesign</p> Signup and view all the answers

Wat is de belangrijkste functie van de bacteriële celwand?

<p>Osmotische bescherming (C)</p> Signup and view all the answers

Gram-positieve celwanden zijn dunner dan Gram-negatieve celwanden.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Noem twee componenten van peptidoglycaan.

<p>N-acetylglucosamine (NAG) en N-acetylmuramic acid (NAM)</p> Signup and view all the answers

De __________ in de celwand van Gram-negatieve bacteriën omvat een dunne laag peptidoglycaan.

<p>buitenste membraan</p> Signup and view all the answers

Koppel de type celwand aan hun karakteristieken:

<p>Gram-positief = Dikke peptidoglycanlaag met teichoïnezuren Gram-negatief = Dunne peptidoglycanlaag met lipopolysacchariden Peptidoglycaan = Herhaalde disaccharide-eenheden</p> Signup and view all the answers

Welk van de volgende is een kenmerk van lipopolysacchariden (LPS) in Gram-negatieve bacteriën?

<p>Ze kunnen als endotoxinen functioneren. (D)</p> Signup and view all the answers

Teichoïnezuren zijn alleen te vinden in de celwanden van Gram-negatieve bacteriën.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat maakt Gram-negatieve bacteriën resistenter tegen antibiotica?

<p>Hun dunne peptidoglycanlaag en buitenste membraan.</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Kenmerken van het leven

Alle levende wezens bezitten ten minste vier kenmerken: groei, reproductie, responsiviteit en metabolisme.

Prokaryotische cellen

Prokaryotische cellen missen een celkern en interne structuren omgeven door fosfolipidemembranen. Ze zijn typisch kleiner dan eukaryotische cellen.

Eukaryotische cellen

Eukaryotische cellen bezitten een celkern en hebben interne membraangebonden organellen. Ze zijn over het algemeen groter dan prokaryotische cellen.

Glycocalyx

Een glycocalyx is een gelatineuze laag die een bacterie omhult. Het bestaat uit polysachariden en/of polypeptiden en kan twee vormen aannemen: een kapsel of een slijmlaag.

Signup and view all the flashcards

Kapsel vs. slijmlaag

Een kapsel is een duidelijk georganiseerde en stevig verbonden glycocalyx, terwijl een slijmlaag ongeorganiseerd en los is. Beide types kunnen bescherming bieden tegen uitdroging, aanhechting aan oppervlakken en afweer van het immuunsysteem van de gastheer.

Signup and view all the flashcards

Diffusie

Het proces waarbij moleculen door het celmembraan bewegen van een gebied met een hoge concentratie naar een gebied met een lage concentratie, zonder dat de cel energie verbruikt.

Signup and view all the flashcards

Gefaciliteerde diffusie

Het proces waarbij moleculen door het celmembraan bewegen van een gebied met een hoge concentratie naar een gebied met een lage concentratie, met behulp van speciale kanalen of dragereiwitten.

Signup and view all the flashcards

Osmose

Het proces waarbij watermoleculen door een semipermeabel membraan bewegen van een gebied met een hoge waterconcentratie naar een gebied met een lage waterconcentratie.

Signup and view all the flashcards

Actief transport *

Cellen die een proces gebruiken om stoffen tegen hun concentratiegradiënt te verplaatsen, wat energie in de vorm van ATP vereist.

Signup and view all the flashcards

Groepstranslocatie

Een speciaal type actief transport waarbij een stof wordt gemodificeerd tijdens het transport door het celmembraan.

Signup and view all the flashcards

Isotone oplossing

Een oplossing met dezelfde concentratie opgeloste stoffen als binnen de cel. Er is geen netto beweging van water.

Signup and view all the flashcards

Hypotone oplossing

Een oplossing met een lagere concentratie opgeloste stoffen dan binnen de cel. Water migreert de cel in.

Signup and view all the flashcards

Hypertone oplossing

Een oplossing met een hogere concentratie opgeloste stoffen dan binnen de cel. Water migreert de cel uit.

Signup and view all the flashcards

Uniport

Een vorm van actief transport waarbij een transporteiwit één type stof in één richting vervoert.

Signup and view all the flashcards

Antiport

Een vorm van actief transport waarbij een transporteiwit twee stoffen in tegengestelde richtingen vervoert.

Signup and view all the flashcards

Gram-positieve celwand: kenmerken

De celwand van gram-positieve bacteriën is relatief dik en bestaat voornamelijk uit peptidoglycaan. Daarnaast bevat het teichoïnezuur en lipoteichoïnezuur. Lipoteichoïnezuur verbindt de celwand met het plasmamembraan, terwijl teichoïnezuur aan het peptidoglycaan bindt. Beide dragen een negatieve lading, reguleren de beweging van kationen en versterken de celwand.

Signup and view all the flashcards

Gram-kleuring: gram-positief

Tijdens de gram-kleuring wordt kristalviolet door de dikke peptidoglycaanlaag vastgehouden, waardoor de gram-positieve bacteriën paars kleuren.

Signup and view all the flashcards

Gram-negatieve celwand: structuur

De celwand van gram-negatieve bacteriën is dunner en bevat een geringere hoeveelheid peptidoglycaan. Dit bevindt zich in de periplasmatische ruimte tussen het plasmamembraan en het buitenmembraan.

Signup and view all the flashcards

Gram-negatieve celwand: buitenste laag

Het buitenmembraan van gram-negatieve bacteriën is opgebouwd uit fosfolipiden, lipoproteïnen en lipopolysachariden (LPS). Porinen, proteïnen in het buitenmembraan, vormen tunnels voor transport. Tijdens de gram-kleuring wordt kristalviolet niet vastgehouden, waardoor gram-negatieve bacteriën rood/roze kleuren.

Signup and view all the flashcards

LPS: structuur en functie

LPS (lipopolysacharide) is een belangrijk onderdeel van het buitenmembraan van gram-negatieve bacteriën. Het bestaat uit drie delen: lipide A, core polysacharide en O-polysacharide. Lipide A verankert het LPS in het membraan en activeert het immuunsysteem. Core polysacharide geeft stabiliteit, terwijl O-polysacharide een belangrijke rol speelt bij de antigene variatie tussen soorten.

Signup and view all the flashcards

Wat zijn cilia?

Een kleine, haarachtige structuur op het oppervlak van een cel, bestaande uit microtubuli. Ze zijn georganiseerd in een '9 + 2' configuratie, waarbij 9 paren microtubuli een ring vormen rond 2 centrale microtubuli. Cilia zorgen voor voortbeweging of bewegen substanties langs het cel oppervlak.

Signup and view all the flashcards

Wat zijn ribosomen?

Een organel dat verantwoordelijk is voor de eiwitsynthese in cellen. Ribosomen bestaan uit twee subeenheden, een grote (60S) en een kleine (40S) subeenheid, die samenwerken om mRNA te vertalen in een aminozuurketen.

Signup and view all the flashcards

Wat is het cytoskelet?

Een netwerk van eiwitvezels in het cytoplasma van een cel. Het cytoskelet geeft vorm aan de cel, verankert organellen en zorgt voor beweging. Het bestaat uit drie soorten vezels: microtubuli, microfilamenten en intermediaire filamenten.

Signup and view all the flashcards

Wat zijn centriolen?

Een klein, cilindervormig organel dat een belangrijke rol speelt bij de celverdeling, de vorming van cilia en flagella. Centriolen zijn georganiseerd in paren en bevinden zich in het centrosoom.

Signup and view all the flashcards

Wat is de kern van een cel?

Het grootste organel in een eukaryote cel, dat het genetisch materiaal (DNA) bevat. De kern is omgeven door een membraan, de kernmembraan, en bevat het nucleoplasma, waar het DNA zich bevindt.

Signup and view all the flashcards

Sporulatie

De vorming van een endospoor. Endosporen zijn inactieve structuren die een bacterie in staat stellen om te overleven in ongunstige omstandigheden.

Signup and view all the flashcards

Ontkieming/germinatie

Het proces waarbij een endospoor terugkeert naar zijn vegetatieve vorm, een actieve cel.

Signup and view all the flashcards

Ribosomen

Kleine, bolvormige organellen die verantwoordelijk zijn voor de eiwitsynthese in de cel.

Signup and view all the flashcards

Cytoskelet

Een netwerk van eiwitvezels dat verantwoordelijk is voor de vorm, beweging en deling van een cel.

Signup and view all the flashcards

Flagella

Een staart-achtige structuur die archaea helpt te bewegen.

Signup and view all the flashcards

Fimbriae

Kleine haartjes die helpen bij het hechten aan oppervlakken.

Signup and view all the flashcards

Hami

Een specifieke vorm van fimbriae die archaea helpen aan oppervlakken te blijven.

Signup and view all the flashcards

Celwand (archaea)

Een stevige laag die archaea beschermt en vorm geeft.

Signup and view all the flashcards

Cytoplasmatisch membraan (archaea)

Het membraan dat de cel omsluit en de beweging van stoffen regelt.

Signup and view all the flashcards

Celwand (bacteriën)

De stevige buitenlaag van een bacteriecel die verantwoordelijk is voor de vorm, bescherming en interactie met de omgeving.

Signup and view all the flashcards

Peptidoglycaan

Een uniek type celwandstructuur dat alleen voorkomt in bacteriën. Het geeft de celwand zijn sterkte en vorm.

Signup and view all the flashcards

Gram-kleuring

Een techniek die gebruik maakt van verschillende kleurstoffen om bacteriën in te delen in twee groepen: gram-positieve en gram-negatieve bacteriën.

Signup and view all the flashcards

Gram-positieve bacteriën

Een dikke laag peptidoglycaan in de celwand van een bacterie, die ervoor zorgt dat de bacterie paars kleurt bij de gram-kleuring.

Signup and view all the flashcards

Gram-negatieve bacteriën

Een dunne laag peptidoglycaan in de celwand van een bacterie, die ervoor zorgt dat de bacterie roze/rood kleurt bij de gram-kleuring.

Signup and view all the flashcards

Wat is de functie van de bacteriële celwand?

De celwand van bacteriën is een stevige structuur die de cel beschermt tegen osmotische druk en vorm geeft. Deze wand bestaat uit een complexe laag peptidoglycaan, uniek voor bacteriën.

Signup and view all the flashcards

Wat zijn de kenmerken van een gram-positieve celwand?

Gram-positieve bacteriën bezitten een dikke celwand, bestaande uit meerdere lagen peptidoglycaan. Daarnaast bevatten ze teichoïnezuren en lipoteichoïnezuren.

Signup and view all the flashcards

Wat zijn teichoïnezuren en lipoteichoïnezuren?

Teichoïnezuren en lipoteichoïnezuren zijn polymeren die in de celwand van gram-positieve bacteriën zitten. Ze dragen bij aan de celwandstructuur en kunnen ook een rol spelen in celsignalering.

Signup and view all the flashcards

Wat zijn de kenmerken van een gram-negatieve celwand?

Gram-negatieve bacteriën hebben een dunnere celwand dan gram-positieve bacteriën, met een kleinere peptidoglycaanlaag. De peptidoglycaanlaag zit tussen het celmembraan en een buitenmembraan.

Signup and view all the flashcards

Welke belangrijke component zit er in het buitenmembraan van gram-negatieve bacteriën?

Gram-negatieve bacteriën hebben een buitenmembraan dat lipopolysachariden (LPS) bevat. LPS kan fungeren als endotoxine, het immuunsysteem van de gastheer activeren wanneer de celwand wordt beschadigd.

Signup and view all the flashcards

Waaruit is peptidoglycaan opgebouwd?

Peptidoglycaan is de basisstructuur van de celwand en bestaat uit herhalende disacharide-eenheden. Deze eenheden bestaan uit N-acetylglucosamine (NAG) en N-acetylmuramic acid (NAM), waaraan peptides zijn gebonden.

Signup and view all the flashcards

Wat is de belangrijkste functie van peptidoglycaan?

Peptidoglycaan zorgt ervoor dat de bacterie niet barst door osmotische druk. De celwand voorkomt dat water de cel in stroomt wanneer er een hoge concentratie stoffen in de cel aanwezig is.

Signup and view all the flashcards

Waarom is de celwand belangrijk voor bacteriën?

De celwand van bacteriën is essentieel voor hun overleving. Het beschermt de bacterie en geeft vorm. Verschillen in de celwandstructuur worden gebruikt om bacteriën te classificeren.

Signup and view all the flashcards

Study Notes

Levensprocessen bij organismen

  • Alle levende organismen vertonen tenminste vier basis eigenschappen: groei, reproductie, responsiviteit en metabolisme.

Kenmerken van het leven en hun verspreiding in microben

  • Groei: Komt voor bij alle bacteriën, archaea en eukaryoten. Virussen vermeerderen zich niet door groei.
  • Reproductie: Komt voor bij alle bacteriën, archaea en eukaryoten. Virussen repliceren zich in gastheercellen.
  • Responsiviteit: Reageren op stimuli. Komt voor bij alle bacteriën, archaea en eukaryoten; virussen reageren in sommige gevallen.
  • Metabolisme: De gecontroleerde chemische reacties in organismen; komt voor bij alle bacteriën, archaea en eukaryoten. Virussen gebruiken het metabolisme van de gastheercellen.
  • Celstructuur: Een membraan-gebonden structuur is aanwezig bij bacteriën, archaea en eukaryoten. Virussen missen een celstructuur.

Prokaryotische en eukaryotische cellen: een overzicht

  • Alle levende wezens bestaan uit één of meerdere cellen. Eencellige micro-organismen zijn de eenvoudigste levende organismen.
  • Cellen kunnen worden ingedeeld als prokaryotisch of eukaryotisch.

Prokaryotische cellen (bacteriën en archaea)

  • Geen celkern
  • Geen interne structuren die door een fosfolipide membraan zijn omgeven.
  • Ze hebben typisch een diameter kleiner dan 1 µm.

Bacteriële celstructuren - Extrinsieke structuren

  • Glycocalyx (kapsel of slijmlaag): Een gelatineuze, slijmerige laag buiten de celwand. Er zijn twee typen: een kapsel (georganiseerd en sterk verbonden) en een slijmlaag (ongeorganiseerd en los). Functies: bescherming tegen uitdroging, hechting aan oppervlakken, vorming van biofilms en bescherming tegen immuuncellen van de gastheer. Voorbeelden omvatten Leuconostoc dextranicum (suikerindustrie) en Streptococcus pneumoniae (pathogeen).
  • Flagellen: Filamenteuze aanhangsels buiten de bacteriële cel die beweging (motiliteit) mogelijk maken. Flagellen bestaan uit drie delen: filament (buitenste deel), haak en basaal lichaam. Ze hebben een antigene werking (H-antigenen). De manier waarop flagella zijn gerangschikt (monotrich, amphitrich, lophotrich, peritrich) beïnvloedt hun bewegingen. Axiale filamenten zijn een type flagellen die endoflagellen zijn, spiraalvormig en komen voor in Spirocheten. Voorbeelden omvatten Treponema pallidum (syfilis) en Borrelia burgdorferi (lymeziekte).
  • Fimbriae: Korte, dunne, borstelachtige structuren op bacteriën die helpen bij hechting aan oppervlakken en vorming van biofilms.
  • Pili: Langere structuren vergelijkbaar met fimbriae, maar vaak specifiek gebruikt voor de overdracht van DNA tussen bacteriecellen (conjugatie). Ook wel bekend als sex pili.
  • Hami: Een specifiek type aanhangsel die aanwezig is bij sommige Archaea en helpt bij hechting. Deze zijn vaak meer complex en vertakter dan fimbriae.

Bacteriële celwand

  • Verleent bacteriën hun karakteristieke vorm
  • Beschermt de celmembraan tegen osmotische lyse
  • Samengesteld uit peptidoglycaan: een polymeer van disachariden (N-acetylglucosamine en N-acetylmuraminezuur) die verbonden zijn door polypeptiden.
  • Er zijn twee typen bacteriële celwanden: grampositieve en gramnegatieve. Grampositieve wanden zijn dikker en bevatten teichoïnezuur en lipotechoïnezuur. Gramnegatieve wanden zijn dunner en bevatten een buitenmembraan met lipopolysachariden (LPS) en porinen. LPS bestaat uit drie delen: Lipide A, een kernpolysacharide en een O-antigeen.

Bacteriële morfologie (vormen)

  • Cellen kunnen verschillende vormen hebben, zoals kokken (rond), bacillen (staafvormig), kokkobacillen (korte staafjes), vibrionen (kommavormig), spirillen (spiraalvormig) en spirocheten (lang, flexibele spiraal).
  • Cellen kunnen zich ook groeperen (paren, ketens) of in groepen van 4 of 8 (tetraden, sarcinae) of in clusters (stafylokokken).

Bacteriën zonder celwand

  • Enkele bacteriën missen een celwand en hebben in plaats daarvan sterolen in hun plasmamembraan. Voorbeelden zijn Mycoplasma.

Cytoplasma van bacteriën

  • Cytosol vormt het vloeibare deel.
  • Bevat DNA (nucleoloïd), circulaire DNA, plasmiden.
  • Bevat ook inclusies (opslagplaatsen, zoals voor vet, zetmeel en verbindingen).

Endosporen

  • Sommige bacteriën kunnen endosporen vormen, dormante structuren die weerstand bieden tegen extreme condities waaronder hitte, uitdroging en chemicaliën. Deze zijn resistent tegen extreme omstandigheden.

Nonmembranous organellen

  • Ribosomen: Plaatsen van eiwitsynthese; prokaryoten hebben 70S ribosomen, eukaryoten 80S ribosomen
  • Cytoskelet: Geeft vorm aan de cel, verankert organellen en is verantwoordelijk voor celdeling en voortbeweging. Het bestaat uit microtubuli, microfilamenten en intermediaire filamenten.
  • Centriolen en centrosoom: Voer een belangrijke rol bij celdeling en de vorming van flagellen en cilia.

Membranaire organellen

  • Nucleus (celkern): Grootste organel, bevat het meeste DNA, gestructureerd in chromatine en chromosomen. Het is omgeven door een dubbele membraan.
  • Endoplasmatisch reticulum (ER): Transportsysteem in de cel. Ruw ER heeft ribosomen voor eiwitsynthese, glad ER voor vetproductie en transport.
  • Golgi-apparaat: Bewerkt eiwitten en vetten afkomstig van het ER en verpakt ze in secretorische blaasjes voor transport naar andere celdelen of de buitenkant van de cel.
  • Lysosomen, peroxisomen, vacuolen en vesikels: Opslag en transport van chemicaliën in de cel. Kunnen nutriënten opslaan. Lysosomen bevatten afbraakeiwitten, peroxisomen enzymen voor afbraak giftige elementen.

Mitochondriën

  • Energetische centra van de cel dat ATP produceert. Ze bevatten een dubbel membraan met plooiingen (cristae). De matrix bevat 70S ribosomen en circulair DNA.

Chloroplasten

  • Licht capterende structuren voor fotosynthese. Ze hebben een dubbel membraan, eigen DNA en 70S ribosomen.

Eukaryotische celwanden en cytoplasmatische membranen

  • Celwanden komen voor bij planten, schimmels, algen en sommige protozoa. Ze zijn samengesteld uit verschillende polysachariden (cellulose bij planten, chitine of glucomannaan bij schimmels).
  • Membranen zijn aanwezig bij alle eukaryote cellen en vertonen overeenkomsten met prokaryotische cellen, maar met verschillen in sterolen.

(Cyto)plasmamembraan van eukaryoten

  • Gelijkend in functie aan prokaryotische membranen, maar selectief permeabel. Enzymen en eiwitten reguleren de doorgang van moleculen.
  • Endocytose (fagocytose en pinocytose), het opnemen van vaste en vloeibare substanties dmv celmembraan.
  • Diverse beweeglijke organellen (flagellen en cilia). Ribosomen komen vrij in het cytoplasma voor en zijn verbonden met het endoplasmatisch reticulum. Een uitgebreid cytoskelet vormt de cel, ondersteund door microtubuli, microfilamenten en intermediaire filamenten.

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

Related Documents

More Like This

Use Quizgecko on...
Browser
Browser