Biologie: Kenmerken van Leven en Cellen
50 Questions
0 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Welke eigenschap behoort niet tot de vier basiskenmerken van levende organismen?

  • Metabolisme
  • Reproductie
  • Groei
  • Fotosynthese (correct)
  • Prokaryote cellen hebben een celkern.

    False

    Noem twee voorbeelden van eukaryote organismen.

    Planten en dieren

    De __________ is een gelatineuze laag die de cel omgeeft en een functie heeft in bescherming en aanhechting.

    <p>glycocalyx</p> Signup and view all the answers

    Koppel de externe structuren van bacteriële cellen aan hun functies:

    <p>Flagellen = Beweging Pili = Aanhechting Fimbriae = Biofilmvorming Glycocalyx = Bescherming tegen uitdroging</p> Signup and view all the answers

    Wat is de functie van cilia in een cel?

    <p>Transport van stoffen langs het celoppervlak</p> Signup and view all the answers

    De nucleaire envelop is opgebouwd uit één enkele membraanlaag.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Welke structuur in de cel is verantwoordelijk voor eiwitsynthese?

    <p>Ribosomen</p> Signup and view all the answers

    Wat is een kenmerk van de Gram-positieve bacteriële celwand?

    <p>Bevat teichoïnezuur</p> Signup and view all the answers

    Het cytoskelet is opgebouwd uit microtubuli, microfilamenten en __________.

    <p>intermediaire filamenten</p> Signup and view all the answers

    Gram-negatieve bacteriën kleuren paars tijdens de gram-kleuring.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Koppel de volgende structuren aan hun functies:

    <p>Centriolen = Rol bij mitose en cytokinese Nucleus = Bevat DNA Endoplasmatisch reticulum = Netwerk van buisjes en zakjes Ribosomen = Eiwitsynthese</p> Signup and view all the answers

    Wat is de functie van Lipide A binnen de lipopolysachariden (LPS)?

    <p>Het verankert het LPS in de buitenmembraan.</p> Signup and view all the answers

    De ____________ in de Gram-negatieve celwand bevindt zich in de periplasmatische ruimte.

    <p>peptidoglycaan</p> Signup and view all the answers

    Koppel de onderdelen van de lipopolysachariden aan hun functies:

    <p>Lipide A = Verankert LPS in de buitenmembraan Core polysacharide = Stabiliteit O-polysacharide = Antigenic variatie</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende stoffen bewegen zich door gefaciliteerde diffusie?

    <p>Glucose</p> Signup and view all the answers

    Osmose verwijst naar de beweging van watermoleculen tegen hun concentratiegradient.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Wat is het nut van endosporen voor bacteriën?

    <p>Overleven van ongunstige omgevingsomstandigheden.</p> Signup and view all the answers

    De ______ is het vloeibare deel van het cytoplasma waarin het DNA wordt gevonden.

    <p>cytosol</p> Signup and view all the answers

    Koppel de transportprocessen aan hun eigenschappen:

    <p>Diffusie = Beweging van moleculen langs hun elektrochemische gradiënt Actief transport = Energie in de vorm van ATP wordt gebruikt Faciliteerde diffusie = Gebruik van kanalen of drager-eiwitten Groepstranslocatie = Substantie wordt chemisch veranderd tijdens transport</p> Signup and view all the answers

    Wat is een voorbeeld van passief transport?

    <p>Gefaciliteerde diffusie</p> Signup and view all the answers

    In een hypertone oplossing migreert water de cel in.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Wat is het belangrijkste kenmerk van een isotone oplossing?

    <p>De concentraties in de oplossing zijn gelijk binnen en buiten de cel.</p> Signup and view all the answers

    De beweging van water door een selectief permeabel membraan wordt genoemd _______.

    <p>osmose</p> Signup and view all the answers

    Koppel de volgende transportprocessen aan hun beschrijvingen:

    <p>Diffusie = Beweging van stoffen van hoge naar lage concentratie Osmose = Beweging van water over een membraan Actief transport = Transport met energie (ATP) vereist Gefaciliteerde diffusie = Transport met behulp van transporteiwitten</p> Signup and view all the answers

    Welk proces maakt gebruik van het transporteiwit en vereist energie?

    <p>Actief transport</p> Signup and view all the answers

    Met actieve processen wordt energie (ATP) verbruikt.

    <p>True</p> Signup and view all the answers

    Wat gebeurt er met water in een hypotone oplossing?

    <p>Water migreert in de cel.</p> Signup and view all the answers

    Wat voor soort ribosomen hebben prokaryoten?

    <p>70S</p> Signup and view all the answers

    Glycocalyx is uitsluitend aanwezig in prokaryote cellen.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Wat is de functie van fimbriae in archaea?

    <p>Hechting aan oppervlakken</p> Signup and view all the answers

    De celwanden van archaea zijn niet opgebouwd uit ______.

    <p>peptidoglycaan</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende eigenschappen is kenmerkend voor eukaryote cellen?

    <p>Hebben glad endoplasmatisch reticulum</p> Signup and view all the answers

    Eukaryote cellen hebben een unieke celwand die uitsluitend uit chitine bestaat.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Wat zijn de belangrijkste componenten van het cytoplasma van archaea?

    <p>Circulair DNA en 70S ribosomen</p> Signup and view all the answers

    Eukaryote celmembranen bevatten ______ als een component.

    <p>sterolen</p> Signup and view all the answers

    Wat voor type bindingen worden gebruikt in de cytoplasmatische membranen van archaea?

    <p>Ether bindingen</p> Signup and view all the answers

    Wat is een functie van de bacteriële celwand?

    <p>Ondersteunen van de celstructuur</p> Signup and view all the answers

    De celwand van bacteriën speelt geen rol bij de interactie met de omgeving.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Welke stof kunnen antibiotica gericht aanvallen in de bacteriële celwand?

    <p>Peptidoglycaan</p> Signup and view all the answers

    De celwand van bacteriën biedt weerstand tegen __________ stresses.

    <p>mechanische</p> Signup and view all the answers

    Koppel de bacteriële celwandstructuren aan hun functies:

    <p>Peptidoglycaan = Biedt structuur en stabiliteit LPS = Identificatie van pathogene bacteriën Gram-positief = Dikte van celwand Gram-negatief = Tweelaags celwanddesign</p> Signup and view all the answers

    Wat is de belangrijkste functie van de bacteriële celwand?

    <p>Osmotische bescherming</p> Signup and view all the answers

    Gram-positieve celwanden zijn dunner dan Gram-negatieve celwanden.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Noem twee componenten van peptidoglycaan.

    <p>N-acetylglucosamine (NAG) en N-acetylmuramic acid (NAM)</p> Signup and view all the answers

    De __________ in de celwand van Gram-negatieve bacteriën omvat een dunne laag peptidoglycaan.

    <p>buitenste membraan</p> Signup and view all the answers

    Koppel de type celwand aan hun karakteristieken:

    <p>Gram-positief = Dikke peptidoglycanlaag met teichoïnezuren Gram-negatief = Dunne peptidoglycanlaag met lipopolysacchariden Peptidoglycaan = Herhaalde disaccharide-eenheden</p> Signup and view all the answers

    Welk van de volgende is een kenmerk van lipopolysacchariden (LPS) in Gram-negatieve bacteriën?

    <p>Ze kunnen als endotoxinen functioneren.</p> Signup and view all the answers

    Teichoïnezuren zijn alleen te vinden in de celwanden van Gram-negatieve bacteriën.

    <p>False</p> Signup and view all the answers

    Wat maakt Gram-negatieve bacteriën resistenter tegen antibiotica?

    <p>Hun dunne peptidoglycanlaag en buitenste membraan.</p> Signup and view all the answers

    Study Notes

    Levensprocessen bij organismen

    • Alle levende organismen vertonen tenminste vier basis eigenschappen: groei, reproductie, responsiviteit en metabolisme.

    Kenmerken van het leven en hun verspreiding in microben

    • Groei: Komt voor bij alle bacteriën, archaea en eukaryoten. Virussen vermeerderen zich niet door groei.
    • Reproductie: Komt voor bij alle bacteriën, archaea en eukaryoten. Virussen repliceren zich in gastheercellen.
    • Responsiviteit: Reageren op stimuli. Komt voor bij alle bacteriën, archaea en eukaryoten; virussen reageren in sommige gevallen.
    • Metabolisme: De gecontroleerde chemische reacties in organismen; komt voor bij alle bacteriën, archaea en eukaryoten. Virussen gebruiken het metabolisme van de gastheercellen.
    • Celstructuur: Een membraan-gebonden structuur is aanwezig bij bacteriën, archaea en eukaryoten. Virussen missen een celstructuur.

    Prokaryotische en eukaryotische cellen: een overzicht

    • Alle levende wezens bestaan uit één of meerdere cellen. Eencellige micro-organismen zijn de eenvoudigste levende organismen.
    • Cellen kunnen worden ingedeeld als prokaryotisch of eukaryotisch.

    Prokaryotische cellen (bacteriën en archaea)

    • Geen celkern
    • Geen interne structuren die door een fosfolipide membraan zijn omgeven.
    • Ze hebben typisch een diameter kleiner dan 1 µm.

    Bacteriële celstructuren - Extrinsieke structuren

    • Glycocalyx (kapsel of slijmlaag): Een gelatineuze, slijmerige laag buiten de celwand. Er zijn twee typen: een kapsel (georganiseerd en sterk verbonden) en een slijmlaag (ongeorganiseerd en los). Functies: bescherming tegen uitdroging, hechting aan oppervlakken, vorming van biofilms en bescherming tegen immuuncellen van de gastheer. Voorbeelden omvatten Leuconostoc dextranicum (suikerindustrie) en Streptococcus pneumoniae (pathogeen).
    • Flagellen: Filamenteuze aanhangsels buiten de bacteriële cel die beweging (motiliteit) mogelijk maken. Flagellen bestaan uit drie delen: filament (buitenste deel), haak en basaal lichaam. Ze hebben een antigene werking (H-antigenen). De manier waarop flagella zijn gerangschikt (monotrich, amphitrich, lophotrich, peritrich) beïnvloedt hun bewegingen. Axiale filamenten zijn een type flagellen die endoflagellen zijn, spiraalvormig en komen voor in Spirocheten. Voorbeelden omvatten Treponema pallidum (syfilis) en Borrelia burgdorferi (lymeziekte).
    • Fimbriae: Korte, dunne, borstelachtige structuren op bacteriën die helpen bij hechting aan oppervlakken en vorming van biofilms.
    • Pili: Langere structuren vergelijkbaar met fimbriae, maar vaak specifiek gebruikt voor de overdracht van DNA tussen bacteriecellen (conjugatie). Ook wel bekend als sex pili.
    • Hami: Een specifiek type aanhangsel die aanwezig is bij sommige Archaea en helpt bij hechting. Deze zijn vaak meer complex en vertakter dan fimbriae.

    Bacteriële celwand

    • Verleent bacteriën hun karakteristieke vorm
    • Beschermt de celmembraan tegen osmotische lyse
    • Samengesteld uit peptidoglycaan: een polymeer van disachariden (N-acetylglucosamine en N-acetylmuraminezuur) die verbonden zijn door polypeptiden.
    • Er zijn twee typen bacteriële celwanden: grampositieve en gramnegatieve. Grampositieve wanden zijn dikker en bevatten teichoïnezuur en lipotechoïnezuur. Gramnegatieve wanden zijn dunner en bevatten een buitenmembraan met lipopolysachariden (LPS) en porinen. LPS bestaat uit drie delen: Lipide A, een kernpolysacharide en een O-antigeen.

    Bacteriële morfologie (vormen)

    • Cellen kunnen verschillende vormen hebben, zoals kokken (rond), bacillen (staafvormig), kokkobacillen (korte staafjes), vibrionen (kommavormig), spirillen (spiraalvormig) en spirocheten (lang, flexibele spiraal).
    • Cellen kunnen zich ook groeperen (paren, ketens) of in groepen van 4 of 8 (tetraden, sarcinae) of in clusters (stafylokokken).

    Bacteriën zonder celwand

    • Enkele bacteriën missen een celwand en hebben in plaats daarvan sterolen in hun plasmamembraan. Voorbeelden zijn Mycoplasma.

    Cytoplasma van bacteriën

    • Cytosol vormt het vloeibare deel.
    • Bevat DNA (nucleoloïd), circulaire DNA, plasmiden.
    • Bevat ook inclusies (opslagplaatsen, zoals voor vet, zetmeel en verbindingen).

    Endosporen

    • Sommige bacteriën kunnen endosporen vormen, dormante structuren die weerstand bieden tegen extreme condities waaronder hitte, uitdroging en chemicaliën. Deze zijn resistent tegen extreme omstandigheden.

    Nonmembranous organellen

    • Ribosomen: Plaatsen van eiwitsynthese; prokaryoten hebben 70S ribosomen, eukaryoten 80S ribosomen
    • Cytoskelet: Geeft vorm aan de cel, verankert organellen en is verantwoordelijk voor celdeling en voortbeweging. Het bestaat uit microtubuli, microfilamenten en intermediaire filamenten.
    • Centriolen en centrosoom: Voer een belangrijke rol bij celdeling en de vorming van flagellen en cilia.

    Membranaire organellen

    • Nucleus (celkern): Grootste organel, bevat het meeste DNA, gestructureerd in chromatine en chromosomen. Het is omgeven door een dubbele membraan.
    • Endoplasmatisch reticulum (ER): Transportsysteem in de cel. Ruw ER heeft ribosomen voor eiwitsynthese, glad ER voor vetproductie en transport.
    • Golgi-apparaat: Bewerkt eiwitten en vetten afkomstig van het ER en verpakt ze in secretorische blaasjes voor transport naar andere celdelen of de buitenkant van de cel.
    • Lysosomen, peroxisomen, vacuolen en vesikels: Opslag en transport van chemicaliën in de cel. Kunnen nutriënten opslaan. Lysosomen bevatten afbraakeiwitten, peroxisomen enzymen voor afbraak giftige elementen.

    Mitochondriën

    • Energetische centra van de cel dat ATP produceert. Ze bevatten een dubbel membraan met plooiingen (cristae). De matrix bevat 70S ribosomen en circulair DNA.

    Chloroplasten

    • Licht capterende structuren voor fotosynthese. Ze hebben een dubbel membraan, eigen DNA en 70S ribosomen.

    Eukaryotische celwanden en cytoplasmatische membranen

    • Celwanden komen voor bij planten, schimmels, algen en sommige protozoa. Ze zijn samengesteld uit verschillende polysachariden (cellulose bij planten, chitine of glucomannaan bij schimmels).
    • Membranen zijn aanwezig bij alle eukaryote cellen en vertonen overeenkomsten met prokaryotische cellen, maar met verschillen in sterolen.

    (Cyto)plasmamembraan van eukaryoten

    • Gelijkend in functie aan prokaryotische membranen, maar selectief permeabel. Enzymen en eiwitten reguleren de doorgang van moleculen.
    • Endocytose (fagocytose en pinocytose), het opnemen van vaste en vloeibare substanties dmv celmembraan.
    • Diverse beweeglijke organellen (flagellen en cilia). Ribosomen komen vrij in het cytoplasma voor en zijn verbonden met het endoplasmatisch reticulum. Een uitgebreid cytoskelet vormt de cel, ondersteund door microtubuli, microfilamenten en intermediaire filamenten.

    Studying That Suits You

    Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

    Quiz Team

    Related Documents

    Description

    Test je kennis over de basiskenmerken van levende organismen en de structuren van cellen. Dit quiz behandelt vragen over prokaryote en eukaryote cellen, evenals de functies van verschillende celcomponenten. Ontdek hoe goed jij de details van celstructuren en hun functies begrijpt!

    More Like This

    Cell Biology: Prokaryotes vs Eukaryotes
    10 questions
    Cell Biology: Prokaryotes and Eukaryotes
    37 questions
    Use Quizgecko on...
    Browser
    Browser