Podcast
Questions and Answers
Vetzuren zijn ______ omdat ze zowel hydrofoob als hydrofiel zijn.
Vetzuren zijn ______ omdat ze zowel hydrofoob als hydrofiel zijn.
amfifiel
Een ______ is een groter ionisch deeltje dat veel groter is dan typische ionen.
Een ______ is een groter ionisch deeltje dat veel groter is dan typische ionen.
macro-ion
Een ______ is een beweging van water door een semi-permeabel membraan.
Een ______ is een beweging van water door een semi-permeabel membraan.
osmose
Wanneer de netto lading van moleculen nul is, wordt dit het ______ genoemd.
Wanneer de netto lading van moleculen nul is, wordt dit het ______ genoemd.
Signup and view all the answers
______ zijn de bouwstenen van proteïnen.
______ zijn de bouwstenen van proteïnen.
Signup and view all the answers
Een ______ is een molecuul dat geheel of gedeeltelijk in ionen splitst bij het oplossen in water.
Een ______ is een molecuul dat geheel of gedeeltelijk in ionen splitst bij het oplossen in water.
Signup and view all the answers
De buitenkant van een micel is ______, wat betekent dat het op water reageert.
De buitenkant van een micel is ______, wat betekent dat het op water reageert.
Signup and view all the answers
Bij een ______ is er meer deeltjes buiten de cel dan binnen, waardoor de cel krimpt.
Bij een ______ is er meer deeltjes buiten de cel dan binnen, waardoor de cel krimpt.
Signup and view all the answers
De ______ is het gevolg van de aanwezigheid van geladen deeltjes die niet door een membraan kunnen diffunderen.
De ______ is het gevolg van de aanwezigheid van geladen deeltjes die niet door een membraan kunnen diffunderen.
Signup and view all the answers
Een ______ bevat een benzeenring en vertegenwoordigt een belangrijk type organische verbinding.
Een ______ bevat een benzeenring en vertegenwoordigt een belangrijk type organische verbinding.
Signup and view all the answers
De ______ is een kwantitatieve maat voor de polariteit van een binding of een molecule.
De ______ is een kwantitatieve maat voor de polariteit van een binding of een molecule.
Signup and view all the answers
Tijdens de ______ wordt het DNA overgeschreven tot mRNA.
Tijdens de ______ wordt het DNA overgeschreven tot mRNA.
Signup and view all the answers
Na de transcriptie worden introns weggeknipt tijdens het ______.
Na de transcriptie worden introns weggeknipt tijdens het ______.
Signup and view all the answers
De ______ is de afstand parallel aan de as tussen twee opeenvolgende aminozuren.
De ______ is de afstand parallel aan de as tussen twee opeenvolgende aminozuren.
Signup and view all the answers
Een ______ is een niet-eiwitfamilie die covalent kan binden aan proteïnen.
Een ______ is een niet-eiwitfamilie die covalent kan binden aan proteïnen.
Signup and view all the answers
Een ______ is een tijdelijke verdeling van de elektronenwolk in apolaire moleculen.
Een ______ is een tijdelijke verdeling van de elektronenwolk in apolaire moleculen.
Signup and view all the answers
Eiwitten hebben bij fysiologische pH vaak de structuur van een ______ door de ionisatie van de carboxylgroep en aminogroep.
Eiwitten hebben bij fysiologische pH vaak de structuur van een ______ door de ionisatie van de carboxylgroep en aminogroep.
Signup and view all the answers
De ______ is de hoek tussen het alfa-C-atoom en het carboxyl-C-atoom.
De ______ is de hoek tussen het alfa-C-atoom en het carboxyl-C-atoom.
Signup and view all the answers
De ______ is een niet-covalente binding tussen geladen deeltjes.
De ______ is een niet-covalente binding tussen geladen deeltjes.
Signup and view all the answers
Het proces waarbij de secundaire structuur van een eiwit verloren gaat, wordt ______ genoemd.
Het proces waarbij de secundaire structuur van een eiwit verloren gaat, wordt ______ genoemd.
Signup and view all the answers
De ______ heeft een belangrijke rol bij de synapsfunctie in het zenuwstelsel.
De ______ heeft een belangrijke rol bij de synapsfunctie in het zenuwstelsel.
Signup and view all the answers
Een ______ is een DNA-sequentie die codeert voor een bepaald eiwit.
Een ______ is een DNA-sequentie die codeert voor een bepaald eiwit.
Signup and view all the answers
De structuur waarbij de aminozuren zijn gerangschikt in een keten wordt ______ genoemd.
De structuur waarbij de aminozuren zijn gerangschikt in een keten wordt ______ genoemd.
Signup and view all the answers
De vorming van peptiden tussen de COOH en NH2 groepen van aminozuren staat bekend als een ______.
De vorming van peptiden tussen de COOH en NH2 groepen van aminozuren staat bekend als een ______.
Signup and view all the answers
Study Notes
Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 1 & 2)
- Hydrofoob: Niet graag in een waterig milieu, oriënteert zich naar de binnenzijde van eiwitten. Voorbeelden zijn vetzuren.
- Hydrofiel: Houdt van water, oriënteert zich naar het waterige milieu. Makkelijk oplosbaar in water.
- Amfifiel: Zowel hydrofoob als hydrofiel. Voorbeelden zijn vetzuren, lipiden en detergenten.
- Alifatisch: Bevatten koolstofketens, maar geen aromatische ringstructuren.
- Polair: Dipoolmoment, nettoverschil in elektronegatieve ladingen, hydrofiel.
- Apolair: Geen dipoolmoment, geen nettoverschil in elektronegatieve ladingen, slecht oplosbaar in water, hydrofoob, lipofiel.
- Micel: Lipide monolaag met hydrofobe apolaire binnenkant en hydrofiele polaire buitenkant.
- Amfoliet: Kan zowel als zuur als als base optreden. Voorbeeld: aminozuren.
- Iso-electrisch punt: De molecuul is geladen maar de netto lading is 0.
- Macro-ionen: Grote ionische deeltjes, groter dan Na+ en Cl-.
- Tegenionen: Macromoleculen trekken tegenovergestelde ladingen aan.
Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 3)
- Aminozuur: Bouwstenen van eiwitten. Heeft een amino-groep en een carboxylgroep.
- Polypeptide: Kort keten eiwit (met minder dan 40 aminozuren).
- Eiwit/Proteïne: Aaneenschakeling van aminozuren via peptidebindingen (minstens 100 aminozuren).
- Zwitterion: Een molecuul met een positieve en een negatieve lading.
- Chiraal centrum: Een koolstofatoom gebonden aan vier verschillende groepen.
- Monomeer: Bouwstenen van een polymeer.
- Polymeer: Grote molecule met meerdere monomeren.
- Koolhydraat: Voldoet aan de formule (CH₂O)ₙ
- Aldose: Bevat een aldehyde functie.
- Ketose: Heeft een ketonfunctie.
- Stereoisomeer: Verschillende ruimtelijke arrangementen van hetzelfde molecuul, maar met geen covalente bindingen verbroken.
- Hemiacetal: Reactatie tussen carbonylfunctie en hydroxyfunctie in glucose.
Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 4 & 5 & 6)
- N-terminus: Start van de polypeptide keten.
- C-terminus: Einde van de polypeptide keten.
- α-helix: Secundaire structuur van eiwitten, met H-bruggen tussen aminozuurresiduen, parallel aan de as van de helix.
- β-blad: Secundaire structuur van eiwitten met H-bruggen, loodrecht op de keten.
- Fibreuze eiwitten: Filamenteuze, langgerekte eiwitten.
- Globulaire eiwitten: Compact gevouwen eiwitten.
- Prosthetische groep: Een niet-eiwit component in een eiwit, belangrijk voor de functie.
Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 7)
- Disaccharide: Twee monosacchariden verbonden via een glycosidische binding.
- Oligosaccharide: 3-10 monosacchariden verbonden via glycosidische bindingen.
- Polysaccharide: Meer dan 10 monosacchariden verbonden via glycosidische bindingen.
- Haworth projectie: Methode om de ringstructuur van monosaccharides weer te geven, belangrijk voor het begrijpen van anomerie.
- Enantiomeer: Spiegelbeelden van elkaar.
- Diastereomeer: Moleculen die niet spiegelbeelden van elkaar zijn, maar 2 of meer chirale centra.
Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 8)
- Vetzuur: Vooral hydrofoob (enkel koolstofketen en waterstof), met COO-groep (enkel groep)
- Verzadigd: Geen dubbele bindingen in de keten.
- Onverzadigd: Dubbele binding in de keten.
- Fosfolipiden: Moleculen met een hydrofiele kop en hydrofobe staarten.
- Ceramide: Molecuul met sfingosine en vetzuur.
- Sfingosine: Basis structuurcomponent voor sfingolipiden.
- Glycoglycerolipiden: Glycosyl groep verbonden aan glycerol en vetzuur.
- Glycolipiden: Saccharide verbonden aan sfingosine of glycerol.
- Ganglioside: Een complex glycolipide met een oligosaccharide en neuraminezuur.
Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 9)
- Activatie energie: Energie nodig om een reactie aan te vatten.
- Transitietoestand: Tussenproduct in een reactie.
- Substraat: Molecuul dat door een enzym wordt omgezet in een product.
- Enzyme: Eiwit dat een reactie versnelt zonder zelf verbruikt te worden.
- Actieve site: Specifieke regio op een enzym waar een substraat bindt.
- Michaelis-Menten kinetiek: Geeft de snelheid van een enzymatische reactie weer in functie van de substraatconcentratie.
- Km: Concentratie substraat waarbij de reactiesnelheid de helft van Vmax is.
- Vmax: Maximale reactiesnelheid van een enzymatische reactie.
- Iso-enzymen: Verschillende vormen van hetzelfde enzym.
Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 10)
- Signaaltransductie: Cel reageert op signalen van buitenaf via een cascade van reacties.
Studying That Suits You
Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.
Related Documents
Description
Test je kennis over fundamentele biochemische termen uit hoofdstuk 1 en 2. Deze quiz behandelt belangrijke concepten zoals hydrofoob, hydrofiel en amfifiel. Begrijp de kenmerken van verschillende moleculen en hun interacties met water.