Biochemie Begrippenlijst Hoofdstuk 1 & 2
24 Questions
0 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Vetzuren zijn ______ omdat ze zowel hydrofoob als hydrofiel zijn.

amfifiel

Een ______ is een groter ionisch deeltje dat veel groter is dan typische ionen.

macro-ion

Een ______ is een beweging van water door een semi-permeabel membraan.

osmose

Wanneer de netto lading van moleculen nul is, wordt dit het ______ genoemd.

<p>isoelectrisch punt</p> Signup and view all the answers

______ zijn de bouwstenen van proteïnen.

<p>aminozuren</p> Signup and view all the answers

Een ______ is een molecuul dat geheel of gedeeltelijk in ionen splitst bij het oplossen in water.

<p>elektrolyt</p> Signup and view all the answers

De buitenkant van een micel is ______, wat betekent dat het op water reageert.

<p>hydrofiel</p> Signup and view all the answers

Bij een ______ is er meer deeltjes buiten de cel dan binnen, waardoor de cel krimpt.

<p>hypertoon</p> Signup and view all the answers

De ______ is het gevolg van de aanwezigheid van geladen deeltjes die niet door een membraan kunnen diffunderen.

<p>Donnan evenwicht</p> Signup and view all the answers

Een ______ bevat een benzeenring en vertegenwoordigt een belangrijk type organische verbinding.

<p>aromatisch</p> Signup and view all the answers

De ______ is een kwantitatieve maat voor de polariteit van een binding of een molecule.

<p>dipool</p> Signup and view all the answers

Tijdens de ______ wordt het DNA overgeschreven tot mRNA.

<p>transcriptie</p> Signup and view all the answers

Na de transcriptie worden introns weggeknipt tijdens het ______.

<p>splicing</p> Signup and view all the answers

De ______ is de afstand parallel aan de as tussen twee opeenvolgende aminozuren.

<p>rise</p> Signup and view all the answers

Een ______ is een niet-eiwitfamilie die covalent kan binden aan proteïnen.

<p>prosthetische groep</p> Signup and view all the answers

Een ______ is een tijdelijke verdeling van de elektronenwolk in apolaire moleculen.

<p>geïnduceerde dipool</p> Signup and view all the answers

Eiwitten hebben bij fysiologische pH vaak de structuur van een ______ door de ionisatie van de carboxylgroep en aminogroep.

<p>zwitterion</p> Signup and view all the answers

De ______ is de hoek tussen het alfa-C-atoom en het carboxyl-C-atoom.

<p>psi</p> Signup and view all the answers

De ______ is een niet-covalente binding tussen geladen deeltjes.

<p>zout brug</p> Signup and view all the answers

Het proces waarbij de secundaire structuur van een eiwit verloren gaat, wordt ______ genoemd.

<p>denaturatie</p> Signup and view all the answers

De ______ heeft een belangrijke rol bij de synapsfunctie in het zenuwstelsel.

<p>myoglobine</p> Signup and view all the answers

Een ______ is een DNA-sequentie die codeert voor een bepaald eiwit.

<p>gen</p> Signup and view all the answers

De structuur waarbij de aminozuren zijn gerangschikt in een keten wordt ______ genoemd.

<p>polypeptide</p> Signup and view all the answers

De vorming van peptiden tussen de COOH en NH2 groepen van aminozuren staat bekend als een ______.

<p>peptide binding</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Hydrofoob

Niet graag in een waterig milieu, oriënteert zich naar de binnenzijde van eiwitten. Denk aan vetzuren.

Hydrofiel

Houdt van water, oriënteert zich richting waterig milieu en lost makkelijk op in water.

Amfifiel

Bevat zowel een hydrofiele, polaire kop als een hydrofobe, apolaire staart. Denk aan vetzuren, lipiden en detergenten.

Alifatisch

Bevat koolstofketens maar geen aromatische ringstructuren.

Signup and view all the flashcards

Polair

Het heeft een dipoolmoment, wat betekent dat er een nettoverschil is in elektronegatieve ladingen. Dit is een type molecuul dat van water houdt.

Signup and view all the flashcards

Apolair

Geen dipoolmoment, geen nettoverschil in lading. Ze zijn niet-ionair, kunnen geen H-bruggen aangaan en zijn slecht oplosbaar in water. Denk aan koolwaterstofketens.

Signup and view all the flashcards

Micel

Een lipide monolaag, waar de binnenkant hydrofoob en apolair is, en de buitenkant hydrofiel en polair.

Signup and view all the flashcards

Amfoliet

Kan zowel als zuur als als base optreden. Denk aan aminozuren.

Signup and view all the flashcards

Iso-electrisch punt

De moleculen is geladen, maar de netto lading is nul. Dus is het neutraal.

Signup and view all the flashcards

Macro-ionen

Een groot ionisch deeltje, veel groter dan typische ionen zoals Na^+ en Cl^-.

Signup and view all the flashcards

Dipool

Een kwantitatieve maat voor de polariteit van een binding of molecuul, veroorzaakt door de verschillen in elektronegativiteit van de atomen. Het atoom met de hoogste elektronegativiteit trekt elektronen naar zich toe, waardoor een negatieve lading ontstaat.

Signup and view all the flashcards

Geïnduceerde dipool

Een tijdelijke verdeling van de elektronenwolk in een apolair molecuul, veroorzaakt door de aanwezigheid van een nabijgelegen polair molecuul. Er ontstaat een tijdelijk dipoolmoment als gevolg van de inductieve kracht van het polaire molecuul.

Signup and view all the flashcards

Waterstofbrug

Een niet-covalente binding tussen een waterstofatoom (H) gebonden aan een sterk elektronegatief atoom (zoals zuurstof of stikstof) en een andere elektronegatief atoom met een vrije elektronenpaar. Het waterstofatoom vormt een sterke interactie met het elektronegatief atoom.

Signup and view all the flashcards

Vanderwaals interactie

Een tijdelijke dipoolmoment, die ontstaat tussen twee apolaire moleculen die op zeer korte afstand van elkaar positioneren. Deze interacties zijn zwak en van korte termijn en ontstaan door fluctuaties in de elektronenwolk.

Signup and view all the flashcards

Zoutbrug

Een niet-covalente binding tussen tegengesteld geladen ionen in oplossingen of moleculen. Deze interactie is significant sterker in een waterige omgeving.

Signup and view all the flashcards

Elektronegatief

Een atoom dat een hoge elektronegativiteit heeft. Dit betekent dat het sterk elektronen aantrekt en een gedeeltelijke negatieve lading draagt.

Signup and view all the flashcards

Zuur

Een molecuul dat in staat is om een proton (H+) te doneren tijdens een chemische reactie.

Signup and view all the flashcards

Base

Een molecuul dat in staat is om een proton (H+) te accepteren tijdens een chemische reactie.

Signup and view all the flashcards

Buffer

Een oplossing die resistent is tegen veranderingen in pH, wanneer er zuur of base wordt toegevoegd. Het bevat gelijke concentraties van een geconjungeerd zuur en een geconjungeerd base, die samen werken om de toegevoegde protonen en hydroxide-ionen te neutraliseren.

Signup and view all the flashcards

Uitzouten

Een proces waarbij een eiwit uit een oplossing neerslaat als gevolg van een hoge concentratie van zouten. De zouten interfereren met de interacties tussen het eiwit en het oplosmiddel, waardoor het eiwit inactief wordt en neerslaat.

Signup and view all the flashcards

Oedeem

Een abnormale ophoping van vocht in het interstitiële weefsel, wat resulteert in zwelling. Dit kan optreden door een verlaagde colloïd-osmotische druk (COP) in het bloed, waardoor water uit de capillairen naar het weefsel stroomt.

Signup and view all the flashcards

Semipermeabele membraan

Een halfdoorlaatbaar membraan dat selectief bepaalde moleculen doorlaat, afhankelijk van hun grootte of lading. Kleinere moleculen en ongeladen moleculen kunnen vaak gemakkelijker door het membraan passeren.

Signup and view all the flashcards

Homeostase

De staat van evenwicht in een biologisch systeem, waarbij chemische en fysische eigenschappen binnen een bepaald bereik worden gehouden. Homeostase vereist energie om de stabiele condities te handhaven.

Signup and view all the flashcards

Prokaryoot

Een organisme met een eenvoudige celstructuur. Het DNA ligt vrij in het cytoplasma, er is geen membraangebonden kern aanwezig. Daarnaast hebben ze een celwand en een celmembraan.

Signup and view all the flashcards

Eukaryoot

Een organisme met een complexere celstructuur. Het DNA bevindt zich in de kern, omgeven door een kernmembraan. Ze hebben een celmembraan en sommige hebben ook een celwand (bv planten).

Signup and view all the flashcards

Study Notes

Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 1 & 2)

  • Hydrofoob: Niet graag in een waterig milieu, oriënteert zich naar de binnenzijde van eiwitten. Voorbeelden zijn vetzuren.
  • Hydrofiel: Houdt van water, oriënteert zich naar het waterige milieu. Makkelijk oplosbaar in water.
  • Amfifiel: Zowel hydrofoob als hydrofiel. Voorbeelden zijn vetzuren, lipiden en detergenten.
  • Alifatisch: Bevatten koolstofketens, maar geen aromatische ringstructuren.
  • Polair: Dipoolmoment, nettoverschil in elektronegatieve ladingen, hydrofiel.
  • Apolair: Geen dipoolmoment, geen nettoverschil in elektronegatieve ladingen, slecht oplosbaar in water, hydrofoob, lipofiel.
  • Micel: Lipide monolaag met hydrofobe apolaire binnenkant en hydrofiele polaire buitenkant.
  • Amfoliet: Kan zowel als zuur als als base optreden. Voorbeeld: aminozuren.
  • Iso-electrisch punt: De molecuul is geladen maar de netto lading is 0.
  • Macro-ionen: Grote ionische deeltjes, groter dan Na+ en Cl-.
  • Tegenionen: Macromoleculen trekken tegenovergestelde ladingen aan.

Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 3)

  • Aminozuur: Bouwstenen van eiwitten. Heeft een amino-groep en een carboxylgroep.
  • Polypeptide: Kort keten eiwit (met minder dan 40 aminozuren).
  • Eiwit/Proteïne: Aaneenschakeling van aminozuren via peptidebindingen (minstens 100 aminozuren).
  • Zwitterion: Een molecuul met een positieve en een negatieve lading.
  • Chiraal centrum: Een koolstofatoom gebonden aan vier verschillende groepen.
  • Monomeer: Bouwstenen van een polymeer.
  • Polymeer: Grote molecule met meerdere monomeren.
  • Koolhydraat: Voldoet aan de formule (CH₂O)ₙ
  • Aldose: Bevat een aldehyde functie.
  • Ketose: Heeft een ketonfunctie.
  • Stereoisomeer: Verschillende ruimtelijke arrangementen van hetzelfde molecuul, maar met geen covalente bindingen verbroken.
  • Hemiacetal: Reactatie tussen carbonylfunctie en hydroxyfunctie in glucose.

Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 4 & 5 & 6)

  • N-terminus: Start van de polypeptide keten.
  • C-terminus: Einde van de polypeptide keten.
  • α-helix: Secundaire structuur van eiwitten, met H-bruggen tussen aminozuurresiduen, parallel aan de as van de helix.
  • β-blad: Secundaire structuur van eiwitten met H-bruggen, loodrecht op de keten.
  • Fibreuze eiwitten: Filamenteuze, langgerekte eiwitten.
  • Globulaire eiwitten: Compact gevouwen eiwitten.
  • Prosthetische groep: Een niet-eiwit component in een eiwit, belangrijk voor de functie.

Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 7)

  • Disaccharide: Twee monosacchariden verbonden via een glycosidische binding.
  • Oligosaccharide: 3-10 monosacchariden verbonden via glycosidische bindingen.
  • Polysaccharide: Meer dan 10 monosacchariden verbonden via glycosidische bindingen.
  • Haworth projectie: Methode om de ringstructuur van monosaccharides weer te geven, belangrijk voor het begrijpen van anomerie.
  • Enantiomeer: Spiegelbeelden van elkaar.
  • Diastereomeer: Moleculen die niet spiegelbeelden van elkaar zijn, maar 2 of meer chirale centra.

Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 8)

  • Vetzuur: Vooral hydrofoob (enkel koolstofketen en waterstof), met COO-groep (enkel groep)
  • Verzadigd: Geen dubbele bindingen in de keten.
  • Onverzadigd: Dubbele binding in de keten.
  • Fosfolipiden: Moleculen met een hydrofiele kop en hydrofobe staarten.
  • Ceramide: Molecuul met sfingosine en vetzuur.
  • Sfingosine: Basis structuurcomponent voor sfingolipiden.
  • Glycoglycerolipiden: Glycosyl groep verbonden aan glycerol en vetzuur.
  • Glycolipiden: Saccharide verbonden aan sfingosine of glycerol.
  • Ganglioside: Een complex glycolipide met een oligosaccharide en neuraminezuur.

Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 9)

  • Activatie energie: Energie nodig om een reactie aan te vatten.
  • Transitietoestand: Tussenproduct in een reactie.
  • Substraat: Molecuul dat door een enzym wordt omgezet in een product.
  • Enzyme: Eiwit dat een reactie versnelt zonder zelf verbruikt te worden.
  • Actieve site: Specifieke regio op een enzym waar een substraat bindt.
  • Michaelis-Menten kinetiek: Geeft de snelheid van een enzymatische reactie weer in functie van de substraatconcentratie.
  • Km: Concentratie substraat waarbij de reactiesnelheid de helft van Vmax is.
  • Vmax: Maximale reactiesnelheid van een enzymatische reactie.
  • Iso-enzymen: Verschillende vormen van hetzelfde enzym.

Biochemie Begrippenlijst (Hoofdstuk 10)

  • Signaaltransductie: Cel reageert op signalen van buitenaf via een cascade van reacties.

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

Related Documents

Biochemie Woordenlijst PDF

Description

Test je kennis over fundamentele biochemische termen uit hoofdstuk 1 en 2. Deze quiz behandelt belangrijke concepten zoals hydrofoob, hydrofiel en amfifiel. Begrijp de kenmerken van verschillende moleculen en hun interacties met water.

More Like This

Biochemistry Fundamentals Quiz
13 questions
DNA Replication Fork Terms Flashcards
11 questions
Biochemistry Terms Flashcards
9 questions
Biochemistry First Term: Carbohydrates
18 questions
Use Quizgecko on...
Browser
Browser