Oplossingen_oefeningen_atoombouw PDF

Summary

This document contains exercises on atomic structure. It includes calculations and questions relating to atoms, isotopes, and ions. The exercises cover topics such as completing tables, calculating molecular masses, and understanding electronic configurations.

Full Transcript

Oefeningen atoombouw 1. Vervolledig onderstaande tabel zonder gebruik te maken van het PSE. element Z A aantal p+ aantal n0 aantal e- symbool - naam Au goud 79 197 79 118...

Oefeningen atoombouw 1. Vervolledig onderstaande tabel zonder gebruik te maken van het PSE. element Z A aantal p+ aantal n0 aantal e- symbool - naam Au goud 79 197 79 118 79 Rn radon 86 222 86 136 86 As arseen 33 75 33 42 33 S zwavel 16 32 16 16 16 S2- zwavelion = sulfide 16 32 16 16 18 2. Een bepaald element heeft 25 protonen en 30 neutronen. Geef het symbool, atoomnummer en het massagetal. 55 25Mn 3. Waarin verschillen Cu en 63 Cu van elkaar? Welke specifieke benaming gebruikt men 65 om deze atomenrelatie weer te geven? in aantal n0, (respectievelijk 34 en 36) en dus ook in massagetal (respectievelijk 63 en 65) Het zijn isotopen van elkaar 4. Heeft Ca2+ evenveel neutronen als 40 42 Ti4+? Ca: 40-20 = 20, Ti: 42-22 = 20  ja 5. Bereken de gemiddelde relatieve molecuulmassa van CaS (calciumsulfide). Hoe groot is de gemiddelde absolute molecuulmassa. Mr = 40,1 + 32,1 = 72,2 m = Mr. u = 72,2. 1,66.10-27 kg = 1,20.10-25 kg 6. Bereken de gemiddelde relatieve molecuulmassa van: - HCl (waterstofchloride) 35,5 + 1,0 = 36,5 - H2SO4 (waterstofsulfaat) 2. 1,0 + 32,1 + 4. 16,0 = 98,1 - Ba3(PO4)2 (bariumfosfaat) 3. 137,3 + 2. 31,0 + 8. 16,0 = 601,9 7. Bereken de gemiddelde relatieve ionmassa van: - Ca2+ (calciumion) 40,1 - SO42- (sulfaation) 32,1 + 4. 16,0 = 96,1 8. Welke van onderstaande uitspraken zijn van toepassing op een proton? - het is een waterstofkern; juist - het kan symbolisch voorgesteld worden als 1H; - het is een waterstofkation. juist 9. Geef de elektronenconfiguratie (boxnotatie) van de elementen: boor – zuurstof – magnesium – fosfor – argon. Noteer tevens het totaal aantal bezette schillen, subschillen, orbitalen en ongepaarde elektronen. zie applet elektronenconfiguratie van atomen 5B: 1s ↑↓ 2s ↑↓ 2p ↑ 2 schillen, 3 subschillen, 3 orbitalen, 1 ongepaard elektron 12Mg: 1s ↑↓ 2s ↑↓ 2p ↑↓ ↑↓ ↑↓ 3s ↑↓ 3 schillen, 4 subschillen, 6 orbitalen, 0 ongepaard elektron 15P: 1s ↑↓ 2s ↑↓ 2p ↑↓ ↑↓ ↑↓ 3s ↑↓ 3p ↑ ↑ ↑ 3 schillen, 5 subschillen, 9 orbitalen, 3 ongepaard elektron 18Ar: 1s ↑↓ 2s ↑↓ 2p ↑↓ ↑↓ ↑↓ 3s ↑↓ 3p ↑↓ ↑↓ ↑↓ 3 schillen, 5 subschillen, 9 orbitalen, 0 ongepaard elektron 10. Hoeveel orbitalen: - kunnen maximaal voorkomen in de 2de schil; 4 - zijn volledig bezet bij een magnesiumatoom in de grondtoestand; 6 (zie vraag 13) 11. Geef de waarden van de vier kwantumgetallen voor alle elektronen in het element C. 6C: 6 elektronen, in de grondtoestand 1e e- 2e e- 3e e- 4e e- 5e e- 6e e- 1 1 2 2 2 2 n 0 0 0 0 1 1 l 0 0 0 0 -1 0 ml +1/2 -1/2 +1/2 -1/2 +1/2 +1/2 ms 12. Welke deeltjes worden voorgesteld door de volgende schrijfwijzen? Geeft het symbool, atoomnummer en eventuele lading. - [36Kr] 5s1 37Rb - [18Ar] 3d1 4s2 21Sc - [54Xe] 4f14 5d7 6s2 77Ir - [10Ne]2- 8O 2- 13. Hoeveel ongepaarde elektronen hebben volgende atomen in de grondtoestand? boor – stikstof – kalium – cadmium – tin. 5B: 1 7N: 3 19K: 1 48Cd:0 50Sn:2 14. Welke overgangen geven aanleiding tot absorptie van energie, welke tot emissie van energie? a. Een elektron beweegt van de L-schil naar de K-schil; emissie b. Een elektron beweegt van de K-schil naar de P-schil. absorptie c. Een elektron beweegt van de 4s-subschil naar de 3d-subschil. absorptie 15. Het lijnenspectrum van waterstof in het zichtbare gebied ontstaat volgens het atoommodel van Bohr door het terugvallen van elektronen uit de M-,N-,O- en P-schil naar de L-schil. Bestudeer het lijnenspecturm van waterstof en vul de tabel aan. Hoe groter de golflengte van het licht, hoe lager de energie-inhoud is. kleur lijn golflengte energie overgang PL violet 410 nm OL blauw 434 nm NL licht blauw 486 nm rood 656 nm ML 16. In het voorjaar van 1996 werd het 112de element onweerlegbaar aangetoond. Het bestond maar een fractie van een seconde. Stel dat men ook het element met atoomnummer 117 kan maken, welke van onderstaande beweringen is dan fout? a. Dit element bezit atoomnummer 117, omdat er voordien 116 elementen geïdentificeerd zijn. fout, Z is op basis van aantal p+; niet volgorde van gevonden te zijn b. Dit element is een halogeenatoom. c. Dit element behoort tot de 7de periode. 17. Een onbekend element X heeft in de grondtoestand volgende elektronenconfiguratie voor zijn buitenste elektronenschil: ns2 (n-1)d10 np3. Tot welke groep uit het PSE behoort dit element? groep Va of groep 15 18. Identificeer binnen elke reeks het atoom met de grootste atoomstraal. Motiveer je antwoord in termen van de trends in het PSE. a. Mg/Cl/Na/P zelfde periode: r↘ als Z↗ want aantrekking tot de kern ↗ (aantal p+ ↗) b. Ca/Be/Ba/Sr zelfde groep: r↗ als aantal schillen ↗

Use Quizgecko on...
Browser
Browser