Leerdoelen klinisch redeneren.pdf

Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...

Full Transcript

lOMoARcPSD|30730210 KT 1 Klinisch redeneren samenvatting[ 49] Klinisch Redeneren (Avans Hogeschool) Studeersnel wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 KT 1 Klinisch redeneren Competensieg...

lOMoARcPSD|30730210 KT 1 Klinisch redeneren samenvatting[ 49] Klinisch Redeneren (Avans Hogeschool) Studeersnel wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 KT 1 Klinisch redeneren Competensiegebieden CanMeds -rollen:  Professional en kwaliteitsbevorderaar Je ontwikkelt je visie op zorg en je deskundigheid. Gericht op verbeteren van de kwaliteit van zorg. Vb.: protocollen  Communicator Je ontwikkelt je communicatievaardigheden met de zorgvrager, mantelzorgers, collega`s en andere professionals. Je bent persoonsgericht en biedt emotionele ondersteuning. Leren handelen in onvoorziene crisissituaties. Vb.: gesprekstechnieken en gedragsbeïnvloeding.  Organisator Je ontwikkelt je in het organiseren van zorg. Je coördineert de zorg en je bewaakt de continuïteit. Afstemmen met alle betrokkenen. Vb.: organisatiekunde, zorg op afstand.  Samenwerkingspartner Je ontwikkelt je in samenwerking met patiënte, clienten of bewoners en zorgverleners en zorginstellingen. Je bent een teamspeler met een verbindende rol.  Gezondheidsbevorderaar Je ontwikkelt je in het voorkomen of beperken van gezondheidsproblemen. In deze rol neemt preventie een belangrijke rol. Vb.: preventie, voorlichting en bemoeizorg.  Reflectieve professional Je leert kritisch naar je eigen beroepsuitoefening te kijken. Je leert je handelen te onderbouwen en het bevorderen van je deskundigheid. Vb.: feedback Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 Positieve gezondheid bestaat uit:  Lichaamsfunctie: Je gezond voelen Klachten en pijn  Vrolijk zijn Omgaan met verandering Jezelf accepteren Accepteren Blijven leren Levenslust Vertrouwen hebben Dankbaarheid Gelukkig Veilig voelen Lekker in je vel Rondkonen in geld Hoe je woont Samen leuke dingen doen Steun van anderen Erbij horen Meedoen Sociale contacten Serieus genomen worden  Communiceren Concentreren Kwaliteit van leven Genieten Balans  Conditie Zingeving Zinvol leven Idealen willen bereiken  Fitheid Slapen Mentaal welbevinden: Onthouden Gevoel van controle  Bewegen Eten Zinvolle dingen doen Dagelijks functioneren Gedownload door Mees Visser ([email protected]) Interesse in maatschappij lOMoARcPSD|30730210 Zorgen voor jezelf Je grenzen kennen ADL en IADL: Kennis van gezondheid Omgaan met geld Omgaan met tijd Kunnen werken Hulp kunnen vragen ADL= algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Handelingen die mensen normaal gesproken dagelijks verrichten. Eten, drinken, praten, ontspannen, in en uit bed komen, lopen en bewegen, horen, sociaal contact, zinvolle activiteiten, auto, hygiëne, plassen en ontlasting en lichaamswarmte regelen. IADL= instrumentele algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Vaardigheden die van belang zijn om zelfstandig te kunnen wonen. Klinisch redeneren= het continu proces van gegevensverzameling en analyse gericht op de vragen en problemen van een individu en diens naasten, in relatie tot ziekte en gezondheid. (kritisch denken) \ Klinisch redeneren proces= 1. Risico inschatting= De verpleegkundige weet op basis van diepgaande kennis welke mensen een verhoogd risico hebben op het ontstaan van bepaalde problemen. Afhankelijk van de risico-inschatting zal de verpleegkundige in veel situaties preventie maatregelen in gang zetten. 2. Vroeg signalering= Weten dat veel problemen zich aandienen met voortekens of vroege symptomen. Zij kent die en kan daardoor tijdig een probleem signaleren. 3. Probleem herkenning= Richt zich op een groot aantal problemen die zich bij verschillende situaties kunnen voordoen. Verschillend van problemen met voeding en uitscheiding tot sociale context. Je kent de uitingsvorm en kan dit objectiveren. 4. Resultaatbepaling= In deze stap beredeneer je welke zorg nodig is, dus welke interventies moet uitvoeren om de gezondheid van de patiënt in stand of in goede conditie te houden. 5. Interventies= Veel interventies met niet alleen individu en diens sociale context maar ook met huisartsen, medisch specialisten, fysio, logopedisten. 6. Monitoren= Monitort werkzaamheden van interventies en volgen het beloop van de ziekte, aandoening of behandeling. De basisvragen bij klinisch redeneren: - Wat is er aan de hand met de patiënt? Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 - Waardoor komt dat? Hoe loopt het waarschijnlijk af met dit probleem? En wat denken we te kunnen bereiken? Wat denken we eraan te kunnen doen? Verpleegkundige proces= 1. Anamnese= Een brede verzameling van relevante gegevens bij aanvang van het hulpverleningsproces. 2. Diagnose= Een uitspraak die aanduidt om welk probleem het precies gaat. 3. Doel= Pas wanneer de verpleegkundige weet wat er aan de hand is kunnen ze een doel opstellen en zich daarop richten. 4. Interventie= Veel interventies met sociale context en medici. 5. Uitvoering= Behandeling proces/doel 6. Evaluatie= Hoe het proces en het behalen van de doelen gaan. Het verpleegkundige en klinisch redeneren proces samen:  NIC Nursing Interventions Classification = Boek met interventies stellen. NOC Nursing Outcomes Classifications = Boek met resultaten/ doelen/ evaluaties stellen. Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 NANDA North America Nursing Diagnose Assocation = boek met verpleegkundige diagnoses. 11 gezondheidspatronen van Gordon 1. Patroon van gezondheidsbeleving en instandhouding: Wat de patiënt van zijn gezondheid en welzijn vind en hoe hij/zij voor zijn gezondheid zorgt. 2. Voeding/ stofwisselingspatroon: Bevat de inname van vocht en voedsel in verhouding tot de fysiologische behoeften, individueel eet en drinkpatroon en dagelijkse eettijden. 3. Uitscheidingspatroon: Omvat de uitscheidingsfunctie van darmen, blaas en huid. 4. Activiteitenpatroon: Omvat het geheel aan lichaamsbeweging, activiteiten, ontspanning, recreatie en vrijetijdsbesteding. Ook alle ADL- activiteiten vallen hieronder. Wassen, aankleden, koken, boodschappen, eten, werken en huishouden. 5. Slaap/rustpatroon: Patroon van slapen, rust en ontspanning verspreid over het etmaal. 6. Cognitiepatroon: Waarnemen, leren denken, problemen oplossing. 7. Zelfbelevingspatroon: Wijze waarop iemand zichzelf ziet, lichaamshouding, oogcontact, stem en spraak. 8. Rollen/ relatiepatroon: Belangrijkste rollen en verantwoordlijkheden van de patiënt in zijn huidige levenssituatie en zijn familie, gezin, werk, sociale relaties met bijbehorende verantwoordelijkheden. 9. Seksualiteit/ voortplantingspatroon: Seksualiteitsbeleving en seksuele relaties. 10. Stressverwerkingspatroon: Hoe iemand met probleem en stress omgaat. 11. Waarden/overtuigingenpatroon: Waarden, normen, doelen, hoe iemand keuzes en beslissingen maakt. Zelfredzaamheid= de sociale, fysieke en cognitieve vaardigheden van mensen om zichzelf te redden op alle levensterreinen. Zelfmanagement= het beslissing en handelen van een individu op basis van persoonlijke keuzes om de gevolgen van een aandoening op het leven te reguleren. Doe het samen zorg. Samen overleggen over de keuzes met de cliënt. Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 Mobiliteitstekort= de beperking in het vermogen zelfstandig doelgericht het hele lichaam of een of meer ledematen te bewegen. Verstoringen in het cardiovasculair systeem (hart) die problemen in ADL veroorzaken. Ritmestoornissenkunnen een collaps (flauwvallen) veroorzaken doordat gedurende korte tijd minder toevoer van het bloed naar de hersenen plaatvind. Collaps komt geregeld voor bij ouderen en maakt ze angstig om activiteiten te ondernemen. Pompfunctie verminderen pompfunctie van het hart word gezien bij hartfalen na een myocardinfarct (afsterven hartspier hartaanval) en bij een mitralisklepinsufciëntie (lekkende hartklep). Het kost het lichaam meer moeite om bloed rond te pompen en zorgt voor snel buiten adem. Dit houd iemand tegen te bewegen en neemt hierdoor de conditie af. Oedeem een verminderde pompfunctie met een verminderde werking van de veneuze vaten kan oedeem in de benen veroorzaken. Dit zorgt voor dragen van steunkousen. Zijn moeilijk aan te krijgen en belemmerd mensen met lopen door de druk op de benen. Smetten= huidaandoening die ontstaat onder huidplooien door vochtige huid op huid contact, wrijving. Vb.: onder de borsten, overhangende buik. Decubitus= doorligplek. Door druk en schuif/wrijfkracht worden de kleine bloedvaten van de huid en daaronder gelegen weefsel samengedrukt. Het onderscheiden van decubitus en incontinentieletsel: Decubitus: - Oorzaak= druk/schrijfkracht Locatie= plekken waar de huid onder druk staat Kleur= bij 1ste graad met niet wegdrukbare roodheid Vorm= meestal regelmatige vorm Diepte= afhankelijk van gradatie Randen= duidelijk zichtbaar, chronische wond, verdikt Necrose= mogelijk bij graad 3 en 4 Necrose= het plaatselijk afsterven van het weefsel. Incontinentieletsel: - Oorzaak= aanwezigheid vocht, urine, feces, wondvocht Locatie= gebieden waar huid in contact komt met bijtend vocht. Bilnaad, stuit, bijna natte wond, lichaamsplooien. Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 - Kleur= wegdrukbaar of niet, soms vlekkerig, rood, maceratie, roze/witte huid. Rondom het letsel verweking van de huid. Vorm= vaak grillig, verschillende oppervlakkige open plekjes. Kopieletsel, tenminste 1 wond is veroorzaakt door inweking van vocht. Diepte= oppervlakkig, bij infectie kunnen omvang en diepte sterkt toenemen. Randen= vaag/grillig Necrose= geen Decubitus categorieën: 1. Niet wegdrukbare roodheid bij een intacte huid Observaties: intacte huid met niet wegdrukbare roodheid in een gelokaliseerd gebied. Meestal ter hoogte van een benig uitsteeksel. Er kan sprake zijn van een verkleuring van de huid, warmte, oedeem, verharding en pijn. Een donkere huid vertoont mogelijk geen verkleuring. 2. Verlies van een deel van de huidlaag of blaar Observaties: gedeeltelijk verlies van een laag van de lederhuid (dermis), waardoor een oppervlakkige open wond zichtbaar word met een rood/rozige wondbodem. Zonder wondbeslag, het kan er ook uitzien als een intacte of open/gescheurde met serum of met bloed gevulde blaar. 3. Verlies van een volledige huidlaag ( vet zichtbaar) Observaties: verlies van volledige huidlaag. Subcutaan vet kan zichtbaar zijn, maar bot/pezen en spieren liggen niet bloot. 4. Verlies van volledige weefsel laag Observaties: een vervloeid wondbeslag of necrotische korst kan aanwezig zijn. Meestal sprake van ondermijning of tunneling, spier/bot is zichtbaar. Kernset patiëntproblemen= problemen van mensen waar verpleegkundigen zich in belangrijke maten op richten. Kunnen geordend worden in 4 gebieden: 1. Lichamelijk Bedreigde/verstoorde vitale functies: - Koorts - Wonden - Smetten - Jeuk - Pijn - Moe - Geen eetlust - misselijk (braken) - Gewichtsverlies - gewichtstoenamen - Uitdroging - incontinent - Uitscheidingsproblemen 3. Functioneel - Tekort aan zelfmanagement: - Tekort zelfredzaamheid (ADL/IADL) 2. Psychisch Bewustzijnsstoornis - Stemmingsstoornis - Stoornis in geheugen - Stoornis in denken/ waarnemen - Persoonlijkheidsstoornis - Stoornis in gedrag - Angst - paniek - stress - Verslaving - verlies - rouw - Onzeker - kennis tekort - Ineffectieve coping - zingevingproblemen 4. Sociaal: - Seksualiteitsstoornis - Participatieprobleem Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 - Zintuigelijke problemen Verstoorde mobiliteit Vallen Slaap/waakproblemen - Sociale incompetentie Eenzaamheid Tekort mantelzorg Overbelaste mantelzorg Gebrek aan sociaal netwerk De PES methode= Word vaak gebruikt in combinatie met andere verpleegkundige methodes, zoals Gordon. Het kan gebruikt worden om een diagnose te stellen - P= Probleem E= Ethiologie S= Symptomen ICF= International classification of functioning. Helpt om te begrijpen welke problemen een client psychisch, fysiek en sociaal kan hebben en hoe deze samenhangen. Schema ICF= - Activiteiten= richten van aandacht, oplossen problemen, zich verplaatsen, zich wassen, huishouden Aandoeningen/ziekten= ziektebeeld/ stoornissen Participatie= iemands deelname aan maatschappelijk leven (werk, recreatie, sociale activiteiten) Functies en anatomische eigenschappen= functioneren van het lichaam Externe factoren= geld, huisvesting, sociale normen, familie Persoonlijke factoren= leeftijd geslacht, sociale status en levenservaring Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 Syndroom= een samenhangende set van symptomen. Aantal klachten die vaker samen voorkomen. - Oorzaak onbekend Meerdere oorzaken mogelijk Diagnostiek per symptoom Ziekte= Ongewenste verstoring van je normale gesteldheid. Delier= bewustzijnsverandering. Aard Begin Verloop Duur Bewustzijn en aandacht Oriëntatie Geheugen Spraak Hallucinaties en wanen Slaap-waakcyclus Diagnostische vragen Hulpmiddelen, meetinstrumenten Bewustzijnsstoornis Acuut (in uren tot dagen) Symptomen fluctueren, vaak toename in avond/nacht Uren tot dagen, minder dan een maand Gedaald bewustzijn, onmogelijkheid om aandacht te richten, vast te houden en te verschuiven. Verstoord Verstoord korttermijngeheugen Onsamenhangend, langzaam of versneld Vaak aanwezig en dan meestal visuele hallucinaties Verstoord, cyclus omgedraaid - Voelt u zich onrustig? - Kunt u me zeggen waar u nu bent? - Heeft u last van levendige dromen? - Ziet of hoort u vreemde dingen? - Heeft u eerder een delier doorgemaakt - Vraag ook over het gedrag van de naasten van de client Delirium observatie screening schaal (DOS) Dementie= Een aandoening van de hersenen waardoor de verstandelijke en cognitieve vermogens verminderen. Aard Begin Verloop Duur Bewustzijn en aandacht Oriëntatie Geheugen Spraak Hallucinaties en wanen Slaap-waakcyclus Diagnostische vragen Geheugenstoornis Sluipend (maanden tot jaren) Langdurig progressief jaren Bewustzijn normaal, verstoring voornamelijk in het laatste stadium van de ziekte Verstoord Verstoord korte termijngeheugen en in latere fases ook verstoord langtermijngeheugen Moeite met vinden van woorden Doorgaans afwezig in beginstadium, soms paranoïde wanen Verstoord, gefragmenteerd - Heeft u last van vergeetachtigheid? - Laat uw geheugen u wel eens in de steek? - Kunt u voorbeelden noemen van uw geheugenproblemen? - Maken anderen opmerkingen over uw geheugen? - Vergeet u wel eens uw medicijnen? Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 - Hulpmiddelen, meetinstrumenten Kookt u nog zelf? Heeft u angst voor dementie? Ongemerkt: geboortedatum, jaar, nieuwsfeitje Mini-Mental state examination (MMSE) Depressie= een stemmingsstoornis die zich kenmerkt door zware neerslachtigheid of een verlies van levenslust. Aard Begin Verloop Duur Bewustzijn en aandacht Oriëntatie Geheugen Spraak Hallucinaties en wanen Slaap-waakcyclus Diagnostische vragen Hulpmiddelen, meetinstrumenten Somberheid en of interesse verlies Geleidelijk (meestal in enkele weken) vaak na ingrijpende levensgebeurtenis Dagschommelingen: doorgaans zijn de klachten `s morgens erger als `s avonds Ten minste twee weken, maanden tot jaren Helder bewustzijn, aandacht meestal wel te trekken, maar minder goed te behouden Niet verstoord Soms verstoord Monotoon (eentonig) Zelden, bij psychotische depressie kunnen patiënten wel hallucinaties en wanen hebben Verstoord, meestal vroegtijdig ontwaken, overmatig slapen - Voelt u zich somber, depressief, down? - Kunt u nou ergens van genieten - Voelt u zich over het algemeen opgewekt/gelukkig? - Voelt u zich schuldig/waardeloos? - Heeft u het idee dat uw situatie hopeloos is? - Denkt u wel eens: het leven hoeft niet meer? - Denkt u wel eens: ik maak er een eind aan? Geriatrische depressie schaal (GDS 15) De 4 Dementie vormen: Ziekte van Alzheimer: Incidentie Klinische oorzaak Begin Verloop Geheugen Oriëntatie Hallucinaties en wanen Executieve functies (plannen, vooruitdenken) Gedrag en stemming Ongeveer 70% van de mensen met dementie hebben Alzheimer Ophoping van eiwit (Bèta- amyloïde) van de zenuwcellen in de hersenen, waardoor de zenuwcellen afsterven. Sluipend begin. In vroeg stadium vaak stoornissen in korttermijngeheugen. Verhaal vaker vertellen, kleine dingetjes vergeten. Langzaam progressieve ontwikkeling van cognitieve functiestoornissen. Hierdoor ontstaat vaak gripsverlies en moeite met inschatten en overzien van situaties. Communicatievermogen neemt af. In het begin vooral aantasting van kortetermijngeheugen; later ook het langetermijngeheugen. Vaak vroeg gestoord in tijd, plaats en persoon. Oriëntatie in tijd is vaak als eerste aangedaan. In begin kunnen achterdocht en wanen voorkomen, in later stadium ook visuele hallucinaties. Stoornissen in deze functies zijn geleidelijk progressief aanwezig, de patiënt heeft bijvoorbeeld steeds meer moeite met aankleden. Veranderingen in karakter mogelijk. Mogelijk toename van achterdocht, onrust, agressie, Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 Persoonlijkheid/ identiteit Uiterlijk Communicatie Verdere bijzonderheden Lewy- Body dementie Incidentie Klinische oorzaak Begin Verloop Geheugen Oriëntatie Hallucinaties en wanen Executieve functies (plannen, vooruitdenken) Gedrag en stemming Persoonlijkheid/ identiteit Uiterlijk Communicatie Verdere bijzonderheden Vasculaire dementie: Incidentie Klinische oorzaak Begin Verloop Geheugen Oriëntatie Hallucinaties en wanen Executieve functies (plannen, vooruitdenken) Gedrag en stemming Persoonlijkheid/ identiteit Uiterlijk apathie, stemmingswisselingen. Geleidelijk progressief verlies van identiteit. In vergevorderd stadium vaak ‘lege’, starende en soms angstige blik.3 Taalstoornissen soms eerder merkbaar dan geheugenproblemen. Bijvoorbeeld moeite met voorwerpen benoemen en woorden vinden Eenvoudige handelingen (telefoneren, betalen) gaan steeds moeilijker. Opvallend: ‘plukken’weghalen van denkbeeldige pluisjes. Onduidelijk (vanwege overeenkomsten met Alzheimer en Parkinson in begin vaak verkeerde diagnose). Afwijkingen (voornamelijk) in de hersenschors. Begint vaak met aandachtsproblemen. Rigiditeit en traagheid (Parkinsonistische verschijnselen) ondersteunen de diagnose. Snel verloop: binnen een jaar kan de patiënt sterk achteruitgaan, cognitieve vermogens van de patiënt kunnen per dag verschillen, periodes van redelijk functioneren worden afgewisseld met periodes van sterke verwardheid. In begin niet altijd geheugenstoornissen, bij ziekteprogressie meestal wel. Desoriëntatie staat niet op de voorgrond. Visuele hallucinaties en waandenkbeelden vaak al vroeg aanwezig. Soms ook achterdocht. Uitvoeren van handelingen blijft vaak lang intact. Wel verlies van initiatief. Somberheid en angst kunnen voorkomen, mogelijk veel moeheid. Lang intact Bewegen gaat niet soepel, mimiek is strak Communicatie kan moeilijker worden door stoornissen in aandacht en concentratie. Vaak sprake van stijfheid en snel vallen. 16 procent. Komt op latere leeftijd vaak voor in combinatie met Alzheimer. Vaak het gevolg van een stoornis in de bloedvoorziening in de hersenen, zoals bij een CVA. Traagheid in denken, spreken en handelen. Geheugenstoornis is anders dan bij Alzheimer: de patiënt kan moeilijk informatie ophalen uit het geheugen. Met hulp lukt dat vaak wel. Meestal is er meer ziekte-inzicht dan bij Alzheimer schoksgewijs verloop, patiënten kunnen uren of dagen redelijk functioneren en dan weer uren of dagen veel slechter. Afsluitingen van de bloedtoevoer doen zich acuut voor. Bij iedere afsluiting is er achteruitgang, deze betreft ook steeds weer andere functies. Functioneren van het geheugen kan per dag of zelfs per dagdeel wisselen, stapsgewijze achteruitgang. Desoriëntatie staat niet op de voorgrond. Kunnen voorkomen. Snelle afname executieve functies, verminderde concentratie, stoornissen in de uitvoerende taken bij planning, initiatief nemen, en doelgericht handelen, patiënt blijft steken, bijvoorbeeld bij aankleden. Gedragsverandering kan zich uiten in apathie, somberheid, emotionele labiliteit. Lang intact Vaak traag in bewegen Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 Communicatie Verdere bijzonderheden Spraak vertraagt Vaak hoge bloeddruk, slapte in de ledematen of uitval van motorische functies.3 Soms ook afwijkingen in eetpatroon: heel veel en dan weer heel weinig eten. Frontotemporale dementie: Incidentie Klinische oorzaak Begin Verloop Geheugen Oriëntatie Hallucinaties en wanen Executieve functies (plannen, vooruitdenken) Gedrag en stemming Persoonlijkheid/ identiteit Uiterlijk Communicatie Vermoedelijk 3-12 procent. Komt vaak op relatief jonge leeftijd voor (40-60 jaar). Afsterven van hersencellen in de frontaalkwab (gedragsgebied) en de temporaalkwab (taalgebied). In het begin vooral gedrags- en persoonlijkheidsveranderingen: patiënten gaan zich o gedragen. Ook stoornissen in de uitvoerende functies (met name in spraak en taal). Meestal staan bij FTD veranderingen in gedrag, persoonlijkheid en spraak op de voorg Geheugenproblemen zoals bij andere vormen van dementie, treden hier meestal pas op. Pas in een gevorderd stadium geheugenstoornissen. Lang intact Kunnen voorkomen Problemen met uitvoeren van ingewikkelde handelingen, zoals fietsen. In eerste fase soms obsessief-dwangmatig gedrag: standaard gebruiken van uitdrukkingen/handelingen (tikken, kloppen e.d.). Verder mogelijk: decorumverlies/seksuele ontremming, apathie en desinteresse. Persoonlijkheid verandert volledig. Patiënten zien er vaak onverzorgd uit Na verloop van tijd raakt de taalvaardigheid aangetast. Uiteindelijk neemt spontane s meestal helemaal af. Verdere bijzonderheden Huiselijk geweld= Geweld dat in de privésfeer plaatsvindt, gepleegd door partners, ouders, kinderen, andere familieleden en huisvrienden. Vormen ouderenmishandeling: - - - Financiële en materiele uitbuiting Signalen onverklaarbare geldopnames van de bank, verdwijnen waardevolle spullen uit huis, onverklaarbaar tekort aan geld, ontstaan schulden, huurachterstand, grote belangstelling van familie voor geld en bezittingen, weigeren van informatie over financiële situatie. Psychische mishandeling Signalen onverklaarbare angst, woede, verwardheid, schuchterheid, weinig reactie, wantrouwen, geen toegang van vrienden of bekenden. Lichamelijke mishandeling Signalen blauwe plekken, snij- schaaf- brandwonden, zwellingen, striemen, versufng Seksueel misbruik Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 - Signalen  beschadigingen of irritaties aan geslachtsdelen/anus, bloedvlekken in kleding of beddengoed, moeite met zitten of lopen, geslachtsziekten, hevige onrust bij aan-uitkleden of wassen. Geestelijke of lichamelijke verwaarlozing Signalen ondervoeding, uitdroging, vervuiling van zichzelf/kleding/huis, onvoldoende eten en drinken in huis, lichamelijke achteruitgang, depressie, frustratie, verdriet en wanhoop. De vijf verplichte stappen van meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling: 1. In kaart brengen van signalen 2. Overleggen met collega en eventueel raadplegen Veilig Thuis of letselduidingdeskundige 3. Gesprek met client 4. Wegen van het geweld, bij twijfel altijd Veilig Thuis raadplegen 5. Beslissen: Hulp organiseren of melden Preventie= er voor zorgen dat problemen ontstaan of erger worden door optijd in te grijpen. Voorbeeld: kinderen krijgen les over tandenpoetsen (voortkomen van een rot gebit), seksuele voorlichting, vaccinaties, voorlichtingen alcohol en roken bij basisscholen) Case-finding= zoeken naar risicofactoren of beginnende afwijkingen bij personen die om een andere reden de zorgverlener raadplegen (Bij de huisarts onderzoek naar diabetes bij overgewicht). Het is een bevolkingsonderzoek, waarbij in een specifieke groep mensen systematisch word gezocht naar risicofactor, het risicogedrag en/of het gezondheidsprobleem. Wijkgerichte preventie= richt zich op het versterken van gezondheid en welzijn van bewoners in een wijk, buurt of dorp. Vormen preventie: Primaire preventie= Primaire preventie is in de geneeskunde de naam van maatregelen die ten doel hebben een eerste ziekte-episode te voorkomen, waarbij dus in principe gezonde mensen, vaak zelfs zonder klachten, worden behandeld. Secundaire preventie=Vroege opsporing van ziekten of afwijkingen bij personen die ziek zijn, een verhoogd risico lopen of een bepaalde genetische aanleg hebben. Tertiaire preventie=Verergering van een ziekte voorkomen en de gevolgen van een ziekte verminderen. Tertiaire preventie is eigenlijk onderdeel van de behandeling, maar verdient soms extra aandacht. Revalideren na een herseninfarct bijvoorbeeld. Triage= Triage gaat over het bepalen van de urgentie bij een hulpvraag. Er wordt gekeken naar wat de ernst is, wat prioriteit heeft en hoeveel tijd de zorg rondom deze vraag kost. Triage heeft als doel dat wachttijden zo kort mogelijk blijven en dat een patiënt de juiste zorg op het juiste moment krijgt bij de juiste hulpverlener. Ondertriage= komt voornamelijk voor wanneer levensreddende interventies nodig zijn. Hierbij zijn er zoveel ziektebeelden opgestapeld dat er ondertriage ontstaat. In de ouderenzorg is triage een belangrijke taak voor verpleegkundigen in verschillende werksituaties, bijvoorbeeld: Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210      in het ziekenhuis, op de SEH en op de afdeling, waar de beginklacht vaak niet direct leidt tot de oplossing; in de ggz, waar mensen worden opgenomen in verband met angst en agressie waaraan een lichamelijke oorzaak ten grondslag ligt; op de revalidatieafdeling, waar blijkt dat het herstel van de nieuwe heup wel voorspoedig verloopt, maar dat de COPD door de operatie ernstig is verslechterd; in de langdurige zorg, waar in de avond en nachten de verpleegkundige de triage verricht alvorens een arts in consult te roepen; in de thuiszorg, waar de wijkverpleegkundige een complex scala aan symptomen en ziektebeelden ziet en moet inschatten wat er verandert en belangrijk is. Triageproces: 1. situatie: Deze methode bevordert een snelle en accurate diagnose en een snelle prioriteitsstelling door de verpleegkundige. Ook biedt ze houvast om direct te handelen. Daarbij wordt de actuele indruk van de fysieke en/of mentale gezondheid duidelijk. De essentiële vraag ‘Maakt iemand een zieke indruk?’ wordt expliciet. We maken hierbij gebruik van de ABCDE- Model. Airway, Breathing, circulation, Disability and Exposure. 2. Parameters: Verricht de controles om een beeld te krijgen van de vitale functies van de patiënt  3. Symptomen: Welke symptomen zijn nieuw en hoeveel invloed hebben die op de algemene indruk van de patiënt? Denk hierbij aan erge pijn, roodheid, vergeetachtigheid, verwardheid, apathie enzovoort. De symptomen kun je inventariseren door de orgaansystemen in kaart te brengen. 4. Algemene achtergrond: Welke ziekten heeft de patiënt? Dit kan ook gaan over allergieën die misschien ook een rol spelen bij de klachten. Andere ziektebeelden van de patiënt nagaan en bekijken of deze een belangrijke rol spelen bij de bijkomende klachten. 5. Urgentiebepaling: Nu je een beeld hebt van de patiënt, de parameters en de symptomen ga je onderzoeken in hoeverre dit past bij de voorgeschiedenis en de chronische ziekten. Aan de hand daarvan bepaal je welke actie je uitvoert: - - Direct een arts bellen omdat de patiënt een zieke indruk maakt, de parameters afwijkend zijn en de symptomen niet bij de chronische ziekten passen of een uiting zijn van plotselinge verergering daarvan; Tijdens kantooruren of binnen 24 uur een arts bellen omdat de patiënt wel ziek lijkt, maar hanteerbaar, de parameters niet of nauwelijks afwijkend zijn en de symptomen passen binnen de ziekte; Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 - Uitleg geven aan de verzorgenden of verpleegkundigen dat de symptomen passen bij de chronische ziekten en er al beleid is ingesteld om een en ander te couperen. Dit kan wachten tot een artsenronde. Geruststelling naar de familie en de patiënt wordt gedelegeerd of uitgevoerd. Orthostatische hypotensie= een plotseling bloeddrukdaling van meer dan 20 mmHg systolisch of meer dan 10 mmHg diastolisch die optreedt bij plotseling opstaan (binnen 3 minuten na opstaan). Symptomen zijn duizeligheid en licht in je hoofd, valneiging, zwakte. - Oorzaak= bij mensen met OH werkt het bloeddrukregulatiesysteem onvoldoende. De bloedvaten vernauwen niet wanneer zij gaan staan en de hartslag neemt nauwelijks toe. Het gevolg hiervan is dat de bloeddruk bij het staan te laag word. Het kan dan zo laag zijn dat er onvoldoende bloed naar de hersenen gaat waardoor er klachten ontstaan. Mantelzorg: is alle hulp aan een hulpbehoevende door iemand uit diens directe sociale omgeving. Respijtzorg= Respijtzorg betekent vervangende mantelzorg en dit is een vorm van mantelzorgondersteuning. Door respijtzorg kunt u als mantelzorger op adem komen en in balans komen. Hierdoor houdt u het zorgen voor uw naaste langer vol. De zorg wordt tijdelijk overgenomen. Wij bieden een verschillende taken aan zoals: - Zorgtaken Praktische hulp Gezelschap Wet en regelgeving om zorg en welzijn mogelijk te maken: Wet langdurige zorg= De Wet langdurige zorg is er voor mensen die de hele dag intensieve zorg of toezicht dichtbij nodig hebben. Bijvoorbeeld ouderen met vergevorderde dementie of mensen met een ernstige verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking. Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)= De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) regelt dat mensen met een beperking de voorzieningen, hulp en ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Je kunt Wmo-hulp aanvragen bij je gemeente. (huishouden, vervoer, eten) Zorgverzekeringswet (Zvw)= Iedereen die in Nederland woont of werkt is verplicht een basisverzekering af te sluiten om de kosten voor medisch noodzakelijke zorg te dekken. Voor zorg die niet is gedekt kun je een aanvullende verzekering afsluiten. Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 Persoonsgebonden budget (Pgb)= Een persoonsgebonden budget (pgb) is een bedrag waarmee u zelf uw zorg kunt regelen. Er zijn 2 soorten pgb’s. Het pgb-AWBZ (verzorging, verpleging, begeleiding of kortdurend verblijf) en het pgb-Wmo (voor hulp thuis). - Formele zorg= wordt geboden door professionals die daarvoor opgeleid zijn en betaald worden. Informele zorg= gaat over alle zorg die niet vanuit een beroep verleend wordt en waar geen loon tegenover staat. Dit gaat over de mantelzorger(s), een actief sociaal netwerk, burgerinitiatieven en vrijwilligers. Meetinstrumenten bij een mantelzorger (bijv. overbelasting meten): - CSI= staat voor Caregiver Strain Index, een vragenlijst waarmee overbelasting door mantelzorg gemeten kan worden. Het zijn dertien vragen die met ja of nee kunnen worden beantwoord. Er is een afkappunt, dat wil zeggen een score van zeven of hoger betekent overbelasting. - EDIZ= staat voor Ervaren Druk door Informele Zorg. Dit wetenschappelijk gevalideerde meetinstrument helpt de belasting van mantelzorgers van mensen met dementie in kaart te brengen. De mantelzorger kan EDIZ zelf invullen. Het is vragenlijst die slechts 5 minuten tijd vraagt. Overbelasting mantelzorger signaleren: - Lichamelijk: Onder meer hoofd- of buikpijn, verhoogde bloeddruk, hyperventilatie, pijn in nek, schouder of rug, duizeligheid, toenemende vermoeidheid, afnemende eetlust of juist vraatzucht. - Psychisch: Onder meer schaamte- en schuldgevoelens, concentratieproblemen, vergeetachtigheid, lusteloosheid, slaapproblemen, snel geëmotioneerd zijn, piekeren. - Gedragsmatig: Onder meer rusteloosheid, chaotisch, onverdraagzaam, agressief, verwaarloosd uiterlijk, meer roken en drinken, gebruik van kalmerende of stimulerende middelen. Eenzaamheid: Situatie dat je alleen bent of voelt. Drie soorten eenzaamheid: Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 - Sociale eenzaamheid Ontstaat als je minder contact met andere mensen hebt dan je wenst. Je voelt gemis ook al ben je in gezelschap - Emotionele eenzaamheid Betekent een gemis van een hechte, intieme band met één ander persoon, een gemis aan emotionele steun. Je hebt weliswaar (veel) mensen om je heen, maar de kwaliteit van die contacten is minder dan gewenst - Existentiële eenzaamheid Het gaat meer over zingeving dan over je sociale contacten. Eem verloren en zwervend gevoel. Geen eigen plek of rol in haar leven. persoonlijke en externe factoren bij eenzaamheid: - Persoonlijke factoren= Bepaalde persoonlijke eigenschappen kunnen bijdragen aan eenzaamheid Persoonlijke eigenschappen die gevoelig kunnen maken voor eenzaamheid zijn een gebrek aan sociale vaardigheden, een negatief zelfbeeld, weinig zelfvertrouwen, gevoelens van sociale angst, sterke verlegenheid, neuroticisme. - Externe factoren= Corona bijvoorbeeld. Factoren waar je geen invloed op heb. Overlijden van dierbare, scheiding, verhuizen. Participatieproblemen: Wil eigenlijk zeggen dat je problemen / moeilijkheden hebt om mee te doen met bepaalde dingen. Moeite met deelname aan de maatschappij. Ondervoeding ondervoeding is een acute of chronische toestand waarbij een tekort of disbalans van energie, eiwit en andere voedingsstoffen leidt tot meetbare nadelige effecten op de lichaamssamenstelling, het functioneren en klinische resultaten. Dus een ziekte die ontstaat door te weinig voedsel. Ondervoeding wordt gekenmerkt door: Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 - Onbedoeld gewichtsverlies Een te heftige voedingsinname hierdoor te weinig lichaamsgewicht Verlies spiermassa Dehydratie of uitdroging: het onttrekken van vocht. Het tekort aan lichaamsvocht. Te weinig drinken. Kenmerken: - Dorst Droge mond Niet/weinig plassen Donker gele urine Hoofdpijn Vermoeidheid/slaperigheid Lusteloosheid Verwardheid (meer kans op delier) Flauwvallen Bewusteloosheid Oorzaken: veel zweten, overgeven/diarree, zwangerschap misselijkheid en veel plassen Temperatuur Kan gemeten worden: - Rectaal (anus) Oraal ( tong) Tympaan (oor) Axillair (oksel) Lichaamstemperatuur= - In de ochtend het laagste Eind van de middag het hoogste Volwassen: 36,5 en 37,5 graden Koorts boven de 38 graden Kerntemperatuur= temperatuur van diepliggend weefsel in het lichaam. - Het lichaam heeft een eigen thermostaat die alles wat met de temperatuur te maken heeft regelt: de hypothalamus. De hypothalamus is dat deel van je hersenen waarin veel functies van het zenuwstelsel en van het hormonale stelsel worden geregeld. Meestal schommelt de temperatuur van je lichaam rond de 37 graden. Ontstaan hoge lichaamstemperatuur: Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 Als je bijvoorbeeld een infectie hebt reageert je thermostaat daarop door zijn temperatuurinstelling te verhogen. Je lichaam gaat vervolgens aan de slag om de temperatuur tot die nieuwe instelling te verhogen. Dat doet het door bloed te verplaatsen van de huid naar het binnenste van je lichaam. Zo verlies je via de huid minder warmte en blijf je binnenin warmer. Soms ga je ook nog rillen. Dat rillen komt doordat je spieren zich samentrekken en dat zorgt ook weer voor extra warmte. Je thermostaat zorgt ervoor dat de hogere temperatuur blijft zolang als dat nodig is: je hebt dan koorts. Later, als al die warmte niet meer nodig is, verwijdert het lichaam de overtollige warmte door weer meer bloed naar de huid te sturen en door zweten. Zweet verdampt en onttrekt op die manier warmte aan je lichaam. Want ons lichaam probeert zo veel mogelijk de normale inwendige temperatuur van 37 graden te houden. Wat gebeurt er bij kou? Als je het koud krijgt vernauwen de bloedvaten zich om te voorkomen dat de 'binnen'temperatuur te veel daalt. De doorbloeding van de huid neemt dan af, zodat je via je huid niet te veel warmte verliest. Ook staan we allemaal wel eens te rillen van de kou of hebben we 'kippenvel'. Allemaal manieren van het lichaam om de 'binnen'- temperatuur op peil te houden! Aan de buitenkant voel je dan koud aan. Koorts= is een verhoging van de normale gemiddelde kerntemperatuur van een organisme, vaak ten gevolge van een ontsteking. Boven de 38 graden spreken we bij de meting van koorts. Hyperthermie= een abnormale stijging van de lichaamstemperatuur. Dit kan voortkomen als het lichaamstemperatuur regelsysteem niet in staat is om de temperatuur goed te regelen. Dus bijvoorbeeld bij extreem warm weer, kan het lichaam de persoon niet afkoelen en kan er hyperthermie ontstaan. Oorzaken hyperthermie: - Bijwerkingen medicijnen Langdurige blootstelling aan hitte Onderliggende medische aandoening Overmatig verlies van vloeistoffen Elektrolytenstoornissen Onvoldoende vochtinname Overbelast Uitdroging Hypothermie= een toestand waarbij de lichaamstemperatuur extreem laag is. Dit leidt toch gevaarlijke complicaties. Deze aandoening treedt meestal op wanneer de lichaamstemperatuur lager is dan 35 graden. Oorzaken hypothermie: Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 - Koude kamer bij ouderen Patiënten met chronische hartziekte en bloedaandoening Ernstig trauma Ondervoeding Bepaalde medicijnen Alcohol/ drugs Gestuurde zorg= Zorg die zó is ingericht dat professionele zorgverleners en zorginstellingen bepalen welke zorg daadwerkelijk wordt verleend. Geïntegreerde zorg= Bij geïntegreerde persoonsgerichte zorg staan de kwaliteit van leven, de mogelijkheden en de doelen van de persoon met een ziekte of andere aandoening centraal. Het doel is te zorgen dat mensen met hun fysieke, emotionele en sociale levensuitdagingen om kunnen gaan en zoveel mogelijk eigen regie kunnen voeren (positieve gezondheid). shared decision making= Dit betekent dat de arts en de patiënt gezamenlijk besluiten over wat in een bepaalde situatie het best bij de patiënt past. Leerdoelen: WG1    De student beschrijft het concept van positieve gezondheid (Huber, 2011) en legt uit wat de zes dimensies van positieve gezondheid inhouden. De student benoemt de competentiegebieden(CanMEDS-rollen) van de hboverpleegkundige. De student identificeert verpleegkundige activiteiten uit een casus en wijst ze toe aan de rollen zorgverlener, communicator en gezondheidsbevorderaar. WG2       De student kan verwoorden wat de invloed is van behoeftegestuurde zorg op het verpleegkundig handelen, ten aanzien van persoonlijke verzorging. De student oriënteert zich op het beroep van de wijkverpleegkundige. De student kan uitleggen wat er verstaan wordt onder ADL en IADL. De student kan toelichten welke observaties hij/zij verricht bij het ondersteunen van de ADL en dit met voorbeelden onderbouwen. De student kan de procedure en of de eventuele afwijkende procedure toelichten die hij/zij gebruikt tijdens het wassen van een zorgvrager. De student kan aangeven wat het voor een zorgvrager kan betekenen als hij geholpen wordt bij zijn lichaamsverzorging en kan vertellen hoe hij/zij met de beleving van een zorgvrager omgaat die geholpen moet worden bij de lichaamsverzorging. Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210 WG3    De student kan de relatie leggen tussen het ontstaan van beperkingen in het ADLfunctioneren en verstoringen in orgaansystemen. De student benoemt waarom klinisch redeneren binnen de verpleegkundige beroepsuitoefening van belang is. De student legt uit hoe het proces van klinisch redeneren zich verhoudt tot het verpleegkundig proces. WG4           De student beschrijft de rol van de anamnese binnen het verpleegkundig proces. De student beschrijft de verschillende gezondheidspatronen van Gordon. De student gebruikt de gezondheidspatronen van Gordon bij het uitvoeren van de anamnese. De student legt uit wat observeren door de verpleegkundige inhoudt en weet hoe de verpleegkundige observeert. De student kan uitleggen wat de begrippen zelfredzaamheid en samenredzaamheid inhouden. De student kan benoemen waarom het werken aan zelfredzaamheid van belang is. De student kan benoemen hoe zelfredzaamheid van zorgvragers bevorderd kan worden. De student kan de zelfredzaamheid van mevrouw Nouws in kaart brengen en kan daarvoor verschillende meetinstrumenten gebruiken. De student kan uitleggen wat zelfmanagement inhoudt. De student kan de relatie tussen zelfredzaamheid en zelfmanagement benoemen. WG5     De student kan verwoorden wat de vier gebieden van de kernset patiëntproblemen inhouden: lichamelijk, psychisch, sociaal, functioneel. De student kent de kernset patiëntproblemen en kan de relatie van de kernset met de cyclus van klinisch redeneren en de verpleegkundige classificatiesystemen benoemen. De student kan toelichten welke observaties hij/zij verricht bij het ondersteunen van de ADL en dit met voorbeelden onderbouwen. De student signaleert decubitus en benoemt interventies ter voorkoming. Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210  De student benoemt signs & symptoms en etiologie van smetten. WG6      De student kent de inhoud van de richtlijn verpleegkundige en verzorgende verslaglegging en met name het hoofdstuk ‘De verpleegkundige en verzorgende verslaglegging’. De student kan het proces van indicatiestelling beschrijven en weet van welke hulpmiddelen daarvoor gebruik gemaakt kan worden. De student kan een mening vormen over zelfregie in relatie tot het indiceren en verlenen van zorg. De student kan verwoorden wat behoefte gestuurde zorg, geïntegreerde zorg en shared decision making inhoudt. De student beschrijft het verpleegkundig proces en herkent de fasen in een eenvoudige casus. WG7     De student gebruikt de gezondheidspatronen van Gordon bij het uitvoeren van de anamnese. De student voert een anamnese uit bij een eenvoudige casus en verwerkt de verkregen gegevens in een voorbeeld anamnese volgens Gordon. De student kan uitleggen wat het ICF classificatie model inhoudt en kan de kenmerken uit een casus toelichten aan de hand van het ICF classificatie model. De student stelt een verpleegkundige diagnose op met behulp van de PES. WG8       De student kan benoemen wat dementie is, hoe vaak dit voorkomt, welke vormen van dementie er zijn, welke externe en persoonlijke factoren een rol spelen De student benoemt de verschillen tussen dementie, delier en depressie bij ouderen (triple D). De student benoemt signs & symptoms en etiologie van stoornissen in het geheugen bij ouderen. De student benoemt signs & symptoms en etiologie van mild cognitive impairment. De student benoemt meetinstrumenten bij delier, depressie en dementie bij ouderen en benoemt het doel van deze meetinstrumenten. De student benoemt de vijf vormen van ouderenmishandeling en legt uit wat er van de verpleegkundige verwacht wordt ten aanzien van de meldcode. WG9 Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210      De student kan uitleggen wat de diagnose mobiliteitstekort inhoudt en kan bepalende kenmerken en samenhangende factoren herkennen in de casus van meneer Leijgraaf. De student benoemt signs & symptoms en etiologie van verstoorde mobiliteit bij ouderen. De student benoemt hulpmiddelen die ingezet kunnen worden bij een mobiliteitstekort. De student benoemt signs & symptoms van het patiëntenprobleem 'Vallen'. De student legt uit wat verstaan wordt onder wijkgerichte preventie. WG10   De student kent de vijf stappen van het triageproces en kan normaalwaarden van de parameters benoemen. De student kan verwoorden waarom er bij kwetsbare ouderen vaak sprake is van ondertriage. WG11       De student beschrijft doel, functie en beweegredenen voor mantelzorg en respijtzorg. De student heeft zich georiënteerd op de beleving van mantelzorgers en de verpleegkundige rol daarin. De student brengt mbv meetinstrumenten (EDIZ en CSI) de overbelasting van de mantelzorger in kaart, zodanig dat hij kan vaststellen of er sprake is van overbelasting. De student benoemt signs &symptoms van overbelasting van de mantelzorger. De student benoemt wat formele, informele zorg en respijtzorg is. De student benoemt wat de WMO inhoudt en hoe hij een aanvraag voor huishoudelijke hulp kan indienen. WG12      De student benoemt de twee typen eenzaamheid en het verschil daartussen. De student beschrijft de samenhang tussen externe en persoonlijke factoren in relatie tot het risico op eenzaamheid. De student stelt een verpleegkundige diagnose op, die gericht is op eenzaamheid, met behulp van de PES. De student benoemt signs & symptoms en etiologie bij participatieproblemen. De student stelt passende verpleegkundige diagnoses op met behulp van de PES, gericht op het patiëntenprobleem participatieproblemen. WG13  De student benoemt etiologie en signs & symptoms bij dehydratie en ondervoeding bij ouderen en weet welke meet-/screeningsinstrumenten gebruikt kunnen worden om dehydratie en ondervoeding vroeg te signaleren. Gedownload door Mees Visser ([email protected]) lOMoARcPSD|30730210    De student benoemt enkele preventieve interventies benoemen om dehydratie en ondervoeding te voorkomen. De student benoemt enkele technologische instrumenten die ondersteunend kunnen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid waaronder beeldzorg, videomonitoring en alarmering. De student oriënteert zich op technologie in de zorg en vormt zich daar een mening over. WG14        De student licht toe wat het begrip kerntemperatuur betekent. De student legt uit hoe het lichaam de temperatuur regelt en benoemt welke waarden voor de lichaamstemperatuur normaal en afwijkend zijn. De student kan factoren benoemen die van invloed zijn op de temperatuur. De student benoemt het verschil tussen koorts en hyperthermie. De student benoemt etiologie en signs & symptoms bij koorts en stelt een passende verpleegkundige diagnose op met behulp van de PES. De student licht met voorbeelden verschillende ademhalingspatronen toe. De student benoemt de inhoud van de handreiking voor het verantwoord gebruik van social media. Gedownload door Mees Visser ([email protected])

Use Quizgecko on...
Browser
Browser