Summary

This document appears to be a set of lecture notes or study materials relating to macroeconomics. It covers concepts like national product, production, income, and expenditure, and touches on mathematical models and frameworks.

Full Transcript

Theorema van de mediaankiezer: toont aan dat in het beschreven geval de mediaankiezer, dus de middenpositie, het zal halen. ( partij a en c elkaar tegengestelde, b is partij in het midden) 4.3 Collectieve besluitvorming en democratie: het onmogelijkheidstheorema van Arrow Democratische stemprocedu...

Theorema van de mediaankiezer: toont aan dat in het beschreven geval de mediaankiezer, dus de middenpositie, het zal halen. ( partij a en c elkaar tegengestelde, b is partij in het midden) 4.3 Collectieve besluitvorming en democratie: het onmogelijkheidstheorema van Arrow Democratische stemprocedures leiden niet noodzakelijk tot duidelijke evenwichtsuitkomst. De vraag stelt zich of er een politiek mechanisme bestaat om sociale beslissingen te nemen dat wel altijd tot een evenwichtsuitkomst leidt? Voorwaarden pol mechanisme: § Niet dictatoriaal § Uitkomst van de toepassing van het mechanisme mag niet afhangen van de aanwezigheid van eventuele irrelevante alternatieven Onmogelijkheidstheorema van Arrow: er bestaat geen enkele politieke beslissingsregel die aan alle voorwaarden voldoet en tot een evenwichtsuitkomst leidt Hoofdstuk 7. Productie, inkomens en bestedingen – de macro- economische benadering 1. Inleiding Vertrekkend van het gedrag van economische agenten op individuele markten, het studiedomein van de mciro-economie, kan men de marktresultaten aggregeren, zodat de gehele economie wordt beschouwd. (ec grootheden (macro-ec aggregaten: productie, werkloosheid, inflatie, betalingsbalan) 2. Productie, toegevoegde waarde en factorvergoeding Productie: verwijst naar creëren van nut (om aan menselijke behoeften te voldoen) Toegevoegde waarde: waarde van de voortgebrachte goederen – waarde van de verbruikte intermediaire goederen Intermediaire goederen: ec goederen en diensten die van andere bedrijven worden betrokken en als input gebruikt worden bij de eigen productie = finaal goed 107 Berekeningsmethodes “waarde van de productie: § Totale toegevoegde waarde/waarde van de productie (W): totaal van de voortbrengst (A) – totaal van het intermediaire verbruik (M) § Beschouwen van enkel finale goederen = goed (of dienst) dat in een bepaalde periode werd voortgebracht en dat niet gedurende dezelfde periode in een volgende productiefase is opgegaan (vb. schoenen in de winkel) § Som van de Factorvergoedingen: vergoeding van de productiefactoren (1) W = A – M = F 3. Voorraden Niet alle goederen worden doorverkocht in dezelfde periode Deze tabel illustreert de invloed van de (wijzigingen in de) voorraden voor de berekeningen van het macro-economisch product. A1: totale verkopen Ve: veranderingen in eindvoorraden (2) W = A – M = A1 + Ve – M = F Opnieuw stellen we vast dat de waarde van de productie (40) gelijk is aan: § De waarde van de finale goederen: waarde van de schoenen in de winkel (37)en de waarde van de aangelegde voorraden (waarde 3 euro) § Som van de toegevoegde waarden § Som van de factorvergoedingen 4. Soorten factorvergoedingen 3 eigenlijke factorvergoedingen: § Loonsom: vergoeding van de productiefactor arbeid Komen allemaal bij de gezinnen terecht als § Pachtsom: vergoeding van de productiefactor natuur inkomen (Y) § Interestsom: vergoeding van de productiefactor kapitaal Ondernemerswinst: resterende bedrag als TW > som van de eigenlijke factorvergoedingen Factorvergoedingen F: uitgesplitst in eigenlijke factorvergoedingen (F1) en ondernemerswinst (∏) (3) W = A – M = A1 + Ve – M = F = F1 + ∏ = Y (waarde productie = waarde inkomen) 108 5. Bruto vs netto product Vervangingsinvesteringen: Om de productiecapaciteit van de bestaande kapitaalvoorraad in stand te houden, zijn investeringen noodzakelijk (afschrijvingen of depreciatie (D)) Netto product: bruto product (W) – depreciatie (D) (4) W – D = F1 + ∏ - D = Y – D Netto inkomen = netto toegevoegde waarde ==> betere indicator welvaart 6. Fundamentele gelijkheid tussen product, inkomen en bestedingen nationaal product (W) = nationaal inkomen (Y) = som van alle bestedingen (consumptie + investeringen) Netto-investeringen Bruto-investeringen Illustreert de gelijkheid tussen product en bestedingen. (a) voorraadinvesteringen: de aangroei van de voorraden goederen in verschillende productiefasen § Investeringen in het vlottend kapitaal (b) uitbreidingsinvesteringen: toevoegingen van reële productiemiddelen aan de bestaande Vast kapitaal hoeveelheid kapitaalgoederen bv. extra productiehal (c ) vervangingsinvesteringen: zie boven Elk finaal goed dat bijdraagt tot het product wordt ofwel geleverd aan gezinnen of bedrijven tijdens dezelfde periode, ofwel draagt het bij tot de aangroei van de voorraden. In beide gevallen vormt het een onderdeel van bestedingen Nettoinvesteringen: uitbreidingsinvesteringen + voorraadinvesteringen bruto-investeringen: + vervaningsinvesteringen 7. Macro-economische identiteiten voor een gesloten economie zonder overheid Indentiteit: gelijkheid die per definitie geldt 109 Subscript ep: (ex porst) gerealiseerde investeringen (gewenste investeringen als ongewenste aangroei van de voorraden) C + Iep = C + S (8) gelijkheid van de besparingen en investeringen § Als S > I, dan wordt noodzakelijkerwijze bij de bedrijven onverkochte voorraden gevormd Gezinnen stellen productiefactoren ter beschikking aan bedrijven 8. Eenvoudige economische kringloop Totale productie: aan gezinnen (consumptiegoederen) of aan bedrijven (kapitaalgoederen) Zie dia 20 & 21 Economische kringloop: illustreert de samenhang tussen productie, inkomens en bestedingen Reële kringloop: als het om reële objecten gaat (productiefactoren en producten) VOLLE PIJLEN Geldkringloop: bedrijven vergoeden de productiefactoren waardoor de inkomens ontstaan voor de gezinnen ONDERBROEKEN PIJLEN Spaargelden worden door de bedrijven aangewend om de investeringen te financieren (financiële instellingen en financiële markten spelen een intermediaire rol) 9. Bruto binnenlands product, netto nationaal inkomen, binnenlandse bestedingen en besteding van het binnenlands product Bruto binnenlands product (bbp): totale toegevoegde waarde gerealiseerd in België Netto nationaal inkomen (nni): geheel van de vergoedingen die de Belgische productiefactoren in diezelfde periode hebben ontvangen Bewerkingen om van BBP over te gaan naar NNI zijn een aantal berekeningen nodig: Factoruitgaven aan het buitenland (Fu): vergoedingen voor de buitenlandse productiefactoren Factorontvangsten (F0): behoren wel tot het Belgisch nationaal inkomen bni - D = nni 110 Zie dia 25 Overheidsconsumptie (GC): lopende aankopen van goederen en diensten door de overheid Overheidsinvesteringen (GI): uitgaven voor bv infrastructuurwerken Overheidsbestedingen (G): G C+ GI Overheidstransfers (werkloosheidsuitkeringen), interesten die overheid betaalt op de uitstaande overheidsschuld ≠ overheidsbestedingen Gesloten economie met overheid (macro-economische identiteiten) Nettobelastingen (T): belastingen – uitkeringen Beschikbaar inkomen: Yd Inkomensperfectief Open economie met overheid (Macro-economische identiteiten) Uitvoer (X): een groot deel van onze goederen en diensten wordt immers aangekocht door het buitenland (12) W = (C-ZC) + (I-ZI) + (G – ZG) + X Bestedingsperfectief = binnenlands product = binnenlandse bestedingen + netto-uitvoer ZC: invoer van consumptiegoederen C-ZC: consumptie van in het binnenland geproduceerde goederen I-ZI: aankopen van binnelandse kapitaalgoederen door de bedrijven (investeerders) ZG: goederen en diensten die door de overheid in het buitenland zijn aangekocht Zi: ingevoerde investeringsgoederen G – ZG: binnenlandse goederen en diensten die door de overheid werden gekocht X: rest van het binnenlands product aangekocht door het buitenland Totale invoer (Z): Z = ZC + ZI + ZG 111 Nog een ander perspectief: Financieringstekorten en -overschotten: (S – Iep) ≡ (G – T) + (X – Z) overheidssaldo handel ssaldo Zie dia 32 Aanname: Verwaarlozing netto- factorontvangsten en internationale transfers (binnenlands product = besteding van het binnenlands product) (X-Z) = NX (netto- uitvoer) nationale C+Iep+G: totale binnenlandse bestedingen (totale binnenlandse vraag) (16) of nog (S – Iep) = (G-T)+(X-Z) lekken vs injecties Als door de private sector meer gespaard wordt dan geïnvesteerd (S – Iep > 0), dan zullen deze extra middelen dienen ter financiering van het overheidstekort (G-T >0) en/ of van buitenland (X-Z>0) overschot op de lopende Volledig RR: besteding rekening vd betalingsbalans binnenlands product Netto-uitvoer: lopende rekening vd betalingsbalans evenwicht negatief saldo positief saldo 10. De nationale rekeningen van België Nationale rekeningen: ec boekhouding van een land § Oorsprong van het binnenlands product § Verdeling van het binnenlands product § Besteding van het binnenlands product 313 3 berekeningswijzen voor het binnenlands product: (zie tabellen 7.3-7.5 pg 301) § Sommatie van de toegevoegde waarden in alle bedrijven § Sommatie van de daarbij gecreëerde inkomens § Sommatie van de bestedingen van het binnenlands product 11. Waarderingsproblemen BBP: totale waarde van alle finale goederen en diensten, die gedurende een bepaald jaar in een land worden voortgebracht n Xi: hoeveelheid van het finaal goed i W = ∑ pixi Pi: marktprijs van finaal goed i i=1 N: aantal finale goederen en diensten Bij finale goederen en diensten die niet op de markt die niet op de markt verhandeld worden, moet dan ook een waarde worden toegerekend (vb. huurprijs) Sommige finale goederen en diensten worden bij overeenkomst niet in het bbp gerekend (vb. klussen in huis en tuin) In berekeningen van bbp wordt de productie van ongewenste goederen zoals afval en milieuvervuiling buiten beschouwing gelaten. Beperkingen als maatstaf van welvaart: lezen HB pg 303-304 317-318 112 te veel aandacht aan productie, te weinig aan welvaart De waarde van het bbp varieert niet alleen door veranderingen in de 12. Uitschakeling van de prijsinvloed voortgebrachte hoeveelheden, maar ook door prijswijzigingen Binnenlands product tegen constante prijzen/reële bbp: men kan de invloed van prijsveranderingen uitschakelen door bij vergelijking van het bbp van 2 verschillende jaren één en dezelfde prijsstructuur toe te passen Binnenlands product tegen werkelijke prijzen: nominale bbp Om de prijsinvloed uit te schakelen zijn er 2 alternatieve berekeningswijzen: § Hoeveelheidsindex van Laspeyres: houdt de prijzen hypothetisch constant op hun waargenomen waarden in een gegeven basisjaar (Pi0), en gebruikt deze prijzen om de verandering van de hoeveelheden tussen het basisjaar en een willekeurig later jaar t te waarderen ∑p i0 xit ×100 ∑p x i0 i 0 § Hoeveelheidsindex van Paasche: gebruikt de prijzen in het jaar t als basis voor de evaluatie van de verandering in de productie ∑p x it it ×100 ∑p x it i0 Nominale index: ∑p it xit ×100 Lopende prijzen (prijsinvloed niet ∑p i0 xi0 uitschakelen) Kettingindices: prijzen van het onmiddellijk voorafgaand jaar: kiezen van referentiejaar met nominaal bbp = reëel bbp 13. De impliciet prijsindex van het bbp = prijsindex van Paasche Impliciete prijsindex van het bbp (bbp-defaltor): meet het algemeen prijsniveau in een bepaalde periode t relatief ten aanzien van het algemeen prijsniveau in de basisperiode 0 § Deling van de werkelijke prijzen in een bepaald jaar door het product tegen constante prijzen van hetzelfde jaar (prijsevolutie tussen het basisjaar en het beschouwde jaar t) meet de gemiddelde prijsevolutie van alle finale goederen en diensten die een land voortbrengt (ruime indicator inflatie) 113

Use Quizgecko on...
Browser
Browser