VWO-kennsitoets UvA 2025 PDF
Document Details
Uploaded by BelievableChalcedony8781
Universiteit van Amsterdam
2025
UvA
Tags
Summary
This is a past paper for the UvA 2025 decentrale selectie exam for medical students with 50 practice questions and answers.
Full Transcript
Oefentoets Decentrale Selectie Geneeskunde UvA 2025 Voorwoord Beste toekomstige geneeskunde student, Hierbij een oefentoets van 50 vragen (+ antwoorden) over de VWO kennistoets voor de decentrale selectie 2025 aan de UvA. Deze oefentoets is gemaakt door twee geneeskundestudenten u...
Oefentoets Decentrale Selectie Geneeskunde UvA 2025 Voorwoord Beste toekomstige geneeskunde student, Hierbij een oefentoets van 50 vragen (+ antwoorden) over de VWO kennistoets voor de decentrale selectie 2025 aan de UvA. Deze oefentoets is gemaakt door twee geneeskundestudenten uit het 2e jaar aan de UvA. We weten maar al te goed hoe frustrerend het kan zijn om niet te weten wat je te wachten staat op de selectiedag. Daarom hebben wij ons best gedaan om deze oefentoets samen te stellen om voor jullie een beeld te schetsen van hoe de medisch actualiteitentoets eraan toe zal gaan. Oefening baart kunst en met deze 50 vragen is er meer dan genoeg gelegenheid om te oefenen. Veel succes en tot volgend jaar! Vragen 1. Laurens heeft een aandoening waarbij de pH van zijn bloed te laag is, wat leidt tot een verhoogde zuurgraad in zijn lichaam. Dit kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door een ophoping van melkzuur, een organisch zuur dat ontstaat bij intensieve spieractiviteit of bepaalde medische aandoeningen. De pH van het bloed moet normaal gesproken tussen 7,35 en 7,45 liggen, maar Laurens’ pH is gedaald tot 7,2, wat duidt op acidose. Wat is de oorzaak van de lage pH in het bloed van Laurens, en hoe wordt de concentratie van melkzuur in het bloed beïnvloed door de productie van het zuur in de spieren? A. De lage pH wordt veroorzaakt door een verhoogde concentratie van melkzuur in het bloed, wat leidt tot een ophoping van waterstofionen. B. De lage pH wordt veroorzaakt doordat de hoeveelheid base in het bloed te hoog is, waardoor de pH daalt. C. De lage pH wordt veroorzaakt door een verminderde hoeveelheid kooldioxide in het bloed, die het zuurbasen evenwicht verstoort. D. De lage pH wordt veroorzaakt door een verhoogde concentratie van waterstofionen in het bloed, die vrijkomen bij de afbraak van melkzuur. 2. Mariam is al een langere tijd geobstipeerd. Na een lange tijd krijgt ze de diagnose hypothyreoïdie, een traag werkende schildklier. Hiervoor ondergaat ze een behandeling met iodine-131, een radioactieve stof met een halveringstijd van 8 dagen. De oorspronkelijke activiteit van de stof is 50 µCi. Hoeveel straling blijft er over na 24 dagen? A. 25 µCi B. 12,5 µCi C. 6,25 µCi D. 50 µCi 3. Welk proces vindt plaats op nummer 2? A. Ca2+ cel in, K+ cel uit B. Na+ cel uit, K+ cel in C. Na+ cel uit, K+ cel uit D. Ca2+ cel uit, K+ cel in 4. Hans heeft artrose in zijn knie en zijn fysiotherapeut meet zijn range of motion (ROM). De knie kan een maximale buiging van 120° maken, en de knie van Hans kan buigen tot 75° ten opzichte van een volledig gestrekt been. De lengte van zijn dijbeen is 40 cm. Bereken de horizontale verplaatsing van zijn voet, gebruikmakend van de benadering dat de sinus van 75° ongeveer gelijk is aan 0.97. A. 36 cm B. 38.8 cm C. 40 cm D. 42.5 cm 5. Sebastiaan gaat op vakantie naar Thailand en wordt ziek. Hij heeft last van aarsmaden en besluit paracetamol te nemen om de pijn te verlichten. De paracetamoltablet die hij heeft, bevat 500 mg paracetamol (C₈H₉NO₂). De molaire massa van paracetamol is 151 g/mol. Sebastiaan wil weten hoeveel moleculen paracetamol er in de tablet zitten. Wat is het aantal moleculen paracetamol in de tablet van 500 mg? A. 1,33 × 10²² moleculen B. 3,32 × 10²² moleculen C. 6,64 × 10²² moleculen D. 1,33 × 10²³ moleculen 6. In welk van de volgende eiwitten verwacht je dat een mutatie geen rol speelt in de vorming van een tumor? A. P53 B. MAP kinase C. Actine D. Eiwit kinase C 7. Bij de behandeling van brandwonden kan de hoeveelheid warmte die in het lichaam wordt overgedragen van groot belang zijn. Stel je voor dat een patiënt een brandwond heeft opgelopen en een arts besluit om een verkoelende gel aan te brengen om de temperatuur van het huidoppervlak te verlagen. De gel heeft een specifieke warmtecapaciteit ccc van 4,18 J/g°C en wordt aangebracht op een huidoppervlak van 200 gram. De temperatuur van de gel moet worden verlaagd van 40°C naar 10°C. Bereken de hoeveelheid warmte die uit de gel wordt overgedragen naar de huid (en dus nodig is om de gel te koelen), gegeven de massa van de gel m=200, de temperatuurverandering ΔT=40°C−10°C=30°C, en de specifieke warmtecapaciteit c=4,18 J/g°C. A. 2510 J B. 25100 J C. 251000 J D. 2510 kJ 8. Welk onderdeel in de volgende lijst is niet aanwezig in een bacteriecel? A. DNA B. Ribosoom C. Mitochondrion D. Fosfolipidenlaag 9. Hieronder zie je een dwarsdoorsnede van een bacteriecel. Welk onderdeel is aangegeven met nummer 5? A. Kapsel B. Flagel C. DNA D. Celwand 10. In het menselijk lichaam speelt het zenuwstelsel een cruciale rol in het coördineren van verschillende fysiologische functies. De pancreas produceert insuline, een hormoon dat de bloedsuikerspiegel reguleert. Bij diabetes type 1 is er sprake van een auto-immuunziekte waarbij de cellen die insuline produceren in de alvleesklier worden vernietigd. Bij een patiënt met diabetes type 1 heeft de pancreas niet meer voldoende insulineproductie. Wat is het effect van een onvoldoende insulineproductie op de bloedglucose en welke gevolgen kan dit hebben voor de cellen in het lichaam? A. Onvoldoende insulineproductie leidt tot een verlaagde bloedglucose, wat resulteert in hypoglykemie, en kan schade aan de hersencellen veroorzaken. B. Onvoldoende insulineproductie leidt tot een verhoogde bloedglucose, wat resulteert in hyperglykemie, en kan schade aan de bloedvaten en nieren veroorzaken. C. Onvoldoende insulineproductie leidt tot een verhoogde bloedglucose, wat resulteert in hypoglykemie, en kan schade aan de lever veroorzaken. D. Onvoldoende insulineproductie heeft geen invloed op de bloedglucose, maar kan leiden tot een verstoorde eiwitsynthese in de cellen. 11. Welke drie stoffen gebruiken de hersenen als energiebron? A. Glucose B. Ketonen C. Lactaat D. Adrenaline E. Serotonine 12. In welk(e) deel of delen van de cel wordt vetzuursynthese uitgevoerd? A. In het mitochondrion B. De eerste stappen in het cytoplasma, de laatste stappen in het mitochondrion C. In het cytoplasma D. De eerste stappen in het mitochondrion, de laatste stappen in het cytoplasma 13. Bij een hoge ATP-concentratie in de cel neemt de NAD+/NADH ratio af. Hoeveel stappen van de citroenzuurcyclus worden hierdoor geremd? A. Geen enkele stap B. 1 stap C. 2 stappen D. 3 stappen 14. Wat is de relatie tussen insuline en glucagon? A. Glucagon remt de afgifte van insuline door de B. Insuline remt de afgifte van glucagon C. Glucagon stimuleert de afgifte van insuline D. Insuline stimuleert de afgifte van glucagon 15. Een gitaar heeft zes snaren van verschillende diktes en spanningen die trillen om verschillende tonen te produceren. De trilling van een snaar kan worden gemodelleerd als een staande golf, waarbij de frequentie van de trilling afhankelijk is van de spanning T, de massa per eenheid lengte μ\muμ, en de lengte L van de snaar. De frequentie fff van de grondtoon (de laagste frequentie) wordt gegeven door de formule: Stel dat een gitaar string van 0,65 m lang een massa per eenheid lengte van 0,008 kg/m heeft en onder een spanning van 150 N staat. Bereken de frequentie van de grondtoon van de snaar. A. 124,5 Hz B. 98,2 Hz C. 105,3 Hz D. 156,3 Hz 16. Waaruit worden galzouten gevormd? A. Bilirubine B. Eiwitten C. Cholesterol D. Insuline 17. Marit heeft per ongeluk 0,60 mol methanol (CH₃OH) ingenomen. Methanol wordt in het lichaam omgezet in het giftige formaldehyde (CH₂O), wat ernstige schade kan veroorzaken. Om dit proces te blokkeren, wordt ethanol (C₂H₅OH) toegediend. Het enzym alcoholdehydrogenase werkt volgens een molverhouding ethanol : methanol van 3:1, wat betekent dat 3 mol ethanol nodig is om 1 mol methanol effectief te blokkeren. De arts dient Guus 1,5 mol ethanol via een infuus toe. Hoeveel procent van de methanol in Marits lichaam blijft ongeblokkeerd na de behandeling? A. 0% B. 15% C. 17% D. 25% 18. Tijdens de anaerobe glycolyse wordt glucose afgebroken. Welk product ontstaat aan het einde van deze route en hoeveel ATP wordt er netto geproduceerd? A. Het eindproduct is pyruvaat en er worden 4 ATP geproduceerd. B. Het eindproduct is acetyl-CoA en er worden geen ATP geproduceerd. C. Het eindproduct is glucose en er worden 2 ATP geproduceerd. D. Het eindproduct is lactaat en er worden 2 ATP geproduceerd. 19. In welk(e) deel/delen vindt de ureumcyclus plaats? A. Alleen in het mitochondrium B. Alleen in het endoplasmatische reticulum C. Alleen in het cytosol D. Deels in het cytosol en deels in het mitochondrium E. Deels in het endoplasmatische reticulum en deels in het mitochondrium F. Deels in het endoplasmatische reticulum en deels in het cytosol 20. Op het onderstaande plaatje zie je een MRI scan. Welk orgaan is met een X aangegeven? A. Maag B. Lever C. Hart D. Alvleesklier 21. Welk onderdeel kun je vinden in zowel een bacterie als in een menselijke cel? A. Ribosoom B. Celkern C. Endoplasmatische reticulum D. Golgi-apparaat E. Nucleus 22. Wat is de belangrijkste functie van bacteriële pili? A. Ze helpen bij de fotosynthese van de bacterie. B. Ze spelen een rol in de overdracht van DNA van de ene bacterie naar de andere. C. Ze bevorderen de afbraak van toxines in de cel. D. Ze zorgen voor de productie van zuurstof in de cel. 23. Een manier waarop het lichaam glucose vormt, is door de afbraak van glycogeen. Dit proces kan zowel in de lever als spiercellen plaatsvinden. De spiercellen kunnen deze gevormde glucose niet afgeven aan het bloed, maar de lever kan dit wel. Waarom is dit? A. De spier verbruikt de gevormde glucose voor de glycolyse in de spiercel B. Het enzym glucose-6-fosfatase zorgt dat glucose in het bloed terecht komt en dit enzym komt alleen voor in de lever C. Spiercellen hebben geen receptoren die herkennen dat er een tekort aan glucose in het bloed is D. De lever kan glycogeen niet afbreken zonder hulp van spiercellen 24. Filtratie van bloed gebeurt door de glomeruli in de nieren. In welk van onderstaande gebieden bevinden deze glomeruli zich, en vindt de filtratie van bloed dus plaats? A. Nierschors B. Nierbekken C. Niermerg D. Urineleider 25. In de Geneeskunde wordt veel gebruik gemaakt van medische beeldvorming. Een voorbeeld hiervan is de echo. Voor welk van onderstaande organen kan geen echo gebruikt worden voor de beeldvorming? A. Lever B. Blaas C. Hersenen D. Hart 26. Welke beeldvorming techniek maakt gebruik van röntgenstraling? A. MRI B. Echo C. CT D. Endoscopie 27. De mitralisklep zorgt dat er geen bloedstroom is van de linkerboezem naar de linkerkamer. Als deze niet werkt, stroomt er bloed terug de boezem in, wat resulteert in hartfalen. Met welk nummer is de mitralisklep op onderstaande afbeelding aangegeven? A. 7 B. 8 C. 12 D. 13 28. Hemoglobine is een eiwit dat zich in de rode bloedcellen bevindt. Het geeft bloedcellen hun karakteristieke kleur. Wat is de functie van hemoglobine? A. Zuurstof en CO2 transport B. Vetafbraak C. pH in het bloed reguleren D. Zuurstofvorming 29. De alveoli bevinden zich in de longen en zorgen voor gaswisseling. Hoe komt zuurstof vanuit de alveoli in het bloed terecht? A. Actief transport B. Passief transport C. Diffusie D. Osmose 30. Beschrijf de rol van natrium- en kaliumkanalen in het actiepotentiaal van een zenuwcel. A. Natriumkanalen openen tijdens de repolarisatiefase en kaliumkanalen sluiten tijdens de depolarisatie, waardoor de ionenstroom in de cel wordt verminderd. B. Natriumkanalen openen tijdens de depolarisatie, wat leidt tot een instroom van Na+, terwijl kaliumkanalen openen tijdens de repolarisatie, wat zorgt voor de uitstroom van K+. C. Kaliumkanalen openen tijdens de depolarisatie en natriumkanalen openen tijdens de repolarisatie, wat leidt tot een negatieve lading in de cel. D. Zowel natrium- als kaliumkanalen blijven gesloten tijdens de actiepotentiaal, wat zorgt voor een constante ionenstroom en de actiepotentiaal in stand houdt. 31. Welke base is niet aanwezig in RNA? A. Adenine B. Thymine C. Cytosine D. Uracil 32. Door welk proces wordt DNA gevormd? A. Transcriptie B. Translatie C. Replicatie D. Meiose 33. Na de ovulatie wordt in het ovarium het corpus luteum (gele lichaam) gevormd. Dit corpus luteum produceert een specifiek hormoon dat een belangrijke rol speelt in de voortplantingscyclus. Welk hormoon wordt door het corpus luteum geproduceerd, en wat is de belangrijkste functie van dit hormoon? A. HCG; het zorgt voor het behoud van de zwangerschap. B. HCG; het voorkomt dat een nieuwe ovulatie plaatsvindt. C. Progesteron; het zorgt ervoor dat het baarmoederslijmvlies intact blijft. D. Progesteron; het voorkomt dat een nieuwe ovulatie plaatsvindt. 34. Hieronder zie je een schematische weergave van de spermatogenese (vorming van spermacellen). Bij welke nummers is er sprake van diploïde cellen? Meerdere antwoorden zijn juist. A. 1 B. 2 C. 3 D. 4 E. 5 F. 6 G. 7 35. Bij de behandeling van HIV (Human Immunodeficiency Virus) wordt vaak gebruikgemaakt van antiretrovirale middelen die de replicatie van het virus remmen. Deze geneesmiddelen werken door in te grijpen op de enzymen die het virus nodig heeft om zich te vermeerderen in het lichaam. Een belangrijk aspect van de werking van deze medicijnen is het effect op de concentratie van virale deeltjes in het bloed, die kunnen worden gemeten met behulp van een techniek genaamd PCR (Polymerase Chain Reaction). Stel je voor dat de concentratie van HIV-virussen in het bloed van een patiënt na 6 maanden behandeling met antiretrovirale middelen is verlaagd van 10^6 virussen per milliliter tot 10^3 virussen per milliliter. Bereken de verminderde concentratie van het HIV-virus in het bloed in procenten. A. 99% B. 99,9% C. 99,99% D. 100% 36. Welk deel van het hart geeft nummer 4 aan? A. Linker atrium B. Rechter atrium C. Linkerventrikel D. Rechterventrikel E. Pulmonalisklep F. Mitralisklep 37. Welke uitwisseling van ionen vindt plaats bij een actiepotentiaal van het hart? A. Natrium in & Kalium in B. Natrium uit & Kalium uit C. Natrium uit & Kalium uit D. Natrium in & Kalium uit 38. Myelineschedes spelen een belangrijke rol in de geleiding van zenuwimpulsen. In welke delen van het zenuwstelsel zijn deze structuren aanwezig? A. Exclusief in het centrale zenuwstelsel. B. Exclusief in het perifere zenuwstelsel. C. Zowel in het centrale als in het perifere zenuwstelsel. 39. Wat is het kleinste wat met echografie gedetecteerd kan worden in een stof met vgeluid = 1500 m/s bij een frequentie van 15 MHz? (Tip: gebruik de formule voor golflengte) A. 10 mm B. 1 mm C. 0,1 mm D. 0,01 mm 40. De pancreas speelt een belangrijke rol in de spijsvertering door enzymen aan te maken die helpen bij de afbraak van voedsel. Daarnaast produceert de pancreas insuline, een hormoon dat de bloedsuikerspiegel reguleert. Bij sommige aandoeningen kan de functie van de pancreas verminderd zijn, wat leidt tot een slechte opname van vetoplosbare vitamines (A, D, E, K) in de darmen. Dit kan resulteren in een vitamine ADEK-insufficiëntie. Stel dat een patiënt lijdt aan pancreatitis, wat leidt tot verminderde productie van pancreasenzymen. Hoe zou deze aandoening invloed kunnen hebben op de opname van vitamine D, en wat zou de mogelijke gevolgen kunnen zijn voor de botgezondheid? A. De verminderde productie van pancreasenzymen zou de opname van vitamine D verhogen, wat leidt tot een versterking van de botten. B. De verminderde productie van pancreasenzymen zou de opname van vitamine D verminderen, wat kan leiden tot een verzwakking van de botten en verhoogd risico op botbreuken. C. De verminderde productie van pancreasenzymen heeft geen invloed op de opname van vitamine D, omdat vitamine D direct via de bloedbaan wordt opgenomen. D. De verminderde productie van pancreasenzymen zou de opname van vitamine D verhogen, wat leidt tot een verminderde opname van calcium en daardoor de botten verzwakt. 41. Cristiano Ronaldo springt tijdens een wedstrijd om een bal te koppen. Zijn massa is 80 kg, en tijdens de sprong heeft hij op het hoogste punt een zwaarte-energie van 784 J. Hoe hoog springt Ronaldo? A. 1,0 m B. 1,2 m C. 1,5 m D. 2,0 m 42. Appie heeft een probleem met zijn evenwichtsorgaan, dat zich in de binnenkant van het oor bevindt. Het evenwichtsorgaan helpt Appie om te detecteren wanneer zijn lichaam in beweging is. Als het evenwichtsorgaan niet goed functioneert, kan Appie symptomen ervaren zoals duizeligheid en misselijkheid, vooral wanneer er sterke versnellingen Wat is de oorzaak van de duizeligheid die Appie ervaart, en hoe beïnvloedt de centripetale kracht in dit geval het functioneren van zijn evenwichtsorgaan? Bereken de centripetale kracht die op Appie werkt terwijl hij op de draaimolen zit, gebruikmakend van de formule: A. De duizeligheid wordt veroorzaakt doordat de ogen van Appie niet goed reageren op de beweging, wat leidt tot verwarring van de hersenen. B. De duizeligheid wordt veroorzaakt doordat de lucht in de draaimolen te snel beweegt, waardoor het evenwichtsorgaan van Appie in de war raakt. C. De duizeligheid wordt veroorzaakt doordat de centripetale kracht te laag is, waardoor Appie het gevoel heeft dat hij niet genoeg versnelling ervaart. D. De duizeligheid wordt veroorzaakt doordat het evenwichtsorgaan in zijn oor geen veranderingen in versnelling kan waarnemen, wat leidt tot een verstoorde communicatie met de hersenen. 43. Maud had last van maagklachten en ontdekte dat haar maag een pH van 2 had, wat normaal is voor de werking van het enzym pepsine. Maud vroeg zich af wat de concentratie waterstofionen in haar maag was. Gegeven dat de pH 2 is, wat is de concentratie? A. 1 × 10⁻² mol/L B. 1 × 10⁻⁴ mol/L C. 1 × 10⁻⁷ mol/L D. 1 × 10⁻¹ mol/L 44. Kevin heeft een infectie en krijgt antibiotica voorgeschreven. De medicatie bevat een stof die de bacteriële celwand remt. Dit zorgt ervoor dat de bacteriën zich niet goed kunnen vermeerderen. De antibiotica worden in het lichaam geabsorbeerd en moeten uiteindelijk via de nieren uitgescheiden worden. Wat gebeurt er met de bacteriën in Kevin's lichaam wanneer de medicatie de bacteriële celwand remt? A. De bacteriën kunnen sneller groeien door de remming van de celwandproductie. B. De bacteriën worden actiever, omdat de medicatie hun metabolisme versnelt. C. De bacteriën kunnen zich niet verder delen, waardoor ze doodgaan. D. De bacteriën blijven hetzelfde, maar worden resistent tegen de medicatie. 45. Fleur, een klein kind, gebruikt een antiviraal medicijn dat de replicatie van het virus remt. Het medicijn werkt door zich sterk te binden aan een specifiek enzym van het virus, waardoor dit enzym zijn functie niet meer kan uitoefenen. Welke soort chemische binding is waarschijnlijk verantwoordelijk voor de sterke binding tussen het antiviraal medicijn en het enzym van het virus? A. Covalente bindingen B. Ionische bindingen C. Waterstofbruggen D. Van der Waals-krachten 46. Waardoor wordt een covalente binding tussen twee atomen gevormd? A. Door het delen van elektronen tussen twee atomen. B. Door het overdragen van elektronen van het ene atoom naar het andere. C. Door de aantrekkingskracht tussen twee geladen ionen. D. Door het vormen van waterstofbruggen tussen twee atomen. 47. Van welk aminozuur zie je hier de structuurformule? A. Glycine B. Alanine C. Leucine D. Serine 48. Een gezonde volwassene heeft een ademteugvolume van 0,5 liter en een ademfrequentie van 16 ademhalingen per minuut. Bereken de ademminuutvolume van deze persoon. A. 32 L/min B. 16L/min C. 24L/min D. 8L/min 49. Welk van onderstaande cellen is betrokken bij een ontstekingsreactie in het lichaam? A. Erytrocyt (rode bloedcel) B. Kraakbeencel C. Trombocyt D. Mestcel 50. Max is een student biologie die geïnteresseerd is in populatiegenetica. Tijdens zijn studie leert hij hoe genetische aandoeningen zich in een populatie verspreiden en hoe de frequentie van allelen berekend kan worden. Max onderzoekt de recessieve genetische aandoening cystic fibrosis (taaislijmziekte) die voorkomt in een bepaalde populatie. In de populatie waar Max naar kijkt, blijkt dat 1 op de 2.500 mensen cystic fibrosis heeft. Max wil weten wat de frequentie van het recessieve allel (q) is in deze populatie, zodat hij de genotypische frequenties kan berekenen. A. 0,02% B. 2% C. 4% D. 16% Antwoorden 1. Laurens heeft een aandoening waarbij de pH van zijn bloed te laag is, wat leidt tot een verhoogde zuurgraad in zijn lichaam. Dit kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door een ophoping van melkzuur, een organisch zuur dat ontstaat bij intensieve spieractiviteit of bepaalde medische aandoeningen. De pH van het bloed moet normaal gesproken tussen 7,35 en 7,45 liggen, maar Laurens’ pH is gedaald tot 7,2, wat duidt op acidose. Wat is de oorzaak van de lage pH in het bloed van Laurens, en hoe wordt de concentratie van melkzuur in het bloed beïnvloed door de productie van het zuur in de spieren? E. De lage pH wordt veroorzaakt door een verhoogde concentratie van melkzuur in het bloed, wat leidt tot een ophoping van waterstofionen. F. De lage pH wordt veroorzaakt doordat de hoeveelheid base in het bloed te hoog is, waardoor de pH daalt. G. De lage pH wordt veroorzaakt door een verminderde hoeveelheid kooldioxide in het bloed, die het zuurbasen evenwicht verstoort. H. De lage pH wordt veroorzaakt door een verhoogde concentratie van waterstofionen in het bloed, die vrijkomen bij de afbraak van melkzuur. 2. Mariam is al een langere tijd geobstipeerd. Na een lange tijd krijgt ze de diagnose hypothyreoïdie, een traag werkende schildklier. Hiervoor ondergaat ze een behandeling met iodine-131, een radioactieve stof met een halveringstijd van 8 dagen. De oorspronkelijke activiteit van de stof is 50 µCi. Hoeveel straling blijft er over na 24 dagen? E. 25 µCi F. 12,5 µCi G. 6,25 µCi H. 50 µCi 3. Welk proces vindt plaats op nummer 2? E. Ca2+ cel in, K+ cel uit F. Na+ cel uit, K+ cel in G. Na+ cel uit, K+ cel uit H. Ca2+ cel uit, K+ cel in 4. Hans heeft artrose in zijn knie en zijn fysiotherapeut meet zijn range of motion (ROM). De knie kan een maximale buiging van 120° maken, en de knie van Hans kan buigen tot 75° ten opzichte van een volledig gestrekt been. De lengte van zijn dijbeen is 40 cm. Bereken de horizontale verplaatsing van zijn voet, gebruikmakend van de benadering dat de sinus van 75° ongeveer gelijk is aan 0.97. E. 36 cm F. 38.8 cm G. 40 cm H. 42.5 cm 5. Sebastiaan gaat op vakantie naar Thailand en wordt ziek. Hij heeft last van aarsmaden en besluit paracetamol te nemen om de pijn te verlichten. De paracetamoltablet die hij heeft, bevat 500 mg paracetamol (C₈H₉NO₂). De molaire massa van paracetamol is 151 g/mol. Sebastiaan wil weten hoeveel moleculen paracetamol er in de tablet zitten. Wat is het aantal moleculen paracetamol in de tablet van 500 mg? E. 1,33 × 10²² moleculen F. 3,32 × 10²² moleculen G. 6,64 × 10²² moleculen H. 1,33 × 10²³ moleculen 6. In welk van de volgende eiwitten verwacht je dat een mutatie geen rol speelt in de vorming van een tumor? E. P53 F. MAP kinase G. Actine H. Eiwit kinase C 7. Bij de behandeling van brandwonden kan de hoeveelheid warmte die in het lichaam wordt overgedragen van groot belang zijn. Stel je voor dat een patiënt een brandwond heeft opgelopen en een arts besluit om een verkoelende gel aan te brengen om de temperatuur van het huidoppervlak te verlagen. De gel heeft een specifieke warmtecapaciteit ccc van 4,18 J/g°C en wordt aangebracht op een huidoppervlak van 200 gram. De temperatuur van de gel moet worden verlaagd van 40°C naar 10°C. Bereken de hoeveelheid warmte die uit de gel wordt overgedragen naar de huid (en dus nodig is om de gel te koelen), gegeven de massa van de gel m=200, de temperatuurverandering ΔT=40°C−10°C=30°C, en de specifieke warmtecapaciteit c=4,18 J/g°C. E. 2510 J F. 25100 J G. 251000 J H. 2510 kJ 8. Welk onderdeel in de volgende lijst is niet aanwezig in een bacteriecel? E. DNA F. Ribosoom G. Mitochondrion H. Fosfolipidenlaag 9. Hieronder zie je een dwarsdoorsnede van een bacteriecel. Welk onderdeel is aangegeven met nummer 5? E. Kapsel F. Flagel G. DNA H. Celwand 10. In het menselijk lichaam speelt het zenuwstelsel een cruciale rol in het coördineren van verschillende fysiologische functies. De pancreas produceert insuline, een hormoon dat de bloedsuikerspiegel reguleert. Bij diabetes type 1 is er sprake van een auto-immuunziekte waarbij de cellen die insuline produceren in de alvleesklier worden vernietigd. Bij een patiënt met diabetes type 1 heeft de pancreas niet meer voldoende insulineproductie. Wat is het effect van een onvoldoende insulineproductie op de bloedglucose en welke gevolgen kan dit hebben voor de cellen in het lichaam? E. Onvoldoende insulineproductie leidt tot een verlaagde bloedglucose, wat resulteert in hypoglykemie, en kan schade aan de hersencellen veroorzaken. F. Onvoldoende insulineproductie leidt tot een verhoogde bloedglucose, wat resulteert in hyperglykemie, en kan schade aan de bloedvaten en nieren veroorzaken. G. Onvoldoende insulineproductie leidt tot een verhoogde bloedglucose, wat resulteert in hypoglykemie, en kan schade aan de lever veroorzaken. H. Onvoldoende insulineproductie heeft geen invloed op de bloedglucose, maar kan leiden tot een verstoorde eiwitsynthese in de cellen. 11. Welke drie stoffen gebruiken de hersenen als energiebron? F. Glucose G. Ketonen H. Lactaat I. Adrenaline J. Serotonine 12. In welk(e) deel of delen van de cel wordt vetzuursynthese uitgevoerd? E. In het mitochondrion F. De eerste stappen in het cytoplasma, de laatste stappen in het mitochondrion G. In het cytoplasma H. De eerste stappen in het mitochondrion, de laatste stappen in het cytoplasma 13. Bij een hoge ATP-concentratie in de cel neemt de NAD+/NADH ratio af. Hoeveel stappen van de citroenzuurcyclus worden hierdoor geremd? E. Geen enkele stap F. 1 stap G. 2 stappen H. 3 stappen 14. Wat is de relatie tussen insuline en glucagon? E. Glucagon remt de afgifte van insuline door de F. Insuline remt de afgifte van glucagon G. Glucagon stimuleert de afgifte van insuline H. Insuline stimuleert de afgifte van glucagon 15. Een gitaar heeft zes snaren van verschillende diktes en spanningen die trillen om verschillende tonen te produceren. De trilling van een snaar kan worden gemodelleerd als een staande golf, waarbij de frequentie van de trilling afhankelijk is van de spanning T, de massa per eenheid lengte μ\muμ, en de lengte L van de snaar. De frequentie fff van de grondtoon (de laagste frequentie) wordt gegeven door de formule: Stel dat een gitaar string van 0,65 m lang een massa per eenheid lengte van 0,008 kg/m heeft en onder een spanning van 150 N staat. Bereken de frequentie van de grondtoon van de snaar. E. 124,5 Hz F. 98,2 Hz G. 105,3 Hz H. 156,3 Hz 16. Waaruit worden galzouten gevormd? E. Bilirubine F. Eiwitten G. Cholesterol H. Insuline 17. Marit heeft per ongeluk 0,60 mol methanol (CH₃OH) ingenomen. Methanol wordt in het lichaam omgezet in het giftige formaldehyde (CH₂O), wat ernstige schade kan veroorzaken. Om dit proces te blokkeren, wordt ethanol (C₂H₅OH) toegediend. Het enzym alcoholdehydrogenase werkt volgens een molverhouding ethanol : methanol van 3:1, wat betekent dat 3 mol ethanol nodig is om 1 mol methanol effectief te blokkeren. De arts dient Guus 1,5 mol ethanol via een infuus toe. Hoeveel procent van de methanol in Marits lichaam blijft ongeblokkeerd na de behandeling? E. 0% F. 15% G. 17% H. 25% 18. Tijdens de anaerobe glycolyse wordt glucose afgebroken. Welk product ontstaat aan het einde van deze route en hoeveel ATP wordt er netto geproduceerd? E. Het eindproduct is pyruvaat en er worden 4 ATP geproduceerd. F. Het eindproduct is acetyl-CoA en er worden geen ATP geproduceerd. G. Het eindproduct is glucose en er worden 2 ATP geproduceerd. H. Het eindproduct is lactaat en er worden 2 ATP geproduceerd. 19. In welk(e) deel/delen vindt de ureumcyclus plaats? G. Alleen in het mitochondrium H. Alleen in het endoplasmatische reticulum I. Alleen in het cytosol J. Deels in het cytosol en deels in het mitochondrium K. Deels in het endoplasmatische reticulum en deels in het mitochondrium L. Deels in het endoplasmatische reticulum en deels in het cytosol 20. Op het onderstaande plaatje zie je een MRI scan. Welk orgaan is met een X aangegeven? E. Maag F. Lever G. Hart H. Alvleesklier 21. Welk onderdeel kun je vinden in zowel een bacterie als in een menselijke cel? F. Ribosoom G. Celkern H. Endoplasmatische reticulum I. Golgi-apparaat J. Nucleus 22. Wat is de belangrijkste functie van bacteriële pili? E. Ze helpen bij de fotosynthese van de bacterie. F. Ze spelen een rol in de overdracht van DNA van de ene bacterie naar de andere. G. Ze bevorderen de afbraak van toxines in de cel. H. Ze zorgen voor de productie van zuurstof in de cel. 23. Een manier waarop het lichaam glucose vormt, is door de afbraak van glycogeen. Dit proces kan zowel in de lever als spiercellen plaatsvinden. De spiercellen kunnen deze gevormde glucose niet afgeven aan het bloed, maar de lever kan dit wel. Waarom is dit? E. De spier verbruikt de gevormde glucose voor de glycolyse in de spiercel F. Het enzym glucose-6-fosfatase zorgt dat glucose in het bloed terecht komt en dit enzym komt alleen voor in de lever G. Spiercellen hebben geen receptoren die herkennen dat er een tekort aan glucose in het bloed is H. De lever kan glycogeen niet afbreken zonder hulp van spiercellen 24. Filtratie van bloed gebeurt door de glomeruli in de nieren. In welk van onderstaande gebieden bevinden deze glomeruli zich, en vindt de filtratie van bloed dus plaats? E. Nierschors F. Nierbekken G. Niermerg H. Urineleider 25. In de Geneeskunde wordt veel gebruik gemaakt van medische beeldvorming. Een voorbeeld hiervan is de echo. Voor welk van onderstaande organen kan geen echo gebruikt worden voor de beeldvorming? E. Lever F. Blaas G. Hersenen H. Hart 26. Welke beeldvorming techniek maakt gebruik van röntgenstraling? E. MRI F. Echo G. CT H. Endoscopie 27. De mitralisklep zorgt dat er geen bloedstroom is van de linkerboezem naar de linkerkamer. Als deze niet werkt, stroomt er bloed terug de boezem in, wat resulteert in hartfalen. Met welk nummer is de mitralisklep op onderstaande afbeelding aangegeven? E. 7 F. 8 G. 12 H. 13 28. Hemoglobine is een eiwit dat zich in de rode bloedcellen bevindt. Het geeft bloedcellen hun karakteristieke kleur. Wat is de functie van hemoglobine? E. Zuurstof en CO2 transport F. Vetafbraak G. pH in het bloed reguleren H. Zuurstofvorming 29. De alveoli bevinden zich in de longen en zorgen voor gaswisseling. Hoe komt zuurstof vanuit de alveoli in het bloed terecht? E. Actief transport F. Passief transport G. Diffusie H. Osmose 30. Beschrijf de rol van natrium- en kaliumkanalen in het actiepotentiaal van een zenuwcel. E. Natriumkanalen openen tijdens de repolarisatiefase en kaliumkanalen sluiten tijdens de depolarisatie, waardoor de ionenstroom in de cel wordt verminderd. F. Natriumkanalen openen tijdens de depolarisatie, wat leidt tot een instroom van Na+, terwijl kaliumkanalen openen tijdens de repolarisatie, wat zorgt voor de uitstroom van K+. G. Kaliumkanalen openen tijdens de depolarisatie en natriumkanalen openen tijdens de repolarisatie, wat leidt tot een negatieve lading in de cel. H. Zowel natrium- als kaliumkanalen blijven gesloten tijdens de actiepotentiaal, wat zorgt voor een constante ionenstroom en de actiepotentiaal in stand houdt. 31. Welke base is niet aanwezig in RNA? E. Adenine F. Thymine G. Cytosine H. Uracil 32. Door welk proces wordt DNA gevormd? E. Transcriptie F. Translatie G. Replicatie H. Meiose 33. Na de ovulatie wordt in het ovarium het corpus luteum (gele lichaam) gevormd. Dit corpus luteum produceert een specifiek hormoon dat een belangrijke rol speelt in de voortplantingscyclus. Welk hormoon wordt door het corpus luteum geproduceerd, en wat is de belangrijkste functie van dit hormoon? E. HCG; het zorgt voor het behoud van de zwangerschap. F. HCG; het voorkomt dat een nieuwe ovulatie plaatsvindt. G. Progesteron; het zorgt ervoor dat het baarmoederslijmvlies intact blijft. H. Progesteron; het voorkomt dat een nieuwe ovulatie plaatsvindt. 34. Hieronder zie je een schematische weergave van de spermatogenese (vorming van spermacellen). Bij welke nummers is er sprake van diploïde cellen? Meerdere antwoorden zijn juist. H. 1 I. 2 J. 3 K. 4 L. 5 M. 6 N. 7 35. Bij de behandeling van HIV (Human Immunodeficiency Virus) wordt vaak gebruikgemaakt van antiretrovirale middelen die de replicatie van het virus remmen. Deze geneesmiddelen werken door in te grijpen op de enzymen die het virus nodig heeft om zich te vermeerderen in het lichaam. Een belangrijk aspect van de werking van deze medicijnen is het effect op de concentratie van virale deeltjes in het bloed, die kunnen worden gemeten met behulp van een techniek genaamd PCR (Polymerase Chain Reaction). Stel je voor dat de concentratie van HIV-virussen in het bloed van een patiënt na 6 maanden behandeling met antiretrovirale middelen is verlaagd van 10^6 virussen per milliliter tot 10^3 virussen per milliliter. Bereken de verminderde concentratie van het HIV-virus in het bloed in procenten. E. 99% F. 99,9% G. 99,99% H. 100% 36. Welk deel van het hart geeft nummer 4 aan? G. Linker atrium H. Rechter atrium I. Linkerventrikel J. Rechterventrikel K. Pulmonalisklep L. Mitralisklep 37. Welke uitwisseling van ionen vindt plaats bij een actiepotentiaal van het hart? E. Natrium in & Kalium in F. Natrium uit & Kalium uit G. Natrium uit & Kalium uit H. Natrium in & Kalium uit 38. Myelineschedes spelen een belangrijke rol in de geleiding van zenuwimpulsen. In welke delen van het zenuwstelsel zijn deze structuren aanwezig? D. Exclusief in het centrale zenuwstelsel. E. Exclusief in het perifere zenuwstelsel. F. Zowel in het centrale als in het perifere zenuwstelsel. 39. Wat is het kleinste wat met echografie gedetecteerd kan worden in een stof met vgeluid = 1500 m/s bij een frequentie van 15 MHz? (Tip: gebruik de formule voor golflengte) E. 10 mm F. 1 mm G. 0,1 mm H. 0,01 mm 40. De pancreas speelt een belangrijke rol in de spijsvertering door enzymen aan te maken die helpen bij de afbraak van voedsel. Daarnaast produceert de pancreas insuline, een hormoon dat de bloedsuikerspiegel reguleert. Bij sommige aandoeningen kan de functie van de pancreas verminderd zijn, wat leidt tot een slechte opname van vetoplosbare vitamines (A, D, E, K) in de darmen. Dit kan resulteren in een vitamine ADEK-insufficiëntie. Stel dat een patiënt lijdt aan pancreatitis, wat leidt tot verminderde productie van pancreasenzymen. Hoe zou deze aandoening invloed kunnen hebben op de opname van vitamine D, en wat zou de mogelijke gevolgen kunnen zijn voor de botgezondheid? E. De verminderde productie van pancreasenzymen zou de opname van vitamine D verhogen, wat leidt tot een versterking van de botten. F. De verminderde productie van pancreasenzymen zou de opname van vitamine D verminderen, wat kan leiden tot een verzwakking van de botten en verhoogd risico op botbreuken. G. De verminderde productie van pancreasenzymen heeft geen invloed op de opname van vitamine D, omdat vitamine D direct via de bloedbaan wordt opgenomen. H. De verminderde productie van pancreasenzymen zou de opname van vitamine D verhogen, wat leidt tot een verminderde opname van calcium en daardoor de botten verzwakt. 41. Cristiano Ronaldo springt tijdens een wedstrijd om een bal te koppen. Zijn massa is 80 kg, en tijdens de sprong heeft hij op het hoogste punt een zwaarte-energie van 784 J. Hoe hoog springt Ronaldo? E. 1,0 m F. 1,2 m G. 1,5 m H. 2,0 m 42. Appie heeft een probleem met zijn evenwichtsorgaan, dat zich in de binnenkant van het oor bevindt. Het evenwichtsorgaan helpt Appie om te detecteren wanneer zijn lichaam in beweging is. Als het evenwichtsorgaan niet goed functioneert, kan Appie symptomen ervaren zoals duizeligheid en misselijkheid, vooral wanneer er sterke versnellingen Wat is de oorzaak van de duizeligheid die Appie ervaart, en hoe beïnvloedt de centripetale kracht in dit geval het functioneren van zijn evenwichtsorgaan? Bereken de centripetale kracht die op Appie werkt terwijl hij op de draaimolen zit, gebruikmakend van de formule: E. De duizeligheid wordt veroorzaakt doordat de ogen van Appie niet goed reageren op de beweging, wat leidt tot verwarring van de hersenen. F. De duizeligheid wordt veroorzaakt doordat de lucht in de draaimolen te snel beweegt, waardoor het evenwichtsorgaan van Appie in de war raakt. G. De duizeligheid wordt veroorzaakt doordat de centripetale kracht te laag is, waardoor Appie het gevoel heeft dat hij niet genoeg versnelling ervaart. H. De duizeligheid wordt veroorzaakt doordat het evenwichtsorgaan in zijn oor geen veranderingen in versnelling kan waarnemen, wat leidt tot een verstoorde communicatie met de hersenen. 43. Maud had last van maagklachten en ontdekte dat haar maag een pH van 2 had, wat normaal is voor de werking van het enzym pepsine. Maud vroeg zich af wat de concentratie waterstofionen in haar maag was. Gegeven dat de pH 2 is, wat is de concentratie? E. 1 × 10⁻² mol/L F. 1 × 10⁻⁴ mol/L G. 1 × 10⁻⁷ mol/L H. 1 × 10⁻¹ mol/L 44. Kevin heeft een infectie en krijgt antibiotica voorgeschreven. De medicatie bevat een stof die de bacteriële celwand remt. Dit zorgt ervoor dat de bacteriën zich niet goed kunnen vermeerderen. De antibiotica worden in het lichaam geabsorbeerd en moeten uiteindelijk via de nieren uitgescheiden worden. Wat gebeurt er met de bacteriën in Kevin's lichaam wanneer de medicatie de bacteriële celwand remt? E. De bacteriën kunnen sneller groeien door de remming van de celwandproductie. F. De bacteriën worden actiever, omdat de medicatie hun metabolisme versnelt. G. De bacteriën kunnen zich niet verder delen, waardoor ze doodgaan. H. De bacteriën blijven hetzelfde, maar worden resistent tegen de medicatie. 45. Fleur, een klein kind, gebruikt een antiviraal medicijn dat de replicatie van het virus remt. Het medicijn werkt door zich sterk te binden aan een specifiek enzym van het virus, waardoor dit enzym zijn functie niet meer kan uitoefenen. Welke soort chemische binding is waarschijnlijk verantwoordelijk voor de sterke binding tussen het antiviraal medicijn en het enzym van het virus? E. Covalente bindingen F. Ionische bindingen G. Waterstofbruggen H. Van der Waals-krachten 46. Waardoor wordt een covalente binding tussen twee atomen gevormd? E. Door het delen van elektronen tussen twee atomen. F. Door het overdragen van elektronen van het ene atoom naar het andere. G. Door de aantrekkingskracht tussen twee geladen ionen. H. Door het vormen van waterstofbruggen tussen twee atomen. 47. Van welk aminozuur zie je hier de structuurformule? E. Glycine F. Alanine G. Leucine H. Serine 48. Een gezonde volwassene heeft een ademteugvolume van 0,5 liter en een ademfrequentie van 16 ademhalingen per minuut. Bereken de ademminuutvolume van deze persoon. E. 32 L/min F. 16L/min G. 24L/min H. 8L/min 49. Welk van onderstaande cellen is betrokken bij een ontstekingsreactie in het lichaam? E. Erytrocyt (rode bloedcel) F. Kraakbeencel G. Trombocyt H. Mestcel 50. Max is een student biologie die geïnteresseerd is in populatiegenetica. Tijdens zijn studie leert hij hoe genetische aandoeningen zich in een populatie verspreiden en hoe de frequentie van allelen berekend kan worden. Max onderzoekt de recessieve genetische aandoening cystic fibrosis (taaislijmziekte) die voorkomt in een bepaalde populatie. In de populatie waar Max naar kijkt, blijkt dat 1 op de 2.500 mensen cystic fibrosis heeft. Max wil weten wat de frequentie van het recessieve allel (q) is in deze populatie, zodat hij de genotypische frequenties kan berekenen. E. 0,02% F. 2% G. 4% H. 16%