Verpleegkundige zorg en communicatie 1a PDF

Summary

This document provides an introduction to the theoretical aspects of nursing care and communication. It details the different aspects of nursing, including the principles of holistic care, and observational and reporting techniques in this specific context. It also covers various topics like personal care, excretion, observation techniques, and relevant pathologic conditions.

Full Transcript

VZC1a_Theorie_partim A. Huion Bachelor in de verpleegkunde Verpleegkundige zorg en communicatie 1a Verantwoordelijke uitgever Anja Huion 2220140329702 VZC1a_Theorie_partim A. Huion Bachelor in de v...

VZC1a_Theorie_partim A. Huion Bachelor in de verpleegkunde Verpleegkundige zorg en communicatie 1a Verantwoordelijke uitgever Anja Huion 2220140329702 VZC1a_Theorie_partim A. Huion Bachelor in de verpleegkunde Verpleegkundige zorg en communicatie 1a Verantwoordelijke uitgever Anja Huion 2220140329702 Inhoudstafel INLEIDEND WOORD 1 1 Bouwstenen verpleegkunde 1 1.1 Inleiding 1 1.2 Basiszorg en basisverpleegkunde 1 1.3 De basis van het verpleegtechnisch handelen 5 1.3.1 Basisprincipes 5 1.3.2 Holistische benadering van de zorgvrager 10 2 Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 11 2.1 Waarnemen 11 2.2 Observeren 11 2.2.1 Definitie 11 2.2.2 Kenmerken van een goede observatie 11 2.2.3 Methoden van observatie 13 2.2.4 Factoren die de observatie beïnvloeden 13 2.2.5 Bevorderen van een objectieve observatie 14 2.3 Interpreteren 14 2.3.1 Interpreteer, maar stel geen diagnose 14 2.4 Rapporteren 14 2.4.1 Doel van rapporteren 14 2.4.2 Mondeling of schriftelijk rapporteren 15 2.4.3 Frequentie van rapporteren 17 2.4.4 Aandachtspunten bij een professionele rapportage 18 2.4.5 Rapporteren als student 20 2.5 ABCDE-methode 20 2.6 ISBARR/SBAR-briefingtechniek 21 3 Bedden 23 3.1 Inleiding 23 3.2 Ziekenhuisbed 23 3.2.1 Standaard ziekenhuisbed 23 3.2.2 Speciale ziekenhuisbedden 23 3.2.3 Standaard ziekenhuismatras 24 3.2.4 Speciale ziekenhuismatrassen 24 4 Persoonlijke en hygiënische zorg 25 4.1 Inleiding 25 4.2 Gegevensverzameling hygiënische verzorging 25 4.3 Verpleegkundige hulp bij hygiënische verzorging 26 4.4 De huid 26 4.4.1 Assessment (beoordeling) van de huid 27 4.4.2 Wassen van de huid 28 4.4.3 Voetverzorging 31 4.4.4 Verzorging van haar en nagels 32 4.4.5 Verzorging van de schaamstreek 32 4.5 Mondzorg 32 4.5.1 Inleiding 32 4.5.2 Mondonderzoek 33 4.5.3 Mondaandoeningen 34 4.5.4 Risicofactoren voor het ontstaan van mondaandoeningen 36 4.5.5 Gevolgen slechte mondgezondheid 37 4.5.6 Mondhygiëne 38 4.5.7 Tandprothese 40 4.5.8 Implantaten 40 4.5.9 Mondspoelmiddelen 41 4.5.10 Mondzorg bij zorgafhankelijke ouderen in woonzorgcentra (WZC) 41 5 Uitscheiding 45 5.1 Inleiding 45 5.2 Factoren van invloed op de uitscheiding 46 5.3 Observatie van urine 48 5.3.1 Kleur 48 5.3.2 Geur 48 5.3.3 Hoeveelheid of volume 49 5.3.4 Frequentie en tijdstip 49 5.3.5 Aspect 49 5.3.6 Wijze van urineren 50 5.3.7 Zijn er specifieke klachten ten aanzien van het urineren? 50 5.4 Observatie van feces 50 5.4.1 Kleur 50 5.4.2 Geur 51 5.4.3 Hoeveelheid / gewicht 51 5.4.4 Frequentie 51 5.4.5 Aspect 51 5.4.6 Consistentie 52 5.4.7 Vorm 52 5.5 Correcte lichaamshouding bij uitscheiding 52 5.6 Pathologie urinestelsel 52 5.6.1 Urine incontinentie (UI) 52 5.6.2 Dubbele incontinentie 63 5.6.3 Urineweginfectie 63 5.6.4 Onderzoeken 67 5.7 Pathologie uitscheiding darmstelsel 71 5.7.1 Obstipatie 71 5.7.2 Diarree 75 5.7.3 Fecale incontinentie 77 5.7.4 Fecesonderzoek 78 5.8 Stomata 79 5.8.1 Soorten stoma’s 79 5.8.2 Keuze stomamateriaal 81 5.8.3 Zorg voor niet steriel stoma 81 5.8.4 Observaties stoma en peristomale huid 81 5.9 Verpleegkundige interventies bij uitscheiding 84 5.9.1 Algemene verpleegkundige zorg bij uitscheiding 84 5.9.2 Incontinentiezorg 86 5.9.3 Vochtbalans 89 5.10 Transpiratie 90 REFERENTIELIJST 91 INLEIDEND WOORD Beste studenten Welkom in de opleiding verpleegkunde aan HOGENT en welkom in dit cursusonderdeel, één van de vijf onderdelen van de cursus verpleegkundige zorg en communicatie 1a. In dit cursusdeel zijn 2 hoofdstukken AJ 2021-2022 opgenomen, ontwikkeld door onderwijsgevenden Sofie Goethals (Bouwstenen verpleegkunde) en Marijke De Winter (Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren). Ik wil hen hiervoor bedanken. Alsook Lieselotte Danneels voor de leerstof over de ABCDE-methode. De inhoud van de cursus wordt tijdens de hoorcolleges aan bod gebracht met behulp van een powerpointpresentatie. De inhoud van de slides kan helpen om de leerstof te verwerken, maar is eerder beperkt. Voor het examen vormt deze cursus het uitgangspunt. Vragen kunnen gesteld worden via het forum. Veel succes! Anja Huion 1 1 Bouwstenen verpleegkunde 1.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden onmisbare onderdelen van kwalitatieve zorgverlening besproken. 1.2 Basiszorg en basisverpleegkunde Een synoniem voor basiszorg is primaire zorg. Basiszorg wordt beschouwd als de meest omvangrijke vorm van zorgverlening, als zorg voor alle aspecten van het menselijk functioneren, zowel het lichamelijke, psychosociale als het spirituele. Men spreekt van basiszorg/basisverpleegkunde vanaf het moment dat er hulp wordt geboden bij lichamelijke verzorging, uitscheiding, aankleden,.... Tijdens het uitvoeren van deze handelingen wordt er aandacht besteed aan het psychisch welzijn van de zorgvrager door gespreksvoering. Basiszorg wordt verleend binnen verschillende verpleegkundige settings. Eigen aan die verschillende settings kan basiszorg andere accenten krijgen. Enkele voorbeelden: Als verpleegkundige tewerkgesteld in een ziekenhuis op een afdeling waar mensen vooral worden opgenomen voor onderzoek en behandeling, zal de basiszorg meer gericht zijn op observeren van lichaamsfuncties, hygiënische zorg, hulp bij uitscheiding, preventie van infecties, tijdig signaleren van complicaties na een onderzoek of ingreep,... Ben je daarentegen tewerkgesteld in een psychiatrisch ziekenhuis, dan zal de basiszorg zich in eerste instantie richten op functioneren van de zorgvrager in een groep, zijn stemming, gedrag, lichamelijke en uiterlijke verzorging. In de thuiszorg verleen je zorg aan mensen met een soms complexe problematiek, bv. een oudere man die hulp nodig heeft bij zijn activiteiten van het dagelijks leven (ADL). Zelfzorg Een belangrijk uitgangspunt bij de basiszorg is de zelfzorg. Hoe zorgen mensen voor zichzelf, hoe zorgen zij voor hun fysisch, psychisch, sociaal en spiritueel welzijn? Wat gebeurt er indien mensen door omstandigheden niet meer voor zichzelf kunnen zorgen? Als verpleegkundige is het van belang om je verpleegkundig handelen af te stemmen op de zelfzorgbehoeften van je zorgvrager. Hiervoor moet men eerst inventariseren, door middel van een verpleegkundige anamnese, wat zorgvragers kunnen ondernemen in het kader van hun zelfzorg. Dit gebeurt methodisch in het verpleegkundig proces. Zo kunnen een belemmerende ademhaling, een afnemende conditie, een toenemende vermoeidheid en beperkingen van het bewegingsapparaat voor de zorgvrager redenen zijn zichzelf minder goed te verzorgen. Bouwstenen verpleegkunde 2 Bewust zorgvuldig handelen Wanneer blijkt dat een zorgvrager niet langer in staat is tot zelfzorg (volledig of verlies van controle bij gedeeltelijk), is het aan de verpleegkundigen om basiszorg te verlenen. M.a.w. de patient zorgvragers krijgen hulp bij hun lichaamsverzorging, verplaatsen, uitscheiding,.... In deze gevallen betreft het zorgvragers die afhankelijk zijn van anderen voor alle/enkele zorgen. Door deze afhankelijkheid verliezen zorgvragers controle over hun functioneren. Afhankelijk van de mate van afhankelijkheid en de zorg waarvoor de zorgvrager hulp nodig heeft, zal hij hier meer of minder problemen ondervinden. rekening houden met mogelijkheden en Een voorbeeld: verlies van urine/stoelgang en hiervoor afhankelijk zijn van beperkingnen verpleegkundigen is een andere ervaring dan afhankelijk zijn van verpleegkundigen voor het opnemen van vitale parameters. zorgvrager leren Het is dus duidelijk dat het noodzakelijk is om zorgvuldig te handelen zowel bij het kennen en uitvoeren van primaire zorg als bij technisch verpleegkundige zorg. Niet zorgvuldig behandelen als handelen kan inhouden dat afhankelijke zorgvragers de zorg als een negatieve ervaring persoon geen beleven. Dit kan leiden tot angst en verlies van vertrouwen in verpleegkundigen. nummer eigen zorgen achterwege laten Bewust zorgvuldig handelen kan gedefinieerd worden als aandacht hebben voor de behoeften van de zorgvrager en de afstemming van de zorgverlening op de mogelijkheden en beperkingen van de zorgvrager en de aanwezige risico’s voor zijn gezondheid. Om hieraan te kunnen voldoen zijn volgende aspecten belangrijk: serieuze aandacht, betrokkenheid, het bieden van hulp en het leren kennen van de zorgvrager. Op deze manier kan men belevingsgerichte zorg uitvoeren. Bewust zorgvuldig handelen houdt in dat: de zorgvrager als persoon benaderd wordt en niet als een object van medisch- technisch handelen; respectvol met de zorgvrager wordt omgegaan: o respect voor eigenheid, o respect voor autonomie, o respect voor recht op zelfbeschikking, o respect voor bescherming van fysieke en emotionele privacy. Belangrijke aspecten binnen bewust zorgvuldig handelen: Handelen vanuit een reflectieve houding = levenslang leren. Dit houdt in: blijvend kennis opdoen en gebruiken + vaardigheden oefenen en herhalen tot een niveau van beheersing en routine + leren door ervaring en reflectie daarop. Vanuit dit standpunt kan elke zorgsituatie een leermoment zijn welke kritisch dient geëvalueerd te worden. Bv. heeft de zorg tot het gewenste resultaat geleid en hoe reageerde de zorgvrager op de verzorging? Was er aandacht voor zijn wensen en gewoonten, privacy, voelde hij zich veilig? Verantwoord en onderbouwd handelen: dit houdt in dat men kwaliteitsvolle zorg wil leveren. Verantwoord en onderbouwd wil zeggen dat ons verpleegkundig handelen wetenschappelijk onderbouwd moet zijn (= evidence based handelen). Tot voor kort was de basis voor verpleegkundig handelen eigen ervaring en kennis, traditie en gewoonten. Bouwstenen verpleegkunde 3 Gebruik maken van richtlijnen en protocollen: o richtlijn (Van Dale): ‘een aanwijzing van een te volgen gedrag of handelwijze', een aanbeveling voor het geven van de best mogelijke zorg aan een zorgvrager bv. decubitusrichtlijn; o een protocol is specifieker dan een richtlijn: hier wordt duidelijk omschreven hoe in een bepaalde situatie moet gehandeld worden, bv. hoe handelen met het materiaal dat wordt gebruikt bij decubituspreventie. Activiteiten van het dagelijks leven = ADL De term ADL komt uit het Engelse Activity of Daily Living en kan op 2 manieren worden vertaald: activiteiten van het dagelijks leven of dagelijkse levensverrichtingen. Deze verrichtingen zijn voor alle mensen gelijk en worden dagelijks uitgevoerd omdat zij elementair en levensnoodzakelijk zijn. Het begrip ADL = activiteiten van het dagelijks leven of algemene dagelijkse levensverrichtingen, is een veelgebruikte term binnen de verpleegkundige zorg. Zieke mensen of mensen met een stoornis of beperking kunnen niet of niet geheel voor hun eigen ADL zorgen en de verpleegkundige (of verzorgende) gaat dan over tot het geven van de basiszorg. Het betreft verpleegkundige handelingen waarvoor geen voorschrift van de arts noodzakelijk is. bv : infuus plaatsen, medicatie toedienen, bloedonderzoek De handelingen in de basiszorg zijn niet moeilijk: het brengen van eten op bed, naar het toilet helpen,... Maar wanneer iemand een ernstige ziekte krijgt waardoor hij de ADL niet meer of slechts deels kan uitvoeren, wordt hij gedeeltelijk of geheel afhankelijk van beroepsmatig gegeven zorg. Langdurig zorg ontvangen wordt niet als iets eenvoudigs en vanzelfsprekend ervaren. De betekenis van de dagelijkse wasbeurt is meer dan alleen het reinigen van de huid met water en zeep; het washandje symboliseert kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Het is ook niet vanzelfsprekend dat mensen hun zelfzorgtekorten erkennen en daarbij hulp willen krijgen. Het is ook mogelijk dat zorgvragers hulp willen bij hun ADL terwijl de verpleegkundige van mening is dat de zorgvrager voor zichzelf kan zorgen. Relevantie voor de verpleegkundige: De verpleegkundige is degene die de ADL-tekorten diagnosticeert en bepaalt hoe het best met deze tekorten kan worden omgegaan. Daarna voert zij deze interventies uit of draagt ze over aan een verzorgende of mantelzorger. Indien de verpleegkundige de zorg uit handen geeft, moet ze over het volgende waken: regie bv samen bespreken hoe iets uitgevoert moet worden, vrager of dat ze de regie in handen houdt;het op die manier lukt,... dat ze de zorg op regelmatige tijdstippen evalueert en bijstelt; dat ze de uitvoerenden ondersteuning geeft in de vorm van advies, begeleiding of instructie. Elke verpleegkundige moet : kunnen beoordelen of er sprake is van ADL-tekorten; nagaan in welke mate er ADL-tekorten zijn en vanuit welke achterliggende gerelateerde factoren; bepalen hoe de verpleegproblemen kunnen behandeld worden. Bouwstenen verpleegkunde 4 Beleving van hulp bij ADL: In veel zorgsituaties waar onder hoge tijdsdruk veel hulp en zorg moet worden gegeven, is de kans groot dat de zorgvrager niet of nauwelijks betrokken wordt in de zorgverlening. In deze situaties komt zijn beleving van de zorg dan ook helemaal niet aan bod. In de literatuur pleit men voor belevingsgerichte zorg waar de vraag ‘hoe beleeft de zorgvrager zijn zorg’ centraal staat. Uitgangspunt voor het verpleegkundig handelen is dan het perspectief van de zorgvrager: de manier waarop de zorgvrager zijn situatie ziet en zijn ziek zijn en zijn mogelijkheden en onmogelijkheden beleeft. Doel is het waarborgen of herstellen van de levensloop die door de lichamelijke stoornis, ziekte of handicap verstoord dreigt te raken. Zorgvragers geven zelf aan dat een menselijke benadering van doorslaggevend belang is bij het aanvaarden en ervaren van verpleegkundige hulp. Menselijk betekent dan letterlijk ‘gezien worden als mens’, als subject van de zorg. De behoefte om ADL zelf uit te voeren is heel groot, mogelijk het grootst op het vlak van persoonlijke zorg en toiletbezoek. Zelfs na een korte periode van afhankelijkheid omwille van bv. een heelkundige ingreep, wordt deze periode als onaangenaam ervaren. Die afhankelijkheid bestaat niet alleen uit het ondergaan van de hulp maar ook uit het niet kunnen of mogen beslissen over de zorg. Autonomie is een belangrijk aspect voor de zorgvrager. Keuze van de interventies bij ADL-tekorten: Aan de ADL-tekorten kan men op verschillende wijzen tegemoetkomen. Er kunnen tal van interventies toegepast worden. Prof. Grypdonck beschrijft 8 principes die de keuze van de interventies beïnvloeden (zie verder): hygiëne en steriliteit, beleving, zelfzorg & inspraak, comfort, veiligheid, ergonomie, economie en ecologie. Bij de keuze van de interventies bij ADL-tekorten moet de vraag gesteld worden of de zorgvrager in de toekomst zichzelf weer zal kunnen helpen - geheel of gedeeltelijk - of dat deze zorg blijvend van hem overgenomen zal moeten worden. Hieronder volgen een aantal activiteiten van de verpleegkundige in het kader van ondersteuning bij de persoonlijke zorg: nagaan van gewoonten; zorgen voor de nodige hulpmiddelen; hulp en ondersteuning bij het uitvoeren van de ADL: geheel of gedeeltelijk overnemen tot de zorgvrager het weer zelf kan; hulp geven bij het aanvaarden van de afhankelijkheid; aanleren van manieren om het zelf te doen: opbouwen van routine in gewoonte en uitvoeren van handelingen; stimuleren tot zelfstandigheid; stimuleren van de mantelzorgers om de zorgvrager het zelf te laten doen. Bouwstenen verpleegkunde 5 1.3 De basis van het verpleegtechnisch handelen Verpleegkundigen voeren hun handelingen/verpleegtechnieken uit: met respect voor basisprincipes: het waarom van technieken is zeer belangrijk. De omstandigheden, het materiaal en de technologie veranderen voortdurend, waardoor technieken steeds moeten aangepast worden. Ook de toestand van de zorgvrager, tijdsdruk, afwezigheid van materiaal,... vragen om aanpassen van de techniek, MAAR steeds met in acht name van de basisprincipes (zie verder). volgens een basiswerkplan: logische volgorde aanhouden in de uitvoering zorgt ervoor dat niets vergeten wordt (zie vaardigheidslessen). 10 stappenplan volgens een methode, namelijk het systematisch verpleegkundig handelen. Deze systematiek is de probleemoplossende benadering bij uitstek gehanteerd door verpleegkundigen en eigen aan ‘integrerende verpleegkunde’ (zie les mevr. Vanleerberghe). met aandacht voor een holistische benadering van de zorgvrager. =psychische sociale 1.3.1 Basisprincipes Basisprincipe 1: Hygiëne en steriliteit Verpleegkundige handelingen worden zo uitgevoerd dat ze de kans op besmetting voor de zorgvrager zo klein mogelijk maken. Bij het uitvoeren van verpleegtechnieken moet men onder meer op de volgende aspecten letten: preventie van besmetting van de zorgvrager door de zorgvrager zelf: namelijk het overbrengen van kiemen van de ene plaats naar de andere (bijvoorbeeld van de anale streek via de handen naar de mond); preventie van kruisinfecties: het overbrengen van kiemen van de ene zorgvrager naar de andere (bijvoorbeeld via de handen van de verpleegkundige) of van het ziekenhuismilieu naar de zorgvrager. handhygiene! Een belangrijk aspect binnen hygiëne is de handhygiëne. Basisprincipe 2: Veiligheid en het voorkomen van specifieke gevaren Veel verpleegkundige handelingen houden voor de zorgvrager een risico in (de zorgvrager kan uit bed vallen, zich verwonden,...). Hierbij is het belangrijk onderscheid te maken tussen het reële gevaar van onveiligheid en het gevoel van onveiligheid dat de zorgvrager heeft (bijvoorbeeld als bij RX-opnamen de tafel gekanteld wordt). Veiligheid heeft dus ook te maken met het volgend basisprincipe: de beleving van de zorgvrager. Een zorg zal steeds zo uitgevoerd moeten worden dat de specifieke gevaren voorkomen worden. valkuil zie dia! Basisprincipe 3: Beleving van de zorgvrager Elke gebeurtenis die iemand meemaakt, elk contact, roept gevoelens op, positieve of negatieve. Dat geldt ook voor de zorgvrager die verpleegkundige zorg nodig heeft. De negatieve en angstige gevoelens (onder meer van onveiligheid) die vaak met ziek-zijn en behandeld-worden samengaan, maken de zorgvrager bovendien erg gevoelig voor wat in de interactie met hem en in zijn omgeving gebeurt. De wijze waarop de verpleegkundige optreedt, kan de gevoelens van de zorgvrager sterk beïnvloeden. Verpleegkundigen kunnen de wijze waarop ze met de zorgvrager omgaan, dan ook doelbewust gebruiken om de belevingswereld van de zorgvrager te beïnvloeden. Soms is het opwekken van negatieve gevoelens onvermijdelijk (zoals het veroorzaken van pijn bij een bloedafname). Bouwstenen verpleegkunde 6 De manier waarop de verpleegkundige reageert, kan de verwerking van die gebeurtenis eveneens sterk beïnvloeden. De betekenis die de gebeurtenis voor iemand heeft, kan helpen de negatieve gevoelens te relativeren (bijvoorbeeld pijn bij een bevalling). Door de betekenis in het licht te stellen, kan de verpleegkundige helpen de negatieve ervaringen zin te geven. Verzorgd worden kan voor de zorgvrager zowel een positieve betekenis hebben (‘ik tel mee’) als een negatieve (‘ik kan niets meer, ik tel niet meer mee’). Hieronder wordt dieper ingegaan op enkele vaak voorkomende gevoelens. Angst voor het onbekende Het ziekenhuis is onbekend, de wijze van optreden van het ziekenhuispersoneel eveneens. De zorgvrager kent het verloop van onderzoeken en behandelingen niet, weet niet waarvoor ze dienen, of ze pijn veroorzaken, of ze gevaarlijk zijn,... Veel mensen hebben bij onwetendheid de neiging van de slechtste hypothese uit te gaan. Voor de verpleegkundige is het vaak moeilijk zich het onbekend zijn te blijven realiseren. Bovendien moet de zorgvrager zichzelf toevertrouwen aan onbekende personen, van wie hij niet weet of ze te vertrouwen zijn. Enkele tips: Zorg ervoor de zorgvrager steeds te informeren, liefst zo vroeg mogelijk, in begrijpbare taal; Vermijd vakjargon in het bijzijn van de zorgvrager, ook wanneer je als verpleegkundigen of gezondheidswerkers onderling in het bijzijn van de zorgvrager praat. Het maakt de onbekende wereld voor de zorgvrager nog onbekender. Angst en ongenoegen ten gevolge van het verstoren van privacy Privacy is het domein waarop iemand normaal alleen vertrouwde of vertrouwenspersonen toelaat. Privacy heeft zowel ruimtelijke aspecten (bijvoorbeeld slaapkamer) als symbolische (bijvoorbeeld over stoelgang of menstruatie praten). Het ziekenhuis brengt talrijke, vaak ook niet te vermijden, inbreuken op de privacy met zich mee. De zorgvrager bevindt zich in pyjama in het publiek, moet allerlei zaken meedelen aan arts of verpleegkundige over wat tot zijn persoonlijke sfeer behoort en komt in contact met vreemden, op een wijze die sterk binnendringt in de intimiteit. Respect voor privacy zal daarom een belangrijk element zijn voor de verpleegkundige zorg. Enkele tips: Vraag de zorgvrager om toestemming alvorens de privésfeer binnen te dringen (bijvoorbeeld kloppen op de deur en op antwoord wachten); Dring niet meer dan noodzakelijk de privésfeer binnen (bijvoorbeeld de zorgvrager niet meer dan nodig ontbloten, geen vragen stellen over wat men niet hoeft te weten); Scherm de zorgvrager zoveel mogelijk af voor die zorgen die de privacy schenden (bijvoorbeeld gordijnen sluiten, gesprek voeren of zorg uitvoeren in een behandel- of gespreksruimte waar geen zorgvragers of bezoekers aanwezig zijn). Wat betreft de aanwezigheid van bezoekers tijdens de verzorging: laat de zorgvrager beslissen, gebruik een formulering die de zorgvrager de ruimte laat (sommige) bezoekers te laten blijven en spreek dit ook op voorhand af; Bouwstenen verpleegkunde 7 Toon respect en houd afstand in omstandigheden waarin men de privacy binnendringt (bijvoorbeeld afstand bewaren, zowel fysisch als door gesprek en houding, bij het toedienen van ‘intieme’ zorgen). Angst omtrent de diagnose Zorgvragers die in een ziekenhuis zijn opgenomen om een diagnose te laten stellen, maken zich meestal zorgen over het resultaat van de onderzoeken. Ze vrezen dat men iets ernstigs zal vinden. Ook in die gevallen waar de kans niet reëel is en de zorgvrager reeds veel informatie heeft over een waarschijnlijke goedaardigheid van de aandoening, blijft die angst vaak aanwezig. De zorgvragers kunnen de mogelijkheid van een ernstige ziekte moeilijk van zich afzetten. Interventies van verpleegkundigen, zoals het uitvoeren van voorbereidingen voor onderzoeken, maken de angst vaak weer actueel. Enkele tips: Laat de zorgvrager de kans zijn gevoelens van onrust te uiten, bijvoorbeeld door open vragen te stellen (‘Hoe kijkt u tegen het onderzoek aan?’); Negeer de gevoelens van de zorgvrager niet (zeg niet: ‘Zo moet u niet denken’, maar ‘Ik begrijp dat u zich zorgen maakt’). Basisprincipe 4: Zelfzorg en inspraak van de zorgvrager Ziekte brengt de zorgvrager in een afhankelijke positie. Soms is hij fysisch beperkt, zodat hij een aantal zaken niet meer voor zichzelf kan doen. Tevens is hij terechtgekomen in een vreemd milieu waarvan hij de regels niet kent. Hij wordt geconfronteerd met situaties waarover hij weinig weet (zoals een operatie ondergaan). Voor sommige zorgvragers is het alsof hun leven hen uit handen wordt genomen. Sommige zorgvragers zullen zich daar goed bij voelen: de angst en de onzekerheid zijn zo groot dat ze graag rusten en berusten. Voor de meesten echter zal het gevoel, de greep op de gang van zaken uit handen te geven, erg storen en angst opwekken. Daarom is het belangrijk de zorgvrager zoveel mogelijk impact op de zorg te laten hebben. Twee aspecten zijn hierbij belangrijk: de zorgvrager zelf laten uitvoeren wat hij kan; nog belangrijker: de zorgvrager laten beslissen; ook zorgvragers die niets meer voor zichzelf kunnen doen (zoals bijvoorbeeld volledig verlamde zorgvragers), kunnen nog zeer veel zelf beslissen. Hoe minder de zorgvrager zelf kan doen, hoe belangrijker het is hem zelf te laten beslissen; dit is dan immers het enige wat hij nog kan (dit geldt ook voor oudere zorgvragers!). Zelfzorg en inspraak zijn belangrijk bij: de planning van de zorg: bij de keuze tussen verschillende alternatieven; de timing van de zorg: bij de keuze van het moment van uitvoeren (is het voor de zorgvrager een goed moment?); de uitvoering: bv. gebruik van koud/warm water. Bouwstenen verpleegkunde 8 Voor de verpleegkundige zal het vooral moeilijk zijn de inspraak van de zorgvrager te respecteren wanneer diens keuze ingaat tegen wat de verpleegkundige goed acht (bijvoorbeeld: de zorgvrager wil liefst om de twee dagen gewassen worden, terwijl de verpleegkundige vindt dat dit elke dag zou moeten gebeuren). Als de zorgvrager een keuze maakt die schadelijk is, kan de verpleegkundige niet (zomaar) instemmen. Basisprincipe 5: Comfort Bij de uitvoering van de zorgen is het belangrijk rekening te houden met het comfort van de zorgvrager. Daarbij spelen vooral houding, temperatuur, lawaai en interpersoonlijke sfeer een rol. Houding Indien mogelijk is steeds een ontspannen houding van de zorgvrager aangewezen. Hiermee wordt bedoeld: voldoende steun in de rug, het hoofd goed gesteund en iets hoger dan de romp, de ledematen goed gesteund (de armen niet van het bed bengelend, steun onder de voeten als de zorgvrager in een stoel zit). Comfort betekent ook rekening houden met de wensen, gewoonten en eventuele beperkingen van de zorgvrager. Temperatuur Een te koude of te warme omgevingstemperatuur of temperatuurverschillen zijn oncomfortabel. Je kunt de zorgvrager ertegen beschermen door ofwel de temperatuur van de omgeving te beïnvloeden ofwel door de kleding of de bedekking van de zorgvrager aan te passen. Een afdekdeken kan voor comfort (en privacy) zorgen tijdens toe te dienen zorgen waarbij de zorgvrager ontbloot moet worden. Lawaai Sommige geluiden of overdreven geluid kunnen de zorgvrager storen. Sommige verpleegkundigen zetten wel eens de radio aan omdat ze het zo akelig stil vinden in de kamer, en kiezen dan een zender waarvan zij de muziek mooi vinden, terwijl de zorgvrager zich wil concentreren en dat niet kan met de radio aan. Muziek of gesproken woord kan anderzijds de zorgvrager afleiden en zo zijn comfort verhogen. Het is zeer belangrijk de behoefte van de zorgvrager in dit opzicht na te gaan en hem te laten beslissen. Soms (bijvoorbeeld bij gestoord bewustzijn of coma) kan men via de familie achterhalen welke muziek of welk radioprogramma de zorgvrager graag hoort en of het gewenst is de radio aan te zetten. Bouwstenen verpleegkunde 9 Interpersoonlijke sfeer De interpersoonlijke sfeer geldt zowel met betrekking tot de medezorgvragers als het personeel. Onzekerheid over wat de ander denkt en gespannen relaties verminderen het comfort. Wie beslist op een meerpersoonskamer naar welk tv-programma gekeken wordt? Wie beslist of het raam of de deur al dan niet open mag? Weten met wie je te maken hebt, bevordert het comfort. Als verpleegkundige moet je je dus steeds voorstellen en geef je meteen aan wat je taak is. Basisprincipe 6: Ergonomie Ergonomie is het studiegebied dat de menselijke activiteiten bestudeert in hun materiële omgeving, daarbij de aandacht toespitsend op de aanpassing van het werk, de werkomstandigheden, hulpmiddelen... aan de eigenschappen van de mens. De ergonoom bestudeert de activiteiten om onder meer een vlotte uitvoering mogelijk te maken op een voor de uitvoerder comfortabele en zo veilig mogelijk manier. Een ergonomische wijze van werken is bij de uitvoering van de verpleegkundige zorg zeer belangrijk. Ook de veiligheid van de uitvoerder wordt duidelijk betrokken om de risico’s voor de verpleegkundige beperkt te houden. Hieronder vallen de houdingsveranderingen en transfervaardigheden om de rug van de verpleegkundigen te ‘sparen’ en het hulpmateriaal voor het manipuleren en weggooien van naalden en andere scherpe voorwerpen. Basisprincipe 7: Economie Gezondheidszorg is duur en de middelen schaars. Daarom is het belangrijk steeds economische overwegingen voor ogen te houden. Economische overwegingen hebben onder meer te maken met: zorgen voor het welslagen van een onderzoek/behandeling (een lavement op zich is eerder goedkoop, maar een lavement dat geen effect heeft, zodat het onderzoek mislukt, is een duur lavement); niet méér materiaal gebruiken dan nodig, en waar mogelijk de goedkoopste oplossing kiezen (bijvoorbeeld als bedbeschermer); ‘time is money’, ook in de gezondheidszorg. Verpleegkundigen moeten ook de alternatieven afwegen. Ze moeten kritisch kijken naar gebruiken en gewoonten. Vaak wordt, omdat men er niet bij stilstaat, onnodig veel geld uitgegeven. Basisprincipe 8: Ecologie Ziekenhuizen zijn ‘hinderlijke bedrijven’. Ze produceren bijvoorbeeld veel afval. Sinds het gebruik van wegwerpmaterialen veralgemeend is, is de productie van afval, en vooral van ‘hinderlijk’ afval zoals bijvoorbeeld plastic, sterk toegenomen. Gezien het belang van ecologie in de samenleving, zullen verpleegtechnieken zodanig uitgevoerd moeten worden dat ecologische overwegingen meespelen bij de keuzes die men maakt, bijvoorbeeld bij de aankoop van materialen. Daarbij zal men vaak – maar dat geldt ook voor de andere principes – afwegingen moeten maken (bijvoorbeeld economie-ecologie, ecologie-veiligheid, ecologie-asepsis,...). Bouwstenen verpleegkunde 10 1.3.2 Holistische benadering van de zorgvrager Wanneer een verpleegkundige de zorgvrager benadert, doet ze dit vanuit een holistische mensvisie: men kan de sociale (maatschappelijke), psychische (geestelijke) en somatische (lichamelijke) onderdelen wel onderscheiden, maar niet van elkaar scheiden. Deze onderdelen beïnvloeden elkaar constant, en het geheel is meer dan de som van de delen (figuur 1). lichamelijk psychisch holistisch sociaal existentieel Figuur 1: Holistische benadering Voor alles wordt de mens in de holistische visie gezien als een uniek wezen, waarvan er geen twee dezelfde bestaan, verantwoordelijk voor eigen leven en beslissingen. De verpleegkundige moet oog hebben voor lichamelijke, psychische, sociale en spirituele aspecten van het mens-zijn (vandaar holistische benadering). Bouwstenen verpleegkunde 11 2 Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 2.1 Waarnemen Waarnemen doe je met de zintuigen en gebeurt de gehele dag door: dingen zien, horen, ruiken, proeven en voelen. Het gaat vanzelf en onbewust en gebeurt meestal niet zo doelgericht. We nemen de hele dag waar en zien daarbij wel wat op ons afkomt. We maken een bepaalde selectie uit alle prikkels die op ons afkomen, maar het maken van deze selectie gaat meestal onbewust. In het dagelijks leven gebruiken we het zicht en het gehoor het meest. 2.2 Observeren 2.2.1 Definitie Observeren is een speciale toepassing van het waarnemen, maar is niet hetzelfde. Bij observeren wordt ook gebruik gemaakt van de zintuigen, maar dit gebeurt op een heel bewuste manier. Observeren Observeren is het gericht, objectief en systematisch waarnemen van gedragingen, kenmerken en uitingen van één of meer personen of gebeurtenissen. De verpleegkundige staat in voortdurend contact met zorgvragers; tijdens het verplegen kan elk moment een observatiemoment zijn. Observeren maakt deel uit van het methodisch handelen. Observeren is dan ook heel belangrijk voor de eigen beroepsuitoefening en die van collega’s; andere disciplines (bijvoorbeeld artsen) doen beroep op de observaties van verpleegkundigen. Voorbeelden uit de verpleegkundige praktijk zijn bijvoorbeeld het zien van iemands gezichtsuitdrukking of houding, het horen van een intonatie van de stem of het piepen van de ademhaling, of het ruiken van een besmette wonde of een dranklucht, het voelen dat een bepaald lichaamsdeel erg warm is, het opmerken dat de huid er rood, vet of schilferig uitziet, … 2.2.2 Kenmerken van een goede observatie Een goede observatie verloopt doelgericht, planmatig en systematisch én objectief. Doelgericht Als verpleegkundige is je observatie gericht op de gezondheidstoestand, de zorgbehoeften en de zelfzorgmogelijkheden van de zorgvrager. Je wil mogelijke veranderingen tijdig kunnen opmerken, bijvoorbeeld door het regelmatige meten van verschillende parameters. Daarnaast observeren verpleegkundigen ook in functie van onderzoek en behandeling, Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 12 voorgeschreven door andere disciplines. Het doel van observatie kan algemeen of specifiek zijn. o Algemeen doel Een voorbeeld van een algemeen doel is het observeren van de gezondheidstoestand en zorgbehoefte van een pas opgenomen zorgvrager. Met deze observaties wil je zoveel mogelijk gegevens verzamelen om de huidige gezondheidstoestand van de zorgvrager in kaart te brengen. o Specifiek doel Een specifiek doel is minder vaag. De vraagstelling is exact aangegeven. Bijvoorbeeld: Hoe is de toestand van de huid, of hoe reageert de zorgvrager op een medicatieverandering? In deze situatie let je op lichamelijke of gedragsmatige aspecten van de zorgvrager. Bij dit laatste kan de verpleegkundige bijvoorbeeld de opdracht krijgen om bewustzijn of pijn nauwkeurig te observeren. Door het doel van de observatie zo duidelijk mogelijk vast te leggen, wordt voorkomen dat er verkeerde of onnodige gegevens verzameld worden. Gepland en systematisch De observatie wordt gepland: wanneer, hoe lang en op welke wijze wordt er geobserveerd. In geval er een vochtbalans wordt bijgehouden, zal de verpleegkundige systematisch bijhouden op welke tijdstippen de zorgvrager drinkt, hoeveel hij drinkt en ook nauwgezet registreren hoeveel hij urineert. In geval van koorts zal de lichaamstemperatuur (en de overige vitale parameters) bijvoorbeeld elk uur gemeten worden. Objectief Een objectieve observatie houdt in dat wat je waarneemt, ook overeenkomt met de 'werkelijkheid'. Je kan de objectiviteit bevorderen aan de hand van onderstaande inzichten: Wees bewust van eigen meningen, ideeën, waardeoordelen en gevoelens Een volledig objectieve observatie is geen eenvoudige zaak. Een verpleegkundige registreert namelijk niet zoals een videorecorder dat zou doen. Je neemt bepaalde zaken op je eigen manier waar. Je hebt immers een relatie met degene die je observeert en in die relatie spelen factoren als betrokkenheid en emotie een belangrijke rol. Als je bijvoorbeeld het gedrag observeert van iemand van wie je een negatief beeld hebt, dan kan dit de observatie in sterke mate beïnvloeden. Dit heeft echter ook een positieve kant. Want juist door betrokkenheid bij de zorgvrager kan je als verpleegkundige signalen opvangen die anderen over het hoofd zouden zien. Gebruik bottom-up informatie Dit is informatie die daadwerkelijk door de zintuigen gestuurd is. De observaties mogen niet gekleurd zijn door top-down informatie (verwachtingen, subjectieve interpretaties, …). Zo is bijvoorbeeld: ‘zorgvrager X heeft tijdens de nachtdienst zes keer gebeld om een bedpan te vragen’ een objectieve observatie, terwijl ‘zorgvrager X vertoonde op de Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 13 bekende wijze irritant aandachttrekkend gedrag door om de haverklap om de bedpan te bellen terwijl daar helemaal geen reden voor was’, een subjectieve interpretatie is. Objectieve versus subjectieve gegevens Daarnaast wordt je observatie beïnvloed door de mate waarin de gegevens die je moet verzamelen objectief te beoordelen zijn. De situatie is vrij makkelijk wanneer het gaat om de observatie van bijvoorbeeld de lichaamstemperatuur. Je hanteert een geijkte thermometer en je kunt desnoods iemand anders jouw observatie laten herhalen. Moeilijker wordt het in situaties waar ruimte is voor subjectieve interpretatie. Wanneer je bijvoorbeeld in de omgang met een zorgvrager denkt vermoeidheid of verdriet te zien, bestaat de kans dat je interpretatie niet overeenstemt met wat er aan de hand is. 2.2.3 Methoden van observatie Zonder hulpmiddelen In deze situatie observeer je met behulp van je zintuigen, zonder verdere hulpmiddelen. Je ziet bijvoorbeeld bij een zorgvrager dat hij een hoogrode kleur heeft, dat hij erg warm aanvoelt en ligt te woelen in bed. Veel van wat je observeert, is voor een groot deel afhankelijk van de toestand van de zorgvrager op dat moment. Met een beoordelingsschaal Hierbij maak je bij gebruik van een speciale beoordelingsschaal. Met behulp van deze schaal inventariseer je een aantal gedragsaspecten of lichaamskenmerken. Een voorbeeld van een beoordelingsschaal die gebruikt kan worden bij pijn is de VAS of visuele analoge schaal. Een ander voorbeeld van een beoordelingsschaal is de Norton-schaal, waarmee je het risico op decubitus bij de zorgvrager inventariseert. Met een meetinstrument Hierbij maak je gebruik van een meetinstrument waarmee je direct de eigenschap kunt vaststellen waarin je geïnteresseerd bent. Bijvoorbeeld het meten van de temperatuur met een thermometer of de bloeddruk met een bloeddrukmeter, … Bij meten kan je altijd de waarde in getallen weergeven. 2.2.4 Factoren die de observatie beïnvloeden Observaties kunnen mislukken of verkeerde gegevens opleveren. De oorzaken daarvan kunnen verschillend van aard zijn: Onvoldoende actief of gemotiveerd zijn waardoor je onvoldoende aandacht aan het observeren schenkt; Een beperkte mensenkennis en /of professionele kennis en ervaring waardoor je zaken over het hoofd ziet; Gewoontevorming en automatismen in het observatiegedrag waardoor je zaken niet meer opmerkt; Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 14 Een slechte relatie tussen observator en geobserveerde waardoor je niet openstaat voor de zorgvrager; De neiging om te snel een verklaring te vinden voor het waargenomen gedrag zonder dit te controleren bij de zorgvrager of collega's; Te sterke gerichtheid op één aspect waardoor er onvoldoende oog is voor de totaliteit van de zorgvrager en zijn omgeving; Stoornissen in het meetapparaat waardoor er een foute uitslag komt. 2.2.5 Bevorderen van een objectieve observatie Enkele mogelijkheden om tot een meer betrouwbare observatie te komen, zijn: Navraag doen bij de zorgvrager zelf: “heb ik het goed dat…”; Observeren met meerdere verpleegkundigen; Navraag doen bij anderen over het gedrag (bv. bij familieleden); Regelmatig en herhaaldelijk observeren. 2.3 Interpreteren Verpleegkundigen moeten ook hun observaties interpreteren. Ze doen dit op grond van objectieve data en alle verzamelde kennis en ervaring, maar het is niet altijd zeker of de interpretatie de juiste was. Door verkeerde interpretaties lopen zorgvrager mogelijks gevaar. Wees dus zorgvuldig en voorzichtig tijdens het interpreteren en wees je ervan bewust dat je aan het interpreteren bent. Interpreteren Interpreteren is een mogelijke verklaring geven aan waargenomen gegevens. Het is een conclusie die verbonden wordt aan waargenomen feiten. 2.3.1 Interpreteer, maar stel geen diagnose Trek geen conclusie of stel geen diagnose als je daartoe niet bevoegd bent. Wanneer een arts aan een verpleegkundige vraagt om een zorgvrager goed te observeren, zal hij het niet in dank afnemen als de verpleegkundige vervolgens de observaties (T=39.2°C, frequente hoest, roestbruin sputum, pijn op de borst) medisch gaat verklaren: ‘Kan je misschien even komen, want mevrouw X heeft een pneumonie’. Zodra je dit doet, ben je immers bezig met het stellen van een medische diagnose. Dit laatste is evenwel het werk van een arts en niet van een verpleegkundige. 2.4 Rapporteren 2.4.1 Doel van rapporteren De observatiegegevens die verzameld worden in de verschillende fasen van het verpleegkundig proces, moeten op een juiste wijze en op de juiste plaats geregistreerd en gerapporteerd worden. Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 15 Rapportage Rapportage is het schriftelijk en/of mondeling doorgeven van zaken en gebeurtenissen aan andere betrokkenen. Deze anderen moeten op een overzichtelijke, duidelijke en beknopte manier kennis kunnen nemen van datgene wat gerapporteerd werd. Door het vastleggen van gegevens is het mogelijk om: kwaliteit en continuïteit te waarborgen; steeds weer het proces te volgen, terug te halen en kritisch te bekijken; retrograad na te gaan of de juiste beslissingen zijn genomen. 2.4.2 Mondeling of schriftelijk rapporteren Schriftelijk rapporteren Na elk contact met de zorgvrager en na elke shift registreert een verpleegkundige wat hij heeft geobserveerd en opgemerkt, welke zorg hij met welk doel verleend heeft, waarom juist deze zorg verleend werd en hoe de zorg verlopen is. Elke parameter die gecontroleerd werd, dient ook daadwerkelijk schriftelijk gerapporteerd te worden. Rapporteren gebeurt in het verpleegdossier of bewonersdossier, in het elektronisch dossier of op de daarvoor voorziene plaats. De gemeten waarde dient concreet en correct weergegeven te worden, met vermelding van de juiste eenheden. Het is belangrijk dat alle gevraagde parameters volledig worden ingevuld, zodat geen enkele mogelijke achteruitgang van de toestand kan gemist worden. Figuur 2: Elektronisch patiëntendossier (EPD UZ Gent) Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 16 Figuur 3: Zorgenblad (EPD UZ Gent) Figuur 4: Observatieblad (EPD UZ Gent) Ook overige symptomen in relatie met de parameters (bijvoorbeeld transpiratie +++, angst, rubor, …) en de verpleegkundige interventies die naar aanleiding van de meting werden toegepast, dienen gerapporteerd te worden. ‘Als iets niet is gerapporteerd, dan is het ook niet gebeurd’. Wanneer de parameters geregistreerd worden binnen een aangemaakt parameterblad – Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 17 bijvoorbeeld in elektronisch dossier - , worden mogelijks enkel de waarden (zonder de eenheden) ingevuld. Figuur 5: Rapportageblad (EPD UZ Gent) Mondeling rapporteren Wanneer bepaalde aspecten met betrekking tot een vitale parameter afwijkend zijn, worden deze zowel mondeling als schriftelijk gerapporteerd. Afwijkende waarden worden zo snel mogelijk mondeling doorgegeven aan de behandelende arts. Afwijkende waarde Een afwijkende waarde is een waarde die hoger of lager is dan de normaalwaarde, of sterk afwijkend is van eerder gemeten waarden. In dit geval is het ook nodig om op regelmatige basis de controles van alle vitale parameters opnieuw uit te voeren en te herevalueren. 2.4.3 Frequentie van rapporteren Het meten van een vitale parameter is steeds een momentopname! Een bloeddrukwaarde of waarde van de polsfrequentie bijvoorbeeld, varieert continu. Eén afzonderlijke waarde geeft onvoldoende informatie. Om betrouwbare conclusies te kunnen nemen in de zorgverlening, moeten vitale parameters dan ook meerdere keren en met regelmatige tussenpozen gemeten worden. De waarden van vitale parameters en de hierop gebaseerde (M)EWS- score zijn klinische voorspellers van een verbetering of achteruitgang van de toestand van de zorgvrager. Het routinematig meten van de parameters resulteert een betere opsporing van fysieke abnormaliteiten en het meer betrouwbaar en snel reageren op deze situatie. Het verwaarlozen van deze taak of onvoldoende kennis over de afwijkende waarden, kan leiden tot ongewenste gebeurtenissen, zogenaamde ‘adverse events’, mogelijks zelfs tot de dood. In de wetenschappelijke literatuur zijn echter weinig of geen uniforme richtlijnen terug te vinden over welke parameters routinematig gecontroleerd dienen te worden én met welke frequentie dit dient te gebeuren. De frequentie en het aantal gevraagde vitale parameters worden bepaald en beïnvloed door verschillende zaken zoals traditie, nationale richtlijnen, consensus op de dienst, organisatie van de shift, verpleegkundige werkbelasting, diagnose van de patiënt, klinisch leiderschap en besluitvorming. Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 18 Tabel 1: Mogelijke frequenties m.b.t. meten van vitale parameters in de praktijk (niet EVB-ondersteund) Frequentie Indicatie Continu IZ, CCU, bij levensbedreigende toestand Om de 5 à 15 minuten Bij hemodynamisch instabiele patiënten Om de 2u Post operatief Om de 4u – 8u – 12u Op voorschrift van de arts Om de 24u Bij stabiele zorgvragers Elke week of maand Bij instellingen voor langdurige zorg: WZC, PZC,… Enkel wanneer klinisch geïndiceerd? Een verklaring voor de weinige richtlijnen is dat de evidentie rond de link tussen enerzijds de frequentie van meten en anderzijds de mogelijke klinische achteruitgang, heel schaars is binnen verschillende onderzoekspopulaties. Niet alle parameters worden altijd en overal bepaald; zorgvragers kunnen zich bevinden in een WZC, een instelling voor psychiatrische zorgverlening, op een heelkundige afdeling, op IZ, … Het is belangrijk dat voor elke zorgvrager afzonderlijk een duidelijk plan wordt opgesteld met daarin duidelijke instructies rond welke vitale parameters dienen gemeten te worden én met welke frequentie dit dient te gebeuren. Verpleegkundigen dienen de heersende protocollen op dienst strikt op te volgen. Onderzoek wees uit dat de compliance helaas vaak bedroevend is. Er gaan stemmen op om continue meting van de vitale parameters in te voeren op alle ziekenhuisafdelingen, maar hier is nog geen evidentie voor gebleken. Tegenkantingen zijn bijvoorbeeld de kostprijs, het feit dat niet alle parameters kunnen geregistreerd worden aan de hand van een apparaatje (bijvoorbeeld ademhalingsgeluiden) en dat verpleegkundigen mogelijks te veel op het systeem zouden gaan vertrouwen - en te weinig op eigen observatie- en interpretatievermogen. 2.4.4 Aandachtspunten bij een professionele rapportage Goed schriftelijk rapporteren is niet eenvoudig. Als rapporteur moet je je steeds verplaatsen in de situatie van diegene die het rapport gaat lezen. De lezer moet uit het rapport bepaalde conclusies trekken voor de verpleging, behandeling of onderzoek van een zorgvrager. Bij rapportage van een observatie in een bepaalde situatie bestaat nogal de neiging te snel aan te nemen dat 'iets toch logisch is'. Dit geldt dan wel voor de schrijver, maar niet voor de lezer van het rapport. Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 19 Hieronder worden enkele tips gegeven voor een professionele rapportage: Rapporteer volgens SOAP/SOEP waar dat kan en nodig is Bij deze methode gebruikt de professional de termen Subjectief, Objectief, Analyse/Evaluatie en Plan als structuur voor de rapportage. Deze methode wordt veel gebruikt in de ouderenzorg. Subjectief Informatie afkomstig van de zorgvrager: Wat zegt hij over zijn eigen belevingen (of wat zegt familie)? Objectief Directe observatie van de situatie door jou: het gedrag van de zorgvrager zoals jij dit waarneemt. Analyse OF Conclusie getrokken uit subjectieve (S) en objectieve (O) gegevens. evaluatie Evaluatie: Wat denk je dat er aan de hand is, op basis van de verzamelde data. Plan Plan dat is uitgevoerd of uitgevoerd moet worden. Wat is de reactie van de zorgvrager hierop? Hoe moet er verder gehandeld worden? Rapporteer objectief Dit betekent dat je zo juist en concreet mogelijk moet rapporteren. Termen als angstig, verdrietig, boos, koortsig, apathisch, negatief en positief moet je zoveel mogelijk vermijden. Je registreert dan namelijk niet het gedrag wat je geobserveerd hebt, maar je interpreteert. Een interpretatie moet je onderbouwen met feitelijke gegevens, niet met je eigen mening. Wil je toch je mening geven, geef dan duidelijk aan dat het om jouw mening gaat. Schrijf respectvol over de zorgvrager. Tracht subjectieve informatie zo objectief mogelijk weer te geven. Subjectieve gegevens betreft informatie die de zorgvrager over zichzelf geeft, zoals over lichamelijke klachten en ziektebeleving, en de informatie die je onder andere door luisteren en gerichte vraagstelling krijgt. Heeft een situatie je aangegrepen of ben je nog emotioneel over een situatie, wacht dan even met rapporteren of spreek een collega, zodat je wat later meer objectief kan rapporteren. Rapporteer éénduidig De rapportage moet voor de andere professionele hulpverleners bekende begrippen bevatten, die maar voor één uitleg vatbaar zijn. Onbekende terminologie en vakjargon zijn te vermijden. Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 20 Vermijd taal- en schrijffouten Schrijf correct Nederlands en gebruik geen ‘Whats’app taal’; gebruik geen afkortingen die niet gangbaar zijn. Het gebruik van afkortingen komt de duidelijkheid niet ten goede. Bedenk ook dat korte zinnen prettiger lezen dan lange zinnen. Vraag zo nodig aan een collega om na te lezen. Rapporteer concreet Schrijf kort en krachtig, maar zorgvuldig en volledig zodat navraag niet nodig is. Blijf ter zake en maak onderscheid tussen relevante en irrelevante informatie. Geef enkel die informatie die nodig is, zodat collega’s de zorg naar behoren kunnen overnemen. 2.4.5 Rapporteren als student Studenten verpleegkunde dienen belangrijke of afwijkende observaties steeds direct mondeling door te geven aan de mentor of de verantwoordelijke verpleegkundige. Het schriftelijk rapporteren gebeurt in het verpleegkundig dossier of bewonersdossier. Afhankelijk van de dienst zal dit gebeuren door de verantwoordelijke verpleegkundige zelf, zelfstandig door de student (onder supervisie of na duidelijke afspraken). 2.5 ABCDE-methode De ABCDE-methode is de gouden standaard bij de opvang van (potentieel) vitaal bedreigde patiënten. Met deze methode kan de toestand van de patiënt snel, systematisch en met de juiste prioriteiten worden beoordeeld, zodat binnen de kortst mogelijke termijn de meest relevante levensreddende handelingen gestart kunnen worden. De letters ABCDE staan voor: Airway: het controleren van de luchtweg en ervoor zorgen dat de luchtweg vrij is. Bij een traumapatiënt wordt tegelijkertijd gezorgd voor bescherming van de cervicale wervelkolom; Bv vocht in de longen Breathing: het controleren van en zorgen voor een goede ventilatie en oxygenatie; Circulation: het controleren van en zorgen voor een goede hemodynamiek; is een er hartslag Disability: het controleren en behandelen van levensbedreigende neurologische afwijkingen; bv reageert de patient op een pijnprikkel Exposure/Environment: het controleren van overige levensbedreigende aandoeningen (die niet onder de A, B, C of D vallen), zoals hypothermie en bestrijden van pijn. bv onderkoelt Tijdens de ABCDE opvang worden de afwijkende vitale parameters herkend en direct behandeld. Het menselijk lichaam kent vele systemen die allen een eigen, essentiële functie hebben. Een aantal van deze functies is van direct levensbelang. Deze functies noemt men ‘de vitale functies’. Verstoring van de vitale functies is het gevolg van ernstig onderliggend lijden. Het lichaam kan een milde verstoring in zijn functies doorgaans moeiteloos compenseren. Wanneer Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 21 ontregeling optreedt van één of meerdere vitale functies, houdt dit in dat het lichaam niet in staat is om te compenseren. Dit is een zeer ernstige bevinding en vereist onmiddellijk handelen om de kans op overleving te vergroten. Bij een vitaal bedreigde patiënt zijn één of meerdere van de vitale functies (ademhaling, circulatie en bewustzijn) dusdanig verstoord dat zij dreigen te falen. Wanneer men constateert dat de vitale functies bedreigd zijn, is het belangrijk de patiënt zo snel mogelijk te stabiliseren. 2.6 ISBARR/SBAR-briefingtechniek alleen begrippen kennen en waarvoor het dient ISBARR is een erkend kader waarin zorgverleners kritische/relevante informatie op een duidelijke en gestructureerde manier kunnen verzamelen en communiceren. ISBARR staat voor Identification, Situation, Background, Assessment, Recommendation en Readback. De structuur is gemakkelijk te onthouden en stuurt aan op een analyse van de situatie. Aan de hand van deze structuur wordt de communicatie met een andere hulpverlener voorbereid. De structuur biedt de mogelijkheid verwachtingen te vermelden betreffende de outcome van het gesprek en vermindert de kans op ontbrekende gegevens. Gezondheidsmedewerkers formuleren zo alleen relevante informatie en sturen aan op de te nemen maatregelen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen SBAR en ISBARR. SBAR is een vaste opeenvolging van stappen die samen een gemeenschappelijk basis vormen waarin alle communicatie verloopt. Bijvoorbeeld een briefing bij shiftwissels (intra –of interdisciplinair), verpleegkundige en medische ontslagnota’s, enz. Bij de ISBARR zijn Identificatie en Readback toegevoegd. Deze structuur is bedoeld voor het mondeling of telefonisch doorgeven van patiëntengegevens waarbij het noodzakelijk is om jezelf en je patiënt voor te stellen, alsook je ervan te vergewissen dat alle informatie goed is begrepen. ISBARR Identification Identificeer jezelf, je locatie en de dienst vanwaar je belt. Identificeer de patiënt a.d.h.v. zijn voornaam, naam en geboortedatum en de reden van je melding. Situation Beschrijf de reden van je oproep of de huidige toestand van de patiënt. Wat is er aan de hand? Wanneer is het gebeurd? Wat is de graad van ernst? Background Geef de reden van opname en de huidige diagnose. Geef een samenvatting van de informatie die relevant is voor het huidig probleem. Informeer de hulpverlener betreffende de relevante medische achtergrond van de patiënt. Hiervoor moet je het dossier van de patiënt bij de hand hebben. Assessment Geef informatie over de laatste bevindingen die de recentste klinische toestand van de patiënt weergeven, d.w.z. systematisch, stelsel per stelsel overlopen: Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 22 neurologische, hemodynamische en respiratoire functies, laboresultaten, reeds opgestarte hulpmiddelen, toestellen, enz.... Denk kritisch na bij de beoordeling van de situatie wanneer je de arts informeert. Dit houdt in dat je een analyse hebt gemaakt over wat de onderliggende reden zou kunnen zijn voor de conditie van je patiënt. Recommendation Wat is jouw aanbeveling? Wat verwacht je? Readback Herhaal het mondelinge of telefonisch order en noteer dit zo snel mogelijk in het patiëntendossier. Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 23 3 Bedden 3.1 Inleiding Bij de opname in het ziekenhuis wordt de wereld van de zorgvrager verengd naar de ziekenhuiskamer en het ziekenhuisbed. Voor zorgvragers die bedlegerig zijn, zelfs maar voor een korte tijd, is het ziekenhuisbed van groot belang. 3.2 Ziekenhuisbed Het ziekenhuisbed moet comfortabel zijn met als doel rust en slaap te bevorderen. Derhalve moet het bed schoon, netjes en kreukvrij worden gehouden. Bij bedlegerige zorgvragers is het bed het centrum van de zorg d.w.z. dat alle zorg en dagelijkse handelingen plaatsvinden in en rond het bed. Er bestaan veel types bedden en bedvoorzieningen om in de specifieke zorgbehoeften van de zorgvrager te voorzien. 3.2.1 Standaard ziekenhuisbed Het standaard ziekenhuisbed is een 1-persoonsbed dat, in functie van de zorgverlening, in verschillende standen kan gezet worden om: de zorgverlening door de zorgverstrekkers te vergemakkelijken; het comfort van de zorgvrager te bevorderen. Deze bedden beschikken doorgaans over volgende toepassingen: verstellen van positie van hoofd- en voeteinde; in de hoogte verstelbaar (hoog-laag bed); semi-Fowlerhouding: verstelbare rug- en kniehoek en kanteling; Trendelenburg en anti-Trendelenbrugpositie; verstelbaar onrusthekken, bedhekken of bedsponden; eenvoudig voor opzetstukken zoals bijv. de papegaai. In woonzorgcentra worden eenzelfde type bedden gebruikt maar hebben meestal minder toepassingen. Voor zuigelingen en kleine kinderen zijn er aangepaste bedden qua grootte, hoogte en beveiliging. 3.2.2 Speciale ziekenhuisbedden Deze bedden vervangen het standaard ziekenhuisbed en worden omwille van therapeutische eigenschappen gebruikt. Er bestaan er verschillende types speciale bedden zoals: air-fluidized bedden of zandbed: o bestaat uit een bak gevuld met siliconenkorrels, een omhulsel en een pomp, de pomp genereert een luchtstroom waardoor de korrels zweven en er een constante drukverdeling ontstaat, o geschikt voor immobiele personen; Bedden 24 kinetisch bedden: o kan continue rond de lengteas roteren waardoor de drukbelasting verdeeld wordt en de kans op longontsteking afneemt, o geschikt voor personen met ernstig overgewicht, personen met moeilijkheden zich uit bed te verplaatsen, personen met hulpbehoefte om in een zittende houding te komen; bedden voor kritieke zorg: maximaal instelbaar. op intensieve zorg 3.2.3 Standaard ziekenhuismatras De standaardmatras is een schuimmatras met afwasbare hoes. Deze matrassen worden eveneens gebruikt in woonzorgcentra. 3.2.4 Speciale ziekenhuismatrassen Om huidbeschadiging te voorkomen kan er gebruik gemaakt worden van specifieke matrassen. In sommige gevallen wordt de standaardmatras volledig vervangen, in andere gevallen wordt er een oplegmatras op de standaardmatras gelegd. Verdere bespreking van de matrassen volgt in semester 2 bij het onderdeel decubitus. fixatiedeken: voor mensen met bv plukgedrag aan het incontinentie materiaal verzwaringsdeken Bedden 25 4 Persoonlijke en hygiënische zorg 4.1 Inleiding Persoonlijke hygiënische verzorging is gericht op de verzorging van het lichaam en het uiterlijk. Daarom nemen mensen een bad, een douche, poetsen hun tanden, gaan naar toilet, kammen hun haren, kleden zich, …. De zorg voor het uiterlijk en lichaamsverzorging is persoonlijk en cultureel bepaald. In geval van beperkingen van de zorgvrager kan de verpleegkundige zorg noodzakelijk zijn. Een belemmerende ademhaling, een afnemende conditie, een toenemende vermoeidheid, beperkingen van het bewegingsapparaat zijn allemaal voorbeelden waarom mensen zichzelf niet goed meer kunnen verzorgen. Dit is een delicate situatie waarmee heel zorgvuldig moet worden omgegaan. De verpleegkundige moet rekening houden met: eventuele schaamtegevoelens van de zorgvrager; diens wensen en behoeften en hem met respect ondersteunen in zijn dagelijkse verzorging. Lichaamsverzorging is in elke cultuur een belangrijk ritueel, meestal een individuele activiteit waarbij er nood is aan privacy. Lichaamsverzorging is niet enkel een verpleegkundige technische vaardigheid. Via zijn lichaam geeft de zorgvrager uiting aan zijn somatisch, psychisch en sociaal functioneren. De tijd die de verpleegkundige tijdens de lichamelijke verzorging met de zorgvrager doorbrengt, geeft haar de mogelijkheid om: de zorgvrager op somatisch, psychisch en sociaal vlak te observeren; een vertrouwensrelatie met hem op te bouwen; angst en ongerustheid te bespreken; gevolgen van een aandoening te bespreken, … In hoeverre een zorgvrager de kwaliteit van de zorgverlening waardeert, hangt in grote mate af van de manier waarop de lichamelijke verzorging wordt uitgevoerd. Zorg verlenen op een professionele, efficiënte wijze doet het vertrouwen van de zorgvrager toenemen. De keuze om een zorgvrager te verzorgen in bed of buiten het bed hangt af van zijn voorkeuren en mogelijkheden. Stimuleer de zorgvrager, als zijn behandeling en toestand het toelaat, om zo veel mogelijk uit bed te komen en zelf de handelingen te verrichten (zelfzorg). Jezelf kunnen verzorgen is voor de meeste zorgvragers heel belangrijk. 4.2 Gegevensverzameling hygiënische verzorging De verpleegkundige wil in eerste instantie nagaan in hoeverre de zorgvrager in staat is om zijn zelfzorg uit te voeren. Hiertoe beschikt ze over verschillende mogelijkheden: Observatie van de lichamelijke en uiterlijke conditie van de zorgvrager en de mate waarin hij zelf kan zorgen voor zijn lichaam en uiterlijk. Deze observatie vindt plaats bij opname en tijdens het anamnesegesprek maar zal verder aangevuld met observaties wanneer de verpleegkundige de zorgvrager helpt met zijn lichamelijke en uiterlijke verzorging. Persoonlijke en hygiënische zorg 26 Bij de verpleegkundige anamnese kunnen volgende gegevens nagegaan worden: o Welke gewoonten heeft de zorgvrager (douchen, bad)? Hoe verzorgt de zorgvrager zijn huid, haren, mond, enz.? o Verwoordt de zorgvrager zijn lichamelijke beperkingen of blijken deze uit de observaties van de verpleegkundige: pijn, gebrek aan spierkracht, onwillekeurige bewegingen, gewrichtsproblemen, evenwichtsproblemen, duizeligheid, …? o Heeft de zorgvrager hulpmiddelen, volledige of gedeeltelijke hulp nodig bij zijn lichamelijke verzorging, meer specifiek bij het verplaatsen, wassen, douchen, haren wassen, mondverzorging, aan- en uitkleden, uiterlijke verzorging (make-up)? De aanwezigheid en het gebruik van hulpmiddelen maakt het de zorgvragers mogelijk om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven. o Zijn er zintuiglijke beperkingen (bijv. gevoelsstoornissen, slecht zicht)? o Is de zorgvrager angstig, depressief of ernstig vermoeid en heeft dit een invloed op zijn hygiënische verzorging? Na het verzamelen van de gegevens en de observatie zal duidelijk zijn of een zorgvrager: een hulpmiddel nodig heeft voor zijn verzorging; begeleiding en instructie nodig heeft van anderen; gedeeltelijke hulp van anderen nodig heeft; volledige hulp nodig heeft. 4.3 Verpleegkundige hulp bij hygiënische verzorging Verpleegkundige hulp bij de persoonlijke hygiënische zorgverlening wordt op verschillende momenten en met verschillende doelen verleend: Volledige verzorging: de zorgvrager heeft een volledige verzorging nodig aangezien hij zelf weinig of niets kan doen. Meestal omvat een volledige wasbeurt huidverzorging, mondverzorging, nagel- en haarverzorging, zorg voor voeten, ogen, oren en neus. Gedeeltelijke verzorging: in dit geval voert de zorgvrager zoveel mogelijk zelfzorg uit, de verpleegkundig neemt enkel de handelingen over waartoe de zorgvrager niet in staat is. Volledige wasbeurt: alle delen van het lichaam worden gewassen door de verpleegkundige of door de zorgvrager zelf. Gedeeltelijke wasbeurt: bepaalde delen van het lichaam worden gewassen: gezicht, handen, rug en genitaliën. Ochtendverzorging: de noodzakelijke persoonlijke verzorging die ’s ochtends plaatsvindt. Avondzorg: wordt gegeven om de zorgvrager voor te bereiden op een ontspannen en ononderbroken slaap en omvat naast mondzorg, intiem toilet ook het op juiste wijze positioneren zorgvrager, bed rechttrekken, drank klaarzetten, … 4.4 De huid De huid of integument (bekleedsel) is een belangrijk orgaan van ons lichaam dat zorgt voor een barrière tussen de inwendige en uitwendige omgeving. De huid en de slijmvliezen vormen een eerste barrière tegen potentiële indringers, het zijn fysieke barrières die indringers buiten het lichaam houden. Persoonlijke en hygiënische zorg 27 De huid staat bloot aan gevaren uit de omgeving. Onderstaande oplijsting geeft aan langs waar potentiële indringers het lichaam kunnen binnendringen: wonden: bij alle wonden is de fysieke weerstand doorbroken en zal er enige besmetting plaatsvinden, insteekplaatsen: insteekplaatsen van infusen, katheters en sondes vormen een groot risico op infectiegevaar, medicatie: oraal antibioticagebruik schakelt commensale bacteriën in de mond (en darmen) uit wat kan leiden tot infecties, beschadiging slijmvlies: zowel uitdroging als beschadiging van de slijmvliezen geeft een verhoogd risico op infectie. 4.4.1 Assessment (beoordeling) van de huid Assessment van de huid geeft ons aanwijzingen over de zorgvrager betreffende: de conditie van de huid; de fysische gezondheid; emotionele status; de levensstijl. Assessment van de huid vereist observatie (van dichtbij) en omvat: visuele inspectie; palpatie; vaststellen lichaamsgeur; vraagstelling betreffende de huid. Volgende tabel verduidelijkt het onderzoek van de huid. Tabel 2: Assessment van de huid ONDERZOEK NORMAAL AFWIJKEND Observeer de kleur van de huid en Roze, zongebruind of bruin, Bleke verkleuring, rode verkleuring, slijmvlies, het mondslijmvlies, het afhankelijk van de oorspronkelijke gele verkleuring, grijze verkleuring, bindvlies van de ogen, nagelbed huidkleur van de zorgvrager. blauwe verkleuring. Hyperpigmentatie. van vingers en tenen. Mondslijmvlies, bindvlies, nagelbed = roze. Vlekvormige verkleuringen (pigmentatie) kunnen gevolg zijn van veroudering. Observeer op jeuk en schilfering. Geen jeuk of schilfers. Jeuk en zichtbare schilfers. Observeer de temperatuur van de Warm. Warm en vochtig. huid door gebruik te maken van de bovenkant van de hand. Huidtemperatuur = indicatie doorbloeding lederhuid. Observeer de vochtigheid van de Droog. Warm en vochtig. huid. Observeer turgor en Glad en elastisch. Strak of uitgerekt, moeilijk te bewegen beweeglijkheid. Knijp in de huid Veerkrachtig en soepel. als gevolg van oedeem. boven het borstbeen, handrug of Gerimpeld door uitdroging. elleboogplooi. Als de plooi blijft Dun en doorzichtig. staan is de turgor onvoldoende. Dun, glanzend en glad. Persoonlijke en hygiënische zorg 28 Niet van toepassing bij ouderen. Mate van uitdroging komt tot uiting in de huidturgor of elasticiteit van de huid. Observeer oedeem. Druk de vinger Veerkrachtig: het deukje verdwijnt Het deukje verdwijnt niet of traag gedurende 5 seconden in de huid nadat de druk is weggenomen. nadat de druk is weggenomen. boven op de voet of binnenkant van de enkel. Observeer de huidhygiëne. Geen vuil of lichaamsgeur. Vuil en lichaamsgeur. Controleer op hoofd- en Afwezig. Aanwezig. schaamluis. Observeer de zintuiglijke functie als Voelt aanraking, is gevoelig voor Afwezigheid van tast- en pijnzin. reactie op uitwendige prikkels. warmte, koude en druk. Afname warmte- en koudegewaarwording. Observeer op huidbeschadigingen. Geen huidbeschadigingen. Huid = plaatselijke Lichamelijke kenmerken zijn kleur, kleurveranderingen, veranderingen in verdikking, vorm, beweeglijkheid en omvang, striemen, blaasjes, puisten, inhoud. wonden. Observeer de nagels. Gladde transparante laag met wit half Vervormt, verdikt, beschadigd, maantje. gespleten, gebroken. Observeer op lokale Afwezigheid ontstekingstekenen. Aanwezigheid van tekenen van ontstekingsreacties. ontsteking: rubor, tumor, calor, dolor, functio laesa. Toelichting ontstekingsreactie Het lichaam reageert op schadelijke prikkels (door mechanische, chemische of thermische beschadiging) met een ontstekingsreactie. Deze ontstekingsreactie kan acuut zijn, langdurig maar ook chronisch zijn. Bij een acute oppervlakkige ontsteking doen zich volgende symptomen voor: roodheid, zwelling, pijn, warmte en functieverlies. Deze symptomen ontstaan door stoffen die door de beschadigde weefsels ter plaatste worden afgegeven namelijk de ontstekingsmediatoren of signaalstoffen zoals prostaglandine en histamine en het eiwit substantia P: histamine (eerste signaalstof bij ontstekingsreactie) veroorzaakt lokale vasodilatatie om de bloedtoevoer te vergroten waardoor het weefsel kan herstellen: te observeren als calor en rubor, histamine veroorzaakt een toename van de doorlaatbaarheid van de capillairen voor eiwitten: te observeren als tumor van het weefsel, prostaglandine maakt zenuwuiteinden gevoeliger voor histamine en substantia P en verhogen het instelpunt van de hypothalamus: te observeren als dolor en koorts. 4.4.2 Wassen van de huid Wassen is een belangrijk onderdeel van de verzorging van een zorgvrager. Wanneer de kwaliteit van de huid afneemt, kunnen dode huidcellen en bacteriën infecties veroorzaken. Tevens is het belangrijk om lichaamsgeur te voorkomen. Lichaamsgeur wordt veroorzaakt door een combinatie van transpiratie en bacteriën. Apocriene zweetklieren in de oksels en bij Persoonlijke en hygiënische zorg 29 de geslachtsorganen veroorzaken transpiratiegeur. Tevens kan overmatig wassen gevaren inhouden: bij ouderen kan de huid daardoor droog en broos worden waardoor infecties kunnen ontstaan. Personen die zich nooit wassen kunnen ernstige problemen ondervinden als ze een wasbeurt krijgen. Tijdens het wassen kan de verpleegkundige de mobiliteit en de huidconditie van de zorgvrager observeren en vaststellen of er tekortkomingen zijn in de zelfzorg of huidafwijkingen zijn. Wassen van een zorgvrager kan op verschillende manieren worden uitgevoerd, afhankelijk van: zijn leeftijd; zijn behoeften; zijn gewoonten. Wassen kan op volgende manieren plaatsvinden: bedbad: volledig of gedeeltelijk; toilet aan de lavabo: volledig of gedeeltelijk; intiem toilet; bad; douche; verzorgend wassen. Persoonlijke en hygiënische zorg 30 Verzorgend wassen Is een wasmethode waarbij de zorgvrager niet meer met water en zeep wordt gewassen maar met vochtige voorverpakte washandjes die na gebruik weggegooid worden. Deze washandjes bevatten een lotion waardoor de zorgvrager ‘proper’ wordt. Deze lotion ruikt fris en heeft een positief effect op de conditie van de huid. Deze doekjes worden opgewarmd in de magnetron waardoor ze warm zijn bij het wassen. Per volledige wasbeurt worden er ongeveer 8 doekjes per zorgvrager gebruikt: ieder deel van het lichaam wordt met een nieuw doekje gewassen, de oude doekjes worden weggegooid. Afdrogen van de zorgvrager is met verzorgend wassen niet nodig want de huid van de zorgvrager droogt vanzelf binnen korte tijd op. Goed drogen van de huidplooien is noodzakelijk ter preventie van intertrigo. Verzorgend wassen heeft een positief effect op de zorg: de fysieke belasting voor zorgverleners neemt met 25% afneemt; duur van een wasbeurt met behulp van verzorgend wassen kost 62% van de tijd die een gebruikelijke wasbeurt met water en zeep kost. Verzorgend wassen heeft een positief effect op de conditie van de huid: de lotion in de washandjes verzorgt de huid, terwijl (heet) water de huid kan uitdrogen; er is een kleinere kans op kruisbesmetting dan bij een normale wasbeurt: de washandjes worden na het wassen van een lichaamsdeel weggegooid en er wordt een nieuw washandje gepakt. Het is belangrijk om wasdoekjes van een goede kwaliteit te gebruiken en ook alle acht doekjes te gebruiken in verband met de huidbescherming en infectiepreventie; infectiepreventie: bij de traditionele wasmethode worden de washandjes omgespoeld in de waterkom en opnieuw gebruikt. Besmettingen kunnen zo op andere delen van het lichaam worden overgebracht of, wanneer de waskom niet goed wordt schoongemaakt, op andere zorgvragers. Verzorgend wassen heeft een aantal voordelen voor de zorgvrager: deze vorm van verzorgen is minder belastend is voor de zorgvrager (hoeft minder lang op zijn zij te liggen, rechtop te zitten,..), denk hierbij aan zorgvragers die door ziekte te vermoeid zijn; een gevoelige huid hoeft na het wassen vaak niet meer ingesmeerd te worden; het vergroot de zelfredzaamheid (de zorgvrager kan makkelijker onderdelen van het wassen zelf doen); de zorgvrager houdt meer energie over voor andere activiteiten; psychogeriatrische zorgvragers vertonen minder angst en weerstand bij deze wasmethode. Persoonlijke en hygiënische zorg 31 Producten om de huid te reinigen en te verzorgen Het huidoppervlak heeft een licht zure pH-waarde. In het stratum corneum en de hydrolipidelaag ligt de gemiddelde pH-waarde tussen de 4,5 en 6,0. De zuurmantel van de huid vervult een aantal beschermingsfuncties o.a. het stabiliseren van het ecologisch evenwicht van de huidflora. Herhaaldelijk wassen met zeep leidt tot een permanente verhoging van de huid-pH (pH waarde zeep ligt tussen 8 en 10). Zeepvrije reinigingspreparaten bevatten synthetische detergentia – ook wel syndets genoemd – als reinigend bestanddeel met een pH waarde aangepast tot een neutrale of tot de fysiologische, licht zure waarde van 5,5. Bij een licht zure pH treedt er bij het wassen slechts een minimale zwelling van de huid op. Zwelling van de huid moet worden beschouwd als een nadelig effect van huidreiniging, ook al veroorzaakt het even een aangenaam glad gevoel. De zwelling wordt altijd gevolgd door vochtverlies van het stratum corneum, tot een niveau lager dan het oorspronkelijke niveau. Hoe meer huidlipiden en vochtvasthoudende factoren samen met de verontreiniging worden verwijderd, hoe sterker het vochtverlies is. Bij het gebruik van zeepvrije syndetpreparaten afgestemd op een licht zure pH treedt er een korter durende en minder uitgesproken dehydratatie op dan bij een zeep met pH waarde van 7,0 of 7,5. Water heeft een pH-waarde van 6 à 7. Enkel wassen met water heeft een uitdrogend effect op de huid. Reinigingsproducten worden na een korte blootstellingsperiode vrijwel volledig van de huid gespoeld. Verzorgingspreparaten blijven daarentegen op de huid aanwezig tot de volgende wasbeurt, die meestal pas na een paar uur plaatsvindt. De goed vastgestelde invloed van de pH van reinigingsproducten op de huidfysiologie ondersteunt de stelling dat huidverzorgingsproducten een licht zure pH van 5,5 moeten hebben. 4.4.3 Voetverzorging Bloed moet vanuit de voeten een grote afstand afleggen naar de centrale circulatie. Vandaar dat de voeten kwetsbaar zijn voor pijn, verwonding en infectie. De meest voorkomende voetproblemen zijn: ingegroeide teennagels: de hoekjes van de teennagels drukken in de huid waardoor infecties kunnen ontstaan en pijn; kloven tussen de tenen: doet zich vaak voor bij droge huid; voetschimmel: wordt gekenmerkt door jeuk, schilfers en een branderige huid; likdoorns: zijn naar binnen gegroeide eeltknobbels, zeer gevoelig; plantaire wratten: wratten op de voetzolen; overmatige eeltvorming: eelt op de bal van de voet en bij de tenen is normaal en heeft zelfs een beschermende functie, verdikte eeltlaag en eelt op andere plekken kunnen pijnlijk zijn; afgenomen bloedtoevoer naar de voeten veroorzaakt door diabetes en vaatziekten. Persoonlijke en hygiënische zorg 32 Schakel bij brokkelige, ingroeiende of dikke nagels, voetschimmel, wratten, likdoorns of overmatig eelt de pedicure of podoloog in. Schakel voor zorgvragers met diabetes en voor zorgvragers met vaatproblemen de diabetesverpleegkundige en/of (medische) pedicure in. 4.4.4 Verzorging van haar en nagels Het belang van het uiterlijk mag niet onderschat worden. Ook de conditie van het haar en de nagels vormt een reflectie van de zorgvrager zijn: lichamelijke en emotionele toestand; persoonlijkheid; vermogen voor zichzelf te zorgen; gevoel van eigenwaarde. Iemand met onverzorgd haar en onverzorgde nagels voelt zich vies en onaantrekkelijk. 4.4.5 Verzorging van de schaamstreek De schaamstreek omvat de uitwendige geslachtsorganen, het perineum, de anus. Deze lichaamsdelen hebben een functie bij de uitscheiding maar ook bij de seksualiteit. Dit heeft als gevolg dat de schaamstreek gevoelig is voor groei van bacteriën, en dus voor irritatie en infectie. Maar ook de lichamelijke privacy van de zorgvrager kan in het gedrang komen. De hygiënische verzorging van de schaamstreek maakt deel uit van de dagelijkse zorg. In sommige gevallen is het aangeraden om de schaamstreek vaker te wassen om huidirritatie, infectie, ongemak en geurvorming te voorkomen. Zorgvragers bij wie de verzorging van de schaamstreek extra aandacht verdient: niet-mobiele zorgvragers, zorgvragers met overgewicht, incontinente zorgvragers, postoperatieve zorgvragers, comateuze zorgvragers, zorgvragers met verblijfskatheter, zorgvragers met een bacteriële of schimmelinfectie, zorgvragers met bepaalde stofwisselingsziekten. 4.5 Mondzorg 4.5.1 Inleiding De conditie van de mondholte is van invloed op de gehele gezondheidstoestand van de zorgvrager. Door een slechte mondgezondheid kunnen er naast verschillende aandoeningen en ongemakken in de mond ook negatieve gevolgen zijn voor de algemene gezondheid en het welbevinden. World Dental Federation rapporteert dat er associaties gevonden zijn tussen slechte mondgezondheid en zelfs meer dan 100 verschillende aandoeningen, waaronder longontsteking en hart- en vaatziekten. Persoonlijke en hygiënische zorg 33 In geval van een gezonde mond is de zorgvrager in staat tot bijten, kauwen, drinken en praten. Een goed verzorgd gebit heeft meer aantrekkingskracht dan slecht verzorgde tanden en kiezen. Gebits- en slijmvliesaandoeningen zijn beter te voorkomen aangezien: ze als pijnlijk worden ervaren; ze de opname belemmeren van voeding en vocht; ze aanleiding kunnen geven tot gewichtsverlies, ondervoeding, uitdroging; ze een vertragend effect hebben op genezing en behandeling waardoor de opnameduur kan verlengd worden. Gebitsaandoeningen ontstaan door inwerking van tandplak, speeksel en voedsel op de gebitselementen en het tandvlees. Door contact van tandplak met enzymen, koolhydraten en zuren ontkalkt het tandglazuur en ontstaat cariës. Door de aanwezigheid van voedsel en tandplak in de mondholte neemt de kans op tandbederf toe. Een degelijke mondverzorging voorkomt tandbederf. Een efficiënte mondhygiëne moet erop gericht zijn een dusdanig niveau van mondhygiëne te bereiken waarop de mond vrijblijft van pathologie en bestaande ziekteprocessen worden gestopt. De mondverzorging uitgevoerd door zorgverstrekkers echter is vaak ontoereikend omdat ze niet weten hoe ze de mond moeten reinigen, het vies vinden of bang zijn om iemand pijn te doen. Zorgvragers bij wie extra aandacht moet besteed worden aan de mondverzorging: zorgvragers die niets mogen of kunnen eten en drinken, zorgvragers die door de mond ademen, zorgvragers die aan de mond zijn geopereerd, zorgvragers met slikproblemen, zorgvragers die een chemokuur of radiotherapie ondergaan, zorgvragers die een beenmergoperatie ondergaan, oudere zorgvragers. 4.5.2 Mondonderzoek Alvorens over te gaan tot het verzorgen van de mond kan een mondonderzoek noodzakelijk zijn. Een mondonderzoek bestaat uit een mondanamnese en een mondinspectie. Bij de mondanamnese worden de bestaande mondklachten in kaart gebracht en de mondhygiënische gewoonten. Afhankelijk van de doelgroep worden tevens de voedingsgewoonten, medicatie en zelfzorg mondzorg bevraagd. Op Chamilo kan je enkele voorbeelden van documenten voor mondanamnese terugvinden. Bij de mondinspectie worden alle gebieden van de mond systematisch bekeken: binnen- en buitenzijde lippen; het verhemelte, de mondbodem en het gebied onder de tong; het gehele mondslijmvlies, ook de binnenzijde van de wangen; de tong: tongpunt, de zijkanten en de achter- en onderzijde; de conditie van het tandvlees en de gebitselementen. Stel tevens vast of de zorgvrager een gebitsprothese, beugel of gebitsimplantaten draagt. Als een gebitsprothese of beugel wordt gebruikt, moet men nagaan of deze goed past en of er irritaties zijn. Tevens moet de conditie van de prothese nagekeken worden. Persoonlijke en hygiënische zorg 34 In volgende tabel zijn de aandachtspunten bij de observatie van de mond opgelijst. Tabel 3: Aandachtspunten observatie mond AANDACHTSPUNT GEZOND AFWIJKEND Speeksel Speeksel vloeit vrij en waterig Weefsel droog en taai of overvloedig speeksel Tong Roze en vochtig Beslag of zweertje Weefsel binnenkant wang, Roze en vochtig Droog, wit of gevlekt, bloedend mondbodem en verhemelte Tandvlees Roze en vochtig Rood, gezwollen, bloedend, terugtrekkend (tandwortels zijn te zien) Kaakwal (onder prothese) Roze Rood, zweertjes Conditie eigen tanden en Geen afgebroken tanden Afgebroken of gespleten kiezen tanden, tanden met gespleten tandglazuur Prothese Gave elementen, compleet Niet compleet Mondhygiëne Schoon Niet schoon Wanneer minstens 1 aandachtspunt afwijkend is, wordt de arts hier best attent op gemaakt. 4.5.3 Mondaandoeningen Hieronder worden een aantal frequent voorkomende mondaandoeningen in relatie tot slechte mondhygiëne beschreven. Tandplaque en tandsteen Een zuiver gepoetst tandoppervlak is na een paar uur al bedekt met een laag glycoproteïnen afkomstig van het speeksel. De bacteriën, aanwezig in de mond, kunnen hier gemakkelijk aan kleven. Door hun snelle vermenigvuldiging vormt zich tandplaque. Tandplaque kan je herkennen als geelwit beslag op het tandoppervlak en is verwijderbaar met een tandenborstel. Advies: goede mondhygiëne Als tandplaque te lang op de tanden aanwezig blijft, treedt er een verharding op doordat de mineralen uit het speeksel in de tandplaque neerslaan, tandsteen genaamd. Tandsteen kan je herkennen als een gele tot bruine neerslag op de tanden, niet meer verwijderbaar met een tandenborstel. Gingivitis Er is sprake van gingivitis wanneer het tandvlees ontstoken is, het is een omkeerbare aandoening. Gingivitis ontstaat wanneer tandsteen onvoldoende wordt verwijderd. Het tandvlees is rood, pijnlijk, gezwollen en bloedt gemakkelijk. De aanwezigheid tandsteen houdt de ontsteking in stand. Wanneer de tandplaque en de tandsteen worden verwijderd, zal de ontsteking verdwijnen en kan parodontitis voorkomen worden. Persoonlijke en hygiënische zorg 35 Advies: goed poetsen kan een milde tandvleesontsteking genezen, al zal het poetsen in eerste instantie leiden tot gevoeligheid en bloedend tandvlees. Masseer tevens het tandvlees voorzichtig. Binnen 3 dagen zal normaal gezien de toestand verbeteren. Verminderen de klachten niet binnen een week, verwijs dan door naar de tandarts. Paradontitis Dit is een ontsteking waarbij het parodontaal ligament, het wortelcement en het alveolair bot betrokken zijn. Vrijwel altijd wordt parodontitis voorafgegaan door gingivitis. Bij parodontitis is de schade niet langer reversibel. Wanneer parodontitis niet behandeld wordt, zal het steunweefsel verder aangetast worden en dat kan op termijn aanleiding geven tot tandverlies. Advies: verwijs door naar de tandarts. Cariës In de mond wordt voortdurend een biofilm gevormd die bacteriën bevat en zich hecht aan de gebitselementen, het parodontium en de slijmvliezen, namelijk tandplaque. Deze bacteriën kunnen zuur vormen uit voedingssuikers als de tandplaque niet regelmatig wordt verwijderd. Dit zuur demineraliseert eerst het glazuur en later ook het dentine van de gebitselementen, waardoor deze harde weefsels ernstig verzwakken: cariës. Bij wortelcariës kunnen door gaatjes in de wortels, tanden en kiezen afbreken. Vaak is dat pijnloos, maar scherpe randjes kunnen wel voor wondjes en ontstekingen zorgen. Afgebroken voortanden zijn ontsierend en belemmeren de sociale omgang. Advies: verwijs door naar de tandarts. Candidosis Candidosis (of candidiasis (schimmelinfectie)) is een opportunistische infectie van de slijmvliezen door Candida albicans. In de mond kunnen witte afschraapbare plekken aanwezig zijn, of juist rood gekleurde slijmvliezen. De oorzaak is onvoldoende mondreiniging. Verminderde speekselsecretie en het dragen van een gebitsprothese zijn predisponerende factoren. Daarnaast kunnen immunosuppressieve geneesmiddelen en enkele systemische ziekten bijdragen aan het ontstaan van candidosis. Een bijzondere vorm van candidosis is cheilitis angularis (ontstoken mondhoeken). Advies: daktarin-gel of nystatinespoeling in overleg met (tand)arts. Vergeet niet bij het aanbrengen de gebitsprothese uit te doen. De mondhoek zal uiteindelijk ook genezen. Verklein de kans op nieuwe schimmelinfecties door een gebitsprothese goed te reinigen en ’s nachts droog te bewaren. Hyposialie Speeksel speelt een rol bij de bescherming van de gebitselementen, het parodontium en de orale slijmvliezen. Onvoldoende speekselsecretie oftewel hyposialie (< 0.16 ml/min ongestimuleerd speeksel) kan door een verandering in de samenstelling van de orale microflora leiden tot een toename van cariës, gingivitis, parodontitis en candidosis. Advies: kauwen op suikervrije kauwgom of zuigen op suikervrij snoep stimuleert de speekselklieren. Kauwen wordt makkelijker door stukjes komkommer met wat olijfolie bij de maaltijd te eten. Het vocht van de komkommer en bovendien het kauwen erop maken de mond vochtiger. De olijfolie maakt het eenvoudiger om het voedsel tot een geheel te vormen dat kan worden doorgeslikt. Het voedsel glijdt ook makkelijker door de slokdarm. Persoonlijke en hygiënische zorg 36 Daarnaast is symptoombestrijding mogelijk met oraal bevochtigende gels of sprays. Deze hebben geen bijwerkingen. Hoelang ze werken hangt af van de restfunctie van de speekselklieren en de subjectieve beleving van de droge mond. Sommige zorgvragers gebruiken de spray (pufje linkerwang, pufje rechterwang) elk uur, anderen alleen als ze op pad zijn. De gel wordt vooral voor de nacht aangebracht. Hyperplasie van de gingiva Chronische gingivitis kan gepaard gaan met hyperplasie (weefselvermeerdering) van sommige van de gingiva. Ook geneesmiddelen kunnen gingiva hyperplasie veroorzaken of versterken. 4.5.4 Risicofactoren voor het ontstaan van mondaandoeningen Hieronder worden een aantal frequent voorkomende risicofactoren besproken voor het ontstaan van mondaandoeningen. Verminderde zelfredzaamheid en krachtverlies in handen en armen Ouderen kunnen kwetsbaar zijn wanneer er een opeenstapeling is van chronische aandoeningen van onder meer het zenuwstelsel, het hartvaatstelsel, de longen en het bewegingsapparaat en /of als hun voedingstoestand onvoldoende is. Deze kwetsbaarheid gaat doorgaans gepaard met een toenemende onzelfredzaamheid in zelfzorg, denken en communiceren. De chronische aandoeningen kunnen direct of indirect invloed hebben op de mondgezondheid en behandelbaarheid. Het kan zijn dat ouderen de behoefte aan hulp niet altijd kenbaar maken. Deels omdat zij het niet kunnen uiten, deels omdat andere problemen groter zijn en deels omdat zij een door anderen gesignaleerd probleem niet als probleem ervaren. Algemene onzelfredzaamheid kan gepaard gaan met een verminderde mondhygiëne met alle gevolgen van dien. Verminderde zelfredzaamheid en krachtverlies in handen en armen kan ook bij andere zorgvragers de oorzaak zijn van minder goede mondhygiëne, denk hierbij bijvoorbeeld aan zorgvragers met kanker. Gebitsprothesen en mondgezondheidsproblemen Een deel van de gebitsprothesedragers onttrekt zich aan professionele mondzorg. Maar door de voortgaande resorptie van het kaakbot verandert het draagvlak van de gebitsprothese. Wordt de gebitsprothese niet tijdig aangepast, dan kunnen door irritatie hyperplasieën ontstaan. Gebitsprothesedragers hebben een lagere Body Mass Index dan mensen met een eige