Geriatrie- Geriatrie is ouderenzorg PDF

Summary

This document provides an overview of geriatric care, with specific focus on dementia, its causes, patient problems, and related care guidelines. Topics covered include definitions, treatment approaches, and specific issues like pain management, feeding challenges, and assistance with daily activities.

Full Transcript

Geriatrie- Geriatrie is ouderenzorg. Definitie van een geriatrisch patiënt: iemand met een complex ziektebeeld, als gevolg van stoornissen op lichamelijk, geestelijk en/of sociaal gebied waardoor zelfstandig functioneren en de kwaliteit van het leven negatief beïnvloed wordt. Dementie, vormen en o...

Geriatrie- Geriatrie is ouderenzorg. Definitie van een geriatrisch patiënt: iemand met een complex ziektebeeld, als gevolg van stoornissen op lichamelijk, geestelijk en/of sociaal gebied waardoor zelfstandig functioneren en de kwaliteit van het leven negatief beïnvloed wordt. Dementie, vormen en oorzaken: Alzheimer oorzaken: Eiwitten hebben een belangrijke taak in de hersenen. Zo zorgen ze dat hersencellen boodschappen naar elkaar sturen. Ook zorgen ze voor voeding van de hersencellen. Er zijn meerdere soorten eiwitten in de hersenen. Bij alzheimer gaat het met één specifiek soort eiwit niet goed, het amyloïd eiwit. Deze eiwitten worden niet meer goed afgebroken en klonteren samen. De hersencellen raken hierdoor beschadigd en geven elkaar geen boodschappen meer door. Uiteindelijk sterven de hersencellen af. Andere cellen zorgen voor een filter tussen de hersenen in het bloed. Ze zorgen ervoor dat schadelijke stoffen niet zomaar via het bloed in de hersenen kunnen komen. Ook helpen deze cellen om eiwitten vanuit de hersenen naar het bloed af te voeren. Bij alzheimer lukt dat niet goed, waardoor er te veel schadelijke amyloïd eiwitten in de hersenen achterblijven. In de hersenen zijn verschillende soorten cellen. Sommige van die cellen zorgen ervoor dat alles in de hersenen netjes opgeruimd blijft: de microgliacellen. Deze voeren bijvoorbeeld afvalstoffen af en zorgen ook dat de hersenen sterk blijven. Bij alzheimer werken deze cellen soms te hard. Mogelijk wordt alzheimer daardoor erger, maar de cellen doen dit misschien ook juist om het amyloïd eiwit op te ruimen. Dit is nog niet helemaal duidelijk. Er wordt hier veel onderzoek naar gedaan. Alzheimer kan op jongere leeftijd (jonger dan 65) en op oudere leeftijd voorkomen en uit zich bij iedereen op een andere manier. Hoe ouder je wordt, hoe groter de kans is dat je alzheimer krijgt. Maar leeftijd is niet op zichzelf een oorzaak van alzheimer. Patientproblemen dementie Dementie kenmerkt zich door een geleidelijke achteruitgang van het geestelijk functioneren. Vaak vallen in het begin van de ziekte vooral de geheugenstoornissen op. Later krijgt de patiënt problemen met denken en taal. Ook kunnen het karakter en gedrag veranderen. Vergeten om belangrijke dingen te doen zoals eten. De zelfzorg verwaarlozen of rommel in het huis Richtlijnen bij patientproblemen - Probleemanalyse: Verzamel informatie over klachten, voer diagnostiek uit, en beoordeel risico\'s. - Communicatie: Luister actief, leg duidelijk uit, en betrek de patiënt bij beslissingen. - Behandelplan: Volg standaarden, pas aan op de patiënt, en werk samen met andere zorgverleners. - Nazorg: Plan follow-up, geef voorlichting, en zorg voor bereikbaarheid bij verergering. - Documentatie: Noteer alles zorgvuldig in een gestructureerd patiëntendossier. Extramurale zorg en dementie 1. Diagnose en planning: Vroege signalering en een individueel zorgplan. 2. Mantelzorgondersteuning: Begeleiding, training en coördinatie via een casemanager. 3. Zorg thuis: Hulp bij huishoudelijke taken, persoonlijke verzorging, en medische zorg. 4. Dagbesteding: Activiteiten en dagopvang om structuur en stimulatie te bieden. 5. Technologie: Gebruik van hulpmiddelen zoals domotica en digitale communicatie. 6. Veiligheid: Aanpassingen thuis om risico's te minimaliseren en crisispreventie. 7. Palliatieve zorg: Comfort en emotionele ondersteuning in de laatste fase. Doel: De patiënt zo lang mogelijk thuis laten wonen met behoud van kwaliteit van leven en ondersteuning voor mantelzorgers. Indicatiestelling Bij een indicatiestelling wordt bepaald of iemand recht heeft op zorg en hoeveel zorg nodig is. EHealth - Zorg 2.0 - Zorg op afstand - Zorgtechnologie - Beeldschermzorg - Zorg en ICT - Domotica - Digitale zorg EHealth- is de toepassing van zowel digitale informatie als communicatie om de gezondheid en gezondheidszorg te ondersteunen en/of te verbeteren. Niet alleen een zorgvrager zelf, maar ook huisartsen doen dit wel eens. Anamnese bij dementie *Gordon:* - Gezondheidsgeschiedenis: Heeft u moeite met herinneren van dagelijkse activiteiten of belangrijke gebeurtenissen? - Voeding: Kunt u goed eten en drinken? Heeft u moeite met koken of het herkennen van voedsel? - Slaap: Heeft u problemen met slapen, zoals vaak wakker worden in de nacht? - Mobiliteit: Heeft u moeite met lopen of het vinden van uw weg in huis? - Emotioneel welzijn: Voelt u zich de laatste tijd vaker verdrietig of angstig? - Cognitie en geheugen: Kunt u zich herinneren waar u uw spullen hebt gelaten? *NSM* Centrale kern (basisbehoeften): -Problemen met dagelijkse activiteiten, eetlust, slaap, oriëntatie en pijn. Interne stressoren (cognitie en emotie): -Geheugenproblemen, emotionele reacties (angst, frustratie), en omgaan met vergeetachtigheid. Externe stressoren (omgeving en sociaal): -Invloed van veranderingen in de woonomgeving, sociale ondersteuning, en overprikkeling. -Lijnen van verdediging (coping): -Strategieën om met stress en veranderingen om te gaan, en voorbeelden van veerkracht. Preventieve zorg: - Primaire: Aanpassingen om zelfstandigheid te behouden - Secundaire: Herkennen van situaties die verwarring of angst veroorzaken. - Tertiaire: Behoeften aan hulp en zorgen over de toekomst. Heteroanamnese (naasten): - Waargenomen veranderingen in gedrag, geheugen en functioneren, en ondersteuning voor mantelzorgers. Benaderingswijzen (oa reminicentie, validastion, ROT, snoezelen - Validation: een methode om te communiceren met volwassenen of ouderen met dementie. Het is ook om ouderen te ondersteunen, eigenwaarde, identiteit en zelfrespect te herstellen. - Reminiscentie: een gedachte aan een verschijnsel uit het verleden dat overeenkomt met het heden. - Snoezelen: iemand rustig benaderen/ vertroetelen, door zintuigen te prikkelen. - Realiteitsoriëntatie training: dit heeft als doel het dementerend proces te vertragen door dementerende mensen te stimuleren en te activeren om het verloren contact met de werkelijkheid terug te vinden Verpleegkundige interventies bij dementie Vroege stadia: vergeetachtig *Interventies:* - Cliënt serieus nemen. - Blijf zorg verlenen met empathie en respect. - Schenk aandacht. - Bied voldoende en betekenisvolle informatie. - Adviseer familie waardevolle dingen mee te nemen. *Interventies/ Moeite gesprek te voeren:* - Rustig blijven praten - Eventueel dingen herhalen Later stadia: lange termijn geheugen verdwijnt meer -\> chronische vergeetachtigheid *Interventies:* - Observeer de cliënt. - Spreek volwassen. - Pas communicatie mogelijk toe. - Vermijd algemene vragen. - Sta open voor gevoelens van de cliënt. - Raak de patiënt aan voor aandacht. - Bevorder veiligheid. - Bepaal bij opstandigheid de oorzaak van de angst en frustraties. *Interventies/ Zelfzorgtekort in de huishouding:* - Achterhaal bepaalde oorzaken; visus, cognitief vermogen, beperkte mobiliteit, gebrek aan kennis - Bepaal welke activiteiten nog te doen zijn. - Bepaal of de cliënt in staat is om eten te kopen - Geef tips om de medicatievoorschriften te kunnen opvolgen. - Bepaal het begripsvermogen. *Interventies/ Zelfzorgtekort bij het eten:* - Stel op de hoogte wat de cliënt lekker vindt. - Geef eten in een plezierige omgeving. - Zorg voor pijnverlichting - Zorg voor een goede mondhygiëne. *Interventies/ Zelfzorgtekort bij het wassen:* - Houdt de badkamer op de juiste temperatuur. - Zorg voor privacy. - Zorg dat alle benodigdheden bij de hand zijn. - Zorg voor veiligheid. - Indien nodig zorg je voor aangepaste voorzieningen EBP CanMEDSrollen ### 1. Vakinhoudelijk handelen - Het ontwikkelen van competenties op het gebied van zorgverlening aan patiënten, cliënten of bewoners. 2\. Communicatie - Het ontwikkelen van competenties op het gebied van communicatie met patiënten, cliënten of bewoners. ### 3. Samenwerking - Het ontwikkelen van competenties op het gebied van samenwerking met patiënten, cliënten of bewoners, zorgverleners en zorginstellingen. ### 4. Kennis en wetenschap - Het ontwikkelen van competenties om te kunnen reflecteren op deskundigheid en de onderbouwing van het handelen. ### 5. Maatschappelijk handelen - Het ontwikkelen van competenties op het gebied van de maatschappelijke context en het bevorderen van gezondheid. ### 6. Organisatie - Het ontwikkelen van competenties over de wijze waarop zorg wordt georganiseerd. ### 7. Professionaliteit en kwaliteit Het ontwikkelen van competenties op het gebied van de professionele standaard en kwaliteitsborging. Beroepsprofiel BN202 - Het Beroepsprofiel BN2020 beschrijft de kerncompetenties, rollen en verantwoordelijkheden van de verpleegkundige in Nederland, zoals vastgesteld door beroepsorganisatie V&VN (Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland). Het profiel vormt een leidraad voor verpleegkundigen en andere zorgprofessionals om kwalitatief hoogwaardige en toekomstbestendige zorg te bieden. Verschil MBO-V en HBO-V Het beroepsprofiel van de hbo-verpleegkundige is zwaarder dan het mbo-beroepsprofiel. De mbo-verpleegkundige kan zelfstandig handelingen uitvoeren en werkt vooral in situaties met een planbare en voorspelbare zorgvraag. De hbo-verpleegkundige kan scherp analyseren en kennis en kunde aan het bed inzetten. Dit is belangrijk om te kunnen werken in zorgsituaties die onvoorspelbaar en complex zijn. De hbo-verpleegkundige is vaak de regisseur in het zorgproces ### Verschil tussen verpleegkundige diagnose en medische diagnose: - Medische diagnose: Beschrijft de ziekte of aandoening die door een arts wordt vastgesteld, gebaseerd op objectieve gegevens zoals symptomen, tests en onderzoeken. Het richt zich vooral op de biologische of fysieke aspecten van de ziekte. - Verpleegkundige diagnose: Richt zich op de reactie van de patiënt op zijn of haar gezondheidstoestand, inclusief de gevolgen voor het welzijn, de zelfzorg, en het functioneren in het dagelijks leven. Het is een oordeel dat verpleegkundigen stellen over de behoeften van de patiënt, gebaseerd op observaties en klinische gegevens. ### PES-structuur: De verpleegkundige diagnose wordt vaak geformuleerd volgens de PES-structuur, die bestaat uit drie onderdelen: 1. P (Probleem): Het gezondheidsprobleem of de reactie van de patiënt. Dit is de situatie die verpleegkundigen proberen te verbeteren, bijvoorbeeld pijn, angst of ademhalingsproblemen. 2. E (Etiologie): De oorzaak of de factoren die bijdragen aan het probleem. Dit kan een medische aandoening zijn, maar ook psychosociale of omgevingsfactoren kunnen een rol spelen. 3. S (Symptomen): De tekenen en symptomen die de patiënt vertoont, of die de verpleegkundige heeft waargenomen. Dit kunnen bijvoorbeeld subjectieve klachten zijn (pijn, vermoeidheid) of objectieve symptomen (verhoogde hartslag, hoge bloeddruk). ### Voorbeeld van een verpleegkundige diagnose volgens de PES-structuur: - P (Probleem): Pijn - E (Etiologie): Na de operatie - S (Symptomen): Gecontroleerd door de patiënt, score 7 op de pijnschaal van 0-10 Verpleegkundige diagnose: \"Pijn gerelateerd aan postoperatieve ingreep, zoals blijkt uit de zelf gerapporteerde pijnscore van 7 op de schaal van 0-10.\" ### Passende interventies: Na het stellen van een verpleegkundige diagnose bepaalt de verpleegkundige de interventies die nodig zijn om het probleem te verlichten of te verhelpen. Dit kunnen zowel directe zorginterventies zijn (bijvoorbeeld het toedienen van pijnmedicatie of het uitvoeren van ademhalingsoefeningen), als preventieve of ondersteunende maatregelen (bijvoorbeeld het bevorderen van comfort of het geven van emotionele ondersteuning). Enkele voorbeelden van interventies bij de bovenstaande verpleegkundige diagnose: - Het bieden van pijnmedicatie volgens het voorschrift van de arts. - Het aanleren van ademhalingsoefeningen om de pijn te verlichten. - Het aanpassen van de positie van de patiënt om de pijn te verminderen. - Het monitoren van pijnniveaus op regelmatige basis om tijdig te kunnen bijsteken. Het doel van de verpleegkundige diagnose en de interventies is niet alleen het oplossen van het probleem, maar ook het bevorderen van het welzijn van de patiënt en het ondersteunen van de patiënt in hun herstel of aanpassing aan de situatie Doelen- zijn de gewenste uitkomsten die de verpleegkundige samen met de patiënt nastreeft. Resultaten- zijn de daadwerkelijke uitkomsten die laten zien of de doelstellingen zijn bereikt en geven inzicht in de effectiviteit van de verleende zorg. Procesevaluatie- binnen het Neuman Systems Model richt zich op het hoe van de zorg -- hoe de interventies worden uitgevoerd en of ze effectief zijn in het behouden of herstellen van de stabiliteit van de patiënt. Productevaluatie richt zich op de resultaten van de zorg, zoals het effect van de interventies op de gezondheid, het welzijn en de stabiliteit van het systeem van de patiënt. Beide evaluaties zijn essentieel voor het bereiken van de doelstellingen van het Neuman Systems Model, namelijk het bevorderen van gezondheid, het herstellen van stabiliteit en het ondersteunen van de patiënt in hun aanpassing aan omgevingsstressoren. Het verpleegkundig proces is een systematische en gestructureerde benadering die verpleegkundigen helpt bij het verlenen van zorg. Het proces bestaat uit verschillende fasen, waarbij klinisch redeneren een belangrijke rol speelt in elke fase. Klinisch redeneren is het proces waarbij verpleegkundigen informatie verzamelen, analyseren en gebruiken om besluiten te nemen die de best mogelijke zorg voor de patiënt garanderen. Hier volgt een gedetailleerde uitleg van de verschillende fasen in het verpleegkundig proces, klinisch redeneren, de methodiek van artsen versus verpleegkundigen, en hoe dit alles samenkomt in de zorgverlening. Fasen in het Verpleegkundig Proces Het verpleegkundig proces bestaat uit vijf fasen die als volgt worden beschreven: Verzamelingsfase (Anamnese en Observatie) In deze fase wordt uitgebreide informatie verzameld over de patiënt. Dit gebeurt door middel van een anamnese (gesprek) en observatie. De verpleegkundige stelt vragen om de gezondheidstoestand van de patiënt te begrijpen, evenals diens behoeften en verwachtingen. *Wat wordt verzameld?* Patiëntgeschiedenis, symptomen, huidige gezondheidstoestand, levensstijl, familiegeschiedenis. *Klinisch redeneren:* De verpleegkundige maakt een eerste inschatting van mogelijke gezondheidsproblemen door gegevens te analyseren en te identificeren welke belangrijke aspecten de patiënt beïnvloeden. Diagnosefase In de diagnosefase stelt de verpleegkundige een verpleegkundige diagnose op, die de reactie van de patiënt op een gezondheidsprobleem beschrijft. De verpleegkundige diagnose is anders dan een medische diagnose en houdt rekening met zowel fysieke als psychosociale aspecten van de gezondheid van de patiënt. *Klinisch redeneren:* De verpleegkundige gebruikt de verzamelde gegevens om de onderliggende problemen van de patiënt te begrijpen en een diagnose te stellen. Dit kan een probleem, een risico of een gezondheidspotentieel zijn. *Verpleegkundige diagnose (NSM):* Vanuit het Neuman Systems Model (NSM) richt de verpleegkundige diagnose zich op het identificeren van stressoren die de balans van het patiëntsysteem verstoren. Het NSM kijkt naar de interactie tussen het individu en externe invloeden Planningsfase In deze fase stelt de verpleegkundige doelen op en plant interventies die nodig zijn om de gezondheid van de patiënt te bevorderen of te herstellen. Doelen moeten SMART zijn (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden). *Klinisch redeneren:* De verpleegkundige maakt keuzes over welke interventies het meest geschikt zijn voor de patiënt, gebaseerd op de gegevens, de diagnose en de gezondheidsdoelen. *- Preventieniveaus*: Afhankelijk van de aard van het probleem, kan de verpleegkundige kiezen voor verschillende niveaus van preventie: *- Primaire preventie*: Het voorkomen van gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld vaccinaties, voorlichting over gezonde voeding). *- Secundaire preventie*: Het vroegtijdig identificeren van gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld screenings, vroegtijdige diagnostiek). \- Tertiaire preventie: Het verminderen van de gevolgen van reeds bestaande gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld revalidatie, palliatieve zorg). Uitvoeringsfase In deze fase voert de verpleegkundige de geplande interventies uit. Dit kan variëren van medische handelingen tot het bieden van emotionele ondersteuning of educatie. *Klinisch redeneren*: De verpleegkundige maakt continu afwegingen over de effectiviteit van de uitgevoerde interventies en past deze aan indien nodig om het gewenste resultaat te bereiken. Evaluatiefase In de evaluatiefase wordt de zorg beoordeeld. Het is belangrijk om te bepalen of de doelen zijn bereikt en of de interventies effectief waren. *Klinisch redeneren*: De verpleegkundige evalueert of de zorg heeft geleid tot de verwachte uitkomsten en past de zorgplannen aan op basis van de bevindingen. Klinisch Redeneren Klinisch redeneren is het proces waarbij de verpleegkundige verschillende bronnen van informatie gebruikt (zoals de medische geschiedenis, symptomen, testresultaten en observaties) om beslissingen te nemen over de zorg. Het omvat onder andere: \- Data verzamelen: Door middel van observatie, gesprekken en lichamelijk onderzoek. \- Probleemidentificatie: De verpleegkundige maakt gebruik van de verzamelde gegevens om een diagnose te stellen. \- Analyseren en interpreteren: Gegevens worden geanalyseerd en gecontextualiseerd om zorginterventies te plannen. \- Besluitvorming: Keuzes maken over interventies en zorgstrategieën. \- Evalueren: Beoordelen of de gekozen interventies effectief zijn in het behalen van de gezondheidsdoelen. Klinisch redeneren kan dus door de gehele cyclus van het verpleegkundig proces heen plaatsvinden. Verschil in Methodiek tussen Arts en Verpleegkundige Het medische proces en het verpleegkundig proces verschillen in focus en benadering: \- Medisch proces: De arts richt zich op het stellen van een medische diagnose (focust op ziekte en aandoening) en behandelt de medische aspecten van de ziekte. \- Verpleegkundig proces: De verpleegkundige richt zich op de reactie van de patiënt op de ziekte (fysiek, psychisch, sociaal) en stelt een verpleegkundige diagnose. De focus ligt op de zorg rondom het welzijn van de patiënt en het ondersteunen van het herstel of het verbeteren van de kwaliteit van leven. *In het klinisch redeneren van een arts ligt de nadruk op het begrijpen en behandelen van de ziekte, terwijl de verpleegkundige het welzijn van de patiënt holistisch benadert, rekening houdend met de invloed van de ziekte op het dagelijks functioneren.* Verpleegkundige Diagnose (ook vanuit NSM) De verpleegkundige diagnose volgens het Neuman Systems Model (NSM) richt zich op de manier waarop een patiënt reageert op stressoren die de stabiliteit van het systeem verstoren. Neuman ziet de mens als een dynamisch systeem dat altijd wordt beïnvloed door interne en externe factoren, wat de noodzaak benadrukt om stressoren (bijvoorbeeld pijn, ziekte, onrust) te identificeren en te adresseren. *- De verpleegkundige diagnose richt zich op de interne en externe invloeden die het welzijn van de patiënt verstoren en het vermogen van de patiënt om zich aan te passen beïnvloeden.* Voorbeeld vanuit het NSM: \- Diagnose: \"Verhoogde angst, gerelateerd aan de onbekendheid van de procedure, zoals blijkt uit de onrustige lichaamstaal en de zorgwekkende uitingen van de patiënt.\" Interventies Formuleren Interventies moeten gericht zijn op het herstellen van de balans van het patiëntsysteem. Deze interventies worden geformuleerd op basis van de verpleegkundige diagnose en de doelen van de zorg. Interventies kunnen bestaan uit: \- Fysieke zorg (medicatie, wondverzorging). \- Psychologische zorg (emotionele ondersteuning, gesprekken). \- Educatie (gezondheidsvoorlichting, zelfzorgondersteuning). \- Preventie (bijvoorbeeld voorlichting over gezonde levensstijl). Evaluatieproces in het NSM Het evaluatieproces binnen het Neuman Systems Model houdt in dat de verpleegkundige beoordeelt of de interventies effectief zijn in het herstellen van de stabiliteit van het patiëntsysteem. Het gaat hierbij om de balans tussen de patiënt en de stressoren. Evaluatie vindt plaats op basis van de uitkomsten van de interventies en het herstelde evenwicht. Voorbeeld evaluatie: Heeft de patiënt de verwachte vermindering van angst ervaren? Is er verbetering in het fysieke herstel? Rapportage met de SOAP Methode De SOAP methode is een gestructureerde manier van rapporteren die de communicatie over de zorg bevordert. Het bestaat uit vier onderdelen: \- S (Subjectief): Wat de patiënt meldt, bijvoorbeeld pijn of ongemak. \- O (Objectief): Wat de verpleegkundige waarneemt, zoals vitale functies, observaties van de patiënt. \- A (Assessment): De verpleegkundige beoordeling, bijvoorbeeld op basis van symptomen of veranderingen in de gezondheidstoestand. \- P (Plan): De geplande interventies, zorgdoelen en acties voor de toekomst. Voorbeeld van SOAP rapportage: \- S: \"De patiënt meldt pijn op de borst van 6 op de schaal van 0-10.\" \- O: \"Patiënt heeft verhoogde hartslag van 110 bpm.\" \- A: \"De patiënt heeft mogelijk angina pectoris.\" \- P: \"De patiënt zal worden behandeld met pijnmedicatie en verder worden onderzocht door de arts.\" De student legt uit wat de WGBO is; - De Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO), ligt aan de basis van alle zorgverlening. In de WGBO staan de rechten en plichten van cliënten die zorg krijgen, en van de zorgverleners die de zorg geven. De student legt uit wat er wordt verstaan onder het begrip 'wilsonbekwaamheid', en weet hierbij een koppeling te maken met de casus; - Wilsonbekwaamheid; dit betekent dat je zelf niet meer kunt beslissen. Dit is iemand als hij/zij de informatie over zijn/haar ziekte of handeling niet begrijpt; zelf niet meer kan beslissen; de gevolgen van een beslissing niet begrijpt Koppeling aan de casus: - Mr. Hoeks begrijpt niet waarom hij moet douchen. Hij kan zelf geen beslissingen meer maken, en begrijpt de gevolgen van een beslissing niet meer. De student legt uit wat onvrijwillige zorg betekent, en maakt een koppeling met de Rechterlijke machtiging in de Wet zorg en dwang; - Onvrijwillige zorg; onvrijwillige zorg is zorg waarmee de cliënt of zijn vertegenwoordiger niet instemt en zorg waarmee de vertegenwoordiger heeft ingestemd, maar waartegen de cliënt zich verzet. - De wet zorg en dwang regelt de rechten bij onvrijwillige zorg of onvrijwillige opname van mensen met een verstandelijke beperking en mensen met een psychogeriatrische aandoening, zoals dementie. - De wet zorg en dwang is er om de rechten van deze mensen te beschermen. Verpleegkundig coachen is gericht op het begeleiden van individuen om zelfbewustzijn en professionele groei te bevorderen, terwijl verpleegkundig leiderschap gericht is op het nemen van strategische beslissingen en het verbeteren van de kwaliteit van zorg op zowel operationeel als beleidsniveau. De rollen van voorzitter, coach en onderzoeker kunnen door verpleegkundigen vervuld worden, afhankelijk van hun verantwoordelijkheden en expertise. Voorzitter: Verantwoordelijk voor leiding, besluitvorming en strategisch beleid binnen een zorgteam of organisatie. Coach: Richt zich op het begeleiden van de persoonlijke en professionele groei van collega\'s, door middel van begeleiding, feedback en het stellen van doelen. Onderzoeker: Focust op het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en het implementeren van de resultaten om de zorgpraktijk te verbeteren. Deze verschillende rollen dragen bij aan een geïntegreerde en holistische benadering van zorg, waarbij de focus ligt op het verbeteren van zorgprocessen, het ontwikkelen van professionals, en het bevorderen van wetenschappelijke vooruitgang in de zorg. De student kent de belangrijkste veranderingen in de ontwikkeling van een kind(tot 12 jaar) op fysiek, sociaal-emotioneel en cognitief gebied (Piaget). De zuigelingenperiode (eerste levensjaar): - Motorische ontwikkeling à afhankelijk van rijping van het zenuwstelsel. - Reflexen verdwijnen. Ontwikkeling verloopt: - Van hoofd (cefalo) naar stuit (caudaal). - Van binnen (centraal) naar buiten (perifeer). - Van grof naar fijn. - Het hoofd van het kind is in vergelijking veel groter dan de rest van het uiteinde zoals het lichaam. De romp groeit ook eerder dan de armen en de handen. De motorische ontwikkeling gaat ook vanuit grof naar fijn, kan nog niet schrijven; pas in groep 3 omdat dan de fijne motorische ontwikkeling pas opgang komt.   De sociaal-emotionele ontwikkeling: - Veiligheid en geborgenheid zijn belangrijkst. - Ontwikkeling van zintuigen (bijvoorbeeld de ogen) heeft invloed op de interactie met de verzorgers. - Hechting is wezenlijk (zie volgende dia): basisveiligheid (basic security) en basisvertrouwen (basistrust). - Veilige hechting vormt de basis voor de verdere ontwikkeling, vooral in psychosociale emotioneel-relationeel opzicht.  Cognitieve ontwikkeling: Sensomotorisch (0-2 jaar) - Reflexen nemen af. - Kind heeft aan het begin veel reflexen en dat neemt langzamerhand af; - Het reflectief vermogen wordt groter, omdat er hersenstructuren ontstaan en meer kan nadenken en dus minder afhankelijk te zijn van reflexen - Objectpermanentie = de psychische vaardigheid te weten, dat een object nog steeds bestaat, ook al is het op dat moment niet zichtbaar. - Beeld van zijn moeder in zijn hersenen geprent, besef dat moeder bijvoorbeeld weggaat. Verdwijnt op een gegeven moment ook wel, omdat er meer mensen worden herkent. - Objectpermanentie ontstaat tussen 8 -- 12 maanden à Scheidingsangst. - Eenkennigheid Stimuleren door eenvoudige spelletjes om cognitieve vaardigheden te ontwikkelen. Het kind ontwikkelt zich door zintuigen open te zetten en de omgeving te ontdekken.   Taal- en spraakontwikkeling: - Goed gehoor is voorwaarde. - Visuele en tactiele prikkels zijn ook van belang, omdat de neurologische basis van taal in de linkerhersenhelft ligt. - Voorwaarde is ook een goede ontwikkeling van mond, neus en keel. - Ouders kunnen taalontwikkeling stimuleren door met kinderen te praten op een aangepast niveau, te zingen, geluidsspelletjes te doen, te benoemen waar het kind naar kijkt, gebrabbel van het kind in gesproken taal weergeven, een stilte te laten vallen om het kind de kans te geven iets terug te zeggen.  De peuterperiode (1-4 jaar) De motorische ontwikkeling: - Van grote invloed: doordat een kind gaat lopen, kan het ervaren wat afstand is, letterlijk, maar ook figuurlijk. - Dit heeft ook weer invloed op de emotionele ontwikkeling (zie Erikson) en de cognitieve ontwikkeling. - Er valt ontzettend veel te ontdekken en kan een kind veel voelen. Grote verschillen in tempo motorische ontwikkeling; meisjes ontwikkelen zich vaak sneller dan jongens. De taalontwikkeling: à grote vooruitgang Belangrijke voorwaarden: - Een rustige omgeving, waarin het kind kan luisteren naar wat er gezegd wordt en waarin de taal niet 'verdrinkt' in de achtergrondgeluiden. - Het is belangrijk, dat er met het kind gepraat wordt: korte, goede zinnen, niet te snel spreken, duidelijk spreken, het gebruik van een emotionele, affectieve toon, geen brabbeltaal gebruiken, praten over concrete dingen, 'verbeteren' door het goede woord zelf te zeggen (niet door te corrigeren!). Sociaal- emotionele ontwikkeling: - Angsten (harde geluiden, water, onweer, onbekende dieren). Zorg dat het kind zich fijn voelt en goed het nacht ingaat.  - Zelfbewustzijn: de peuter herkent zichzelf (vanaf 2 jaar). Het kind moet gaan inzien dat hij/zij een mens is en een meisje of jongen is - Ouders mogen kinderen een veilige 'speelruimte' bieden. Kinderen mogen ook vallen en hierdoor leren ze ook wat ze wel en niet kunnen   Cognitieve ontwikkeling: Pre-operationeel (2-5 jaar) NB hier zit dus ook deels de kleuterleeftijd in. - Egocentrisme: de waarneming en de betekenisverlening van die waarneming worden bepaald door het eigen gezichtspunt. Egocentrisme betekent dat de centrering op of rond het ego plaatsvindt het is dus nog lastig om in je in het perspectief van de ander te verplaatsen. - Lastig om te wachten op hun beurt, ze kijken nog heel erg vanuit hun eigen centrum *Animisme*: aan levenloze voorwerpen een geest toeschrijven.  *Artificialisme*: idee van dat volwassenen in staat zijn om alles te maken.  - Een geweldige fantasie! - Het is altijd goed dat je rekening houdt dat kinderen andere beelden hebben met bepaalde woorden.   De basisschoolleeftijd: Motorische ontwikkeling: - Tussen 5-7 jaar is er een vrij opvallende motorische ontwikkeling (hinkelen, huppelen, smeren met een mes, fietsen met twee wielen, kleine knoopjes hanteren), daarna zijner geleidelijke verfijningen Cognitieve ontwikkeling: Concreet-operationeel (6-11 jaar) - Kinderen leren oorzakelijk verband zien tussen twee gebeurtenissen, die gelijktijdig plaatvinden (causaal denken). - Het kind leert ook dat een woord kan verwijzen naar een begrip (metaforisch denken). De taalontwikkeling laat een gedifferentieerder gebruik van de taal zien. - Het kind leert te relativeren. En het denken wordt minder egocentrisch. - Het kind krijgt grip op het 'conservatie-principe' (van volume en gewicht). - Een kind van het leeftijd hiervoor hebben veel minder idee dat hoeveelheid groter of kleiner wordt - Minder angsten! Alhoewel ook daarin is de spelontwikkeling aanwezig, kinderen gaan veel meer bezig met spellen en ze ontwikkelen ook zelf dingen.   De student kent de vier soorten hechtingsrelaties, die Mary Ainsworth - leerlinge van John Bowlby -- onderscheidt. - Veilige gehechtheid: deze kinderen hebben een goede balans tussen exploreren en het zoeken van de nabijheid van de moeder. - Zoeken in het experiment aandacht van de moeder door te huilen bijvoorbeeld, maar gaan daarna nadat ze aandacht hebben gekregen gewoonweer door met spelen - Vermijdende gehechtheid: deze kinderen zoeken bij spanning geen contact, blijven zich op omgeving (exploratie) richten, maar hun spel is vluchtig en oppervlakkig. - Deze kinderen blijven op afstand van de verzorgers; bijvoorbeeld als er geen reactie komt van de ouder of negatieve reactie als een kind bijvoorbeeld huilt - Angstige gehechtheid: deze kinderen zoeken bij spanning aanhoudend contact (klampen); maar ze wijzen opvoeder tegelijk in hun boosheid en frustratie af. Neiging zich erg vast te klampen aan de verzorgers, dat komt door de opvoedstijl van de verzorgers, waarbij ze aan de ene kant heel erg blij en vrolijk zijn en dan de kinderen opeens afstoten waardoor ze voor de kinderen erg onvoorspelbaar zijn. - Gedesoriënteerde en gedesorganiseerde gehechtheid: deze kinderen zijn intens verdrietig bij scheiding, maar bevriezen bij hereniging; soms tonen van angst voor opvoeder. Treffen vaak ouders zijn die vaak verslaafd zijn, dat leidt bij kinderen tot angst naar de opvoeder.   ![Stadium 1. Vertrouwen versus wantrouwen 2. Autonomie versus schaamte en twijfel 3. Initiatief versus schuldgevoel 4. Vlijt versus minderwaardigheid 5. Identiteit versus identiteitsverwarring 6. Intimiteit versus isolement 7. Generativiteit versus stagnatie Integriteit versus wanhoop (Bron: Erikson, 1963) Leeftijd Geboorte - 1.5-3jaar 3-6 iaar 6-12 jaar Vroege volwassenheid Middelbare vohvassenheid Late volwassenheid positieve resultaten Gevoelens van vertrotMen dankzij steun van de omgeving Zelfstandigheid als verkenning wordt gestimuleerd Ontdekken van manieren om dingen in gang te zetten Ontwikkelen van een besef van het eigen kunnen Bewustzijn van de eigen uniekheid en van de eigen rol in het verdere leven Ontwikkeling van hefdevolle, seksuele relaties en hechte vriendschappen Besef van bijdrage aan de continuiteit van het leven Besef van eenheid in wat in het leven heeft bereikt Negatieve resultaten Angst en bezorgdheid met betrekking tot anderen Twijfels over zichzelf, gebrek aan onafhankelijkheid Schuldgevoel door gedrag en gedachten Gevoelens van minderwaardigheid: geen gevoelens van competentie Onvermogen om de juiste rollen in het leven te identificeren Angst voor relaties met anderen Bagatelliseren van de eigen activiteiten Spijt vanwege gemiste kansen in het ](media/image2.png)   De student weet hoe je het verpleegkundig handelen kunt afstemmen op zorgvragers, die vanuit basiswantrouwen zijn opgegroeid. - Relevantie voor jou als verpleegkundig - Je weet hoe je je verpleegkundig handelen kunt afstemmen op zorgvragers, die vanuit basiswantrouwen opgegroeid zijn. Je moet de ouderen accepteren, geduld en begrip zijn erg belangrijk en laat hun zien dat je hen accepteert. Ouderen zijn ook dikwijls sterk bestempeld door hun jeugd. De student kent de begrippen 'fluid' en 'crystallized' intelligence en onderkent de consequenties daarvan voor het functioneren van ouderen. - Onder 'fluid intelligence' wordt verstaan: meer genetisch bepaalde aspecten van de intelligentie, zoals de capaciteit van het geheugen en de snelheid om verbanden te kunnen leggen. - Onder 'crystallized intelligence' vallen de capaciteiten en vaardigheden, die ontstaan op basis van kennis en ervaring. Deze vaardigheden sluiten aan bij de actuele maatschappelijke eisen (van aansluiten in een rij bij de apotheek tot het maken van een projectplan). Het is de capaciteit die je in staat stelt om problemen te definiëren, strategieën te kiezen en vergelijkingen te trekken. - Oudere werknemers kun je het beste functies laten vervullen, die crystallyzed intelligencevereisen. Daar zijn ze waarschijnlijk het meest productief: bijvoorbeeld advieswerk, coaching, mentoraat, back-officebanen. Omdat ouderen over het algemeen ook sociaal vaardiger zijn, meer geduld hebben, beter om kunnen gaan met (negatieve) emoties en daardoor stressbestendiger zijn, sluiten dit soort functies goed aan op de competenties en de behoeften van de oudere werknemer. De student kent twee theorieën over de coping (SOC van Baltes en Social downward comparison, van Festinger) van ouderen rond het omgaan met veroudering. - SOC, van Baltes: selective optimization with compensation. Ouderen selecteren, optimaliseren en compenseren en zo zorgen ze voor dat ze hun leven op een rijtje houden, ook selecteren ze hun vriendengroep; ze schrijven dingen op - Downward social comparison van Festinger: Ouderen vergelijken zich met leeftijdsgenoten die veel minder kunnen.   De student kent de 'Brein-Omgeving' Methodiek van Anneke van der Plaats. - Brein bestaat uit vier lagen - 24 jaar zijn onze hersenen volgroeid. - We hebben een onderbrein-\> het onderbrein (emotioneel) voor spontaan gedrag. - Laag 1 is sorteren, laag 2 ordenen, laag 3 denken, laag 4 kiezen. - Dynamische prikkels zijn geluiden, geuren en alles wat beweegt (emotionele brein) - Statische prikkels; alles wat stil staat wordt verwerkt in het bovenbrein.   Van alle prikkels vormen we in laag 3 een beeld, waardoor er een betekenis ontstaat; een situatie waardoor we kunnen handelen. Hoe we vervolgens handelen is het gedrag. Bij het verwerken van dynamische prikkels, die door laag 1 en 2 worden opgepikt, helpt het Sensore Ordening Systeem, om niet alle prikkels binnen te laten. Met ons geheugen kunnen we de beelden, die we zien duiden en hiermee een situatie herkennen. Dat laatste is nodig voor alle handelingen die we doen, die tezamen ons gedrag typeren. De student kent de praktische toepassing van de \'Brein-Omgeving\' methodiek voor het handelen als verpleegkundige. - Bij dementie functioneren laag drie en vier, het denkend bovenbrein, niet meer optimaal en in een later stadium nauwelijks meer. Afhankelijk van het stadium kunnen we bij dementie in steeds mindere mate denken en kiezen. Verwerken van statische prikkels wordt moeilijk en later bijna onmogelijk. We kunnen niet langer een beeld vormen en hieraan een betekenis geven. Het beeld is er wel, maar het geheugen is er niet, dus wat stelt het beeld voor? Hoe kunnen we dan een situatie begrijpen, om tot handelingen en gedrag te komen? Het zelfstandig handelen wordt als het ware stukje bij beetje afgenomen. Als we niet meer zelfstandig kunnen handelen worden we afhankelijk van een ander die bij het dagelijks handelen moet helpen. En dat is een klap in het gezicht. ### Coping bij Veroudering (Baltes, Festinger) Coping verwijst naar de manieren waarop mensen omgaan met stress, uitdagingen, en veranderingen in hun leven. Veroudering brengt verschillende uitdagingen met zich mee, zoals fysieke achteruitgang, verlies van sociale netwerken, en het omgaan met de beperkingen van het lichaam. Psychologen zoals Paul Baltes en Leon Festinger hebben belangrijke theorieën ontwikkeld over hoe mensen omgaan met veroudering. #### Paul Baltes -- Selective Optimization with Compensation (SOC): Baltes stelde dat oudere volwassenen strategieën ontwikkelen om met de fysieke en cognitieve achteruitgang die gepaard gaat met veroudering om te gaan. Hij ontwikkelde het concept van Selective Optimization with Compensation (SOC), wat betekent dat oudere mensen selectief kiezen waarop ze zich willen concentreren, hun sterke punten optimaliseren en compensatiemechanismen ontwikkelen voor hun zwakke punten. - Selectie: Mensen kiezen welke activiteiten ze willen blijven uitvoeren, gebaseerd op hun sterktes en interesses. - Optimalisatie: Ze streven ernaar om de activiteiten die ze kiezen te verbeteren en te verfijnen, ondanks beperkingen (bijv. oefenen van cognitieve vaardigheden of fysieke oefeningen). - Compensatie: Wanneer het moeilijker wordt om bepaalde activiteiten uit te voeren, zoeken mensen naar alternatieve manieren om deze taken te volbrengen (bijv. hulpmiddelen zoals gehoorapparaten, geheugensteuntjes of technologie). *Deze aanpak helpt oudere volwassenen om hun kwaliteiten te behouden en tegelijkertijd om te gaan met de beperkingen die veroudering met zich meebrengt.* #### Leon Festinger -- Sociale Vergelijkingstheorie: Festinger introduceerde de sociale vergelijkings- theorie, die stelt dat mensen hun eigen capaciteiten en meningen meten door zich te vergelijken met anderen. Deze theorie heeft invloed op hoe mensen omgaan met hun veroudering, vooral met betrekking tot het sociale aspect van hun leven. - Sociale vergelijking in veroudering: Oudere volwassenen kunnen hun verouderingsproces vergelijken met dat van andere mensen. Dit kan leiden tot positieve coping (als ze zich vergelijken met mensen die dezelfde uitdagingen hebben) of negatieve coping (als ze zich vergelijken met anderen die mogelijk gezonder of jonger lijken). - Sociale ondersteuning: De theorie benadrukt het belang van sociale netwerken en hoe ouderen door sociale interacties steun kunnen vinden om de uitdagingen van veroudering te verlichten. De brein-omgeving theorie van Anneke van der Plaats benadrukt de interactie tussen de hersenen en de omgeving bij veroudering, en hoe een stimulerende omgeving essentieel is voor het behoud van cognitieve gezondheid, inclusief sociale en cognitieve stimulatie, gezonde levensstijl en levenslang leren. Patiëntveiligheid is een essentieel aspect van verpleegkundige zorg. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het hele zorgteam, waarbij de verpleegkundige een centrale rol speelt in het voorkomen, herkennen en melden van incidenten. Het is belangrijk om incidenten te melden en te leren van deze meldingen om herhaling te voorkomen. Meldsystemen en instrumenten zijn noodzakelijk voor het registreren van incidenten en het verbeteren van de zorgkwaliteit. Prevalentie van incidenten geeft inzicht in de omvang van het probleem en benadrukt de noodzaak voor voortdurende verbetering van de patiëntveiligheid. De verpleegkundige rol in patiëntveiligheid is veelzijdig en omvat zorgvuldigheid, communicatie, opleiding, en het proactief bijdragen aan een veilige zorgomgeving voor z \#\#\# #### Eisen aan Verpleegkundige Rapportagesystemen 1. Duidelijkheid: - Rapportages moeten duidelijk en begrijpelijk zijn voor alle zorgprofessionals die toegang hebben tot de documenten. - Jargon en afkortingen moeten beperkt blijven en gestandaardiseerd zijn om misverstanden te voorkomen. 2. Compleetheid: - Alle relevante gegevens moeten worden opgenomen, inclusief de toestand van de patiënt, uitgevoerde interventies, en eventuele veranderingen in de zorgbehoeften van de patiënt. - Er moet voldoende detail zijn zodat een andere zorgverlener snel kan begrijpen wat er met de patiënt is gebeurd en welke zorg nodig is. 3. Nauwkeurigheid: - De rapportage moet feitelijk en correct zijn. Verpleegkundigen moeten ervoor zorgen dat de informatie goed wordt vastgelegd zonder interpretaties of ongefundeerde aannames. - Datum en tijd van de observaties of interventies moeten nauwkeurig worden geregistreerd. 4. Toegankelijkheid: - Rapportages moeten voor alle zorgverleners gemakkelijk toegankelijk zijn, vooral in digitale rapportagesystemen. Dit bevordert de continuïteit van zorg. - Het gebruik van elektronische patiëntendossiers (EPD) maakt de toegankelijkheid eenvoudiger en sneller. 5. Beveiliging en privacy: - Rapportages bevatten gevoelige patiëntinformatie, dus de systemen moeten voldoen aan privacywetgeving (zoals de AVG in Europa) om de vertrouwelijkheid van patiëntgegevens te waarborgen. - Toegangsbeperkingen moeten ervoor zorgen dat alleen bevoegde zorgverleners toegang hebben tot patiëntinformatie. 6. Systematische structuur: - Rapportages moeten in een gestandaardiseerd formaat worden geschreven om consistentie en overzichtelijkheid te waarborgen. Dit helpt ook bij het vergelijken van gegevens en het verbeteren van de zorgkwaliteit. 7. Tijdigheid: - Rapportages moeten in real-time of kort na het uitvoeren van een zorginterventie plaatsvinden, zodat alle gebeurtenissen goed worden vastgelegd en kunnen worden opgevolgd. #### Soorten Verpleegkundige Rapportagesystemen 1. Papieren Rapportage: - In sommige zorginstellingen worden papieren dossiers nog steeds gebruikt voor het bijhouden van de verpleegkundige rapportages. - Dit systeem heeft vaak beperkingen zoals onduidelijke leesbaarheid, het risico op verlies, en beperkte toegang voor meerdere zorgverleners tegelijk. - Echter, handgeschreven rapportages kunnen snel worden genoteerd en zijn in bepaalde situaties nog steeds van toepassing in specifieke zorginstellingen. 2. Elektronische Rapportage (EHR/EPD): - Het gebruik van een Elektronisch Patiëntendossier (EPD) heeft de afgelopen jaren sterk toegenomen en biedt tal van voordelen, zoals het verbeteren van de toegankelijkheid van gegevens, snelheid, en het bevorderen van samenwerking tussen zorgverleners. - EPD\'s bieden verschillende vormen van rapportage, zoals gestructureerde formulieren, vrije tekst en standaardprotocollen, afhankelijk van de instelling. - Veel EPD\'s bieden standaardisatie van rapportages, wat de kwaliteit en consistentie bevordert. De informatie kan gemakkelijk gedeeld worden met andere zorgprofessionals. 3. SOAP-Methode: - De SOAP-methode is een van de meest gebruikte gestructureerde rapportageformaten in de verpleegkunde. - S (Subjectief): Informatie die de patiënt zelf heeft gegeven, zoals klachten of symptomen die zij ervaren. - O (Objectief): Geobserveerde gegevens zoals vitale functies, medische testen of fysieke bevindingen. - A (Assessment): De analyse of interpretatie van de gegevens, inclusief klinische beoordeling. - P (Plan): Het plan van zorg, inclusief interventies en doelen voor de patiënt. - De SOAP-methode helpt bij het structureren van rapportages, zodat belangrijke informatie systematisch wordt vastgelegd. 4. SBAR-Methode: - SBAR is een ander veelgebruikte rapportageformaat, vooral voor hand-off communicatie en overdracht van patiëntinformatie. - S (Situation): Wat is de huidige situatie van de patiënt? - B (Background): Wat is de relevante achtergrondinformatie over de patiënt? - A (Assessment): Wat is de beoordeling van de situatie of de toestand van de patiënt? - R (Recommendation): Wat wordt aanbevolen of wat moet er worden gedaan? - SBAR is vooral nuttig om een ​​duidelijke en efficiënte communicatie te waarborgen tussen zorgverleners bij overdracht van patiëntinformatie. 5. Flowcharts en Checklists: - Flowcharts en checklists worden gebruikt om het verloop van een patiënt te monitoren en te documenteren, bijvoorbeeld voor het bijhouden van vitale functies, medicatietoediening, of wondverzorging. - Deze systemen zijn vaak gestructureerd en visueel, waardoor ze een snelle en overzichtelijke weergavebieden van de zorg die de patiënt heeft ontvangen. 6. Visuele Rapportagesystemen: - Visuele rapportages zoals grafieken en diagrammen worden steeds vaker gebruikt om trends in de gezondheidstoestand van een patiënt bij te houden, zoals veranderingen in bloeddruk, temperatuur, of ademhalingsfrequentie. - Dit maakt het voor zorgverleners gemakkelijker om patronen te herkennen en sneller in te grijpen wanneer nodig. ### Verpleegkundige Overdracht Verpleegkundige overdracht is het proces waarbij de zorg die een patiënt ontvangt wordt overgedragen van de ene zorgverlener naar de andere, bijvoorbeeld van de ene verpleegkundige naar de andere bij het begin van een nieuwe dienst. Dit is een cruciaal moment voor het waarborgen van de continuïteit van zorg en het voorkomen van fouten. #### Kenmerken van Goede Verpleegkundige Overdracht: 1. Duidelijke en volledige communicatie: Alle belangrijke informatie over de patiënt moet volledig en nauwkeurig worden overgedragen, inclusief de toestand van de patiënt, zorgbehoeften, en eventuele veranderingen. 2. Gestandaardiseerde procedures: Een gestandaardiseerd overdrachtsproces zoals de SBAR-methode helpt ervoor te zorgen dat alle zorgverleners dezelfde essentiële informatie ontvangen op een gestructureerde manier. 3. Zorgvuldigheid: Zorgverleners moeten de tijd nemen voor een grondige overdracht en vragen stellen om onduidelijkheden te verhelpen. 4. Focus op belangrijke punten: Bij overdracht moet de nadruk liggen op de belangrijkste informatie, zoals kritieke veranderingen in de toestand van de patiënt, geplande interventies, en zorgen over veiligheid. 5. Feedback en verificatie: Het is belangrijk om een terugkoppeling te krijgen van de ontvanger van de overdracht, zodat je kunt verifiëren dat alle informatie correct en duidelijk is begrepen. #### Soorten Overdracht: - Mondelinge overdracht: Dit gebeurt meestal tijdens dienstwisselingen waarbij de verpleegkundige de patiëntinformatie mondeling doorgeeft aan de nieuwe dienst. - Elektronische overdracht: Bij gebruik van elektronische patiëntendossiers kan de overdracht ook digitaal plaatsvinden, waarbij de verpleegkundige gegevens in het EPD bijwerkt voor de nieuwe zorgverlener om toegang tot te krijgen. - Visuele overdracht: In sommige gevallen kan een verpleegkundig gebruik maken van visuele hulpmiddelen zoals whiteboards of rapportagesystemen voor de overdracht van belangrijke patiëntinformatie. #### Veiligheidsaspecten van Verpleegkundige Overdracht: - Compleetheid en nauwkeurigheid van de overdracht zijn essentieel voor het voorkomen van miscommunicatie, die kan leiden tot fouten of schade voor de patiënt. - Privacy en vertrouwelijkheid moeten altijd gewaarborgd zijn, vooral bij het doorgeven van gevoelige patiëntinformatie. - Verificatie van de overdracht is cruciaal: de ontvangende zorgverlener moet de overgedragen informatie bevestigen en vragen stellen wanneer nodig. #### Vergelijking van de Structuren Organisatiestructuur Kenmerken Voordelen Nadelen ----------------------- ------------------------------------------------------------- ------------------------------------------------------------- --------------------------------------------------------------- Lijnstructuur Duidelijke hiërarchie, rechte rapportagelijnen Duidelijke verantwoordelijkheden, eenduidige besluitvorming Beperkte flexibiliteit, weinig samenwerking tussen afdelingen Matrixstructuur Meerdere leidinggevenden afhankelijk van functie en project Bevordert samenwerking en multidisciplinaire zorg Kan leiden tot verwarring over verantwoordelijkheden Functionele Structuur Groepering op basis van specialisatie Specialistische focus, efficiënte taakverdeling Kan leiden tot silo-denken en communicatieproblemen Teamstructuur Zelfsturende teams verantwoordelijk voor zorgverlening Hoge samenwerking en patiëntgerichte zorg Conflicten bij onduidelijke verantwoordelijkheden Divisiestructuur Zelfstandige divisies verantwoordelijk voor zorggebieden Flexibel, sneller besluitvorming binnen divisie Gebrek aan samenwerking tussen divisies Netwerkstructuur Flexibele samenwerking met externe partners Flexibiliteit, breed scala aan partners Complexe coördinatie en communicatie Lijnstructuur: - De lijnstructuur kan goed werken in kleinere zorginstellingen met minder complexe zorgbehoeften, waar duidelijke verantwoordelijkheid en directe rapportage belangrijk zijn. Echter, in grotere instellingen of instellingen met multidisciplinaire zorg kan deze structuur beperkend zijn, omdat de nadruk ligt op hiërarchie in plaats van samenwerking. Matrixstructuur: - De matrixstructuur bevordert samenwerking, maar kan leiden tot verwarring als het gaat om de verdeling van verantwoordelijkheden. In de zorg kan het nuttig zijn bij het organiseren van complexe, interdisciplinair gerichte zorgtrajecten, maar het vereist een hoge mate van coördinatie en communicatie. Functionele Structuur: - In grotere instellingen waar veel verschillende specialismen aanwezig zijn, kan de functionele structuur nuttig zijn om specialistische teams te creëren. Het risico is echter dat het zorgt voor silo-denken en gebrek aan samenwerking tussen afdelingen, wat kan leiden tot verminderde kwaliteit van zorg voor de patiënt. Teamstructuur: - De teamstructuur kan de kwaliteit van zorg verbeteren doordat zorgprofessionals direct samenwerken en verantwoordelijkheid nemen voor specifieke zorgtrajecten. Echter, onduidelijkheid over verantwoordelijkhedenkan conflicten veroorzaken en de effectiviteit van het team verminderen. Divisiestructuur: - De divisiestructuur biedt veel flexibiliteit en kan goed werken in grote zorginstellingen waar verschillende zorggebieden goed gedefinieerd zijn. Het belangrijkste nadeel is echter dat het de samenwerking tussen de verschillende divisies kan bemoeilijken, wat essentieel is in de zorg voor een holistische benadering van de patiënt. Netwerkstructuur: - In de moderne zorg, waarin veel zorg op verschillende locaties wordt geboden (bijvoorbeeld thuiszorg), kan de netwerkstructuur erg effectief zijn, vooral bij het coördineren van zorg over verschillende organisaties heen. De complexiteit van de communicatie en de coördinatie tussen verschillende partners kan echter een uitdaging zijn. #### Samenvatting Eigenschappen van een Leider (Covey): - Proactiviteit: Leiders nemen de verantwoordelijkheid voor hun acties. - Visie en doelen: Ze hebben duidelijke doelen voor ogen en stellen prioriteiten. - Winst/Winst-denken: Ze streven naar situaties waarbij iedereen voordeel heeft. - Effectieve communicatie: Leiders luisteren eerst, voordat ze spreken. - Samenwerking: Ze werken samen om betere resultaten te bereiken. - Zelfzorg: Leiders investeren in hun eigen welzijn. #### De Vier Stijlen van Situationeel Leiderschap: 1. Directief Leiderschap (S1): - De leider biedt duidelijke instructies, stuurt bij en controleert nauwkeurig. Dit is geschikt wanneer de medewerkers onervaren of onzeker zijn over hun taken. - Voorbeeld in de zorg: Een nieuwe verpleegkundige die moet leren hoe een bepaalde techniek of procedure moet worden uitgevoerd. 2. Coachend Leiderschap (S2): - De leider biedt begeleiding en feedback, maar moedigt medewerkers aan om mee te denken en initiatief te nemen. Dit is geschikt voor medewerkers die ervaren zijn, maar nog wat extra begeleiding nodig hebben. - Voorbeeld in de zorg: Een verpleegkundige die ervaring heeft, maar soms begeleiding nodig heeft bij het nemen van complexe klinische beslissingen. 3. Ondersteunend Leiderschap (S3): - De leider biedt ondersteuning en stimuleert de zelfstandigheid van het team, waarbij het team meer verantwoordelijkheid krijgt. Dit is geschikt voor medewerkers die competent en gemotiveerd zijn, maar behoefte hebben aan emotionele of morele steun. - Voorbeeld in de zorg: Een team van verpleegkundigen die goed in hun werk is, maar behoefte heeft aan steun bij het omgaan met stressvolle of emotioneel belastende situaties. 4. Delegerend Leiderschap (S4): - De leider delegeert verantwoordelijkheid en besluitvorming volledig aan de medewerkers. Dit is geschikt voor medewerkers die zelfstandig en zelfverzekerd zijn. - Voorbeeld in de zorg: Een ervaren verpleegkundig specialist die zelfstandig zorgplannen ontwikkelt zonder veel input van de leidinggevende. #### Kernaspecten van Verpleegkundig Leiderschap: 1. Visie en Doelen: - Een verpleegkundig leider heeft een duidelijke visie voor de afdeling of zorgorganisatie en is in staat deze visie te communiceren naar het team. Het ontwikkelen en implementeren van strategische doelen is een belangrijk onderdeel van leiderschap. 2. Patiëntgerichte Zorg: - Leiders in de verpleegkunde zorgen ervoor dat de focus van de zorg altijd op de patiënt blijft liggen. Dit betekent het verbeteren van de kwaliteit van zorg, veiligheid, en patiënttevredenheid. 3. Bevorderen van Samenwerking: - Verpleegkundig leiderschap stimuleert interdisciplinaire samenwerking tussen zorgprofessionals, zoals artsen, fysiotherapeuten, en maatschappelijk werkers. Een goede leider zorgt ervoor dat alle teamleden effectief samenwerken en hun expertise benutten voor het welzijn van de patiënt. 4. Verantwoordelijkheid en Besluitvorming: - Een verpleegkundig leider neemt verantwoording voor de uitkomsten van zorg en draagt bij aan belangrijke beslissingen op zowel het klinische als organisatorische niveau. 5. Teamontwikkeling: - Het ontwikkelen van het team door middel van coaching, het bieden van feedback, en het begeleiden van professionele groei is een fundamenteel aspect van verpleegkundig leiderschap. 6. Verandering en Innovatie: - Leiders in de verpleegkunde zijn vaak de drijvende kracht achter veranderingsprocessen en innovatie binnen de zorginstelling. Dit kan variëren van het implementeren van nieuwe technologieën tot het verbeteren van zorgprocessen. ### Kwaliteitszorg en Kenmerken Kwaliteitszorg verwijst naar het systematisch proces waarbij zorginstellingen proberen de kwaliteit van hun zorg continu te verbeteren. Het doel is het waarborgen van de veiligheid, effectiviteit, patiëntgerichte zorg en de tevredenheid van zowel zorgverleners als patiënten. Kwaliteitszorg is essentieel voor het leveren van zorg die voldoet aan de hoogste normen en is gebaseerd op wetenschappelijke kennis en evidence-based praktijk. Kenmerken van kwaliteitszorg: - Patiëntgericht: Zorg die is afgestemd op de behoeften, voorkeuren en waarden van de patiënt. - Veiligheid: Het minimaliseren van risico's voor patiënten, zoals medische fouten en infecties. - Effectiviteit: Het bieden van zorg die is gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis. - Efficiëntie: Het optimaliseren van middelen (tijd, kosten, materialen) zonder concessies te doen aan de zorgkwaliteit. - Toegankelijkheid: Zorg die beschikbaar en toegankelijk is voor iedereen die het nodig heeft. - Continuïteit: De zorg is consistent en wordt goed gecoördineerd over verschillende zorginstellingen heen. Kwaliteitszorg: Het geheel van systematische en planmatige activiteiten binnen een organisatie gericht op het continu verbeteren van de kwaliteit van zorg. Het omvat beleidsvorming, monitoring, en bijsturing. Kwaliteit van zorg: Dit betreft de mate waarin zorg aansluit bij de behoeften en verwachtingen van de patiënt en voldoet aan professionele standaarden. Het draait om patiëntveiligheid, effectiviteit, tijdigheid, en patiëntgerichtheid. Ook de ervaring van een patiënt. Verschil: Kwaliteitszorg is de aanpak (proces en beleid) die een organisatie hanteert om kwaliteit van zorg te realiseren en te behouden. Kwaliteit van zorg is het resultaat en heeft betrekking op de ervaring en uitkomst van de zorg voor de patiënt. ### ### ### ### ### ### ### Verschillende Perspectieven van Kwaliteitszorg Er zijn verschillende perspectieven waarmee we kwaliteitszorg kunnen benaderen, afhankelijk van de betrokkenen en hun belangen: 1. Perspectief van de patiënt: Patiënten willen zorg die veilig, effectief, toegankelijk, tijdig en patiëntgericht is. Ze hechten waarde aan goede communicatie, empathie van zorgverleners en het gevoel dat ze serieus genomen worden. 2. Perspectief van zorgverleners: Zorgverleners (zoals artsen, verpleegkundigen, therapeuten) willen een werkomgeving die hen in staat stelt om hoogwaardige zorg te leveren, met voldoende middelen, opleiding en ondersteuning. Ze willen zich competent voelen in hun werk en een veilige werkomgeving hebben. 3. Perspectief van de organisatie: Zorginstellingen zoals ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere zorgorganisaties willen zorgen voor een effectieve en efficiënte zorgverlening. Dit betekent goed beheer van middelen, het naleven van wet- en regelgeving, en het verbeteren van de zorgkwaliteit door innovatie en optimalisatie. 4. Perspectief van beleidsmakers: Beleidsmakers willen de zorgsystemen verbeteren door middel van regelgeving en beleid, en tegelijkertijd de kosten beheersen. Ze streven naar zorg die toegankelijk is voor iedereen, van hoge kwaliteit is en duurzaam kan worden geleverd. ### Macro-, Meso- en Microniveau in Kwaliteitszorg Kwaliteitszorg kan op verschillende niveaus worden bekeken, elk met zijn eigen verantwoordelijkheden en invloed op de zorg: - Macroniveau: Dit niveau verwijst naar het beleid en de regelgeving die het zorgsysteem als geheel beïnvloeden. Beleidsmakers en nationale gezondheidsorganisaties bepalen wet- en regelgeving, normen en standaarden voor de gezondheidszorg. Voorbeelden zijn wetgeving over zorgverzekeringen, het bepalen van zorgbudgetten en het ontwikkelen van nationale richtlijnen. - Mesoniveau: Het mesoniveau heeft betrekking op zorginstellingen, zoals ziekenhuizen, verpleeghuizen en gezondheidscentra. Hier worden organisatorische processen, management en infrastructuur geoptimaliseerd om de kwaliteit van zorg te waarborgen. Het mesoniveau gaat over het implementeren van nationale richtlijnen en het sturen van afdelingen binnen de zorginstelling. - Microniveau: Dit is het niveau van de zorgverlener zelf (bijvoorbeeld verpleegkundigen, artsen en andere zorgprofessionals) en de zorg die direct aan patiënten wordt geleverd. Dit niveau is cruciaal voor het daadwerkelijk leveren van goede zorg en heeft betrekking op de dagelijkse praktijk, het toepassen van protocollen, en het nemen van klinische beslissingen die de kwaliteit van de zorg beïnvloeden. ### ### ### ### ### ### PDCA-cyclus (Plan-Do-Check-Act) De PDCA-cyclus is een veelgebruikte methodologie voor kwaliteitsverbetering in zorginstellingen. Het is een continu proces dat bestaat uit vier fasen: 1. Plan (Plannen): In deze fase worden de doelstellingen van de kwaliteitsverbetering gedefinieerd. Er wordt een plan opgesteld om te verbeteren, inclusief het identificeren van problemen en het formuleren van verbeterdoelen. 2. Do (Uitvoeren): De geplande verbeteringen worden uitgevoerd. Dit kan onder meer het implementeren van nieuwe werkwijzen, processen of protocollen inhouden. 3. Check (Controleren): In deze fase wordt het effect van de veranderingen gemeten en geëvalueerd. Dit kan gebeuren door middel van data-analyse, feedback van patiënten en zorgverleners, en het monitoren van uitkomsten zoals patiëntveiligheid en tevredenheid. 4. Act (Actie): Gebaseerd op de evaluatie wordt de verbeteractie aangepast of verder doorgezet. Als de veranderingen succesvol zijn, worden ze gestandaardiseerd en breder geïmplementeerd. Als de veranderingen niet effectief waren, worden nieuwe strategieën ontwikkeld. De PDCA-cyclus is iteratief, wat betekent dat het proces steeds herhaald wordt om continue verbetering te waarborgen. ### Rol van de Verpleegkundige in Kwaliteitszorg - Coördinator van zorgprocessen: Bewaken en verbeteren van zorgtrajecten. - Kwaliteitsverbetering: Initiëren en leiden van verbeterprojecten binnen de zorginstelling. - Onderzoek en innovatie: Evidence-based werken en bevindingen vertalen naar praktische verbeteringen. - Coaching: Begeleiden van collega's en stimuleren van deskundigheidsbevordering. - Patiëntgerichtheid: Focus op de behoeften van de patiënt en het betrekken van de patiënt in beslissingen. ### Protocollen en Richtlijnen Protocollen en richtlijnen zijn schriftelijke documenten die best practices en evidence-based benaderingen van zorg beschrijven. Ze zorgen voor uniformiteit in de zorgverlening en helpen zorgverleners om beslissingen te nemen op basis van wetenschappelijke kennis en ervaring. - Protocollen zijn gedetailleerde, stapsgewijze handleidingen die beschrijven hoe zorg in specifieke situaties moet worden geleverd, bijvoorbeeld bij wondzorg, medicatiebeheer of pijnbestrijding. - Richtlijnen zijn bredere aanbevelingen die zijn opgesteld door wetenschappelijke verenigingen, zorgorganisaties of overheden. Ze bieden algemene richtlijnen voor de zorg in bepaalde medische situaties of aandoeningen, bijvoorbeeld voor het behandelen van diabetes of het verlenen van zorg aan ouderen. Deze richtlijnen en protocollen dragen bij aan het standaardiseren van zorg, waardoor de kans op fouten vermindert en de zorgkwaliteit wordt verhoogd. - Farmacokinetiek beschrijft wat het lichaam doet met het geneesmiddel. Dit omvat de opname, distributie, metabolisme en uitscheiding van het geneesmiddel. Het gaat om processen zoals hoe een geneesmiddel via het maagdarmkanaal wordt opgenomen en hoe het vervolgens in de lever wordt afgebroken en via de nieren wordt uitgescheiden. - Farmacodynamiek beschrijft wat het geneesmiddel doet met het lichaam. Geneesmiddelen werken door te binden aan receptoren op cellen, wat een effect veroorzaakt. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot een verandering in de functie van een cel of weefsel. Bijwerkingen treden op wanneer een geneesmiddel op andere receptoren bindt dan de beoogde doelwitcellen. - De waarde en de plaats van het Farmacotherapeutisch Kompas voor de hulpverlener inzichtelijk maken. ### ### ### *Bouw van de Tractus Digestivus* *Het spijsverteringsstelsel bestaat uit verschillende organen die samenwerken om voedsel te verteren, te absorberen en afvalstoffen uit te scheiden. Het systeem kan grofweg worden onderverdeeld in twee delen: het spijsverteringskanaal (het langgerekte buisvormige systeem) en de hulporganen (die ondersteunende functies hebben).* #### 1. Spijsverteringskanaal (tractus digestivus) *Het spijsverteringskanaal is een lange buis die van de mond naar de anus loopt en bestaat uit de volgende onderdelen:* 1. Mond (cavum oris): - Bouw: Bestaat uit tanden, tong, lippen en speekselklieren. - Functie: Het voedsel wordt gekauwd (mechanische vertering) en gemengd met speeksel (bevat enzymen zoals amylase, dat koolhydraten afbreekt). Dit zorgt ervoor dat het voedsel gemakkelijker doorgeslikt kan worden. 2. Slokdarm (oesofagus): - Bouw: Een gespierde buis die voedsel van de mond naar de maag transporteert. - Functie: Voedsel wordt door de slokdarm via peristaltische bewegingen (golven van spiercontracties) naar de maag geduwd. 3. Maag (gaster): - Bouw: Een gespierd orgaan met een bekleding van maagslijmvlies. Het maagsap bevat zoutzuur en enzymen zoals pepsine. - Functie: Voedsel wordt gemengd met maagzuur en enzymen om de eiwitten af te breken (chemische vertering). Dit vormt een halfverwerkte massa, de chymus. 4. Dunne darm (intestinum tenue): - Bouw: Bestaat uit de twaalfvingerige darm, nuchtere darm en kronkeldarm. Het oppervlak is bedekt met villi (darmvlokken) en microvilli, die de opname van voedingsstoffen vergroten. - Functie: Hier vindt de meeste vertering en opname van voedingsstoffen plaats. Enzymen uit de alvleesklier (zoals lipase, amylase, proteasen) helpen bij de afbraak van koolhydraten, eiwitten en vetten. De opgenomen voedingsstoffen gaan via het bloed of de lymfe naar het lichaam. 5. Dikke darm (colon): - Bouw: Bestaat uit de blindedarm, opstijgende darm, dwarse darm, afdalende darm en rectum. - Functie: In de dikke darm wordt water en elektrolyten uit de onverteerde voedselresten geabsorbeerd. De bacteriën in de darm helpen bij de afbraak van vezels en produceren bepaalde vitaminen (zoals vitamine K). Onverteerde resten worden omgezet in ontlasting. 6. Anus: - Bouw: Het uiteinde van het spijsverteringskanaal. - Functie: Het controleert de uitscheiding van ontlasting via de rectum en anus. ### ### Functie van de Tractus Digestivus *Het doel van het spijsverteringsstelsel is om het voedsel af te breken en de nodige voedingsstoffen op te nemen voor de energievoorziening en de lichaamsfuncties. Dit gebeurt in drie belangrijke fasen:* #### 1. Vertering Vertering is het proces waarbij voedsel wordt afgebroken in kleinere moleculen die door het lichaam kunnen worden opgenomen. Er zijn twee soorten vertering: - Mechanische vertering: Dit gebeurt voornamelijk in de mond (door kauwen) en in de maag (door kneedbewegingen van de maagwand). Dit verkleint de voedseldeeltjes en mengt ze met spijsverteringssappen. - Chemische vertering: Dit gebeurt door enzymen die de chemische verbindingen in voedsel afbreken. Bijvoorbeeld, amylase breekt koolhydraten af tot eenvoudige suikers, lipase breekt vetten af tot vetzuren, en proteasen breken eiwitten af tot aminozuren. #### 2. Absorptie De afgebroken voedingsstoffen (zoals glucose, aminozuren en vetzuren) worden via de darmwand opgenomen in de bloedbaan of de lymfe. Dit gebeurt voornamelijk in de dunne darm, waar de darmvlokken het oppervlak vergroten om de opname te maximaliseren. - Glucose en aminozuren worden via de bloedbaan naar de lever en andere organen getransporteerd. - Vetzuren en glycerol worden via de lymfe opgenomen in het lichaam. #### 3. Uitscheiding Wat niet verteerd of opgenomen kan worden, wordt uiteindelijk omgezet in ontlasting en uitgescheiden via de anus. Dit omvat onverteerbare vezels en andere afvalproducten die niet door het lichaam kunnen worden gebruikt. ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### Tractus Genitalis tijdens Embryonale Ontwikkeling *Tijdens de embryonale ontwikkeling ontwikkelen de geslachtsorganen zich uit een gemeenschappelijke structuur, de gonaden. In het begin van de zwangerschap is er geen duidelijk onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen; de embryo\'s hebben indifferent gonaden. De richting waarin de gonaden zich ontwikkelen, wordt bepaald door genetische en hormonale signalen, vooral de aanwezigheid van het Y-chromosoom bij mannen.* #### Embryonale Ontwikkeling van de Geslachtsorganen - Mannelijke embryonale ontwikkeling: - Het Y-chromosoom bevat het SRY-gen, dat de ontwikkeling van de testikels bevordert. - Testikels produceren testosteron, wat de ontwikkeling van mannelijke geslachtsorganen (zoals de penis en de prostaat) stimuleert. - In aanwezigheid van testosteron ontwikkelt de embryo zich tot een mannelijke foetus met mannelijke interne organen (bijvoorbeeld de zaadleiders) en externe geslachtsorganen. - Vrouwelijke embryonale ontwikkeling: - In het geval van een XX-chromosoomcombinatie ontwikkelt het embryo zich zonder testosteron, wat leidt tot de ontwikkeling van vrouwelijke geslachtsorganen. - De gonaden ontwikkelen zich tot eierstokken, die geen testosteron produceren, waardoor vrouwelijke interne geslachtsorganen (zoals de baarmoeder en eileiders) en externe geslachtsorganen (zoals de vagina) zich ontwikkelen. De vorming van de geslachtsorganen is dus sterk afhankelijk van het genetische geslacht (XX of XY) en de hormonen die in de embryonale fase vrijkomen. ### Bouw van de Mannelijke en Vrouwelijke Geslachtsorganen #### Bouw van de Mannelijke Geslachtsorganen #### De mannelijke geslachtsorganen zijn verantwoordelijk voor het produceren van zaadcellen (sperma) en het leveren van deze zaadcellen naar de vrouwelijke voortplantingsorganen. - Testikels: - Functie: Productie van zaadcellen en hormonen, met name testosteron. - Bouw: Bestaat uit zaadbuisjes waarin de spermatogenese plaatsvindt. - Epididymis: - Functie: Opslag en rijping van de zaadcellen. - Zaadleiders (ductus deferens): - Functie: Transport van zaadcellen van de epididymis naar de urethra. - Prostaat: - Functie: Produceert een deel van het sperma (prostaatvocht), wat zorgt voor de voeding en bescherming van de zaadcellen. - Penis: - Functie: Het orgaan waarmee de zaadcellen in de vrouwelijke voortplantingsorganen worden gebracht. - Scrotum: - Functie: Bevat de testikels en zorgt voor een optimale temperatuur voor de productie van zaadcellen door de testikels. #### Bouw van de Vrouwelijke Geslachtsorganen *De vrouwelijke geslachtsorganen zijn verantwoordelijk voor het produceren van eicellen, het ontvangen van zaadcellen tijdens de bevruchting en het dragen van een zwangerschap.* - Eierstokken (ovaria): - Functie: Produceren eicellen (ova) en vrouwelijke geslachtshormonen (oestrogenen en progesteron). - Eileiders (tubae uterinae): - Functie: Transport van de eicellen van de eierstokken naar de baarmoeder en plaats van bevruchting. - Baarmoeder (uterus): - Functie: Het orgaan waar een bevruchte eicel zich kan inplanten en waar de zwangerschap zich ontwikkelt. - Vagina: - Functie: Het kanaal voor de bevalling en de seksuele activiteit. Het ontvangt zaadcellen tijdens de geslachtsgemeenschap. - Buitenste geslachtsorganen (vulva): - Functie: Beschermen de interne geslachtsorganen en bevatten structuren zoals de clitoris en de schaamlippen. ### Psychologisch Aspect van Seksualiteitsbeleving *Seksualiteit is niet alleen biologisch, maar heeft ook een sterke psychologische dimensie. Het begrijpen van seksualiteit omvat zowel lichamelijke reacties als persoonlijke gevoelens, culturele waarden en sociale invloeden. Psychologische factoren die de seksualiteit beïnvloeden, zijn onder andere:* - Seksuele identiteit: Het gevoel van verbondenheid met een bepaald geslacht of seksuele geaardheid, dat in de puberteit begint te ontwikkelen en in de volwassenheid verder evolueert. - Seksuele oriëntatie: Dit verwijst naar de emotionele, romantische en seksuele aantrekking tot bepaalde geslachten, zoals heteroseksualiteit, homoseksualiteit, biseksualiteit, etc. - Seksuele opwinding: De fysieke en emotionele reacties op seksuele prikkels. Het kan beïnvloed worden door emotionele intimiteit, seksuele ervaring, en het algemeen psychologisch welzijn van een persoon. - Seksuele functie: Emotionele en fysieke reacties, zoals verlangen, opwinding, orgasme en bevrediging. Seksuele disfunctie kan psychologische en fysiologische oorzaken hebben, zoals stress, angst, relatieproblemen, of hormonale onevenwichtigheden. - Culturele en sociale invloeden: De manier waarop een persoon seksualiteit beleeft, kan sterk worden beïnvloed door cultuur, opvoeding en maatschappelijke normen. Wat als \'normaal\' of \'aanvaardbaar\' wordt beschouwd, verschilt sterk per samenleving. ### Seksuele Responscyclus *De seksuele responscyclus beschrijft de fysieke en fysiologische veranderingen die plaatsvinden tijdens seksuele activiteit. Er zijn verschillende modellen van de seksuele responscyclus, maar een veelgebruikt model is dat van Masters en Johnson, dat uit vier fasen bestaat:* 1. Excitatie (opwinding): - Lichamelijke en psychologische opwinding treden op, inclusief verhoogde hartslag, verhoogde bloedtoevoer naar de geslachtsorganen, en seksuele spanning. - Bij vrouwen kan de vagina vochtig worden en de clitoris opzwellen, bij mannen kan erectie optreden. 2. Plateau: - De opwinding bereikt een hoogtepunt, maar is nog niet op zijn maximale punt. Spierspanning neemt toe, en er is een intensivering van de fysieke reacties. - De erectie wordt versterkt bij mannen, en vrouwen ervaren toegenomen gevoeligheid in de geslachtsorganen. 3. Orgasme: - Het hoogtepunt van seksuele opwinding, gekarakteriseerd door intense fysieke en psychologische reacties, zoals ritmische samentrekkingen van de geslachtsorganen en een gevoel van euforie. - Bij mannen is er vaak zaadlozing (ejaculatie), terwijl vrouwen vaak ritmische samentrekkingen van de vagina ervaren. 4. Resolutie: - Het lichaam keert terug naar zijn rusttoestand, waarbij de verhoogde hartslag en ademhaling weer normaal worden. Er kan een gevoel van ontspanning en tevredenheid zijn. - Mannen ervaren vaak een refractaire periode (tijd waarin ze niet opnieuw kunnen ejaculeren), terwijl vrouwen meerdere orgasmes kunnen ervaren zonder een langere hersteltijd. ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### Functie van de Nieren en Urinewegen *De belangrijkste functie van het urinaire systeem is het filteren van bloed om afvalstoffen en overtollig water, zouten en andere stoffen te verwijderen, wat resulteert in de productie van urine. Het systeem bestaat uit de nieren, urineleiders, blaas en de urinebuis.* #### Bouw van de Tractus Urinaris 1. Nieren: - Bouw: De nieren zijn boonvormige organen, gelegen aan de achterkant van de buikholte (retroperitoneaal). Ze bestaan uit een cortex (schors) en een medulla (merg). Binnenin bevinden zich miljoenen kleine functionele eenheden, de nefronen, die de filtratie van het bloed uitvoeren. - Functie: De nieren filteren afvalstoffen uit het bloed, reguleren het vochtgehalte en de elektrolytenbalans (zoals natrium, kalium en calcium), en produceren urine. Daarnaast produceren ze hormonen zoals renine(betrokken bij bloeddrukregulatie), erytropoëtine (stimuleert de productie van rode bloedcellen), en vitamine D (belangrijk voor calciumabsorptie). 2. Urineleiders (Ureters): - Bouw: Twee buizen die de urine van de nieren naar de blaas transporteren. Ze zijn gemaakt van glad spierweefsel, wat zorgt voor peristaltische bewegingen die de urine naar de blaas duwen. - Functie: Het transporteren van urine van de nieren naar de blaas door middel van peristaltische bewegingen. 3. Blaas: - Bouw: Een holle, gespierde zak die urine opslaat totdat het uitgescheiden kan worden. De blaas heeft een spierlaag die verantwoordelijk is voor het legen van de blaas. - Functie: Het opslaan van urine totdat het uitgescheiden kan worden via de urinebuis. De blaas is elastisch en kan zich uitbreiden naarmate de hoeveelheid urine toeneemt. 4. Urinebuis (Urethra): - Bouw: Een buis die de urine van de blaas naar buiten het lichaam transporteert. Bij mannen is de urethra langer en loopt deze door de penis, terwijl deze bij vrouwen korter is en eindigt bij de vulva. - Functie: Het transporteren van urine van de blaas naar buiten het lichaam. Bij mannen heeft de urethra ook een rol in de uitscheiding van sperma. ### ### ### ### ### ### ### Functie van de Nieren in de Homeostase *De nieren spelen een vitale rol in het behouden van homeostase -- het stabiel houden van de interne omgeving van het lichaam. Ze doen dit door een aantal belangrijke processen:* #### Filtratie: - Het bloed komt de nieren binnen via de nierarterie, die vertakt in kleinere vaten, de glomeruli (kleine netwerkjes van bloedvaten). In de glomerulus wordt het bloed gefilterd door een dunne membranen. - Het bloed wordt gescheiden in twee delen: een vloeistof (de voorurine) die via de nierbuisjes verder wordt verwerkt, en het bloed dat terug naar de circulatie gaat. - De glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) is een belangrijke maat voor de nierfunctie. Het is de snelheid waarmee het bloed door de nieren wordt gefilterd. #### Reabsorptie: - In de nierbuisjes (proximaler, distaler, en de lus van Henle) wordt een groot deel van het gefilterde vocht en nuttige stoffen, zoals glucose, aminozuren, en elektrolyten (natrium, kalium, calcium), weer terug in het bloed opgenomen. - Dit zorgt ervoor dat belangrijke stoffen behouden blijven en niet verloren gaan in de urine. #### Secretie: - In de nierbuisjes worden sommige afvalstoffen actief in de voorurine getransporteerd. Dit proces helpt om het lichaam te ontdoen van stoffen zoals waterstofionen, ammoniak, en ureum. #### Excretie: - Het resultaat van de filtratie, reabsorptie en secretie is de vorming van urine, die afvalstoffen bevat die het lichaam niet meer nodig heeft. De urine bevat stoffen zoals ureum, creatinine, urinezuur, overtollige zouten, en water. #### Regulatie van vocht- en elektrolytenbalans: - De nieren helpen bij het reguleren van de hoeveelheden water en zouten in het lichaam. Dit doen ze door water te reabsorberen in reactie op hormonen zoals antidiuretisch hormoon (ADH), dat ervoor zorgt dat het lichaam meer water vasthoudt. - Renine-angiotensine-aldosteronsysteem helpt de bloeddruk en het zoutniveau te reguleren door de nieren aan te zetten tot het vasthouden van natrium en water. #### Zuur-base balans: - De nieren helpen bij het handhaven van de pH van het bloed door waterstofionen (H⁺) uit te scheiden en bicarbonaat (HCO₃⁻) te behouden, wat essentieel is voor de pH-regulatie in het lichaam. #### Hormonale functies: - De nieren produceren erytropoëtine (EPO), dat de productie van rode bloedcellen stimuleert, en renine, dat betrokken is bij de regulatie van de bloeddruk. - Ze activeren ook vitamine D, wat belangrijk is voor de calciumabsorptie in de darmen ### 3. Samenstelling van Urine Urine is het eindproduct van de nierfunctie en bestaat uit een mengsel van water en afvalstoffen die door de nieren zijn gefilterd. De belangrijkste componenten van urine zijn: 1. Water: - Urine bestaat voor ongeveer 95% uit water. Het watergehalte varieert afhankelijk van de hydratatietoestand van het lichaam. 2. Ureum: - Ureum is het belangrijkste afvalproduct in urine en ontstaat bij de afbraak van eiwitten in het lichaam. Het wordt door de nieren uitgescheiden. 3. Creatinine: - Creatinine is een afvalproduct dat afkomstig is van de spierstofwisseling. Het wordt in constanten hoeveelheden geproduceerd en geëxcreerd, waardoor het een belangrijke marker is voor de nierfunctie. 4. Urinezuur: - Urinezuur is een afbraakproduct van purines (componenten van DNA en RNA). Bij een te hoge concentratie kan het kristalliseren en leiden tot jicht. 5. Elektrolyten: - Urine bevat diverse elektrolyten zoals natrium, kalium, calcium, chloriden en fosfaten. De concentraties van deze stoffen kunnen door de nieren worden gereguleerd afhankelijk van de behoefte van het lichaam. 6. Overtollige stoffen: - Andere stoffen zoals glucose, eiwitten, en ketonlichamen kunnen in de urine worden aangetroffen, hoewel dit normaal gesproken niet het geval is. Als ze wel in de urine worden aangetroffen, kan dit wijzen op medische aandoeningen zoals diabetes of nierziekte. 7. Zuren: - De urine bevat vaak kleine hoeveelheden van zuren, zoals ammoniumionen (NH₄⁺), die bijdragen aan het handhaven van de zuur-base balans in het lichaam. De student beschrijft de algemene bouw en functie van de zintuigen van de mens; Het zenuwstelsel algemene werking \- Aanvoerend gedeelte \- Verwerkend gedeelte \- Uit/afvoerend gedeelte  Aanvoerend \- Zintuigen 1\. Gevoel 2\. Zicht 3\. Gehoor/evenwicht 4\. Reuk 5\. Smaak \- Zenuwbanen \- Grote hersenen  Zintuigen \- Deels: relatie met hersenzenuwen \- Deels: perifere zenuwstelsel  Algemene werking \- Chemische of natuurkundige prikkel (druk, golf, chemische stof) \- Eindproduct: elektische prikkel \- Zintuig = 'omzettingsorgaantje' \- Reuk: (nervus olfactorius); chemische stof -\> elektrische prikkel \- Gezichtvermogen: (nervus opticus); lichtgoven -\> elektrische prikkel \- Gehoor: (nervus acusticus); geluidsgolf -\> elektrische prikkel \- Smaak: (nervus glossofaryngeus); chemische stof -\> elektrische prikkel \- Tast en pijn: perifere zenuwen; druk/ beschadiging -\> elektrische prikkel   De student beschrijft het cerebrum aan de hand van de verschillende hersenkwabben Verwerkend gedeelte \- Cerebum (hersenen 1\. Registreren 2\. Herkennen 3\. Reageren \- Cerebellum \- Kleine hersenen De student licht de functionele organisatie van het cerebrum toe, gebruik makend van de termen primaire, secundaire en tertiaire cortex; Primaire cortex: gevoelsprikkel/tast, hier wordt het geregistreerd wat het is Secundaire cortex: Herkennen, hier wordt het duidelijk wat je voelt Tertiaire cortex: reageren, hier ga je reageren en gaat er iets meedoen T = plan maken S = bewegingspatronen aanzetten P = spiergroepen aanzetten sel Gelu\' De student licht de functionele organisatie van het cerebrum ook in de grotere netwerkverbanden toe, bijvoorbeeld inzake het motorische, sensibele of optische systeem; Uit-/ afvoerend gedeelte \- Grote hersenen \- Zenuwbanen \- Perifere zenuw \- Doelwitorgaan 1\. Spier 2\. Klier 3\. Zenuwcel Neuronale functiesystemen Ascenderend/ opstijgend (aanvoerend) - Voorbeeld: Sensibele systeem Verwerkend (op elk niveau) - Voorbeeld: Ruggenmerg, thalamus, tertiaire cortex Descenderend/ afdalend (af- en uitvoerend - Voorbeeld: Motorische systeem  Lichamelijke neurologische onderzoek \- Kracht \- Sensibiliteit \- Coördinatie \- Reflexen \- Hersenzenuwen \- Hogere hersenfuncties = cognitieve functies De student koppelt de functionele organisatie aan de hogere cognitieve functies van de mens; Cognitieve functies \- Bewustzijn \- Ori:entatie \- Taal / spraak \- Geheugen \- Uitvoerend vaardigheden (praxis) \- (Her)kennende vaardigheden (gnosis)  De student geeft met behulp van enkele eenvoudige onderzoekstechnieken een globaal oordeel over het cognitieve functioneren van een zorgvrager. Onderzoek cognitieve functies *- Screenend onderzoek* *- Specialistische onderzoek* Verpleegkundig rekenen Verpleegkundig rekenen is essentieel voor het veilig uitvoeren van zorg, met name voor medicatietoediening, infusies en het meten van vitale functies. Het omvat vaardigheden zoals het rekenen met verhoudingen, omrekeningen van eenheden, en het nauwkeurig interpreteren van medische voorschriften. Basisvaardigheden in verpleegkundig rekenen zijn onder andere het beheersen van omrekeningen, werken met breuken en verhoudingen, het gebruik van rekenmachines, en het controleren van berekeningen. SI-eenheden zijn de gestandaardiseerde eenheden die wereldwijd worden gebruikt en omvatten lengtematen, massa, tijd, volume, temperatuur en druk. Het beheersen van deze eenheden en het kunnen omrekenen tussen verschillende eenheden is van cruciaal belang voor verpleegkundigen om nauwkeurige metingen en berekeningen te maken. MDO (Multidisciplinair Overleg): - Een overleg waarbij zorgprofessionals uit verschillende disciplines samenwerken om de zorg voor een patiënt te bespreken en gezamenlijk besluiten te nemen over het behandelplan. - Verpleegkundigen spelen een sleutelrol door informatie te verstrekken en het zorgplan uit te voeren. Klinische Les: - Een onderwijsactiviteit gericht op het verbeteren van de klinische vaardigheden van zorgprofessionals door middel van theorie en praktijk. - Doel: kennisverbreding en het verbeteren van zorgkwaliteit. Presentatie - Een gestructureerde uitleg van een bepaald onderwerp aan een groep, vaak met visuele ondersteuning - Doel: kennisdeling en informatieoverdracht, bijvoorbeeld over nieuwe richtlijnen of onderzoeksresultaten. Voorlichting: - Het geven van informatie aan patiënten, hun families of groepen over gezondheidsproblemen, behandelingen en preventie. - Doel: het vergroten van gezondheidsbewustzijn, gedragsverandering en het bevorderen van zelfmanagement. ### Betrokkenen en Verantwoordelijkheden in MDO In een MDO werken verschillende zorgprofessionals samen, waarbij iedereen zijn of haar expertise inbrengt. De belangrijkste disciplines die betrokken zijn bij een MDO kunnen zijn: - Artsen/Medisch specialisten: Diagnoses en behandelplannen. - Verpleegkundigen: Dagelijkse zorgbehoeften, observaties, en uitvoering van het zorgplan. - Fysiotherapeuten: Bewegingstherapie en revalidatie. - Diëtisten: Voedingsadviezen. - Psychologen/Maatschappelijk werkers: Psychosociale zorg en ondersteuning #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### Stappen om een Zoekvraag te Formuleren en te Zoeken: 1. Formuleer je vraag aan de hand van DDO of PICO. 2. Zoek naar de juiste databanken voor wetenschappelijke literatuur, zoals PubMed, CINAHL of Cochrane. 3. Gebruik zoektermen en operatoren (AND, OR, NOT) om je zoekopdracht te verfijnen. 4. Gebruik filters om te zorgen dat je relevante artikelen vindt (bijvoorbeeld recent, peer-reviewed). 5. Evalueer de gevonden studies en bepaal of ze relevant zijn voor jouw vraag en situatie. Een databank is een georganiseerde verzameling gegevens of informatie die op een gestructureerde manier wordt opgeslagen, zodat deze snel en eenvoudig toegankelijk is. In de gezondheidszorg worden databanken gebruikt om wetenschappelijke artikelen, onderzoeken en andere relevante literatuur te vinden. Enkele veelgebruikte databanken voor verpleegkundigen en andere zorgprofessionals zijn: - PubMed: Een van de meest uitgebreide databanken voor medische en wetenschappelijke artikelen. - Cochrane Library: Gespecialiseerd in systematische reviews en evidence-based research. - CINAHL (Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature): Richt zich op verpleegkunde, verloskunde, fysiotherapie en andere gezondheidszorgdisciplines. - Embase: Bevat een breed scala aan wetenschappelijke artikelen met de nadruk op farmacologie en geneesmiddelenonderzoek. - Google Scholar: Een gratis toegankelijke zoekmachine voor wetenschappelijke - literatuur, hoewel deze minder gespecialiseerd is dan de bovenstaande databases Stappen in EBP ---------------------------------------- -------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 1\. Formuleren van een Klinische Vraag Stel een duidelijke, gerichte vraag op met behulp van PICO/PECO (Patiënt, Interventie, Comparatie, Outcome). ---------------------------------------- -------------------------------------------------------------------------------------------------------------- ---------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 2\. Zoeken naar het Beste Bewijs Zoek naar wetenschappelijk bewijs via databanken (PubMed, CINAHL, Cochrane) en gebruik zoektermen en filters. ---------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------------------------------- ---------------------------------------- -------------------------------------------------------------------------------- 3\. Kritisch Beoordelen van het Bewijs Beoordeel de kwaliteit, relevantie en betrouwbaarheid van de gevonden studies. ---------------------------------------- -------------------------------------------------------------------------------- ------------------------------ ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 4\. Toepassen van het Bewijs Pas het beste bewijs toe in de zorgpraktijk, rekening houdend met de voorkeuren van de patiënt en klinische expertise. ------------------------------ ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ --------------------------------- ---------------------------------------------------------------------------------------- 5\. Evalueren van de Resultaten Meet en beoordeel de effectiviteit van de interventie en pas de zorg aan indien nodig. --------------------------------- ---------------------------------------------------------------------------------------- ------------------------------ -------------------------------------------------------------------------------------------- 6\. Delen van de Bevindingen Deel de bevindingen met collega\'s en de bredere zorggemeenschap om de zorg te verbeteren. ------------------------------ -------------------------------------------------------------------------------------------- Het toepassen van Evidence-Based Practice in de praktijk is cruciaal voor het leveren van hoogwaardige zorg. Verpleegkundigen moeten in staat zijn om wetenschappelijk bewijs te zoeken, kritisch te evalueren en toe te passen in hun dagelijkse zorgverlening. Dit kan leiden tot verbeterde zorgresultaten voor de patiënt, een grotere patiënttevredenheid en een efficiënter zorgsysteem. EBP stelt zorgprofessionals in staat om bij te dragen aan een cultuur van continue verbetering binnen zorginstellingen en om zorg te Zingevingsvragen  Zingevingsvragen zijn vragen die patiënten kunnen stellen over de betekenis van hun ziekte, lijden en leven, vooral in moeilijke of terminale situaties. De positie van de verpleegkundige is van groot belang in het omgaan met deze vragen. Verpleegkundigen spelen een cruciale rol door luisteren, empathie, spirituele zorg en respect voor de patiënt. Zingevingsvragen kunnen betrekking hebben op diepgaande thema's zoals lijden, sterfelijkheid, levenswaarde, en doelen. Verpleegkundigen moeten zich bewust zijn van hun eigen zelfzorg en emotionele belasting, en gebruik maken van collega's en ondersteuning wanneer nodig. Baseren De student legt uit wat bedoeld wordt met het begrip seksualiteit - *Seksualiteit is een centraal aspect van het mens-zijn gedurende het gehele leven en omvat geslacht, genderidentiteit, en --rollen, seksuele geaardheid, erotiek, plezier, intimiteit en voortplanting. Seksualiteit wordt ervaren en uitgedrukt in gedachten, fantasieën, verlangens, overtuigingen, houdingen, waarden, gedragingen, praktijken, rollen en relaties. Hoewel seksualiteit al deze dimensies kan omvatten, worden niet alle altijd ervaren of uitgedrukt. Seksualiteit wordt beïnvloed door de interactie van biologische, psychologische, sociale, economische, politieke, culturele, ethische, juridische, historische, religieuze en spirituele factoren." (WHO, 2002).* De student benoemt een aantal trends met betrekking tot seksuele gezondheid in Nederland. ### Toename in openheid over seksualiteit - Jongeren en volwassenen praten steeds meer openlijk over seksualiteit, mede dankzij campagnes en aandacht in de media. - Er is meer acceptatie van diverse seksuele voorkeuren en genderidentiteiten. ### Gebruik van anticonceptie - Het gebruik van anticonceptie, zoals de pil, spiraaltjes en condooms, blijft hoog, maar er zijn verschuivingen zichtbaar. - Condoomgebruik onder jongeren bij een eerste seksuele ervaring is gestegen. - De vraag naar langdurige anticonceptiemethoden zoals het hormoonspiraaltje neemt toe. ### Toename van soa-diagnoses - Hoewel bewustwording en testen zijn toegenomen, blijft het aantal seksueel overdraagbare aandoeningen (soa\'s), zoals chlamydia, stijgen. - Jongeren en jonge volwassenen vormen een risicogroep. ### Seksuele grensoverschrijding - Er is meer aandacht voor seksuele grensoverschrijding en ongewenste intimiteiten, mede door bewegingen zoals \#MeToo. - Campagnes richten zich op het herkennen en bespreekbaar maken van grensoverschrijdend gedrag. ### Seksuele gezondheid bij jongeren - Jongeren hebben vaker toegang tot betrouwbare informatie via platforms zoals Sense.info en schoolprogramma's. - Tegelijkertijd blijkt dat jongeren zich soms onder druk gezet voelen om seksuele ervaringen te delen of te hebben, mede door sociale media. ### Diversiteit en acceptatie - Er is groeiende aandacht voor de seksuele gezondheid van LHBTI+-personen, met specifieke zorg en voorlichting voor deze groepen. - Onderzoek wijst op verschillen in seksuele gezondheidservaringen tussen bevolkingsgroepen. ### Digitalisering en seksualiteit - Sexting en het delen van intieme beelden zijn meer genormaliseerd, maar brengen ook risico's met zich mee, zoals verspreiding van beelden zonder toestemming. ### Preventieve zorg en educatie - Er zijn campagnes gericht op veilige seks en het belang van soa-tests, vaak in samenwerking met GGD's en scholen. - Nederland heeft relatief goede toegang tot seksuele gezondheidszorg, maar er blijven zorgen over groepen die moeilijker bereikt worden, zoals migranten of mensen in armoede.   De student benoemt hoe sinds de oudheid in grote lijnen gedacht wordt over seksualiteit. ### Oudheid (500 v.Chr. - 400 n.Chr.) - Griekse en Romeinse filosofie: Dualistisch denken (Plato) benadrukt een hiërarchie waarin de elite recht heeft op genot. Seksualiteit draait om status, niet om hetero- of homoseksualiteit. - Vrouwen: Juridisch en maatschappelijk ondergeschikt, gezien als \"mislukte\" mannen. Seks vooral bedoeld voor voortplanting. Aristoteles beschouwde masturbatie als moord. - Christendom: Jezus sprak weinig over seksualiteit, maar Paulus had invloed met zijn wisselende standpunten. Hij prees soms celibaat, veroordeelde overspel en porneia (seks met jongens, prostitutie).   ### Vroege en Hoge Middeleeuwen (500 - 1500) - Kerkelijke invloed: Seks was alleen toegestaan binnen het huwelijk en bedoeld voor voortplanting. Prostitutie werd soms gedoogd, maar homoseksualiteit werd vanaf 1200 zwaar bestraft. - Vrouwen: Nog steeds ondergeschikt; bijvoorbeeld volgens Thomas van Aquino waren vrouwen niet naar Gods beeld geschapen. - 14e eeuw: Korte seksuele revolutie: positiever beeld van seks en vrouwen, maar dit was van korte duur.   ### Reformatie (1500-1700) - Luther: Seks bevordert intimiteit, maar hoort binnen het huwelijk. - Calvijn: Gaf vrouwen meer ruimte om van seks te genieten, maar de man bleef dominant. - Kerkelijke invloed: Afkeuring van anticonceptie en strenge straffen voor overspel, vooral voor vrouwen.   ### Verlichting (1685-19e eeuw) - Seksualiteit werd meer als natuurlijk en wenselijk beschouwd, maar moraal bleef streng. - Kerk bleef invloedrijk tot in de 19e eeuw, daarna werd seksualiteit meer een persoonlijke kwestie.   ### 20e eeuw - Begin: Taboe op seksualiteit, masturberen sterk veroordeeld. - Jaren 60/70: Seksuele revolutie; pil beschikbaar (1963), abortuswet (1984), protesten voor acceptatie van homoseksualiteit. - Jaren 80/90: Aidsepidemie; bewustwording over veilige seks.   ### Hedendaagse on

Use Quizgecko on...
Browser
Browser