Afweer PDF - Samenvatting
Document Details
Uploaded by StimulatingMimosa
Bonhoeffer College, Castricum
Tags
Summary
This document is a summary of the human immune system and its different components. It details the mechanisms of the immune response, including innate immunity and adaptive immunity. It covers topics like the role of the skin, the function of lymphocytes, and the process of antigen presentation, among others. Examples are given of different types of cells and their roles. These topics are suitable for a high school level biology course.
Full Transcript
## Samenvatting #### **Thema 4 Afweer** ### Samenvatting #### **Leerdoel 1** **Basisstof 1** - Je kunt de werking en functie van de huid bij de afweer van de mens, de verschillen tussen lichaamsvreemde en lichaamseigen stoffen en de verschillen tussen chemische en mechanische afweer beschrijven...
## Samenvatting #### **Thema 4 Afweer** ### Samenvatting #### **Leerdoel 1** **Basisstof 1** - Je kunt de werking en functie van de huid bij de afweer van de mens, de verschillen tussen lichaamsvreemde en lichaamseigen stoffen en de verschillen tussen chemische en mechanische afweer beschrijven. - Infectie: het binnendringen van ziekteverwekkers (pathogenen) in je lichaam. - Inwendig milieu: deel van het lichaam dat alleen kan worden bereikt door een of meerdere celmembranen te passeren. - Uitwendig milieu: omgeving die zich buiten het lichaam bevindt. - Lichaamsvreemd: stoffen of cellen die niet in je lichaam thuishoren. - Lichaamseigen: stoffen of cellen die door je lichaam worden gemaakt. - De huid beschermt het lichaam tegen schadelijke invloeden uit het uitwendige milieu. - Slijmvliezen: zorgen bij openingen in het lichaam ervoor dat ziekteverwekkers moeilijk kunnen binnendringen. - Melanocyten in de kiemlaag produceren pigment (melanine) dat bescherming geeft tegen ultraviolette straling. - Mechanische afweer: fysieke aanpassingen om indringers buiten te houden. - Bijv. de huid en de slijmvliezen. - Chemische afweer: het gebruik van stoffen om indringers buiten te houden. - Bijv. zoutzuur in maagsap doodt bacteriën. #### **Leerdoel 2** **Basisstof 2** - Je kunt de vormen van aangeboren afweer beschrijven. - Aangeboren afweer: - gericht tegen vele verschillende ziekteverwekkers (o.a. tegen bacteriën en lichaamsvreemde stoffen); - wordt bij infectie snel geactiveerd; - komt voor bij alle dieren en planten. - Fagocytose: insluiting en vertering van ziekteverwekkers door fagocyten (granulocyten en monocyten). - Granulocyten: type fagocyt dat binnen enkele minuten reageert op binnendringende ziekteverwekkers door ze te fagocyteren. - Gaat na fagocytose meestal te gronde. - Monocyten: type fagocyt dat zich kan ontwikkelen tot macrofaag of dendritische cel. - Macrofaag: - bij het verlaten van de bloedbaan verandert de monocyt van vorm en wordt dan macrofaag genoemd; - kan meerdere ziekteverwekkers vernietigen doordat hij niet te gronde gaat na fagocytose. - Dendritische cel: - celvorm is vergelijkbaar met dendrieten in het zenuwstelsel; - komt voornamelijk voor in de huid en de slijmvliezen. - Koorts: verhoogde lichaamstemperatuur versnelt de afweerreacties van het lichaam. - Macrofagen kunnen koorts veroorzaken. - Antibiotica versterken tijdelijk de afweer van het lichaam. - Antibiotica zijn alleen werkzaam tegen bacteriële infecties. #### **Leerdoel 3** **Basisstof 2** - Je kunt de vormen van verworven afweer beschrijven. - Verworven afweer: - gericht tegen één type ziekteverwekker (o.a. tegen lichaamsvreemde cellen, lichaamsvreemde stoffen, bacteriën en virussen); - komt langzaam op gang; - alleen bij gewervelde dieren. - Bij de verworven afweer zijn T- en B-lymfocyten betrokken. - Lymfocyten ontstaan uit stamcellen van het rode beenmerg. - In het beenmerg ontwikkelen zich B-lymfocyten. - In de thymus ontwikkelen zich T-lymfocyten. - Lymfocyten komen vooral terecht in de lymfeknopen en de milt. - Lymfoïde organen: lymfeknopen, de milt, het beenmerg en de thymus. - Mediatoren: eiwitten met een regulerende functie. - Bijv. cytokinen die de normwaarde voor de lichaamstemperatuur regelen. - MHC: Major Histocompatibility Complex. - Deel van het genoom dat codeert voor eiwitten die een rol spelen bij de herkenning van lichaamseigen en lichaamsvreemde (delen van) cellen en stoffen. - Specifieke afweerreacties worden opgewekt door antigenen: - grote moleculen, meestal eiwitten; - kunnen een reactie van het immuunsysteem opwekken; - zijn oplosbaar of bevinden zich op celmembranen; - worden herkend door receptoren nadat ze zijn gebonden aan een MHC-receptoreiwit. - MHC-receptoreiwitten, twee typen: - MHC-I-receptoreiwitten: op de buitenkant van alle cellen met een celkern in het menselijk lichaam en op bloedplaatjes. - MHC-II-receptoreiwitten: op de buitenkant van macrofagen, dendritische cellen en geactiveerde B-cellen. - Macrofagen kunnen zich ontwikkelen tot antigeen- presenterende cellen (APC). - Na fagocytose bindt een antigeen aan MHC-II- receptoreiwit, waarna APC op zoek gaat naar de juiste T- en B-lymfocyt. - Ook andere cellen (zoals dendritische cellen en B-lymfocyten) kunnen een antigeen-presenterende cel worden. - Activatie van T-lymfocyten: - juiste T-lymfocyt reageert op de APC door te gaan delen; - er ontstaan drie typen dochtercellen: T-helpercellen (Th-cellen), cytotoxische T-cellen (Tc-cellen) en T-geheugencellen. - Cellulaire respons: afweer door vernietiging van geïnfecteerde lichaamscellen door T-lymfocyten. - T-helpercellen geven cytokinen af die de ontwikkeling van cytotoxische T-cellen stimuleren. - Cytotoxische T-cellen vernietigen de geïnfecteerde lichaamscellen. - Ook kankercellen en cellen van getransplanteerde weefsels of organen worden aangevallen. - Humorale - T-helpercellen geven cytokinen af die de ontwikkeling van B-lymfocyten stimuleren. - Uit B-lymfocyt ontstaan twee typen dochtercellen: B-plasmacellen en B-geheugencellen. - B-plasmacellen - maken antistoffen; - binden aan antigenen. - B-plasmacellen vormen antistoffen tegen antigenen. - Antistoffen (immunoglobulinen): eiwitten die binden aan de antigenen van de ziekteverwekker. - Tegen één antigeen kunnen verschillende antistoffen worden gevormd. - Een B-plasmacel kan maar één type antistof vormen. - Antigeenmolecuul en antistofmolecuul vormen een antigeen-antistofcomplex. - Door de complexvorming wordt de ziekteverwekker onschadelijk gemaakt. - Bijv. door aantasting van het celmembraan van een lichaamsvreemde cel of door bevordering van fagocytose van een ziekteverwekker door macrofagen. - Geheugencellen: langlevende cellen die worden gevormd bij een eerste infectie. - Blijven inactief tot een volgende infectie met dezelfde ziekteverwekker. - Geheugencellen herkennen dan het antigeen, waardoor een snellere en betere afweerreactie volgt. - Koppelingseiwitten: voor een sterkere binding tussen lymfocyt en ziekteverwekker, of tussen twee lymfocyten. - CD4 bindt aan MHC-II-receptoreiwit (APC). - CD8 bindt aan MHC-I-receptoreiwit (geïnfecteerde lichaamscel). #### **Leerdoel 4** **Basisstof 2** - Je kunt de onderlinge relatie van de delen van het immuunsysteem toelichten. **Aangeboren afweer (fagocyten)** - Monocyten - Macrofagen - Granulocyten **Verworven afweer (lymfocyten)** - Macrofagen - Antigeen- presenterende cel - B-lymfocyten - B-geheugencellen - B-plasmacellen - T-lymfocyten - T-helpercellen - T-geheugencellen - Cytotoxische T-cellen **Humoraal:** - Ziekteverwekkers worden vernietigd **Cellulair:** - T-helpercellen stimuleren cytotoxische T-cellen - Cytotoxische T-cellen vernietigen geïnfecteerde cellen #### **Leerdoel 5** **Basisstof 3** - Je kunt beschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan. - Incubatietijd: de tijd tussen besmetting en de eerste ziekteverschijnselen. - Primaire reactie: de antistofvorming na de eerste besmetting met het antigeen van de ziekteverwekker. - Secundaire reactie: de antistofvorming na de tweede of volgende besmetting met hetzelfde antigeen. Organisme is immuun, er treden geen symptomen meer op. - Immuun: niet (meer) vatbaar voor een ziekte. - Immunisatie: opzettelijk blootstellen aan een antigeen. - Natuurlijke immuniteit: ontstaat doordat een organisme wordt geïnfecteerd door een ziekteverwekker. - Kunstmatige immuniteit: ontstaat door immunisatie. - Actieve immunisatie (vaccinatie): door inenting met een vaccin (dode of verzwakte ziekteverwekker). - De persoon vormt zelf antistof. De immuniteit is van langere duur, doordat geheugencellen worden gevormd. - Passieve immunisatie: door inspuiten van antiserum met antistoffen. - De persoon vormt zelf geen antistof en geen geheugencellen. De immuniteit is tijdelijk, doordat de antistof wordt afgebroken en er geen geheugencellen worden gevormd. #### **Leerdoel 6** **Basisstof 4** - Je kunt beargumenteren welke problemen kunnen ontstaan door antigenen bij transplantaties en bloedtransfusies en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt. - Transplantatie: aangetast weefsel of orgaan wordt vervangen. - Een acceptor ontvangt weefsel of orgaan van zichzelf of van een donor. - Major Histocompatibility Complex (MHC), bij mensen HLA (Human Leukocyte Antigen): - eiwitten op celmembranen waarmee herkenning tussen lichaamseigen en lichaamsvreemde cellen plaatsvindt; - het HLA-systeem is voor iedere persoon uniek. - Afstotingsreactie: eiwitten op de membranen van donorcellen worden door het afweersysteem van de acceptor herkend als antigenen. - Vooral door cellulaire afweer: cytotoxische T-cellen van de acceptor herkennen in samenhang met MHC-I-receptoreiwitten de lichaamsvreemde HLA-antigenen en vernietigen de donorcellen. - In sommige gevallen: antistofvorming die leidt tot zeer snelle afstoting (acute afstoting). - HLA-matching: bij transplantaties worden donoren gezocht van wie het HLA-systeem zo veel mogelijk overeenkomt met dat van de acceptor. - Afstotingsreacties worden onderdrukt met medicijnen die het gehele afweersysteem onderdrukken. - Bloedgroepen van het ABO-systeem: | Bloedgroep | Antigeen op celmembranen van rode bloedcellen | Antistof in bloedplasma | |---|---|---| | A | A | anti-B | | B | B | anti-A | | AB | A en B | geen | | 0 (nul) | geen A en B | anti-A en anti-B | - Bloedtransfusie. - Bij voorkeur heeft de donor dezelfde bloedgroep als de acceptor. - Rode bloedcellen klonteren samen als antistof van de acceptor reageert met antigeen van de donor. Rode bloedcellen gaan te gronde, waardoor hemoglobine vrijkomt in het bloedplasma (hemolyse). - Bloedgroep 0 is de algemene donor. - Bloedgroep AB is de algemene acceptor. - Resusantigeen of resusfactor. - Eiwit op de celmembranen van de rode bloedcellen; komt voor bij 85% van de mensen. - Resuspositief bloed bevat resusantigeen. - Resusnegatief bloed bevat geen resusantigeen en kan antiresus bevatten. - Bloedtransfusie. - Bij voorkeur heeft de donor dezelfde resusfactor (en dezelfde bloedgroep) als de acceptor. - Transfusie van resusnegatief bloed naar een resuspositieve acceptor is mogelijk. - Resusnegatieve moeder die zwanger is van een resuspositief kind: - na de bevalling vormt de moeder antiresus-antistoffen; - tijdens de volgende zwangerschap (pen) worden rode bloedcellen van een resuspositief kind afgebroken (resuskindje); - door toediening van antiresus-antistoffen aan de moeder onmiddellijk na de geboorte wordt de vorming van antiresus-antistoffen door de moeder tegengegaan. - Resuspositieve moeder die zwanger is van een resusnegatief kind: - er zijn geen problemen doordat het kind tijdens de eerste maanden nog geen antistoffen kan maken.