Technologie van het beeld I SEM 1 4 M reciprociteit PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
Campus Narafi
2022
Jürgen Doom
Tags
Summary
This document is a photography class handout about manual settings on cameras (including ISO, shutter speed, and aperture). It explains the concept of reciprocity, where changing one setting can be compensated by changing another, without changing the final image brightness. It discusses how to use manual mode (M) on cameras to control exposure.
Full Transcript
Technologie van het beeld I door Jürgen Doom v september 2022 Campus Narafi AVT Fotografie Technologie van het beeld I -...
Technologie van het beeld I door Jürgen Doom v september 2022 Campus Narafi AVT Fotografie Technologie van het beeld I - Manuele stand en reciprociteit 1 1. Manuele stand voor instellingen sluitertijd en diafragma 3 1.1. Stappenplan bij de manuele instellingen 3 ISO 4 Diafragma of sluitertijd aanpassen in functie van je lichtmeting 4 1.2. Belichtingscompensatie 5 Afwijken van de nulmeting 5 Illustratie 6 1.3. Reciprociteit van de belichting 7 1.4. Een uitgewerkt voorbeeld 9 ISO100, f/4 en 1/125 9 2 1. Manuele stand voor instellingen sluitertijd en diafragma In de voorgaande lessen hadden we het uitgebreid over wat de sluitertijd, het diafragma en een gekozen ISO doet met een beeld. We bekeken dit zowel vanuit technisch oogpunt (belichting, …) als de creatieve implicaties (scherptediepte, beweging in beeld, ….). We hebben het ook gehad over de instellingen van de camera (P, A, S/Tv) en de mogelijke voor- en nadelen daarvan. Voorts hebben we uitgebreid de instelling in de M-stand (manuele stand op basis van de info die je van je lichtmeter in de camera krijgt). Manuele instelling van een camera. Instellingen op het display. Hierna bespreken we nogmaals hoe je je camera technisch benadert in de manuele (M)-stand, waarbij je bij een bepaalde ISO zelf kiest, om op die manier tot het begrip ‘reciprociteit van de belichting’ te komen. 1.1. Stappenplan bij de manuele instellingen De manuele stand kiezen we om de ultieme controle over onze belichting te krijgen. Zoals we hiervoor reeds aanhaalden is een mogelijke aanpak van een opname het starten met het kiezen van een ISO-waarde. Dit gebeurt op termijn op basis van ervaring. Na de keuze van je ISO ga je je sluitertijd en diafragma zelf instelling op basis van de lichtmeting en in functie van het creatief en artistiek proces. 3 ISO Op basis van je ervaring zal je op den duur vrij accuraat kunnen inschatten welke ISO- waarde je voor een bepaalde opname zal nodig hebben. Stel die ISO-waarde in op de camera en zorg er vooral voor dat je niet per ongeluk ‘variabele ISO’ hebt ingesteld. Met andere woorden, je ISO-waarde mag niet automatisch veranderen. Het blijft ingesteld staan op de waarde die jij kiest. Toch een kleine randbemerking hierover: er zijn zeker situaties waar je bewust zal kiezen om je ISO automatisch (door je camera) te laten veranderen. Bijvoorbeeld bij reportagefotografie, sportjournalistiek, etc … kan het zijn dat je hiervoor kiest. Dat is geen probleem op zich en doe het vooral wanneer het nodig is. Wat wij hier in dit deel van de cursus proberen te bereiken is dat je een goed inzicht krijgt in de werking van de camera, en daar is de voorgestelde werkwijze met te starten met een vaste ISO een goed begin. Door veel te fotograferen en ervaring op te bouwen zal je zelf later beter kunnen inschatten wanneer je de regel van vaste ISO mag loslaten. Diafragma of sluitertijd aanpassen in functie van je lichtmeting Na het instellen van je ISO kan je kiezen om ofwel je sluitertijd in te stellen en met je diafragma de belichting op 0 te krijgen, ofwel je diafragma in te stellen en met je sluitertijd de belichting op 0 te krijgen. Ga even terug naar de les over diafragma (les 2) en sluitertijd (les 1) om na te gaan wat de invloed van jouw keuze is op het definitieve beeld. We frissen hierna de meest belangrijk even op in een voorbeeld: 4 Bijvoorbeeld Een groot diafragma zal veel licht doorlaten en een heel beperkte scherptediepte geven. Een snelle sluitertijd zal weinig licht doorlaten en scherpe beelden opleveren, zelfs van bewegende voorwerpen. Het voordeel van de belichting regelen in de M-stand is dat je die keuzes in de hand hebt. Je hebt dus meer controle over het eindresultaat. 1.2. Belichtingscompensatie Omdat je reeds met een volledige controle zit over de parameters die de belichting bepalen, is er in de manuele stand geen sprake van belichtingscompensatie. Daarmee bedoelen we dat je zelf bepaalt of je je meting gaat compenseren. Afwijken van de nulmeting Door bewust af te wijken van je nulmeting ga je zelf bepalen of je een correct belicht, een onderbelicht of overbelicht beeld wil maken (althans, volgens de lichtmeter). Hiermee willen we aangeven dat je dus niet verplicht bent de nulmeting te volgen. Het is steeds een goede start om een idee te hebben van sluitertijd en diafragma die de camera suggereert op basis van de lichtmeting. Echter, je mag daar gerust van afwijken als je dat nodig acht. Meer nog, veel fotografen gaan in functie van het resultaat dat ze willen bekomen vaak en bewust afwijken van de nulmeting, maar gaan de nulmeting wel gebruiken als referentiepunt. 5 Illustratie We illustreren het afwijken van de nulmeting met onderstaand voorbeeld. Manuele instelling ISO 160 f/2 1/1000 —— ISO 160 f/2.8 1/8000 In bovenstaand voorbeeld werdt het plantje eerst gefotografeerd met instellingen die overeenkwamen met de nulmeting: ISO, sluitertijd en diafragme werden overgenomen van wat de camera aangaf. Het resultaat is een beeld dat technisch correct is. Het beeld is met andere woorden goed belicht. Door het standpunt vanwaar het plantje gefotgrafeerd werd te wijzigen en de instellingen van de camera te veranderen (en dus niet te volgen wat de camera ons aanbeveelt) krijgen we een heel ander beeld van hetzelfde onderwerp. Het tweede beeld ziet er helemaal anders uit. Je kan over het tweede beeld zelfs argumenteren dat het misschien technisch gezien niet helemaal correct gefotografeerd is. Maar finaal doet dat er nu niet toe. Er is een beeld ontstaan dat veel grafischer is met meer contrasten en dramatiek dan het eerste beeld. Maar of dat beeld nu beter is dan het eerste, daar zijn de meningen soms ook over verdeeld. 6 1.3. Reciprociteit van de belichting Het begrijpen en kunnen toepassen van het begrip reciprociteit is waarschijnlijk het belangrijkste inzicht dat je kan krijgen in de werking en verhoudeing van sluitertijd, ISO en diafragma. De term is moeilijker uit te spreken dan het principe dat er achter zit. De reciprociteit van de belichting slaat op het feit dat je de instelling (in om het even welke stand, maar laten we even de M-stand aannemen) van diafragma, sluitertijd en ISO kan laten variëren zonder dat het een zichtbare verandering heeft op de belichting van een beeld. De reden daarvoor moet gezocht worden in het feit dat een verandering van zowel ISO, sluitertijd als diafragma in stops kan uitgedrukt worden. We zagen reeds dat 1 stop verschil betekent dat er een halvering of verdubbeling van de hoeveelheid licht in het beeld optreedt. Bijvoorbeeld: de verandering van diafragma van f/2 naar f/2.8 leidt tot een beeld dat 1 stop donkerder is. de verandering van sluitertijd van 1/100 naar 1/50 leidt tot een beeld dat 1 stop lichter is. Als je beide veranderingen van bovenstaand voorbeeld met elkaar combineert, dan leidt dat tot een beeld waar de belichting identiek hetzelfde is als voor de verandering. Het enige verschil dat je in het beeld zal zien is een veranderende scherptediepte (f/2.8 heeft een grotere scherptediepte dan f/2) en mogelijks wat bewegingsonscherpte indien er snel bewegende voorwerpen in het beeld gefotografeerd worden (1/50 is een langere sluitertijd, waardoor bewegingen meer geregistreerd worden dan bij 1/100). Hieronder zie je 6 beelden die dankzij de reciprociteit van de belichting allemaal dezelfde belichting (lichtintensiteit) hebben. De waarden voor sluitertijd en diafragma verschillen in elk beeld van elkaar. Met andere woorden: je kan een beeld op verschillende manieren technisch correct belichten. 7 Verandering ISO en sluitertijd - Diafragma blijft gelijk: van ISO 200 - ISO 6400 / 1/250 - 1/8000 altijd bij f/5.6 8 1.4. Een uitgewerkt voorbeeld Hierna gaan we de reciprociteit van de belichting ‘tot in den treure’ uitwerken. Niet om het saai te maken, maar eerder om duidelijk te maken waar het over gaat. De essentie moet duidelijk zijn: er is niet 1 juiste instelling voor ISO, f-stop en sluitertijd om een bepaald beeld te maken. Er kan wel een gewenste combinatie zijn, maar er zijn tientallen combinaties mogelijk die allemaal dezelfde hoeveelheid lichtopbrengst leveren. De belichting (en het resultaat – het beeld) bij onderstaande combinaties zal steeds hetzelfde zijn. De relatie tussen ISO, f-stop en sluitertijd is eenvoudig uit te drukken in stops. Een stop verandering van 1 parameter kan je compenseren door een stop verandering van één (of twee) van de andere paramaters. Zolang het balansje tussen de verandering van stops in de ene richting dezelfde is als in de andere richting kan je combineren en veranderen zoveel als je wil: draai je je diafragma 3 stops toe, dan zal je dat evenredig moeten compenseren met 3 stops meer licht door een combinatie van 3 stops sluitertijd en/of ISO-waarde aan te passen. We illustreren dat met onderstaande voorbeeld. ISO100, f/4 en 1/125 Laten we vertrekken van een situatie waar de lichtmeter van je camera volgende info doorgeeft om een goed belicht beeld te maken: ISO 100, f/4 en 1/125 Bovenstaande combinatie, die we als referentie doorheen heel deze oefening gaan gebruiken, leidt tot een goed belicht beeld. 9 Aanpassing 1 We veranderen het diafragma en sluitertijd naar volgende combinatie: ISO 100, f/5.6 en 1/60. Die nieuwe combinatie geeft exact dezelfde belichting in je beeld als je originele combinatie van ISO 100, f/4 en 1/125. Waarom is dat zo? Wel, je diafragma veranderen van f/4 naar f/5.6 leidt tot 1 stop minder lichtopbrengst. Door je sluitertijd te veranderen van 1/125ste naar 1/60ste compenseer je dat omdat er daardoor namelijk 1 stop meer licht op de sensor zal vallen. De totale lichtopbrengst is dus dezelfde, echter, de parameters zijn gewijzigd. Gaat mijn beeld er nu anders uit zien? Neen en ja. Neen, de lichtopbrengst is exact dezelfde: beide beelden zullen exact evenveel licht bevatten (even helder zijn), Ja, want het diafragma is kleiner, waardoor de scherptediepte wijzigt. Bovendien is de sluitertijd gewijzigd, waardoor mogelijks bewegingsonscherpte kan optreden. Dit hangt echt af van het onderwerp dat je fotografeert, zoals we hiervoor reeds uitgebreid zagen (in de les over sluitertijd). Beide veranderingen zijn klein en afhankelijk van wat je fotografeert zal je dat amper merken. Het kan ook zijn dat je juist meer scherptediepte wenst, of bewegingsonscherpte wenst. In dat geval heb je dus een technische en misschien creatieve stap gezet richting een beeld dat meer aan je technische en creatieve wensen voldoet. ISO 100. f/5.6. 1/60 (origineel beeld bij ISO 100, f/4 en 1/125) 10 Aanpassing 2 Stel dat je echter bij f/4 wil blijven fotograferen, dan geeft onderstaande combinatie exact dezelfde belichting als de referentiecombinatie waarmee we deze oefening begonnen zijn: ISO 200, f/4 en 1/250 Waarom is dat zo? Wel, je ISO veranderen leidt tot 1 stop meer lichtopbrengst. Door je sluitertijd te veranderen van 1/125ste naar 1/250 compenseer je dat omdat er daardoor namelijk 1 stop minder licht op de sensor zal vallen. De totale lichtopbrengst is dus dezelfde, echter, de parameters zijn gewijzigd. Gaat mijn beeld er nu anders uit zien? Neen en ja. Neen, de lichtopbrengst is exact dezelfde: beide beelden zullen exact evenveel licht bevatten (even helder zijn), Ja, want ISO is hoger, waardoor je meer ‘ruis’ krijgt (al is dat met de moderne toestellen doorgaans amper tot niet zichtbaar). Bovendien is de sluitertijd gewijzigd, waardoor mogelijks minder bewegingsonscherpte kan optreden dan bij het referentiebeeld. Beide veranderingen zijn klein en afhankelijk van wat je fotografeert zal je dat amper merken aan je beeld. De scherptediepte wijzigt niet, de bewegingsonscherpte is nog kleiner dan in het referentiebeeld. In dat geval heb je dus een technische en misschien creatievve stap gezet richting een beeld dat meer aan je technische en creatieve wensen voldoet, waarbij je (een klein beetje) inboet aan de technische perfectie door een hogere ISO te gebruiken dan strikt genomen misschien nodig is. ISO 200, f/4 en 1/250 11 Aanpassing 3 Stel dat je, vertrekkende van de referentiewaarde bij het begin van deze oefening, onderstaande combinatie wil hanteren, dan geeft onderstaande combinatie exact dezelfde belichting als de referentiecombinatie waarmee we deze oefening begonnen zijn. ISO 100 f/8 1/30. Waarom is dat zo? Wel, je diafragma veranderen van f/4 naar f/8 leidt tot 2 stops minder lichtopbrengst. Door je sluitertijd te veranderen van 1/125ste naar 1/30ste compenseer je dat omdat er daardoor namelijk 2 stops meer licht op de sensor zal vallen. De totale lichtopbrengst is dus dezelfde, echter, de parameters zijn gewijzigd. Gaat mijn beeld er nu anders uit zien? Neen en ja. Neen, de lichtopbrengst is exact dezelfde: beide beelden zullen exact evenveel licht bevatten (even helder zijn), Ja, want het diafragma is (2 stops) kleiner, waardoor de scherptediepte wijzigt (toeneemt). Bovendien is de sluitertijd gewijzigd (met 2 stops), waardoor mogelijks bewegingsonscherpte kan optreden. Beide veranderingen zijn niet zo heel klein meer ten opzichte van de referentie, maar afhankelijk van wat je fotografeert zal je dat wel of amper merken. Het kan ook zijn dat je juist meer scherptediepte wenst, of bewegingsonscherpte wenst. In dat geval heb je dus een technische en misschien creatievve stap gezet richting een beeld dat meer aan je technische en creatieve wensen voldoet. ISO 100 f/8 1/30 12 Aanpassing 4 Stel dat je, vertrekkende van de referentiewaarde bij het begin van deze oefening, onderstaande combinatie wil hanteren, dan geeft onderstaande combinatie exact dezelfde belichting als de referentiecombinatie waarmee we deze oefening begonnen zijn. ISO 100 f/2 1/500 Waarom is dat zo? Wel, je diafragma veranderen van f/4 naar f/2 leidt tot 2 stops meer lichtopbrengst. Door je sluitertijd te veranderen van 1/125ste naar 1/500ste compenseer je dat omdat er daardoor namelijk 2 stops minder licht op de sensor zal vallen. De totale lichtopbrengst is dus dezelfde, echter, de parameters zijn gewijzigd. Gaat mijn beeld er nu anders uit zien? Neen en ja. Neen, de lichtopbrengst is exact dezelfde: beide beelden zullen exact evenveel licht bevatten (even helder zijn), Ja, want het diafragma is (2 stops) groter, waardoor de scherptediepte wijzigt (afneemt). Bovendien is de sluitertijd gewijzigd (met 2 stops), waardoor mogelijks minder bewegingsonscherpte kan optreden. Beide veranderingen zijn niet zo heel klein meer ten opzichte van de referentie, maar afhankelijk van wat je fotografeert zal je dat wel of amper merken. Het kan ook zijn dat je juist minder scherptediepte wenst, of minder bewegingsonscherpte wenst. In dat geval heb je dus een technische en misschien creatieve stap gezet richting een beeld dat meer aan je technische en creatieve wensen voldoet. ISO 100 f/2 1/500 13 Aanpassing 5 Stel dat je, vertrekkende van de referentiewaarde bij het begin van deze oefening, onderstaande combinatie wil hanteren, dan geeft onderstaande combinatie exact dezelfde belichting als de referentiecombinatie waarmee we deze oefening begonnen zijn. ISO 400. f/5.6. 1/250 Waarom is dat zo? Wel, je diafragma veranderen van f/4 naar f/5.6 leidt tot 1 stops minder lichtopbrengst. Door je sluitertijd te veranderen van 1/125ste naar 1/250ste compenseer je dat niet, maar versterk je het effect omdat er daardoor namelijk nog 1 stop minder licht op de sensor zal vallen. De totale lichtopbrengst is dus 2 stops donkerder. Echter, je wijzigt ook je ISO, namelijk van 100 naar 400. Bij ISO400 is de sensor 2 stops gevoeliger dan bij ISO100. Op die manier zal je 2 stops meer licht registreren. Die 2 stops meer licht compenseren de 2 stops minder licht door diafragma en sluitertijd. Gaat mijn beeld er nu anders uit zien? Neen en ja. Neen, de lichtopbrengst is exact dezelfde: beide beelden zullen exact evenveel licht bevatten (even helder zijn), Ja, want het diafragma is (1 stops) kleiner, waardoor de scherptediepte wijzigt (toeneemt). Bovendien is de sluitertijd gewijzigd (met 1 stop), waardoor mogelijks minder bewegingsonscherpte kan optreden. De 2 stops ISO die je wijzigt kunnen tot meer ‘ruis’ leiden (al is dat met de moderne toestellen doorgaans amper tot niet zichtbaar). Beide veranderingen zijn niet zo heel klein meer ten opzichte van de referentie, maar afhankelijk van wat je fotografeert zal je dat wel of amper merken. Het kan ook zijn dat je juist meer scherptediepte wenst, of minder bewegingsonscherpte wenst. In dat geval heb je dus een technische en misschien creatieve stap gezet richting een beeld dat meer aan je technische en creatieve wensen voldoet. 14 Als we alle beelden samen brengen op 1 blad en we noteren daarbij de ISO, sluitertijd en diafragma, dan zien we dat alle beelden inderdaad identiek zijn qua licht en belichting, maar dat ze allen een andere instellingen en combinatie ISO, sluitertijd en diafragma hebben. Dit principe heet ‘de reciprociteit van de belichting’ en laat ons toe om op basis van de lichtmeting, zelf te variëren met de belichtingsparameters zonder dat de hoeveelheid licht in ons beeld wijzigt. 15