HOPT: Inleiding Deel I - Ontwikkeling en Opvoeding

Summary

This document, titled 'HOPT: Inleiding Deel I - Bespiegelingen over ontwikkeling en opvoeding', discusses the increasing knowledge and focus on child development and parenting. It explores concepts like the "first 1000 days" and the challenges of measuring child development, highlighting the potential for both empowerment and anxiety within the choices available to children and young people today.

Full Transcript

HOPT Inleiding deel I Bespiegelingen over ontwikkeling en opvoeding Toegenomen kennis, zorg en druk Kennis rond ontwikkelingsmijlpalen en opvoeding is exponentieel toegenomen aantal populariserende boeken informatie van kind & gezin websites (bv. klasse, VIGEZ) aantal hu...

HOPT Inleiding deel I Bespiegelingen over ontwikkeling en opvoeding Toegenomen kennis, zorg en druk Kennis rond ontwikkelingsmijlpalen en opvoeding is exponentieel toegenomen aantal populariserende boeken informatie van kind & gezin websites (bv. klasse, VIGEZ) aantal hulpverleners (bv. zorgleerkrachten, opvoedingswinkels) Verder is het concept “de eerste 1000 dagen” ontstaan. Dit verwijst naar de 1ste 1000 dagen die cruciaal zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Zo zijn er bv. meer bezorgdheden gekomen rond kinderopvang. Focus op meten → “meten is weten” - bv. kind & gezin, voetballers (evaluatiemomenten), toetertest kleuterklas (mag je naar 1ste) ! Is al dit cijfermateriaal wel behulpzaam? Het legt veel druk op de ouders. Meten is weten, maar niet alle cijfermateriaal is even motiverend & behulpzaam. Wanneer is meten zinvol? Ontwikkelingsmogelijkheden ad infinitum Aantal mogelijkheden voor kinderen/jongeren is enorm groot vrije tijd/hobby studiemogelijkheden beroepsmogelijkheden Postmoderne samenleving = koude buffet cultuur Maar komen deze toegenomen mogelijkheden de groei van kinderen ten goede? → kan enerzijds bevrijdend werken → kan anderzijds beangstigend werken (“vrijheid als tiranniserend” en keuzestress) Wanneer is keuze zinvol? noodzaak aan intern kompas (vertelt wie je bent, wat je leuk/belangrijk vindt) rol van identiteitsontwikkeling Over mondigheid, brutaliteit en een toenemende roep om grenzen in de opvoeding Misschien krijgen kinderen/jongeren te veel inspraak en mogelijkheden? = valkuil voor permissief klimaat = voedt angst dat jongeren oncontroleerbare projectielen worden Hoe trek je grenzen? Wanneer wordt een grens aanvaard en wanneer bots je op verzet als je een grens trekt? Hoe toont (gefnuikte) groei zich? Een toelichting van de opbouw van dit handboek ZDT als rode draad Keuze voor de ZDT = rode draad doorheen het handboek 1) cumulatief karakter metafoor = puzzel reeds 4 decennia in ontwikkeling spaarzaam (praten over ontwikkeling kinderen, als verklaring voor probleemgedrag) 2) heldere mensvisie: groeigericht 3) aanknopingspunt praktijk kan brede waaier aan fenomenen verklaren en voorspellen inspiratiebron voor dagelijkse werking praktijkaanbevelingen achteraan ieder hoofdstuk Structuur van het handboek → groei = vitamines zijn gevoed → gefnuikte groei = vitamines zijn gefrustreerd H1: Een stevig theoretisch fundament: over de vitamines voor groei Psychologische basisbehoeftes: het hart van de ZDT Voorbeeld 1: dialoog tussen ouder en achtjarig kind Kind: Ik wil stoppen met piano. Ouder: Oei, stoppen met piano, nu al, je zit nog maar in je eerste jaar? Kind: Ja, maar ik doe het niet meer graag. Ouder: Het is niet omdat je iets niet meer graag doet dat je er dan direct moet mee stoppen toch? Kind: Je begrijpt het niet. Ouder: Wat begrijp ik niet? Ik luister toch. Kind: Ik moet zo veel oefenen, en dan nog eens huiswerk maken voor school. Ouder: Dat is het leven hé schat, je moet je inzetten als je iets wil bereiken en zomaar opgeven is gemakkelijk. Welke “vitamines” ontbreken Kind: Gemakkelijk! Het is wel teinveel dit gesprek? hoor! kind Ouder: Kom,voelt kom,zich niettoch je kan gehoord, wantandere nog genoeg klacht dingen wordt geminimaliseerd, doen. ontkend ouder en kind praten naast elkaar, de situatie escaleert, want ouder begint te Kind: Zie je wel dat je mij niet begrijpt. dreigen = kettingreactie gesprek Ouder: En die piano wordtdan eendiestrijd we gekocht waarbijhebben? Datbij er verzet kost geld kind hoor! naar Je doet boven komtsowieso jouw jaar uit, geen discussie! Kind: Echt, ‘t is hier ook altijd hetzelfde! Voorbeeld 2: dialoog tussen leraar en leerling Leerling: Kijk, ik heb nog een boek gevonden over ruimtevaart thuis. Leraar: Dat ziet er wel leuk uit. Staat er iets interessants in? Leerling: Ja! Er staat iets in over die planeten waar we gisteren over hebben geleerd. En over waarom de aarde rond is. Kijk, een leuke prent. Leraar: Dat lijkt me wel een boeiend boek. Zouden de andere kinderen dit ook leuk vinden? Leerling: Ik denk het wel. Leraar: Wel, misschien kunnen we er twee pagina’s uit kopiëren voor de ganse klas en dan kunnen we dit met ons allen eens bekijken. Jij kan aan de andere kinderen uitleggen wat je bijzonder vindt. Wat vind je van dit voorstel? Leerling: Keitof! Wanneer gaan we dit bespreken? Leraar: Wel, als we nu eens samen kopijen namen over de middag. Welke “vitamines” komen aan bod in dit gesprek? kind neemt initiatief en wordt hierin door leerkracht erkend leerkracht weet kind verder te betrekken bij de les en toont open houding echte dialoog, waarbij enthousiasme van kind wordt versterkt Karakterisering van psychologische basisbehoeftes ZDT-behoeftes zijn: inherent = aangeboren universeel = ongeacht cultuur/leeftijd/geslacht, … fundamenteel = alle 3 nodig om psychologisch goed te voelen psychologisch eerder dan fysiek pervasive: effecten van belang op breed vlak en diepgaand directioneel: geven richting aan ons gedrag uniek: elk van de 3 is even belangrijk en heeft unieke gevolgen verklarend: verklaren de link tussen context en welbevinden Psychologische basisbehoeftes = vitamines voor groei ZDT = ABC-model Autonomie: behoefte aan gevoel van vrijheid en keuze, ervaring jezelf te kunnen zijn en mogen zijn en vrijwillig te mogen handelen, denken en voelen verBondenheid: behoefte om zich geliefd te voelen door anderen, goede en warme relaties te hebben Competentie: behoefte aan een gevoel van doeltreffendheid, gevoel bekwaam te zijn om een activiteit uit te voeren, gewenste doelen te bereiken en de eigen vaardigheden te ontplooien Behoeftes = inherente psychologische vereisten (‘necessity’) ➔ katalysator van groei Er is zeer veel empirische evidentie dat voldoening van de 3 basisbehoeftes leidt tot groei en welbevinden. Behoeftesatisfactie draagt bij tot: persoonlijk welbevinden energie en veerkracht beter cognitief functioneren prosociaal functioneren Vastgesteld… 1) met zelfrapportage en beoordeling door externen 2) correlationeel en experimenteel onderzoek Behoeftesatisfactie = katalysator van groei en hofleverancier van energie Correlationeel onderzoek Experimenteel onderzoek: “autonomie in de fitnesszaal” - eerst worden de participanten subtiel gemanipuleerd door priming in de uitleg die ze krijgen bij de eerste taak = grammaticaal fout geschreven zinnen corrigeren → ofwel priming autonomiesatisfactie (zinnen met woorden zoals ‘keuze’, ‘vrijheid’) → ofwel priming autonomiefrustratie (zinnen met woorden zoals ‘druk’, ‘moeten’) - daarna: 20 min. fietsen + vrije tijdsperiode (kiezen om nog 10’ te fietsen of niet) - nameting: mate vermoeidheid en voornemen fietsen nagaan Y (afh.): fietstijd X (onafh.): conditie Resultaten: priming met frustratie → kiezen minder om nog te fietsen, MAAR ervaren meer belasting ! Vele vragen blijven → bv. “bestaan er verschillen tussen mensen in mate dat ze deze behoeftes belangrijk vinden?”, “haalt iedereen wel voordeel uit de satisfactie ervan?” dispositionele ZDT-theorie motievenperspectief Welke? macht, prestatiebehoefte, autonomie, competentie en affiliatie relationele verbondenheid Aard psychologisch (+ vrij stabiel) psychologisch Kenmerk 1 niet noodzakelijk universeel universeel Kenmerk 2 aangeleerd via inherent socialisatiegeschiedenis, bv. systematische beloning bij goede prestatie Kenmerk 3 focus op verschillen in focus op verschillen in sterkte van behoefte → satisfactie en frustratie van sterkte van de behoefte telt, behoeftes, bv. mate van bv. grote prestatiebehoefte behoeftesatisfactie voorspelt = meer uitdagende taken welzijn & probleemgedrag kiezen & beter presteren behoeftesatisfactie is maximaliseer satisfactie van positief voor zover iemand de 3 basisbehoeftes, zelfs de behoefte als mensen ze niet waardeert/belangrijk vindt → waarderen → MATCH-hypothese: behoeftesatisfactie competitie is goed voor bevordert welzijn voor personen met sterkte iedereen; geen plafond: “sky prestatiebehoefte is the limit” R grafiek = dispositionele model 1. hoofdeffect behoeftebevrediging → stijgende lijn 2. hoofdeffect behoeftesterkte: gemiddelde → kijken naar oranje vs grijze lijn 3. interactie-effect: behoeftesterkte heeft invloed op sterkte van het verband 4. problematisch voor ZDT: zou zeggen “kan niet”, want ook lage sterkte zou baat moeten hebben bij satisfactie Er is dus enige evidentie voor interactie-effecten, maar… vaak gradatieverschil (linkse figuur) veeleer dan zwart-wit zaak (rechtse figuur) moderatie beperkt tot domeinspecifieke uitkomsten en impliciete metingen van behoeftesterke → meer OZ nodig, maar universaliteitsclaim lijkt stand te houden INTERMEZZO: hoofd- en interactie-effecten a) technisch begrip hoofdeffect = vertoont de onafhankelijke of voorspellende variabele X een samenhang met de afhankelijke of te voorspellen variabele Z? → je hoeft geen rekening te houden met een tweede onafhankelijke variabele Y → bv. “voorspelt slaaptekort gemoed?”, “zijn goed gehechte kinderen meer empathisch?” verschillende onderzoeksdesigns - correlationeel: samenhang/verband - experimenteel: invloed/causaal Om interacties te bestuderen hebben we noodzakelijk meer dan één voorspellende of onafhankelijke variabele nodig. In het geval van twee of meer onafhankelijke variabelen kunnen we hun unieke bijdrage, hun samenspel of de combinatie van een unieke bijdrage en samenspel bestuderen. Bij twee onafhankelijke variabelen kunnen we drie predictoren in rekening brengen → afhankelijke variabele: irritatie/gemoed → onafhankelijke variabelen: slaap- en eetpatroon Hoe kan je interacties detecteren? - figuur: niet-parallelle of kruisende lijnen - tabel: verschil tussen de gemiddeldes is geen constante We zien hoofdeffect van zowel slaap- als eetpatroon Bij grafiek: hoofdeffect x-as (neem lijn tussen de lijnen); hoofdeffect y-as (neem midden van elke lijn en vergelijk) Voorbeeld met andere resultaten: We zien hoofdeffect van zowel slaap- als eetpatroon; voor interactie-effect gaan we verschil bij eetpatroon -6 vergelijken met -2 (verschil is anders dus interactie!) of je kijkt naar verschil bij slaappatroon; dit is ook -6 en -2 b) inhoudelijke duiding van technische interacties “Ja, onafhankelijke variabele X heeft een effect op afhankelijke variabele Z, maar de grootte van dit effect hangt ook af van onafhankelijke variabele Y” “Ja, slaapdeprivatie ontlokt meer agressief gedrag, maar dit is nog meer het geval als je er een sober eetpatroon op nahoudt” → De onafhankelijke variabele Y die het effect van de onafhankelijke variabele X op de afhankelijke variabele Z ‘kleurt’ wordt de moderatorvariabele genoemd. → anders gesteld: de sterkte van de relatie tussen X en Z wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een moderatorvariabele Y Y kan: - hoofdeffect van X op Z uitvergroten - hoofdeffecten van X op Z afzwakken Als een moderator een hoofdeffect kwalificeert, dan betekent dit dat er technisch dan wel een hoofdeffect is van onafhankelijke variabele X op de afhankelijke variabele Z echter, dit hoofdeffect “wordt gedragen” of doet zich slechts voor op één niveau van de moderator Y → inhoudelijk kwalificeert de moderator de relatie tussen X en Z, zodat je niet kan besluiten dat het hoofdeffect van Y zich steeds voor doet Zuiver-disordinale interactie = enkel een interactie-effect, geen enkel hoofdeffect c) technisch begrip van interacties Universele vitamines voor groei en levensgeluk Haalt iedereen op dagelijkse basis voordeel uit de satisfactie ervan of zijn effecten afhankelijk van … 1) de setting/cultuur waar in je leeft 2) de dag van de week Meer behoeftesatisfactie in weekend dan in de week door autonomie en verbondenheid 3) je leeftijd Behoeftesatisfactie bij senioren → Erikson’s identiteitsmodel ego-integriteit: harmonie, aanvaarding van mislukkingen en realisaties, innerlijke rust wanhoop: verbittering, ontgoocheling, innerlijke onrust, “time is running out” Illustratie: de rol van psychologische behoeftesatisfactie in China, Peru, US en België over landen heen: positief verband tussen behoeftesatisfactie en welbevinden = bevestiging universaliteitsclaim DUS: er bestaan interindividuele verschillen in de mate waarin mensen 1) verlangen naar deze behoeftes 2) deze behoeftes waarderen Spelen deze metingen van behoeftesterkte een modererende rol? = vraag naar interactie- effecten → vinden we niet in deze data Illustratie: autonomie in de gevangenis = context waar al autonomiefrustratie is → de vraag is dan ook of het ervaren van autonomie hier nog relevant is vragenlijst: positief verband Geen interactie-effect gevonden!! = elke gevangene die behoeftesatisfactie ervaart, heeft er belang bij (al dan niet of je ernaar verlangt) Zo vinden we een nieuwe eigenschap van ZDT: “niet noodzakelijk expliciet verlangen naar” TAKE HOME MESSAGE behoeftesatisfactie = motor van dagelijks levensgeluk er zit geen vervaldatum op! iedereen, los van de culturele bagage, is gebaat met behoeftesatisfactie Needcrafting = psychologische behoeftesatisfactie zelf managen 1. bewustzijnscomponent: ik weet goed … welke personen om me geven, welke activiteiten ik kan 2. actiecomponent: ik probeerde vandaag bewust … tijd te spenderen met personen die om me geven, kiezen voor dingen die ik wil doen Hogere needcrafting → hoger welzijn, meer affectieve ervaringen Mensen kunnen getraind worden in needcrafting! Over behoeftefrustratie, probleemgedrag en pathologisch functioneren Behoeftesatisfactie: werkt als vitamine/voedingsstof voor groei → haalt “beste” uit mensen groei, betrokkenheid, gezondheid → “the best” Behoeftefrustratie: werkt als vergif en kan bepaalde kwetsbaarheden en defensief functioneren doen ontwaken passiviteit, agressiviteit, verzet → “the beast” Behoeftefrustratie is meer dan de afwezigheid van behoeftesatisfactie (behoeftedeprivatie); het houdt een actief dwarsbomen of beknotten van behoeftes in. bv. zich uitgesloten voelen vs geen warmte ervaren bv. zich mislukt voelen vs een activiteit niet goed kunnen uitvoeren (taak niet goed kunnen = lage satisfactie → erop aangesproken worden = frustratie) → asymmetrische relatie tussen behoeftesatisfactie en behoeftefrustratie → behoeftefrustratie doet het “beest” in ons ontwaken dark (frustratie) vs bright (satisfactie) pathway Sociale context typeren 1. behoeftefrustratie: ondermijnen, beschadigen, tegenwerken, fnuiken, dwarsbomen 2. afwezigheid van behoeftesatisfactie: belemmeren, depriveren, afremmen, blokkeren, verhinderen 3. behoeftesatisfactie: voeden, faciliteren, ondersteunen, bevorderen, aanmoedigen Illustratie: gebrekkige zelfcontrole (eetbuien en dagelijkse behoeftefrustratie) Positief verband tussen behoeftefrustratie en binge eating Effect van eetstijl: hoog emotioneel (eten als coping mechanisme voor negatieve emoties) → verband sterker Hoofdeffect behoeftefrustratie en eetstijl + interactie-effect Bespiegelingen herbekeken: Voorbeeld examenvraag Antwoord: B H2: Prangende vragen, recente ontwikkelingen en een heldere mensvisie Waarom deze behoeftes? De elegantie van spaarzaamheid Zijn er dan geen andere cruciale behoeftes zoals: eigenwaarde, uniciteit, betekenis, macht, zekerheid/veiligheid → enkelvoudige en multibehoeftetheorieën enkelvoudige: schuiven één behoefte naar voren, bv. behoefte aan eigenwaarde (positief zelfbeeld) multibehoefte: meerdere behoeftes en hun onderlinge verhouding (bv. Maslow) Iedereen heeft toch behoefte aan een positief zelfbeeld?! Wat is de rol van eigenwaarde? → drijfveer vs uitkomst → ander effect op welzijn Je kan eigenwaarde dus op verschillende manieren interpreteren. Afhankelijk van hoe je de eigenwaarde invult, is het positief of negatief voor ons welzijn en dus geen basisbehoefte. a) drijfveer van het gedrag voorwaardelijke/contingente eigenwaarde = mate waarin men een positief zelfwaardegevoel heeft, is afhankelijk van het succesvol uitvoeren van een activiteit eigenwaarde = beoogde doel/ambitie kwaliteit (stabiel; gelijk over contexten) en kwantiteit (sterk of niet) van eigenwaarde → voorwaardelijke eigenwaarde = valkuil voor spanning, testangst, verminderd welzijn en misschien zelfs verminderde behoeftebevrediging PT = puzzle task FCP = free choice period Experiment: vragenlijst contingente zelfwaarde + puzzeltaak + positieve of negatieve feedback + vrije keuze (onderzoeker moet even weg: magazines lezen of puzzelen) Resultaat: zij met contingente zelfwaarde (dus heel gevoelig voor informatie uit context over falen/slagen en dat op zichzelf betrekken) hebben minder plezier aan puzzelen, meer spanning tijdens puzzeltaak, puzzelen minder tijdens vrije periode → doortrekken naar bv. studeercontext: minder plezier studeren/naar les komen, meer spanning/faalangst, minder geneigd extra dingen te doen om leerstof onder de knie te krijgen “Een positief zelfbeeld proberen verwerven is als proberen snel in slaap te vallen. Hoe meer we ons erop toespitsen, hoe minder we het gewenste resultaat boeken.” → maar hoe kan iemand eigenwaarde verwerven als deze niet mag nagestreefd worden? b) uitkomst van behoeftesatisfactie via deelname aan behoeftebevredigende activiteiten (bv. hobby, diepgaand gesprek) eigenwaarde is geworteld in behoeftebevrediging neveneffect of “byproduct”: eigenwaarde groeit en wordt versterkt bij uitvoeren van behoeftebevredigende activiteiten meer veilig verankerde eigenwaarde, want minder afhankelijk van reactie anderen en bereikte resultaten → relevant voor de (klinische) praktijk: als hulpverlener niet rechtstreeks inzetten op het opvijzelen van de eigenwaarde of het zelfbeeld, maar inzetten op het voeden van de basisbehoeftes en zo onrechtstreeks een effect hebben op de eigenwaarde/het zelfbeeld We hebben toch een behoefte aan veiligheid/zekerheid? piramide van Maslow Idee piramide: als onderste niet zijn voldaan, gaan we niet streven naar diegene erboven ZDT: behoeftes horizontaal naast elkaar, even belangrijk Maslow: wel piramide 1. onderlinge verhouding: verschuiving doorheen de piramide → mensen kunnen zich pas richten op hogere orde behoeftes als aan lagere orde behoeftes is voldaan; dus hoe meer de lagere orde behoeftes zijn voldaan, hoe meer… belang men hecht aan/verlangen vertoont naar hogere orde behoeftes tijd en energie men kan stoppen in de bevrediging ervan bv. oorlog → niet richten op ABC, want behoefte veiligheid niet voldaan ‘Hierarchy or relative prepotency’ (hiërarchie van relatieve dominantie); quote Maslow: “And when these in turn are satisfied, again new (and still higher) needs emerge, and so on. This is what we mean by saying that the basic human needs are organized into a hierarch of relative prepotency” = een bepaalde behoefte wordt dominant, afhankelijk van de bevrediging van de behoeftes eronder in de piramide → bv. behoefte aan liefde (boven) is niet dominant als we geen fysieke veiligheid ervaren (eronder) hogere orde behoeftes = luxeproducten bewust en onbewust sturen behoeftes ons gedrag verschuiving: niet plots/abrupt, maar gradueel behoeftes moeten meer saillant worden i.f.v. contextuele omstandigheden (bv. vredestijd vs oorlogstijd) → ZDT zegt: “ongeacht de context, willen we de 3 noden (basisbehoeftes) nastreven” Empirische evidentie: 2 steekproeven met veiligheid en financiële zekerheid onder druk - steekproef 1: Zuid-Afrikaanse jongeren die opgroeien in regio met hoge criminaliteits-en misdaadcijfers - steekproef 2: arme, laaggeschoolde, geïmmigreerde Chinese arbeiders Vragenlijsten: veiligheid, bevrediging en frustratie behoeftes, mate van verlangen naar bevrediging ABC Resultaten: “Hangt het verlangen naar psychologische behoeftesatisfactie samen met het voldaan zijn van fysieke veiligheid/financiële zekerheid?” JA, maar: hoe groter bedreiging van fysieke veiligheid/financiële zekerheid, hoe meer verlangen naar psychologische behoeftebevrediging = positief verband → Maslow: enkel als behoefte aan fysieke veiligheid/financiële zekerheid is bevredigd, zullen mensen verlangen naar psychologische behoeftes → ECHTER: beperkte operationalisatie van prepotency principe: vragen over “verlangen jullie naar ABC”; om principe echt te toetsen beter kijken naar hoeveel tijd mensen besteden aan het streven naar die behoeftes 2. predictieve kracht: afhankelijk karakter van de behoeftes → het effect van de hogere orde behoeftes op welbevinden is afhankelijk van de mate waarin aan lagere orde behoeftes is voldaan bevrediging lagere orde behoeftes = voorwaarde/conditie opdat hogere orde behoeftes een effect zouden hebben vraag naar interactie = moderatie Theorie van Maslow: als je geen veiligheid ervaart of zekerheid, dan maakt het niet uit hoe autonoom, competent of verbonden je je voelt, want het draagt toch niet bij aan je welzijn. Vraag vertalen in interactietermen: behoeftebevrediging leidt enkel tot welzijn als er ook aan het gevoel van veiligheid en zekerheid voldaan is. Oefening: welke figuur ondersteunt de volgende hypothese “de bevrediging van lagere orde behoeftes is vereist opdat de bevrediging van hoger orde behoeftes zou bijdragen aan ons welbevinden” OV = autonomiesatisfactie en fysieke veiligheid AV= Welzijn Figuur 2: veiligheid als voorwaarde voor autonomie te kunnen bereiken Empirische evidentie - Zuid-Afrikaanse steekproef: hiërarchische regressieanalyse veiligheid draagt positief bij aan het welzijn van de mensen als psychologische behoeftebevrediging er bovenop komt, draagt dit naast veiligheid ook positief bij aan het welzijn als het effect van de behoeftes op het welzijn afhangt van de mate van veiligheid, dan zien we geen interactie-effect = figuur 1 (lijnen lopen parallel) - Chinese steekproef: vergelijkbare resultaten Dit spreekt dus de theorie van relatieve dominantie tegen: ABC draagt bij aan het welzijn van mensen, ongeacht hoe onveilig iemand zich voelt. Resultaten: “Hangt een groter gevoel van zekerheid samen met meer welbevinden?” 1. JA, maar: ook de 3 psychologische basisbehoeftes hebben een unieke toegevoegde waarde in de voorspelling van welbevinden (→ Maslow) 2. iedereen bleek gebaat bij bevrediging psychologische basisbehoeftes Preliminaire evidentie voor uitbreiding criteria → “niet noodzakelijk expliciet verlangen naar” Kanttekeningen 1. psychologische onzekerheid/onveiligheid is vaak geworteld in de frustratie van de psychologische behoeftes (bv. niet veilig voelen om emoties te uiten, geworteld in het feit dat we ons niet verbonden voelen met die persoon) 2. fysieke veiligheid = basis voor psychologische behoeftebevrediging Fysiologische en psychologische behoeftes = behoefte aan slaap/voedsel/seks → homeostatisch principe (= sterke verschil met ZDT) Illustratie 1: behoeftesatisfactie en slaap verminderde ochtendalertheid = slechtere slaapkwaliteit slaaplatentietijd = tijd om in slaap te vallen a) energieroute: doorheen de dag veel doen en geen voldoening uitgehaald; einde van de dag uitgeblust waardoor we ’s avonds moe zijn en geen energie meer hebben b) emotionele route: als onze behoeftes ABC niet voldaan zijn leidt dit tot frustratie waardoor we misschien gaan rumineren (piekeren) en niet in slaap kunnen vallen ‘s avonds Composite score: in welke mate ervaren we behoeftebevrediging doorheen de dag Hoe meer NS (behoeftesatisfactie): hoe minder disfunctioneren doorheen de dag hoe minder slechte slaapkwaliteit hoe beter de slaapkwantiteit Maar geen uitspraken over oorzakelijke verbanden! Mogelijke verklaring: net omdat we weinig slapen, hebben we geen energie om behoeftebevredigende activiteiten op te zoeken. Illustratie 2: wat gebeurt er met je psychologische behoeftes als je te weinig slaapt? experimenteel design, 54 jonge volwassen (gemiddelde leeftijd = 30 jaar) 1ste nacht: gewoon slapen experimentele: 3 nachten 5u (1u-6u), herstelperiode = 2 nachten zo veel slapen als je wil Effect op avondvitaliteit AV: avondvitaliteit OV: experimentele manipulatie SD1 = sleep deprivation dag 1 R = recovery Controlegroep: weinig verandering Experimentele groep: systematisch minder avondvitaliteit en dat gaat dan weer omhoog tijdens de herstelperiode. Na de nacht dat ze ‘s nachts maar 5u geslapen hebben zijn ze diezelfde avond meer moe. ES (Effect size): pas significant na 3 nachten Conclusie: door slaaptekort zijn we dag erop minder in staat om aan psychologische behoeftebevrediging te doen Implicatie klinische praktijk: je kan mensen wel aanmoedigen om in te zetten op hun vitamines voor groei en hoe ze die kunnen gevoed krijgen, maar als dat bijvoorbeeld een ouder is met chronisch slaaptekort door een zeer slecht slapend kind, dan is dat niet zo evident en zal er daar ook op ingezet moeten worden! Voor de kritische student: wat is hier niet goed verlopen bij de opzet van het experiment? niet zo’n goede verdeling, want al van bij de start verschil tussen controlegroep en experimentele groep… Verklarende rol van de behoeftes Slaapdeprivatie leidt tot minder avondvitaliteit, dit verband wordt deels gemedieerd door psychologische behoeftebevrediging. behoeftefrustratie, stress en slaapproblemen variëren hand in hand = systematische covariatie/samenhang meer dan met slaapkwantiteit hangt psychologische behoeftesatisfactie samen met slaapkwaliteit → energieniveau niet enkel afhankelijk van aantal uren slaap, maar ook ons psychisch functioneren! tweerichtingsverkeer: psychologische en fysiologische behoeftesatisfactie haken op elkaar in TAKE HOME MESSAGE eigenwaarde is binnen ZDT geen behoefte, maar eerder een uitkomst of drijfveer ZDT schuift geen hiërarchische rangschikking van behoeftes naar voren, i.t.t. Maslow psychologische behoeftesatisfactie versterkt ons welbevinden, bovenop onze ervaren fysieke veiligheid psychologische en fysiologische behoeftes staan ongetwijfeld in een dynamische verhouding t.o.v. elkaar Verdient de lijst van basisbehoeftes uitbreiding? Spaarzaamheid = mooie deugd → we willen niet de elegantie van de theorie verstoren ! Als er al fundamentele, aangeboren psychologische behoeftes worden toegevoegd, dan dient hiervoor voldoende empirische ondersteuning te bestaan en moeten de behoeftes aan de criteria voldoen. Potentiële kandidaat-behoeftes moeten psychologisch van aard zijn, niet fysiologisch/ fysiek. Studie: kandidaat-behoeftes testen Amerikaanse en Zuid-Koreaanse psychologiestudenten “noteer je meest positieve/bevredigende ervaringen in afgelopen week” daarna: vragenlijsten “in welke mate voldaan aan verschillende behoeftes tijdens de positieve gebeurtenissen?” “in welke voelde je tijdens deze gebeurtenissen positieve en negatieve gevoelens?” Resultaten 1. gemiddelde bevrediging neemt af (van L → R: eigenwaarde, ABC, plezier/stimulatie, fysieke excellentie, zelfactualisatie, veiligheid, populariteit/invloed, geld/luxe) 2. Amerikaanse deelnemers hebben positiever zelfbeeld tijdens positieve gebeurtenissen terwijl Zuid-Koreaanse deelnemers zich sterker verbonden voelden met anderen, meer stimulatie en veiligheid rapporteerden en aangaven dat hun materiële behoefte meer was voldaan tijdens positieve gebeurtenis 3. de drie ZDT-behoeftes zijn cruciale vitamines voor welbevinden (in beide groepen) terwijl andere ‘behoeftes’ geen prominente rol speelden Wat doen behoeftefrustrerende ervaringen met onze behoeftes zelf? Behoefteherstel Zoektocht naar behoefteherstel: correctieve reactie (assimilatie = mening over onze behoeftes past zich niet aan, aan onze ervaringen), copingreactie = reactie op acute behoeftefrustratie → uit zich op verschillende vlakken affectief: stuurt ons verlangen cognitief: ‘radar’ staat op scherp voor behoefte gedragsmatig: stuurt ons gedrag Het gaat over een kortdurende, plotse behoeftefrustratie → mechanismen om te herstellen. a) aandachtsverschuiving (cognitief) OZ: snellere herkenning positieve/negatieve gezichtsuitdrukkingen door eenzame jongeren? Methode 170 adolescenten uit tweede middelbaar (USA) 36 filmpjes waarbij een neutraal gezicht traag veranderde in blij, bang of verdrietig participanten drukten op knopje zodra ze de emotie herkenden Resultaten 1. eenzame jongeren waren NIET beter in gezichtsherkenning van de drie emoties, MAAR wel sneller 2. eenzame jongeren zijn bijzonder sensitief voor subtiele emotionele signalen op gezichten, vooral van negatieve emoties b) affectief verlangen Corresponderend verlangen is geworteld in behoeftefrustratie c) gedragsmatige reactie zwarte lijn = significant strepen = niet significant Studie: 48u zonder Facebook Resultaten 1. vooral studenten die zich tijdens de deprivatieperiode in toenemende mate eenzaam voelden, bleken tijdens de daaropvolgende 48u geneigd om FB te gebruiken (NF lokt dus effectieve actie uit) 2. het waren vooral de mensen die een toenemende eenzaamheid ervaarden tijdens de deprivatieperiode die terug op facebook gingen Bespiegelingen proces van zelfselectie Levert de zoektocht naar behoefteherstel resultaat op? → instrumentele, strategische vs procesgerichte benadering (laatste: meer behoefteherstel, want geen focus op ‘dit moet mijn behoefte bevredigen) wijst op proactieve natuur (zet aan tot actie) en homeostatische werking van behoeftefrustratie Behoeftegevoeligheden Wat als de behoeftefrustratie aanhoudt en chronisch wordt? Proces van (de)sensitisatie individuen met hogere behoeftesatisfactie hebben “scherpere voelsprieten” voor nieuwe opportuniteiten = sensitisatie individuen met hogere behoeftefrustratie hebben “afgestompte voelsprieten” voor nieuwe opportuniteiten = desensitisatie, terwijl ze gevoelig zijn voor behoeftefrustrerende ervaringen = sensitisatie Ervaringen van toenemende behoeftefrustratie kan resulteren in behoeftedevaluatie (accommodatie) → “het hoeft niet meer” = cognitief beschermingsmechanisme Bij langdurige behoeftefrustratie kan het zijn dat we het opgeven om naar behoefteherstel te streven en treedt er behoeftedevaluatie op. OZ toont aan dat 3-5% van de jongeren zich chronisch eenzaam voelt. 4 tijdstippen (15, 16, 17 en 18 jaar) naar gevoelens van eenzaamheid gekeken hoogste groep: geven jaar na jaar aan dat ze zich eenzaam voelen, sprake dus van chronische eenzaamheid Vignet: er opent nieuwe broodjesbar en er zijn gratis broodjes. Sommigen van je klas gaan en vragen of je mee wil. → eenvoudige situatie van een mogelijk sociaal contact Bij dergelijke situaties zijn chronisch eenzame jongeren minder enthousiast = behoefte-devaluatie minder geneigd om in te gaan op uitnodigingen denken sneller dat het toeval is dat ze zijn uitgenodigd TAKE HOME MESSAGE bij kortdurende behoeftefrustratie zetten we affectieve, cognitieve en gedragsmatige mechanismen in gang om onze behoefte opnieuw te herstellen bij langdurige behoeftefrustratie kan het zijn dat we het opgeven om naar behoefteherstel te streven en treedt er behoeftedevaluatie op Een visie op de menselijke natuur: over groeimogelijkheden en kwetsbaarheden Metatheorie = geheel aan filosofische implicaties 1. mens = proactief organisme → passieve recipiënt (behavioristen) die geprogrammeerd wordt door omgeving (tabula rasa) gevolg: kan impact uitoefenen op zijn ontwikkeling 2. mens gekenmerkt met holistisch-organismische groeitendens (cf. Piaget & Erikson) = zelf als stuwende kracht en integratieve proces (→ ding) intra-individueel vlak = autonomie = autos-nomos (zelf-wet) = intrapersoonlijke differentiatie (vertakking, verfijnen van onze interesses) en integratie (coherentie, op elkaar afstemmen) → fragmentatie/inauthenticiteit interindividueel vlak = homonie = homos-nomos = met gelijkgezinde personen een groep vormen ~ socio-emotionele selectiviteitstheorie 3. groei verloopt niet vanzelf/automatisch! → zelf komt tot bloei/expansie of gaat teloor (verloren) als sociale omgeving groei van het zelf voedt dan wel verhindert of zelfs actief blokkeert = organismisch-dialectisch mensbeeld 4. mens is ook kwetsbaar en de sociale omgeving kan deze kwetsbaarheid uitlokken/doen ontwaken (donkere kant van het menselijk functioneren) ~ zelf-actualisatiemodellen (Maslow, Rogers): een essentie die ontdekt wordt → existentie; cf. metafoor van eik = elke eikel heeft een kiem om te groeien tot een volwaardige boom ~ mensen kunnen ook hun potentieel actualiseren → Sartre: ex nihilo een leven creëren: existentie gaat voor essentie: “Wat betekent het hier dat de existentie voorafgaat aan de essentie? Het wil zeggen dat de mens eerst bestaat, zichzelf waarneemt men opduikt in de wereld en pas daarna zichzelf nader bepaalt. Als de mens, zoals de existentialist hem opvat, niet definieerbaar is, dan komt dit doordat hij aanvankelijk niets is. Pas later wordt hij iets en wel datgene wat hij van zichzelf maakt.” = menselijke bestaan is een nietigheid en onze identiteit moet vanuit het niets ‘ex nihilo’ gecreëerd worden → mens krijgt verpletterende verantwoordelijkheid in de schoenen geschoven; deze kan verlammend en beangstigend overkomen Sartre: “Als de existentie inderdaad de essentie voorafgaat, kan nooit een verwijzing naar een gegeven, onveranderlijke menselijke natuur als verklaring worden aangevoerd; anders gezegd, er is geen sprake van determinisme, de mens is vrij, de mens is vrijheid.” = mens heeft taak en verantwoordelijkheid om deze vrijheid te benutten en aldus een leven en levensproject op te bouwen * deze verantwoordelijkheid veroorzaakt bij velen angst, vertwijfeling en onzekerheid → assumptie van een op groei gericht zelf binnen ZDT = aangeboren stuwende kracht Voorbeeld examenvraag Welk ander criterium om de ZDT-behoeftes te karakteriseren vloeit logisch of noodzakelijk voort uit het feit dat deze behoeftes als inherent worden beschouwd? a) het psychologische karakter ervan b) het universeel karakter ervan c) het principe van relatieve dominantie d) het bewuste karakter ervan Antwoord: B Inleiding deel II Socialisatieproces = proces waarbij socialisatiefiguren samenlevingswaarden- en normen en regels bijbrengen, zowel m.b.t. wat wenselijk als onwenselijk is wie: ouders = primaire socialisatiefiguren, maar ook grootouders, leerkrachten, coaches, leiders uit de jeugdbeweging etc. socialisatieproces = succesvol → internalisatie (uit zichzelf weten) levenslang proces: niet afgerond na kindertijd! bv. volwassenen: verkeersregels → inhoudelijke variatie van regels met de leeftijd (bv. tafelmanieren) “Gehoorzaam gedrag is slechts een teken van een geslaagd socialisatieproces als het van binnenuit komt, niet wanneer het voortkomt uit volgzaamheid en het slaafs overnemen van extern aangereikte waarden en regels op straffe van boete.” Doorheen opvoeding worden verschillende domeinen van sociale kennis opgebouwd Oefening: 1. De tafel helpen afruimen = conventioneel 2. Op vrijdagavond als gezin samen aperitieven = conventioneel 3. De wijze waarop je gekleed gaat om naar school te gaan = persoonlijk 4. Niet liegen over je toetsresultaten = moreel 5. ‘s Avonds met een werkend fietslicht naar huis komen fietsen = prudentieel 6. Twee stukken fruit per dag eten = prudentieel 7. Pas vanaf een bepaalde leeftijd make-up dragen = persoonlijk 8. Je gemaakte beloftes nakomen = moreel 9. Niet met je mond vol eten praten = conventioneel 10. Niet “stom kieken” zeggen als je niet akkoord gaat = moreel bindend: je dient je eraan te houden prescriptief: het schrijft iets voor Veel kwesties zijn ambigu (‘multifaceted’): bv. met fietslicht rijden → subjectieve inschatting telt! Sommige kwesties worden, tot ontzetting van de ouders, door jongeren “gekaapt” → bv. studeren in de ogen van spijbelaar; eten in de ogen van patiënt met een eetstoornis → bv. gsm-gebruik verboden tijdens eten wordt van conventioneel naar persoonlijk domein gebracht → Het worden ambigue thema’s die kunnen aanleiding geven tot een ouder-kind conflict. Rol van leeftijd! H3: Het geweten als slot op de deur Het geweten situationeel: herhaling nodig kinderen: externe regulatie nodig → geweten ontwikkelt → meer interne regulatie Kochanska: “situational compliance describes instances when the child, although essentially cooperative, does not appear to embrace the mother’s agenda wholeheartedly. Such compliance is shaky and seems contingent on sustained maternal control” “wholehearted, willing, self-regulated compliance in which the child appears to be eagerly embracing the mother’s agenda and her values” → de wijze waarop het verzoek wordt ingewilligd verschilt (bv. vuile was in wasmand gooien) types gehoorzaamheid situationele toegewijde internalisatie gehoorzaamheid gehoorzaamheid aan- vs afwezigheid aanwezig aanwezig afwezig autoriteitsfiguur regulatie extern (bv. ouder) gedeeltelijk interne regulatie (bv. flitscamera) “Internalization of moral standards, involving a shift from reliance on external controls to internal mechanisms is a crucial landmark in the socialization process” Internalisatie (bv. op tijd gaan slapen met babysit thuis, flink zijn als juf niet kijkt) = stellen van regel- of norm conform gedrag in afwezigheid van de moeder/vader/leraar… = spontaan persisteren/volharden als socialisatiefiguren niet langer toekijken = onderdeel van geweten of moraliteit tabel aanvullen: gehoorzaamheid moraliteit situationele gehoorzaamheid afwezig toegewijde gehoorzaamheid proto-geweten internalisatie geweten Het geweten wordt gedefinieerd als ‘an inner self-regulatory system’ of een ‘autonomous inner guiding system independent of external control’; het bestaat uit drie componenten. 1. affect: empathische bezorgdheid vs schuldgevoelens 2. gedrag: internalisatie 3. cognitie: begrip en redeneren Het ervaren van schuldgevoelens, wroeging en spijt bij het begaan van een fout = affectief alarmsignaal schuldgevoelens = motivationele brandstof om normcompatibel gedrag te stellen schuld verwijst naar ‘de emotionele spanning en het ongemak dat samenhangt met feitelijke of geanticipeerde transgressies’ schuld = hogere orde emotie (cognitie nodig) → 1ste orde emotie: blijdschap, angst etc. mijzelf wordt geëvalueerd in het licht van standaarden (proces van sociale verwijzing) schuld en bezorgdheid (empathie) gaan samen = beschermende factor tegen het vertonen van probleemgedrag (bv. ik wil iemand pijn doen, want ik ben boos, maar dan zou ik me schuldig voelen) Taken die Kochanska gebruikt in haar OZ: Leeftijdsgebonden verschuivingen Stellen kinderen zich inschikkelijker op naarmate ze ouder worden? Illustratie (Kochanska) onderzoeksvraag: ontwikkeling in types gehoorzaamheid volgens leeftijd? wie: 103 moeders en peuters worden 2x naar labo uitgenodigd: 1ste x op 2/3 jaar, 2de x op 3,5/4,5 jaar wat: ze doen heel wat dingen samen (spelen, verhaaltje, lezen, eten) → voorbeeld van gestructureerde observatie (→ naturalistische observatie) Twee specifieke taken 1. gebodstaak: speelgoed opruimen (15 min.) 2. verbodstaak: leuk speelgoed op tafel niet aanraken Alles wordt geregistreerd op camera en beoordeeld mate van toegewijde gehoorzaamheid (cf. private taal: kinderen die zich hardop toespreken, bv. “nee, ik mag het niet doen” zeggen) mate van situationele gehoorzaamheid → Hoe zou je dit kunnen observeren? Herhaling van zelfde procedure op oudere leeftijd Resultaten 1. verschuiving in types gehoorzaamheid toename in toegewijde gehoorzaamheid afname in situationele gehoorzaamheid 2. veel meer toegewijde gehoorzaamheid in verbodstaak dan in gebodstaak → vraag naar generalisatie van bevindingen? Speelt type verbod ook geen rol (bv. aan de kassa in de winkel, aperitieven etc.)? Kochanska schenkt vooral aandacht aan kwalitatief verschillende types gehoorzaamheid. Maar ook het soort verzoek dat ouders formuleren voor hun kinderen varieert: worden verschillende domeinen gekenmerkt door een verschillende evolutie? Verandert het soort ouderlijk verzoek met de leeftijd?.68 = proportie score → 68% van alle veiligheidseisen voorgelegd aan de ouder, wordt aangevinkt De proportie-score stijgt met de leeftijd = logisch, bv. beleefdheid (zoals “danku” zeggen) is pas op oudere leeftijd Vooral zaken rond veiligheid, bescherming komen al vroeg aan bod = prudentiële domein Conclusies 1. toename van aantal eisen/verzoeken met de leeftijd 2. diversiteit van eisen/verzoeken neemt toe met de leeftijd 3. domeingebonden volgorde in thema’s: prudentiële thema’s (bv. bescherming, veiligheid) komen eerst aan bod, daarna morele thema’s (bv. respect) en conventionele thema’s (bv. familieroutine) beperkingen: cross-sectioneel (niet dezelfde ouders over meerdere data) + zelf-rapportages Types gehoorzaamheid en moreel functioneren Wat als kinderen het verzoek niet inwilligen? Illustratie (Kochanska) onderzoeksvraag: Wat is het effect van (gebrekkige) gehoorzaamheid op moreel functioneren? wie: 58 moeder-peuters (1,5-3,5 jaar) paren wat 1. spenderen samen 1u30 aan verschillende activiteiten (spelen, telefoneren, rusten, speelgoed opruimen etc.); moeder formuleert tal van verzoeken 2. scoren van (gebrekkige) gehoorzaamheid a.d.h.v. observaties 3. op 8-10jarige leeftijd komen ze terug naar labo: interviews met semi- projectieve technieken = zij zijn protagonist (bv. ander kind ten val brengen, speelgoed van een kind afnemen) → er worden vragen gesteld: “hoe zou jij je gevoeld hebben als je…?” en “zou je hetzelfde gevoeld hebben als niemand het zou gezien hebben?” → op bandrecorder opnemen + scoren in termen van a) empathie en schuldgevoel als indicatoren van hoge moraliteit b) negatieve gevoelens: ervaren ongemak bij begaan van morele overtreding Jonge leeftijd gehoorzamen → positieve significante relatie Jonge leeftijd gebrekkig gehoorzamen → negatieve significante relatie Wat als ouders hun kinderen voortduren achter de veren moeten zitten? Illustratie (Kochanska) onderzoeksvraag: Wat is het effect van toegewijde vs situationele gehoorzaamheid op moreel functioneren? wie: 103 moeders en peuters worden 2x naar labo uitgenodigd: 1ste x op 2/3 jaar en 2de x op 3,5/4,5 jaar wat 1. op 2/3 jaar → gestructureerde observatie (gebods- en verbodstaak) van type gehoorzaamheid 2. op 3,5/4,5 jaar: indicatoren van internalisatie & moreel gedrag a) gebodstaak: tijdens opruimtaak wordt peuter plots alleen gelaten → in welke mate wordt er doorgegaan met het opruimen? b) verbodstaak: peuters worden 12 min. alleen gelaten in labo tegenover tafel met aantrekkelijk speelgoed saaie taak uitvoeren (bestek sorteren) en speelgoed niet aanraken 3’, 1’ (volwassene die binnenkomt en speelt met speelgoed), 8’ scoren in welke mate peuters verder gaan met het sorteren van bestek & speelgoed niet aanraken c) fairheidstest via een gisspel (bedekte knuffeldieren gissen) → spelregels: peuter mag slechts één vinger gebruiken! 1ste x: “om te proberen” dus heel makkelijk (gelukte poging) 2de x: “voor echt” → drie andere dieren bedekt, peuter kan eerste twee dieren niet raden Prefleider verlaat lokaal gedurende drie minuten. Alles op camera opnemen (per 3 sec.): drie indicatoren van moreel gedrag 1. snelheid van transgressie (overtreden van regel) 2. mate van transgressie 3. mate van normcompatibel gedrag taakoriëntatie: saaie taak gedrag: houden aan instructie latentietijd: hoelang duurt het voor ze spieken mate: bv. eerst voorzichtig voelen regel: in welke mate aan de regel houden * = significant Beschouwingen Scheermes van Ockham (Occam’s razor): “Pluralitas non est ponenda sine necessitate” of “Men hoeft geen zaken toe te voegen zonder noodzaak” Is de ontdubbeling van het concept gerechtvaardigd? a) theoretisch: toename in precisie b) praktisch: medewerking op zich is geen goede voorspeller van toekomstig moreel functioneren c) empirisch: vraag naar rendement/efficiënt verschillende evolutie verschillende predictieve validiteit Positieve elementen van werk Kochanska: studie van … de ontwikkeling van het geweten op jonge leeftijd! de cruciale bestanddelen van het geweten Conclusie: om het niveau van moreel functioneren in te schatten, baseren ouders zich best niet enkel op de mate waarin hun peuters meewerken, maar ook op de wijze waarop ze dit doen Sommige vragen blijven onbeantwoord! 1. Verdere verfijning nodig? Bv. opruimen om te tonen dat je flink bent vs leuk vindt 2. Kunnen we positieve ontwikkeling voorspellen? Voorbeeld examenvraag Als iemand er thuis op let om niet te lang te douchen om zo geld uit te sparen, maar er na het sporten op de atletiekclub van profiteert om een lange douche te nemen, dan kunnen we zeggen dat… a) er een gebrek is aan persistentie in zijn milieubewust gedrag b) er sprake is van gebrekkige cross-situationele generalisatie c) er sprake is van gebrekkige cross-activiteitentransfer d) de kans reëel is dat deze persoon thuis op een toegewijde wijze milieubewust gedrag stelt Antwoord: B H4: Over nieuwsgierigheid en eigenaarschap Intrinsieke motivatie en internalisatie Kochanska: morele ontwikkelingspsychologie → ZDT = motivatie- en persoonlijkheidstheorie Gevolg: meer gedifferentieerde visie op concept motivatie en internalisatie (ZDT = breder) Voorbeeld: “waarom ga je naar de pianoles?” Voorbeeld: “waarom draag je een mondmasker?” * vraagteken: intrinsieke motivatie vind je niet altijd terug Extrinsieke motivatie = een activiteit uitvoeren om een uitkomst te bereiken die buiten de activiteit zelf gelegen is middel-doel structuur activiteit heeft nutswaarde instrumentaliteit van de handeling Intrinsieke motivatie = een activiteit uitvoeren omwille van de activiteit zelf; deze is inherent bevredigend en boeiend cf. flowervaring bv. hobby Internalisatie Types extrinsieke motivatie kunnen onderscheiden worden o.b.v. mate waarin gedragsregulatie geïnternaliseerd of verinnerlijkt is geworden. = proces waarbij individuen op een actieve wijze bepaalde aangeraakte externe overtuigingen, attitudes of gedragsregulaties geleidelijk aan transformeren in persoonlijk gewaardeerde attributen, waarden of gedragsstijlen = zich eigen maken van deze overtuigingen, attitudes en gedragsregulaties en ze opnemen binnen het zelf Internalisatie is een zeer belangrijk proces bij socialiseren van mensen in onze samenleving. Intrinsieke en extrinsieke motivatie Het onderscheid intrinsiek-extrinsiek is niet waardeloos geworden, maar vervangen door het onderscheid autonome-gecontroleerde motivatie. andere manier om over kwaliteit van motivatie te praten !! laat toe om te begrijpen dat vervelende activiteiten ook vrijwillig kunnen worden uitgevoerd Voorbeelden Motivationeel continuüm Dit motivationeel continuüm is van toepassing a) voor elk menselijk gedrag werken sport en beweging ecologie etc. b) voor elke leeftijdsgroep kinderen en jongeren: kamer opruimen, huishoudelijke taakjes, studeren, fruit eten volwassenen: verkeersregels volgen, medicatie innemen, bewegen, huishoudelijke taakjes Intrinsiek gemotiveerd gedrag → behoeft niet geïnternaliseerd te worden = al onderdeel van het zelf eindpunt van het internalisatiecontinuüm is niet intrinsieke motivatie, maar integratie intrinsieke motivatie en internalisatie zijn twee verschillende organismische groeiprocessen die zich onafhankelijk kunnen ontwikkelen Organismisch-dialectisch mensbeeld = mens is een organisme dat behept is met een aantal natuurlijke groeitendensen 1. mens heeft natuurlijke tendens om intrinsiek boeiende activiteiten uit te voeren 2. mens heeft natuurlijke neiging om gedragsregulaties te verinnerlijken naargelang men ouder wordt = internalisatieproces Hoe evolueert de schoolse motivatie van kinderen? 1ste leerjaar: intrinsieke veel hoger dan extrinsiek Over jaren heen: veel kleiner verschil en daalt beiden Hoe is het gesteld met de motivatie van leerlingen uit het 2de middelbaar? Autonomie Betekent autonoom handelen dat we steeds zelf keuzes maken of kunnen we onze autonomie handhaven zelfs als we ons schikken naar wat anderen van ons verlangen? Autonomie = paraplubegrip, containerbegrip Psychoanalytische visie = separatie-individuatieproces 1. fallische fase (peuter): Oedipuscomplex loskomen uit symbiotische knelling overnemen van normen & waarden die de vader vertegenwoordigt geboorte van superego om liefde van vader te behouden & schuld te vermijden 2. adolescentiefase loskomen van geïnternaliseerde ouderlijke voorstellingen ouder-kind relatie wordt gekenmerkt door “normal conflictual condition” zich richten naar peers: libidinale energie-verschuiving Separatie-individuatie tijdens adolescentie resulteert in… Deze twee invullingen kunnen gecombineerd worden! (L: psychoanlyse, R: ZDT) heteronoom/gecontroleerd autonoom/vrijwillig zelfstandig, onafhankelijk, GEDWONGEN VRIJWILLIGE individueel ONAFHANKELIJKHEID ONAFHANKELIJKHEID Bv. “ik moet het allemaal Bv. “ik vind het leuk zelf alleen oplossen” kleren te kiezen” conformiteit, afhankelijk GEDWONGEN VRIJWILLIGE AFHANKELIJKHEID AFHANKELIJKHEID Bv. “doe gewoon wat ik zeg” Bv. “dokter, kan je me advies geven?” Empirische evidentie gevonden met 2 assen (gedwongen/vrijwillig en afstand/nabijheid) Psychoanalytische visie: separatie-individuatie → implicaties 1. autonomie en relationele verbondenheid = twee potentieel conflicterende ontwikkelingslijnen transformeren van ouder-kind relatie in meer evenwichtige relatie balans zoeken 2. autonomieontwikkeling is in het bijzonder in adolescentie belangrijk leeftijdsspecifiek ZDT → implicaties 1. autonomie en relationele verbondenheid = twee synergetische ontwikkelingslijnen die elkaar versterken “sky is the limit” 2. autonomie is relevant gedurende de volledige levensloop relevant over alle leeftijden heen Correlaties tussen beide weerhouden dimensies en leeftijd, psychologisch welbevinden en probleemgedrag ZDT psychoanalyse Naarmate ouder, naarmate meer vrijwillig = evidentie voor internalisatieproces Dus: autonomie is een containerbegrip; verschillende vormen van autonomie hangen differentieel samen met welbevinden en probleemgedrag. → autonomie dus niet gelijkstellen aan zelfstandigheid, want dan zou het enkel de studie zijn in de adolescentiepsychologie ! “Om te begrijpen dat het verwerven van autonomie niet een leeftijdsspecifieke ontwikkelingstaak is, maar relevant is over de gehele levensspanne dient autonomie gedefinieerd te worden als vrijwillig functioneren.” TAKE HOME MESSAGE intrinsieke motivatie → interesse en plezier staan centraal; internalisatie = verinnerlijken van reden voor gedragsuitvoering autonoom-gecontroleerd = cruciaal onderscheid! behoeftesatisfactie = motor van intrinsieke motivatie en internalisatie intrinsieke motivatie en internalisatie brengen talrijke voordelen met zich mee autonomie is te onderscheiden van onafhankelijkheid De ontwikkeling en voordelen van vrijwillige motivatie Een ontwikkelingspsychologische kijk Hoe kunnen we de hypothese dat het internalisatieproces een ontwikkelingsproces is toetsen? Verschillende regulatietypes liggen op een continuüm van relatieve autonomie of psychologische vrijheid → gevolg: als dit zo is, moeten regulatietypes die… naast elkaar gelegen zijn sterker correleren (bv. externe regulatie en introjectie) verder gelegen zijn van elkaar minder sterk met elkaar correleren (bv. externe regulatie en intrinsieke motivatie) 3,4 = interne druk 3: gevoelens schuld/schaamte vermijden 4: positieve gevoelens zoals trots proberen bekomen Diagonaal = betrouwbaarheidswaarden! Geen correlaties Organismische integratietendens = spontane evolutie naar een meer autonoom functioneren over tijd onder de behoefteondersteunende omstandigheden Illustratie 1: selecteren 6 oninteressante activiteiten via pilootstudie (bv. opruimen) kinderen van vier leeftijdsgroepen (5-7, 7-9, 9-11, 11-13) werd gevraagd waarom ze deze activiteiten uitvoeren score: externe druk, geïnternaliseerd (=identificatie) of intrinsieke motivatie externe druk neemt af met de leeftijd internalisatie neemt toe met de leeftijd intrinsiek blijft stabiel (is logisch, want zijn saaie taken) Omschrijving: het absolute niveau van een bepaald kenmerk blijft dezelfde of verandert doorheen 1. de leeftijd worden kinderen zindelijker in peuter/kleuterjaren? worden jongeren zelfstandiger in adolescentiejaren? 2. de tijd zijn hedendaagse ouders permissiever dan vroegere generaties ouders? Zijn hedendaagse jongeren narcistischer dan vroegere generaties? Centrale vraag: zijn er gemiddelde verschuivingen waar te nemen in functie van leeftijd of in functie van het tijdperk waarin we leven? → longitudinaal design vereist! Vaststellingen 1. afname in externe regulatie over tijd 2. toename in internalisatie over tijd 3. geen verschuivingen in intrinsieke motivatie Vraag: waarom zijn er geen verschuivingen in intrinsieke motivatie? Opmerking: resultaten analoog aan Kochanska (cf. toename toegewijde gehoorzaamheid) Illustratie 2: studie bij volwassenen, meten van alle regulatietypes (dus ook introjectie) Drie relevante activiteiten: belastingen betalen, fooi geven, gaan stemmen Score: effecten internalisatie op welzijn Relatieve autonomie index (RAI) gewogen optelsom van verschillende regulatietypes toegekende weging is afhankelijk van plaats op het continuüm RAI = 0 → evenveel gecontroleerd als autonoom groter dan 0: sterker autonoom kleiner dan 0: sterker gecontroleerd Stemmen, fooi: meer autonoom (sterkst voor fooi) Belasting: meer gecontroleerd A, b, c → 3 gemiddeldes verschillen significant van elkaar RAI-index neemt toe met leeftijd: hoe ouder, hoe meer autonoom Vaststellingen 1. gemiddelde verschillen in mate waarin activiteiten autonoom worden uitgevoerd 2. positieve samenhang tussen RAI en leeftijd → vraag: Waarom zullen mensen meer vrijwillig gaan functioneren als ze ouder worden? a) meer cognitief inzicht = introspectie en zelfreflectie nodig om geïntegreerd te functioneren b) ervaring: men heeft ondervonden dat handelen o.b.v. interesses en persoonlijke overtuigingen meer voldoening schenkt Voltrekt dit internalisatieproces zich in elk domein op dezelfde wijze? Morele, conventionele en prudentiële domein: men aanvaardt interferentie van ouders en het introduceren van ouderlijke regels gemakkelijker → gevolg: snelle verinnerlijking of internalisatie Persoonlijke domein: men wil hier zelf inspraak over en ouderlijke interferentie wordt ervaren als illegitiem, bemoeizuchtig en controlerend → gevolg: ouderlijke regels worden niet zo snel geaccepteerd TAKE HOME MESSAGE de verschillende types motivatie hangen op een betekenisvolle wijze samen leeftijd: naargelang we ouder worden, functioneren we meer vrijwillig en minder gedwongen het internalisatieproces is deels domeingebonden: normen, die we als persoonlijk percipiëren, accepteren we minder snel De effecten van moetivatie en vrijwillige motivatie Illustratie 1: maakt het uit of mensen autonoom dan wel gecontroleerd gemotiveerd zijn voor het volgen van de corona-maatregelen? leeftijdseffect fluctueert met maatregelen Y-as: # sociale contacten die je mag hebben Lijnen tonen identificatie (“ik zie waarom het zinvol is”) Illustratie 2: bij welke leerlingen is de kans reëel dat hun smartphone of facebook tijdens het leren opstaat? Illustratie 3: hoe hard spant iemand zich in? Betrokkenheid tijdens de les lichamelijke opvoeding Illustratie 4: hoe lang hou je het vol op lange termijn? Over duurzaamheid of persistentie in de sportclub Volle lijn = significant verband Streepjeslijn = niet significant Illustratie 5: leesmotivatie in het basisonderwijs (5de en 6de leerjaar) Illustratie 6: waarom zou je een vreemde persoon helpen? Dagboek bijhouden en aangeven - Heb je iemand geholpen? - Wat was de reden om te helpen? → zwart: gecontroleerde motieven, bv. schuldig als je het niet zou doen of werd verwacht → midden: niemand geholpen → licht: autonoom (ik vind het zelf belangrijk) Vitaliteit: mate waarin iemand zich vitaal/energiek voelt Beter voor je eigen welzijn om niet te helpen dan te helpen voor gecontroleerde motieven Illustratie 7: is sterk gemotiveerd zijn beter? Uitstelgedrag in functie van motivationeel profiel Testangst in functie van het motivationeel profiel Schoolresultaten in functie van het motivationeel profiel Vaststelling: de zwakke kwaliteit groep doet het niet beter dan de weinig gemotiveerde groep. Integendeel, als er verschillen zijn, dan zijn deze er in het voordeel van de weinig gemotiveerde groep. → Het is dus beter dat leerlingen niet gemotiveerd zijn, dan dat ze onder druk studeren. TAKE HOME MESSAGE Minder is soms meer! Het is niet steeds opportuun dat men gemotiveerd is (om te leren, te helpen), maar dat men een bepaalde type motivatie vertoont! Dit type motivatie straalt niet enkel af op het persoonlijk functioneren, maar heeft ook een impact op de omgeving omdat het type motivatie in variabele mate gepaard gaat met de broodnodige vitamines voor groei! Besluit: waarom investeren in de groeiprocessen intrinsieke motivatie en internalisatie? Vanuit ZDT kan gesteld worden dat… het levendig houden van de verwondering, leervreugde en nieuwsgierigheid (intrinsieke motivatie) het bevorderen van eigenaarschap over aangereikte normen en waarden (internalisatie) → kerndoelstellingen zijn van ontwikkeling, want dit zijn de routes naar… a) het nemen van spontane en duurzame verantwoordelijkheid voor het leerproces/functioneren → slaafse gehoorzaamheid b) het ontwikkelen van de capaciteit tot zelfreflectie en een kritische ingesteldheid → passiviteit en onverschilligheid c) het ontwikkelen van een open en receptieve, interpersoonlijke houding naar anderen (bv. empathie) → zelfgecentreerde en defensieve houding Hoe verhoudt de ZDT-visie op internalisatie zich t.o.v. Kochanska? - gelijkenissen 1. internalisatie = cruciaal mechanisme voor het socialiseren van individuen 2. gehoorzaamheid en extrinsieke motivatie = multidimensionele of heterogene en dus niet unidimensionele of homogene concepten 3. globale gelijkenis tussen verschillende types regulatie situationele gehoorzaamheid → externe regulatie toegewijde gehoorzaamheid → geïdentificeerde regulatie - verschillen 1. reikwijdte van beide perspectieven Kochanska: meer ontwikkelingspsychologische invalshoek: “Wat zijn cruciale bestanddelen van het geweten en hoe ontwikkelt dit zich?” → jongere kinderen, moreel functioneren ZDT: breder van opzet: “waarom” vraag, toepasbaar op en relevant voor → diverse leeftijdsgroepen, diverse gedragingen 2. definitie van concept internalisatie Kochanska: internalisatie = stellen van norm-compatibel gedrag terwijl socialisatiefiguren afwezig zijn (persistentiegedrag) = onderdeel van het geweten = uitkomst → internalisatie wordt nooit beschreven in termen van toenemend autonoom functioneren ZDT: stelt vraag naar internalisatie of mate van verinnerlijking van ouderlijk verzoek = proces → internalisatie wordt beschreven als een proces van toenemend autonoom of vrijwillig functioneren = natuurlijke tendens t.g.v. organismische groeitendens Voorbeeld examenvraag Welke van de volgende uitspraken is correct? Kochanska en ZDT… a) zijn sterk gelijkend omdat ze beide een unidimensionele visie op het concept (gebrekkige) gehoorzaamheid hanteren b) tonen een sterke gelijkenis in de vooraanstaande rol die ze intrinsieke motivatie toekennen bij de groei van kinderen c) hebben beide vastgesteld dat naargelang mensen/kinderen ouder worden ze op een meer geïnternaliseerde/toegewijde wijze functioneren d) gelijken op elkaar omdat ze het verwerven van schuld als ultieme eindpunt zien in de ontwikkeling van kinderen Antwoord: C H6: Ontmoediging en verzet: een genuanceerde kijk op ongehoorzaamheid Ongehoorzaamheid in Kochanska’s visie Types ongehoorzaamheid Heterogene visie op (gebrekkige) gehoorzaamheid → Wanneer wordt opstandig verzet problematisch en slaat het over in een stoornis, namelijk oppositional defiant disorder (ODD)? Cf. “a pattern of negativistic, defiant, disobedient and hostile behavior towards authority figures” → Toenames in opstandig gedrag zijn normaal op 2/3-jarige leeftijd en in de adolescentie = deel van de toenemende drang naar zelfstandig functioneren Een zaak van onwil of onkunde? Getuigt elke vorm van gebrekkige ongehoorzaamheid aan een ouderlijk verzoek van onwil? Onderzoek Kaler & Kopp (1990) achtergrond: zone van de proximale ontwikkeling (Vygotsky) onderzoeksvraag: ontwikkeling in begrip van verzoek volgens leeftijd? methode: moeders en peuters van drie leeftijdsgroepen (12-13M; 14-16M; 17- 18M); moeder en proefleider formuleren verzoeken (bv. “geef me de bal”) Uitkomsten: twee afhankelijke variabelen begrip van zelfstandige naamwoorden en werkwoorden gehoorzaamheid Gehoorzaam begrip neemt toe met de leeftijd Ongehoorzaam zijn door onbegrip neemt af, ze gaan dingen nl. beter begrijpen Vaststellingen 1. ongehoorzaamheid omwille van onbegrip neemt af 2. goed begrepen gehoorzaamheid neemt sterk toe 3. goed begrepen ongehoorzaamheid neemt licht toe 4. ongehoorzaamheid niet enkel zaak van onwil, maar ook van onkunde 5. noodzaak om een verzoek af te stemmen op de ontwikkelingsmogelijkheden van het kind Ontwikkeling van verschillende types van ongehoorzaamheid Onderzoeksvraag: ontwikkeling van types gebrekkige gehoorzaamheid Deelnemers: moeder-kind paren van twee leeftijdsgroepen (15-44M en 5j) worden naar labo uitgenodigd Methode: verschillende activiteiten samen aankomen in het labo (10 min) samen eten en opruimen tafel (25 min) moeder telefoneert (10 min) vrije tijd (20 min) uitrusten moeder (10 min) verhaaltje (10 min) Uitkomsten: scoren van types gebrekkige gehoorzaamheid Onderzoeksvraag: zullen peuters naargelang ze ouder worden… - meer mature vorm van ongehoorzaamheid vertonen - minder mature vormen van ongehoorzaamheid vertonen → onderzoek peilt naar gemiddelde niveauverandering Passieve ongehoorzaamheid heel hoog, want ze kunnen nog niet alles onder woorden brengen dus negeren ze het bijvoorbeeld Waarom treden deze evoluties op? → ouders zouden assertiviteit waarderen omwille van… signaal van autonomie-ontwikkeling ~ eigen willetje (protest- en koppigheidsfase) bijdrage tot ontwikkeling van sociale vaardigheden signaal van toenemende impulscontrole en emotieregulatie Verbanden tussen types ongehoorzaamheid en ontwikkelingsuitkomsten Vraag: vertonen bepaalde types ongehoorzaamheid een sterkere relatie met externaliserende en internaliserende gedragsproblemen? externaliserend = naar buiten keren van problemen bv. antisociaal gedrag, slaan stelen internaliserend = problemen stapelen zich van binnen op bv. depressie, angstgevoelens Vaststellingen 1) geen samenhang met internaliserende gedragsproblemen 2) samenhang met externaliserende problemen voornamelijk voor rebellie, maar ook voor passieve ongehoorzaamheid niet voor assertiviteit TAKE HOME MESSAGE Kochanska beschouwt niet elke vorm van ongehoorzaamheid als een probleem met toenemende leeftijd verdwijnen de minder constructieve vormen van ongehoorzaamheid naar de achtergrond, ten voordele van de constructieve vormen rebellie op jonge leeftijd is een voorbode voor probleemgedrag op latere leeftijd Een motivationele analyse van ongehoorzaamheid o.b.v. de ZDT Kochanska beroept zich, gegeven de jonge leeftijd van peuters, op gedragsindicatoren en observaties → ZDT: motivationele analyse: “waarom” van gebrekkige gehoorzaamheid Als ontmoediging de overhand neemt: amotivatie Amotivatie: passiviteit, lusteloosheid en hulpeloosheid → niet-intentioneel gedrag → intentioneel gedrag (bv. autonome en gedwongen gedragsregulatie) → kwantiteit of intensiteit van motivatie is laag → amotivatie bevat drie subtypes Wat zijn de gevolgen als iemand amotivatie vertoont? → diverse negatieve gevolgen… affectief: bv. schoolmoeheid, burn-out cognitief: bv. zwakke prestaties gedragsmatig: bv. drop-out Voorbeeld: persistentiegedrag bij topzwemmers Maar kinderen en jongeren weigeren niet louter een verzoek uit te voeren omdat het boven hun mogelijkheden ligt. Ze hebben er vaak specifieke redenen voor! Ongehoorzaamheid kan intentioneel van aard zijn. Naar een genuanceerde visie Opstandig verzet situeren in de vierveldentabel rond autonomie Maar in het geval van gedwongen ongehoorzaamheid zet men zich niet noodzakelijk alleen af tegen iets, maar kan men zich ook schikken naar ervaren druk Autonome ongehoorzaamheid gekenmerkt door reflectief veeleer dan opstandig verzet bv. remediëring in het middelbaar onderwijs kan twee vormen aannemen 1) afwijzen van verzoek of aanbod op inhoudelijke gronden (vermijdingsoriëntatie) 2) keuze ten voordele van een meer gewaardeerd, concurrerend alternatief (toenaderingsoriëntatie) voorwaarden voor autonome ongehoorzaamheid 1) aanwezigheid van een goed ontwikkeld intern kompas (wie je bent, waarden/normen) 2) moed en durf Empirisch onderzoek studie: opstandig verzet tegen ouderlijke morele voorschriften onderzoeksvraag: als opstandig verzet een vorm van gecontroleerd functioneren inhoudt, wat heeft dit te betekenen voor het te verwachten correlatiepatroon tussen opstandig verzet en de verschillende types regulatie op het internalisatiecontinuüm? Hoe dichter, hoe positievere relatie Hoe verder, hoe negatievere relatie Gevolgen van gedwongen ongehoorzaamheid Slagen opstandige jongeren in hun opzet? Verwerven ze meer autonomie? Onderzoeksvraag: levert opstandig verzet het gewenste resultaat op? ja: meer afstand in de ouder-kind relatie (autonomie als zelfstandig functioneren) nee: minder psychologische vrijheid (ZDT-visie), want reactieve veeleer dan reflectieve autonomie Motivationele profielen: mix van motieven voor (gebrekkige) medewerking Sam = persoon B Wortels van gedwongen ongehoorzaamheid Reactantie gedwongen ongehoorzaamheid is geworteld in behoeftefrustratie, die onze kwetsbaarheid doet opflakkeren onder welke omstandigheden zal de behoeftefrustratie het grootst zijn? → reactantietheorie: bedreiging van autonomie lokt “motivational arousal” (=psychologische reactantie) uit om vrijheid te herstellen → van welke factoren zou deze afhankelijk zijn? Mate van reactantie covarieert met a) mate van bedreiging van autonomie bv. 1 dag vs 1 week niet gamen als een liegende adolescent wordt ontmaskerd b) stijl waarmee grens wordt getrokken bv. autonomieondersteunend vs dwingend c) domein: opstandig verzet komt meer voor tegen ouderlijke regels omtrent vriendschap dan moraliteit → vriendschap = persoonlijk terrein! Vergelijking tussen Kochanska en ZDT Overeenkomsten rebellie/afwijzing (Kochanska) en opstandig verzet (ZDT) = maladaptief assertiviteit/onderhandeling (Kochanska) en autonome ongehoorzaamheid (ZDT) = adaptief passieve ongehoorzaamheid (Kochanska) kan zich manifesteren bij amotivatie (ZDT) Verschillen Kochanska vooral gericht op observeerbaar gedrag ZDT vooral gericht op onderliggende motivatie TAKE HOME MESSAGE ongehoorzaamheid getuigt niet altijd van amotivatie autonome ongehoorzaamheid = reflectief, proactief, constructief gedwongen ongehoorzaamheid = impulsief, reactief, opstandig gedwongen ongehoorzaamheid is geworteld in behoeftefrustratie Kochanska focust op gedragsmanifestaties, terwijl ZDT focust op onderliggende motieven Naar een positievere kijk op ongehoorzaamheid 1. termen als ‘eigenwijs’, ‘tegendraads’ en ‘koppig’ zijn vaak negatief gekleurd → gevoed vanuit persoonlijke overtuiging na reflectie = positief! 2. ongehoorzaamheid = interessant signaal wijst op gebrekkige afstemming tussen ouder en kind vereist nieuwsgierigheid van de kant van de socialisatiefiguur vanuit die nieuwsgierigheid kind ondersteunen om te komen tot meer mature vormen van ongehoorzaamheid 3. verhogen van autonomie = doel op zichzelf → vereist een niet-instrumentele benadering van autonomie; verhogen van autonomie is niet belangrijk omdat de kans op gedragsverandering toeneemt, maar op zichzelf, los van elke gedragsverandering! ! dus: niet als middel om aan onze verwachtingen te voldoen 4. het ten volle waarderen van de mogelijkheid tot reflectief verzet zorgt voor een bredere visie op “succes” → cf. drop-out (misschien heeft persoon al goed pro en contra afgewogen, dus geen mislukking, maar zien als succes), uitstelgedrag → meer OZ nodig! Voorbeeld examenvraag Antwoord: A Inleiding deel III Op jonge leeftijd proberen kinderen verschillende rollen uit en meten ze zichzelf bepaalde kenmerken toe. Wat werpt een licht op ontluikende identiteitsontwikkeling? via fantasie en rollenspel kunnen kinderen met verschillende identiteiten oefenen, deze exploreren speelgoed uit kindertijd vertelt iets over groeiende interesses & sterke punten droomvragen: “wat wil je later graag worden” De identiteitsontwikkeling komt op kruissnelheid in de adolescentiejaren. Identiteitskwesties = kernconflict in adolescentie vroegadolescentie (10-13j): studierichting en vrienden → ‘destructuring’ of ‘afbraak’ mid-adolescentie (14-18j): waarden en studierichting → ‘restructuring’ of ‘initiële heropbouw’ laat-adolescentie (19-22j): jobkeuze → ‘consolidation’ of herbevestiging vroegvolwassenheid (23-30j): samenwonen of trouwen, kinderen? Opmerking: niet afgerond, cf. midlife crisis Typische vragen m.b.t. identiteitsontwikkeling Identiteit = containerbegrip gangbare definitie = zelf-structuur, een zelf-schema of een interne representatie van de persoon Hoe zou je jezelf beschrijven als een vreemde persoon op vakantie je vraagt jezelf te beschrijven: ‘wie ben je’ en ‘wat wil je later worden’ er worden verschillende niveaus onderscheiden (descriptief) die samen bestaan 1) persoonlijk: ik ben ondernemend/sportief, ik stem Groen, (ik heb een tattoo) 2) relationeel: ik heb twee broers en één zus 3) collectief: ik ben 2de bachelor student, ik ben lid van de chiro 4) materieel: ik heb een smartphone, ik heb een tattoo H7: Identiteitsontwikkeling: basisinzichten vanuit de adolescentiepsychologie Eriksons identiteitstheorie Identiteitsintegratie vs -verwarring Identiteit in adolescentie = cruciale ontwikkelingsfase 2 verschillende ontwikkelingslijnen - zelf - inter: ik ten opzichte van mijn omgeving Crisis: negatieve connotatie, maar theoretisch: positief Als je omgeving hebt die je ondersteunt, ego sterkte (tot mature persoon) Identiteitsverwarring (negatief) vs Identiteitsintegratie (positief) We zien voortdurende wisselwerking, we zitten ertussen = periode van verwarring Egosterkte: in welke mate bereid tot positieve pool te groeien Globale kenmerken van levensloopmodel biologisch verankerd proces universele geldigheid, maar contextuele invulling voorgaande fases beïnvloeden nieuwe ontwikkelingstaken, cf. egosterkte → impact op omgaan met nieuwe identiteitskwesties → levenslang proces Ontwikkelingstaak in de adolescentie: toenemende drang naar identiteitsintegratie gekenmerkt door een gefaseerd verloop 1) introjectie = primitieve, letterlijke overname van ouderlijke waarden en overtuigingen 2) evolutie naar een Gestalt (alle puzzelstukjes vallen in elkaar, identiteitsintegratie) “… which arises from the selective repudiation and mutual assimilation of childhood identifications and their absorption in a new configuration” Cf. proces van internalisatie Evolutie naar Gestalt zorgt voor “een gevoel van identiteit” een gevoel van temporele-spatiale continuïteit → doorheen de tijd, over situaties heen identiteitsverwarring (bv. in ene vriendengroep gedraag je je zus, bij andere zo) = tegenpool, gevoel van onzekerheid → vaak geworteld in een identiteitsvacuüm = innerlijke leegte Betekent niet dat verwarring moet vermeden worden! Om tot echte integratie te komen, dient verwarring doorgemaakt te worden: “Dance between the negative and positive poles” Klinische meerwaarde Eriksons theorie geeft niet aan wat therapeut kan doen, maar waar hij kan op focussen, met welke ontwikkelingstaken mensen worstelen = aandachtspunten/accenten geen focus op symptoombestrijding, maar bredere inbedding in de levensloop = bril vaak geworteld in een intergenerationele problematiek noodzaak om ouders te betrekken (bv. laten ze exploreren toe?) Wanneer zijn jongeren rijp om een stap te zetten in hun identiteitsontwikkeling? Identiteitsvorming = lastig proces, zeker in onze postmoderne samenleving → noodzaak… moratorium = wachtperiode (toestemming om de verwarring te voelen) institutioneel moratorium = instellingen die deze wachtperiode verlenen aan adolescenten, bv. universiteit cf. opkomende volwassenheid = periode gekenmerkt door verlengd moratorium sociale omgeving = spiegel tijdens ontdekkingstocht van de adolescent Marcia’s identiteitsstatus model De eenvoud en herkenbaarheid van het model eerste operationalisatie van Erikson: wetenschappelijk toetsbaar aandacht interindividuele verschillen → universeel geldig volgens Erikson bedenkingen: vrees van Marcia: identiteitsvorming wordt gereduceerd tot 1) zwart-wit zaak: identiteitsintegratie vs verwarring 2) al of niet maken van keuzes → twee types binding: na of zonder exploratie Bv. volleybal spelen na verschillende sporten uitproberen of omdat papa voorzitter is Twee cruciale identiteitsdimensies a) binding = zich verbinden tot een bepaalde keuze en er niet snel op terugkeren “commitment referred to the degree of personal investment the individual expressed in a course of action or belief” bv. “ik weet heel zeker welke vrienden het beste voor me zijn” b) exploratie = verkennen of aftasten van verschillende opties vooraleer zich te binden tot een bepaalde optie “exploration referred to some period of re-thinking, sorting through, and trying out various roles and life plans” bv. “ik heb vaak met anderen gepraat over hoe je je moet gedragen in een relatie” Foreclosure → bindingen, maar vooral extern gestuurd → niet open voor anderen hun meningen Moratorium → er wordt nagedacht en geëxploreerd over dingen → binding ontbreekt Achievement → keuzes gemaakt o.b.v. exploratie → open voor anderen hun mening Diffusie → oppervlakkig, weinig betrokkenheid Samenvattend van psychosociaal moratorium (wachtperiode waarin nog geen definitief engagement gemaakt is en waarbij jongeren actief met verschillende identiteitsrollen experimenteren) naar identiteitsvoltooiing (achievement) daarnaast twee atypische identititeitsdimensies 1) foreclosure = zonder verschillende alternatieven verkend/uitgeprobeerd te hebben, zet men zich vast op een vooraf bepaald levensdoel 2) identiteitsverwarring (diffusion) = men weet niet wat men wil, maar men gaat ook niet actief op zoek om een richting in het leven te vinden Kanttekeningen ontleende (foreclosure: vaak overgenomen van verwachtingen/omgeving) en geconstrueerde identiteit (achievement: zelf samengesteld) foreclosure (vanuit omgeving verwacht, ik kom er niet op terug) en early closure (iemand maakt keuze, maar kan erop terugkomen dus zonder te veel binding) stevig verankerde (achievement) en fragiele eigenwaarde (foreclosure) internal struggle in moratorium groep = normatief en normaal diffusion = metafoor windhaan, keuzes gedicteerd door externe omstandigheden/toevalligheden twee domeinvariante processen in identiteitsontwikkeling 1) assimilatie = aanpassen van perceptie van sociale context om de zelfbeschrijving te handhaven (cf. foreclosure) 2) accommodatie = aanpassen van de eigen zelfbeschrijving om congruent te zijn met de sociale omgeving (cf. diffusion) → achievement = gezond alterneren tussen beide Voorbeeld: religieuze identiteit 1. “Individuals take over their religion as they take over the family jewels.” = ? Foreclosure: binding zonder kritisch na te denken 2. “Individuals have religious commitments fashioned in the workshop of doubt.” = ? Achievement: workshop of doubt dus onlangs twijfel, wel keuze gemaakt 3. “The individual recognizes that he or she does not know, and probably will never know, the final truth.” = ? Moratorium: geen binding, persoon twijfelt wel en weet dat er mogelijkheden zijn Bij diffusion nog niet geëxploreerd dus weten opties niet → bv. “I don’t care” Voorbeeld: In welke status zou je (Belgische) jongeren plaatsen die radicaliseren en ervoor kiezen om naar Syrië te trekken om voor IS te strijden? = foreclosure: ze staan niet open voor anderen hun mening Meetprocedures A. klinische interviews (Marcia) gebruik makend van observeerbare referentiepunten bv. kiezen voor vegetarische levensstijl o.b.v. exploratie Voorbeeld: al dan niet binding gemaakt voor vegetarische levensstijl B. directe metingen bv. “na een periode van grondig nadenken heb ik voor mezelf uitgemaakt welk beroep ik wil gaan uitoefenen” procedure: 4 scores/individu: standaardisatie + statustoewijzing o.b.v. extreme scores → exploratie en binding vergelijken met mediaan: HH, HL, LH, LL probleem: geen extreme scores = grote restcategorie die al dan niet in analyses wordt opgenomen + 2 keer extreme score → dubbele groep → vergeleken met mediaan: geen restcategorie, verdeling gelijkmatig C. indirecte metingen: mediaan-splitsingsprocedure Hoe staan jongeren uit verschillende identiteitsstatussen in het leven? “Kloppen” klinische beschrijvingen van Marcia? → verschillende studies ter illustratie (zie handboek) moreel redeneren welbevinden kwaliteit relationeel functioneren persoonlijkheid Illustratie 1: verband tussen identiteitsstatus & moreel redeneren (Kohlberg) preconventioneel: egocentrische en individualistische motieven conventioneel: regels, wetten en rolverwachtingen in de sociale omgeving post-conventioneel: kritische en persoonlijke houding; redeneren o.b.v. algemene principes zoals naastenliefde & rechtvaardigheid Hoe meer nagedacht/geëxploreerd (A, M), hoe conventioneler en post-conventioneler het moreel redeneren gezien wordt Illustratie 2: verband tussen identiteitsstatus en intimiteitsstatus intiem: in staat tot wederkerige relaties stereotiep: moeilijk relatie te zien als iets wederkerig geïsoleerd: momenteel geen relatie ~ Erikson: kunnen aangaan van intieme relaties is stap NA identiteitsvorming Onderzoek a) achievement positief persoonlijk functioneren: persoonlijk welbevinden en zelfwaarde positief sociaal functioneren: extravert in de interpersoonlijke omgang en rijpe intieme relaties kritische en open houding t.o.v. conventies, normen en regels b) foreclosure positief persoonlijk functioneren: persoonlijk welbevinden en zelfwaarde gesloten en rigide kijk op zichzelf en buitenwereld + slaafse volgzaamheid ietwat minder positief sociaal functioneren c) diffusion verminderd persoonlijk en sociaal functioneren gebrek aan doelmatigheid en efficiëntie egocentrische gerichtheid d) moratorium analoge ontwikkelingsniveau en cognitief functioneren als achievement → ontwikkelingsfase positief sociaal functioneren minder persoonlijk functioneren: angst en onzekerheid Ontwikkeling van identiteitsstatussen diffusion foreclosure moratorium achievement Fundamentele ontwikkelingshypothese: strikte invullen heeft twee kenmerken 1. hiërarchisch-lineair karakter: strikte sequentie + geen enkele etappe overslaan 2. unidirectionaliteit: één enkele richting waarbij achievement = normatieve eindpunt Fundamentele ontwikkelingshypothese: genuanceerde invulling heeft twee kenmerken 1. hiërarchisch-lineair karakter: algemene verwachting dat er meer progressieve dan regressieve veranderingen zijn → absolute verandering op groepsniveau, maar ook interindividuele variatie in de trajecten naar het eindpunt bv. plotse overgang van diffusion naar achievement terwijl je 2 fasen “overslaat” 2. unidirectionaliteit: voor velen is dit (achievement) niet het eindpunt Welke verschuivingen worden vastgesteld in statustoewijzing i.f.v. toenemende leeftijd? 1. Hypothese bevestigd: hoe ouder, hoe meer in A 2. M = curvilineair verband, piek op ong. 20j (belangrijke keuzes maken) 3. Absolute verandering 4. !! We kijken naar studies van mensen op verschillende leeftijden die CROSS-SECTIONEEL zijn, niet longitudinaal Cross-sectioneel design: verschillende mensen vergeleken op één tijdsmoment Longitudinaal design: zelfde mensen vergeleken op verschillende tijdsmomenten Vaststellingen: gemiddeld sprake van progressie, maar 1) ook heel vaak stabiliteit 2) aanzienlijk veel jongvolwassenen bevinden zich nog in diffusion of foreclosure → persoonsgerichte benadering nodig om de interpersoonlijke verschillen in identiteitsontwikkeling in kaart te brengen Types verandering/stabiliteit 1ste type bekijkt gemiddelde verandering doorheen de tijd, t.o.v. gemiddeld niveau (vs gemiddelde niveau stabiliteit) = absolute verandering/stabiliteit (gemiddeldes vgl) 2de type bekijkt of de verschillen tussen mensen gehandhaafd blijven (positie ladder) = rangordestabiliteit/-verandering = relatieve stabiliteit/-verandering stel er komt persoon E bij (horizontale lijn in midden) → relatieve stabiliteit valt weg Dus: rangordestabiliteit wil zeggen dat verandering iedereen in relatief dezelfde mate beïnvloedt → longitudinaal design vereist → statistiek: sterke rangorde stabiliteitscoëfficiënten uit zich in sterk positieve correlatie Bekeken op steekproefniveau! ~ 2 ladders Absoluut: stijging Relatief: stabiliteit Verandering moet niet evenwijdig zijn (even groot) Wat is de samenhang tussen verandering op het absolute niveau en rangordeverandering? → beide zijn onafhankelijk van elkaar! Dit betekent dat ze in variërende mate samen kunnen voorkomen. Voorbeeld examenvraag: Over welk type stabiliteit en verandering is er hier sprake? a) rangordestabiliteit en gemiddelde niveau stabiliteit b) rangordeverandering en gemiddelde niveau stabiliteit c) rangordeverandering en gemiddelde niveauverandering d) rangordestabiliteit en gemiddelde niveauverandering Antwoord: B Antwoord: D TAKE HOME MESSAGE Het maken van identiteitskeuzes is slechts het halve verhaal: kwaliteit van identiteitsontwikkeling hangt ook af van de mate van exploratie en de hiertoe geboden mogelijkheden. Het vroegtijdig afsluiten van de zoektocht naar een geschikte identiteit is een gemengde zegen: foreclosure adolescenten voelen zich doorgaans goed over zichzelf, maar hebben soms vrij bedenkelijke sociale overtuigingen. Identiteitsontwikkeling is geen rechte lijn naar de finish: hoewel de meeste adolescenten vooruitgang boeken met het ouder worden, leiden er verschillende wegen naar Rome. Naar een meer dynamische benadering Kritiek op het identiteitsstatusmodel te sterke klemtoon op afwerkte identiteit (A) → identiteitsvorming als proces te statische visie, continue karakter van identiteit onderbelicht te weinig aandacht voor impact van sociale context → directe of nabije sociale omgeving → bredere sociale context verfijning noodzakelijk van binding en exploratie Inhoudelijke ve

Use Quizgecko on...
Browser
Browser