Wiskunde Oefeningen PDF
Document Details
![WittyObsidian6133](https://quizgecko.com/images/avatars/avatar-1.webp)
Uploaded by WittyObsidian6133
Tags
Summary
Deze PDF bevat wiskunde oefeningen over verschillende onderwerpen zoals meetkunde, algebra en vergelijkingen. De vragen variëren in moeilijkheidsgraad en zijn bedoeld om de kennis van de studenten te testen en te verbeteren. De oefeningen behandelen diverse concepten en bieden een goede oefening in wiskundige vaardigheden.
Full Transcript
Oefeningen - Congruentie en Meetkunde 1. Ik herken congruente vlakke figuren. a) Duid in de onderstaande figuren de paren van congruente figuren aan en verklaar waarom ze congruent zijn. b) Twee driehoeken zijn congruent. Noem twee methoden waarmee je dit kunt aantonen. 2. Ik benoem overeenkomst...
Oefeningen - Congruentie en Meetkunde 1. Ik herken congruente vlakke figuren. a) Duid in de onderstaande figuren de paren van congruente figuren aan en verklaar waarom ze congruent zijn. b) Twee driehoeken zijn congruent. Noem twee methoden waarmee je dit kunt aantonen. 2. Ik benoem overeenkomstige zijden en hoeken van congruente vlakke figuren. a) Geef de overeenkomstige hoeken en zijden in de volgende twee congruente driehoeken: Driehoek ABC ≅ Driehoek DEF b) Waarom is het belangrijk om overeenkomstige zijden en hoeken correct te benoemen? 3. Ik pas de congruentiekenmerken van driehoeken toe. a) Bewijs dat twee driehoeken congruent zijn met behulp van het ZHZ-congruentiekenmerk. b) In een driehoek is één zijde 6 cm, de aangrenzende hoeken zijn 40° en 70°. Kun je een congruente driehoek tekenen? Waarom wel/niet? 4. Ik leg het verband tussen transformaties en congruentie. a) Geef een voorbeeld van een transformatie (spiegeling, draaiing of verschuiving) waarbij een figuur congruent blijft. b) Is een vergroting een transformatie die congruentie bewaart? Leg uit. 5. Middelloodlijn: definitie, eigenschappen en kenmerken. a) Definieer de middelloodlijn en leg uit waarom elk punt op de middelloodlijn even ver ligt van de twee eindpunten van het lijnstuk. b) Construeer de middelloodlijn van een gegeven lijnstuk met passer en lat. Geef de belangrijkste stappen weer. 6. Bissectrice: definitie, eigenschappen en kenmerken. a) Definieer de bissectrice en leg de eigenschap uit met betrekking tot afstanden tot de benen van de hoek. b) Construeer de bissectrice van een gegeven hoek. Noteer alle stappen. 7. Ik stel een wiskundig bewijs op, verklaar elke stap en noteer een correct besluit. a) Bewijs dat de som van de hoeken in een driehoek altijd 180° is. b) Toon met een bewijs aan dat de middelloodlijnen van een driehoek elkaar altijd snijden in één punt. 8. Ik voer een constructie van een middelloodlijn, bissectrice en gelijke hoeken uit op 3mm nauwkeurig. a) Construeer een driehoek en teken de drie middelloodlijnen. b) Construeer een driehoek en teken de bissectrices van alle hoeken. Oefeningen - Algebra en Vergelijkingen 9. Ik stel formules op over de regelmaat in een figuur of schema. a) Een patroon bestaat uit 3, 6, 9, 12, … Hoe luidt de algemene formule? b) Een bakker maakt elke dag 5 extra broden. Op dag 1 maakt hij er 20. Geef een formule voor het aantal broden op dag nnn. 10. Ik pas eigenschappen van de gelijkheid toe en leg uit waarom dit belangrijk is voor vergelijkingen. a) Leg uit waarom je beide kanten van een vergelijking met hetzelfde getal mag vermenigvuldigen of delen. b) Vereenvoudig: 2x+62=5\frac{2x + 6}{2} = 522x+6=5. 11. Ik los vergelijkingen van de 1e graad met 1 onbekende op. a) Los op: 3x−7=113x - 7 = 113x−7=11. b) Een rechthoek heeft een lengte van x+3x + 3x+3 en een breedte van 2x−52x - 52x−5. De omtrek is 26. Bepaal xxx. 12. Ik los vraagstukken stap voor stap op. a) Een trein legt een afstand van 240 km af in xxx uur. Hij rijdt 80 km/u. Stel een vergelijking op en los op voor xxx. b) Anna en haar broer sparen samen 150 euro. Anna heeft 30 euro meer dan haar broer. Hoeveel heeft elk? 13. Ik begrijp waarom vergelijkingen problemen kunnen oplossen. a) Geef een praktisch voorbeeld waarbij je een vergelijking gebruikt om een probleem op te lossen. b) Een t-shirt kost €12 en een broek €30. Samen met een paar schoenen betaalt iemand €100. Hoeveel kosten de schoenen? 14. Ik kan een formule omvormen. (B en Z) a) Maak xxx vrij in de formule: 5x+2y=105x + 2y = 105x+2y=10. b) Los op naar aaa: P=2a+3bP = 2a + 3bP=2a+3b.