Samenvatting_trainingsleer_en_Sportpsychologie[1].docx

Full Transcript

Samenvatting Trainingsleer en Sportpsychologie geschreven door md1 www.stuvi.nl Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Trainingsleer Sportpsychologie en Inhoudsopgave Trainingsleer........................................................................................................

Samenvatting Trainingsleer en Sportpsychologie geschreven door md1 www.stuvi.nl Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Trainingsleer Sportpsychologie en Inhoudsopgave Trainingsleer...........................................................................................................................................2 Energiesystemen en grondmotorische eigenschappen......................................................................2 Kracht.................................................................................................................................................9 Periodisering.....................................................................................................................................15 Sportpsychologie..................................................................................................................................24 Definitie............................................................................................................................................24 Mentale training...............................................................................................................................24 Visualisatie........................................................................................................................................25 Teamdynamica..................................................................................................................................26 Motivatie..........................................................................................................................................28 Doelen stellen...................................................................................................................................29 Mentale vaardigheid: Gedachtecontrole..........................................................................................30 Zelfvertrouwen.................................................................................................................................31 Aandacht en concentratie.................................................................................................................32 Arousal en spanningsregulatie..........................................................................................................34 Psychosociale aspecten van sportblessures......................................................................................36 Presteren en falen onder druk..........................................................................................................39 Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Trainingsleer Energiesystemen en grondmotorische eigenschappen Training: de algemene en systematische administratie van stimuli gericht op beïnvloedende performance. In sport wordt er gericht op restoratieve processen. Als fysiotherapie daarnaast gezet wordt, wordt er vaak gericht op regeneratie Coördinatie is waarschijnlijk de belangrijkste grondmotorische eigenschap. VO2 max kan wel getraind worden, maar het kan niet enorm veel stijgen. Er zit een piek aan. Kan per persoon verschillen. Erfelijke factoren zijn hier ook aan verbonden. Je wordt niet beter door te trainen, maar door de rust om te herstellen. Ook worden blessures niet veroorzaakt door overbelasting, maar door gebrek aan herstel. Glycolyse – afbraak van glucose, omzetting suiker naar energie Glycogenolyse – afbraak van glycogeen Gluconeogenesis – opname van glucogeen Het reguliere en systematische beheer van stimuli gericht op het beïnvloeden van de prestaties. In de sport richt je op herstelprocessen. Als een middel in fysiotherapie naast restauratieve processen, vaak gericht op regeneratie. 6 wetten van aanpassing: Wet van optimale belasting, overbelasting Wet van specificiteit Wet van verminderd marginaal rendement Wet van omkeerbaarheid (reversibiliteit), als je stopt, gaat het weer terug Wet van individualisme. Kijken hoe het per persoon is. Sociaal-economisch, biologisch, medisch etc. Wet van supercompensatie Belasting – herstel: De omvang van de lading De intensiteit van de belasting De dichtheid van de lading De duur van de lading De duur en aard van de herstelfase De trainingsfrequentie. Trainingsfrequentie heeft te maken met je doel wat je wilt bereiken, bepaalde trainingsprikkels gaan ontwikkelen. Energiesystemen Je verliest een heleboel energie aan warmte, luchtwrijving, acceleratie. - Als je rent, verlies je 80% van je energie aan versnelling en vertraging van je benen - Als je gaat skaten en fietsen, verlies je 80% van de luchtwrijving. - 60% van de energie gaat verloren aan warmte Capaciteit / vermogen: Capaciteit: Totale hoeveelheid energie die beschikbaar is voor werk in een specifiek energiesysteem. (Tank inhoud). Hoeveel energie is er beschikbaar om er iets mee te kunnen doen? Vermogen: Maximale hoeveelheid energie die kan worden ontwikkeld tijdens het trainen binnen een specifieke tijd (hoe snel wordt de tank leeg). Als er dan iets beschikbaar is, wat kun je er dan zo krachtig mogelijk mee doen? Supercompensatie tijden: - Coördinatie: 3-4 uur - Techniek training: 12 uur - Aerobic endurance: 12-24 uur - Tempo course: 24-48 uur - ATP/CP: 36-48 uur Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Sprint: 48-72 uur Speed endurance: 48 uur Compensatie vs. adaptatie Fosfaatpooltraining: - Intensiteit: 90-100% - Rust: 1 tot 2 min. Herhalingen: 4-10 10-30 sec. werken - Series: 2-6 - Seriepauze: 4-6 min. Keuze van voetwerk oefening of afstand Creatine fosfaatpooltraining Na 17 seconden half gevuld - Na 30 seconden 70% gevuld Na 2 – 5 minuten volledig gevuld Actief herstel tijdens repetitie pauze Licht aeroob werk tijdens de seriepauze Lactaatzuur systeemtraining - Intensiteit: 80 – 95% - Pauze: 1 min. tot max. 2 min. - Repetities: 3 – 5 - Werk: 30 sec. tot 1 min. 20 sec. - Serie: 2 tot 5 - Seriepauze: 4 tot 8 min. Kauze van voetwerk oefening of afstand Anaerobische glycolysis: Geen zuurstof nodig Leidt tot lactaat productie - Lactaat zorgt voor: Spiervermoeidheid Verlies van coördinatie Grotere kans op blessures Verbeteren VO2max Intensiteit ongeveer 50 – 80% van de VO2max Herstel van UHV run 50 – 60% 20 min. - UHV run 1 70% 50 min. UHV run 2 80% 30 min. - UHV run 3 90% 25 min. UHV run tempo 100% (2X) 10 min. Zoladz methode Testen VO2max Coopertest 12 min. Shuttle run Astrandtest fietsen, roeien, wandelen Zoladz test 5 x 6 minuten De maximale hartfrequentie kan op heel veel verschillende manieren berekend of getest worden. Bijvoorbeeld 220 – leeftijd. Maar er zijn heel veel verschillende manieren daarvoor. Per persoon verschilt het weer per test. Zie de powerpoint trainingsleer week 1. Maximale HF: Elke activiteit en sport heeft een eigen max HF Bij verplaatsing eigen lichaamsgewicht, hogere max HF (Londeree) Hoe meer actieve spiermassa, hoe hoger de max HF Zelfde persoon max HF, hardlopen > fietsen Max HF lager bij zwemmen door de hydrostatische druk Bepaal per individu per tak van sport Max HF bij verschillende activiteiten: percentage van maximum: - Loopband met helling: 100% - Loopband horizontaal: 95-98% - Steppen: 97% - Fietsergometer: 90-95% - Zwemmen: 85% - Arm-ergometer: Methode van Karvonen: 65-70% Trainingshartfrequentie: Hfrust + (50 – 85% x HFreserve) HFreserve = HFmax – HFrust Tussen 45-55% van HF reserve, licht – leert wennen aan trainingsprikkel. Van 55-65% gericht op gezondheid minder op lichte fitheid. Tussen 65-85% aërobe training gericht op de duuruithoudingsvermogen - Boven de 85% training boven anaërobe drempel. HF max bepalen of berekenen Bepalen = formule van Karvonen Berekenen/schatten = formule van Tanaka, Ilmarinen Bepalen trainingsbelasting Max test 50 – 80% 220 – leeftijd 180 – leeftijd 180 – 30 = bovenste grens 180 – 60 = onderste grens Fysiologische veranderingen in aerobe training Rust hartfrequentie daalt Groter slagvolume VO2max vergroot, anaerobische drempel wordt hoger - Sneller herstel. Vermoeidheid van UHV atleten Lage concentratie ATP/CP, bloedglucose, depletie van leven glycogeen toevoer Lokale spiervermoeidheid: accumulatie van metabole bij-producten, depletie van spierglycogeen toevoer Verlies van water en zouden, dehydratie, core temperatuur omhoog Neuromusculaire vermoeidheid Weariness, algemene fysieke vermoeidheid Analyse UHV Analyse kracht Analyse snelheid Grondmotorische eigenschappen Coördinatie Lenigheid Kracht Uithoudingsvermogen Snelheid Blessures Niet de overbelasting veroorzaakt de blessure, maar het gesprek aan goed herstel na de belasting leidt tot ontstaan van schade of trauma. Herstel van weefselschade: Inflammatoire fase (0-48 uur) o RICE/POLICE (rest, ice, compression, elevation) (protection, optimal loading, ice, compression, elevation) NSAIDs Tape/bandage Proliferatie fase (2-21 dagen) o Mobilisatie o Tape/bandage o Aeroob trainen o Proprioceptie Met normale coördinatie/ binnen de pijngrens Remodelleringsfase/ maturatie (21-300 / 500 dagen) o Mobilisatie Basis motorische eigenschappen Tape/bandage o Preventie o Proprioceptie o Functioneel testen o Dagelijks oefenen Ontstekingsfasen: Acute fase, vaststellen belastbaarheid Proliferatiefase, aerobe capaciteit 2 tot 3 keer per dag trainen, relatief kort Remodelleringsfase, sportspecifiek, uithoudingsvermogen trainen. Trainingsstructuur Omvang training verhogen Intensiteit training verhogen Omvang kleiner  intensiteit omhoog en andersom Structuur variabelen: Lage snelheid  hoge snelheid - Kleine ROM  grote ROM Symmetrisch  asymmetrisch 1D  3D Bewust  onbewust Gebouwd  functioneel Kracht Krachttraining: Stimulatie Basis Preventie Verhoogde prestatie Revalidatie Doel van atletische kracht Power: kracht leveren in korte tijd. Vormen van spiercontractie: - Concentrisch Isometrisch/statisch Excentrisch Isokinetisch Type 1: rood, slow twitch Type 2c: roze Type 2a: - Type 2x: wit, fast twitch MRC-schaal Vaststellen in initiële situatie MRC HHD Performance testen Actief eigen lichaamsgewicht (weerstandstraining) Actieve apparatieve weerstand Actief losse gewichten Kracht De basis voor krachttraining is coördinatie Initial-stage krachttraining: 20 herhalingen x 40% 1-6 series 40 herhalingen x 20% Spiervolume: 1-6 series Tussen 60-80% van Fmax (6-24 herhalingen, afhankelijk van het %) - Spierrekrutering: 1-6 series Tussen 80-100% van Fmax (1 tot 9 herhalingen, afhankelijk van het %) - Specificiteit Energiesystemen Vormen van beweging Specifieke spieren Structuur Series: 1 – 6 Repetities: 40 – 1 Percentage: 20 – 100 - Kg: 100 gram – ? Neuromusculaire controle Inter/intramusculaire coördinatie 6 weken Na 12 weken, verhoging van UHV en kracht Effecten van krachttraining: Spier: Inter/intramusculaire coördinatie verbetering door zenuwstelsel o Hypertrofie o Hyperplasie  spiervezels splitsen, 1 wordt er 2. Invloed op spiervezeltypen Zenuw: Rekrutering motorunits o Synchronisatie van impulsen o Verhoogde dikte van vezels o Verbeterde coördinatie - Pees: Verhoogde diameter o Verhoogde treksterkte Verlaagde elasticiteit Bot: Verhoogde botdichtheid o Verhoogde hoeveelheid kraakbeen Kracht/power Spierkracht: maximale kracht dat een spier(groep) kan ontwikkelen (1 RM) Power: het product van kracht en snelheid dat één kan ontwikkelen, ook het explosieve aspect van kracht Resultaat: absolute kracht is een belangrijke performance-vaststellende factor, maar vaak lijkt de maximale power meer belangrijk te zijn. Absolute kracht is meer dan 100% doordat je excentrisch traint, dan kan je met een zwaarder gewicht trainen dan je 1RM. Supercompensatietijden Beginstage krachttraining: 12-24 uur Hypertrofie/SO: 45-120 uur Maximale kracht: 48-72 uur Snelkracht: 72 uur Explosieve kracht: 72 uur Complextraining: 48-72 uur Belangrijke oefeningen Onderste extremiteit: squat, lunge Bovenste extremiteit: bench press, pullover Van makkelijk naar sportspecifiek: Pull over  gooien  smash/service 1 RM, Repetition Maximum Bereiken in meerdere stappen/series wanneer mogelijk Gezonde personen W-up licht gewicht Spierpijn Patiënt pijn  verminderde mobiliteit Vaststellen 1 RM Submaximale test o Test tijd 1 minuut o Verwachte belasting 60-70% o Tel # herhalingen en bereken 1 RM Submaximale test o Verwachte belasting max. 6 RM o Bereik in meerdere stappen wanneer mogelijk o 6 herhalingen = 80% van 1 RM Gezond/patiënt Gezond Series/herhalingen/% van 1 RM Patiënt Trainen op de basis van vermoeidheid/coördinatie  In series/herhalingen/gewicht Kracht organisatie systemen DAPRE/KRS  belastbaarheidstraining KUH Spiervolume / hypertrofie / bodybuilden Intensieve herhalingsmethode Brede piramide Smalle piramide Bulgarian Contrast methode Transfer - Algemeen Gefocust Specifiek - Bench press  medicine ball  chest-pass - Pull over  throwing  smash-service - Squat  stretch sprint  throw with sprint Squat Lage lumbale compressie krachten zijn groter, kansen op blessures kleiner Verhoogde LWK stabiliteit Geen schade aan stabiliteit, het verbetert Minder druk op ACL Geen verhoogde translatie knie – anterior/posterior Hamstring participeren actiever Alternatieve trainingsvormen Gefixeerde equipment Losse gewichten Lichaamsgewicht Elastiek/swiss bal Kracht structuur van de Rehab Structuur of extensief naar intensief KUH Eerste verhogende herhaling en gemiddelde verhoging van gewicht\ o Van intensieve KUH naar extensieve herhalingsmethode - Verminderde herhalingen, verhoging gewicht o Herstel: Grote spiergroepen herstellen langzamer Snel (w) herstel langzamer dan langzame (r) spiervezels Intensieve methoden vereisen een langer herstel dan uitgebreide methoden (keerpunt 75%) 4. Volledig bereik oefeningen vereisen een langer herstel dan gedeeltelijke (lokale) oefeningen De hersteltijd neemt toe na de leeftijd van 35 jaar. Gewichtheffers van zwaardere klassen hebben lange hersteltijden. Voedingssuppletie verkort de hersteltijd Anabole steroïden verkorten de hersteltijd. Excentrieke training verlengt hersteltijd. Niet combineren op dezelfde dag: Kracht – uithoudingsvermogen Snelheid – kracht Het herstel duurt dan langer. Losse gewichten Nadelen Techniek moet goed zijn Kan alleen met het volle gewicht gebruikt worden o Vereist veel hulp Voordelen o Relatief goedkoop o Neemt weinig ruimte in o Kracht/coördinatie/stabiliteit o Onbegrensde vrijheid van beweging o Transfer simpel naar ADL/sport Fitness equipment Nadelen o Gelimiteerde ROM Weinig gebruik van coördinatie/stabilisatie o Transfers zijn moeilijk Voordelen Selectieve spiergroepen trainen o Techniek is minder belangrijkrijk o Circuit is eenvoudig te bedekken Fitness equipment vs. losse gewichten Stabiliteit transfer Synchronisatie technische variaties Krachtontwikkeling neuromusculaire ontwikkeling Snelheid ontwikkeling coördinatie Stabilisatie Periodisering Onderscheid maken tussen lactisch en alactisch en aeroob en anaeroob. Inschatten voor de casus van de toets. Energiesystemen kunnen benoemen en onderbouwen. Grondmotorische eigenschappen benoemen en kunnen onderbouwen. Essentie van periodisering: Optimale groei/ verhoogd prestatievermogen Streef naar hoogtepunten in het competitieve seizoen ‘stuurtrainingsproces’ Door informele wedstrijden naar officiële wedstrijden Centraal: ‘in vorm zijn’ – specifiek werk – sneller herstel Hoe fitter je bent, hoe beter je hersteld. Trainingswetten: Supercompensatie/overbelasting Specificiteit Geleidelijke opbouw (bereik/intensiteit/herstel) Van aeroob naar anaeroob - Van algemeen naar specifiek - Duurzaamheid: Beter getrainde mensen zijn langer fit wanneer ze stoppen dan niet goed getrainde mensen. Tapering off: rustdag vlak voor de wedstrijd o Rust helpt en geeft het lichaam de kans om de moeheid kwijt te raken en het lichaam reserves en herstel te geven. Dit doe je door de trainingsintensiteit in die weken geleidelijk af te bouwen Tapering off bij tennis o Doel: pieken, maximale performance o Competitie dag play o Dag 10: rust o Dag 9: tactisch/technisch o Dag 8: laatste snelheidstraining o Dag 7: laatste alactische capaciteit o Dag 6: actieve rust o Dag 5: kracht + alactische capaciteit o Dag 4: onderste extremiteit complex o Dag 3; bovenste extremiteit complex o Dag 2: kracht + alactische capaciteit o Dag 1: D III/DT Detraining  meenemen, je moet niet niets meer doen. Detraining veroorzaakt spieratrofie. Spieruithoudingsvermogen verlaagd al naar twee weken van inactiviteit, verklaringen hiervoor: Verlaagde oxidatieve enzymactiviteit Verlaagde spier glycogeen voorraad Verstoring van acid-base balans Periodisering: Macrocyclus – jaar planning Mesocyclus – 3-6 weken Microcyclus – 1 week Macrocyclus – jaarplanning: Voorbereidingsperiode (VP1 algemene en VP2 sportspecifieke) Competitie of competitiefase (WP) Overgangsperiode (OP) Voorbereidingsperiode 1 (individueel): Basis Algemene conditie Kleine technische training - Grootschalige training Initiële fase: adaptatie processen Duur: 2-4 maanden Voorbereidingsperiode 2 (individueel): Accent op specifiek werk Vaker een training met een hogere intensiteit toevoegen Voeg regelmatig techniek/tactiek toe Competitie-specifieke aanpassing staat centraal Duur: 1,5 – 3 maanden Competitie periode: Prestatieniveau verhoogd niet? Kan te maken hebben met: Intensiteit verhoogd te snel in de laatste periode van de voorbereidingsfase Trainingsomvang neemt te snel af in de laatste periode van de voorbereidingsfase Competitieperiode (individueel): Algemene conditie verlaagd/stopt  behalve kracht (belangrijk) Omvang van het totale werk is half of minder dan VP2 Competitie-specifiek belasting/informele competitie Aanpassing van duursporters 1-3 weken, explosieve sporters 3-6 weken Duur: 3-8 weken Overgangsperiode (individueel): Herstel bij voorkeur actief Terugkeren naar specifieke toestand en aanpassing Continue training maar met variatie Voorbereidingsfase VP1 (team): Korte tijd verhoogde bereik/intensiteit Algemene en specifieke training Duur/techniek/teamspel op niveau van uithoudingsvermogen Duur: 5-6 weken Competitieperiode (team): Bij goed gedoseerde training, blijft de topvorm 8 weken staan Afgenomen uithoudingsvermogen door minder ruimte Omvang van training/intensiteit neemt af Neem voor de winterstop, breng de omvang terug/ verhoog de intensitiet o Rust geven om te herstellen Overgangsperiode (team): Valt vaak samen met zomervakantie Duidelijk afwisselen tussen omvang en intensiteit Wekelijkse planning voor de weken voor de competitie Afbouwende microcyclus (gevorderde): Psychologisch gunstig effect Werkt van zwaar tot licht Van veel herhalingen tot weinig Van hoge intensiteit tot lage intensiteit Van groot bereik tot klein bereik - Minder kwetsbaar voor letsels Fosfaatpooltraining: Hardlooptraining/ coördinatie: speedfootladder 6 voetenwerk oefeningen Series, pauze, actief herstel met (voet)bal Zware week 2 sets x 8 herhalingen x 12 seconden o Rust: 1,5 minuut o SP: 5 minuten Medium week 2 sets x 6 herhalingen x 12 seconden o rust: 1,5 minuut o SP: 5 minuten Lichte week 2 sets x 4 herhalingen x 12 seconden o Rust: 1,5 minuut o SP: 5 minuten Verhoogde microcyclus Karakteristieken van UHV atleten Gradueel karakter Verhoogde trainingsomvang Relatieve rustperiode Psychologisch zwaar Richtlijnen voor een trainingsschema: - Algemeen: Test situatie o Daarnaast nog: werk, studie, familieleven o Nodige accomodaties: veld, baan, gewichtsruimte o Mogelijkheid tot medische assistentie - Specifiek: Geef richtlijnen voor omvang en intensiteit (aantal series, herhalingen, kg, tempo) o Alternatieve training o Houd hoge intensiteit o Kies verlaagde belasting voor explosieve atleten Matwejew heeft dit model bedacht voor beginnende/jeugdige sporters. Als de omvang hoog is, kan de intensiteit niet hoog zijn. Omvang en intensiteit zijn omgekeerd evenredig. VP1: lage intensiteit & hoge omvang WP: hoge intensiteit & lage omvang Tschienne heeft hetzelfde model, maar dan voor topsporters. Hoge intensiteit Specifieke belasting Trainingsomvang bijna het hele jaar hetzelfde Veel variatie in methode Stappenplan sportrevalidatie: Zorg voor een goede diagnose, vul aan met de eigen beoordeling Analyse beginsituatie: bepaal de mobiliteit van de sporter (zie MDBB model voor de sport) Analyse eindniveau Psychosociaal Behandelingskeuze: rehaboom of ander concept Kies sport-specifieke oefeningen Testen en evalueren. Voer tests/try-outs uit en evalueer (gegevens verzamelen / opnemen) Werkt het  doorgaan. Pas de hanteerbaarheid / trainingsschema aan bij het maken van voorwaartse stappen Doelen (op verschillende termijnen) Stel de vragen Waar ga je vooruit  verminder dit werk Waar ben je achter  accentueren Waar ben je op het schema  met zo min mogelijk energie onderhouden Trainingsstructuur Verhoogde omvang Verhoogde intensiteit Begin rehab Consequente toepassing Algemeen naar specifiek Veel complextraining Kijk uit met kracht / plyometrie Rust is ook training Vermoeide spieren leren niet. Plaatsen KUH achter Trainingsschema’s zijn een rode draad waarvan men bijna altijd afwijkt (gerechtvaardigd) Tschiene Kreer Popov topsporters Regelingen en tests vormen de basis van waaruit nieuwe programma’s worden gemaakt Periodisering Micro-periodisering: Zowel bij krachttraining als cardiovasculaire training zal de hersteltijd tussen twee trainingssessies voornamelijk worden bepaald van collageen bindweefsel. Bij het trainen zijn het vooral de verbindingen tussen de vezels en de matrix die verbroken zijn. De matrix is verantwoordelijk voor het herstel van de bindingscapaciteit  1 keer trainen per week is geen training = FOUT! Overtraining: Anabolisme: heeft te maken met herstel Als je met overtraining bezig bent, ben je je lichaam aan het verpesten. Je geeft je lichaam allemaal stressprikkels. Functionele overbelasting: Positieve, supercompensatie Non-functionele overbelasting: Negatieve gevolgen voor symptomen en verlies van trainingstijd Overtraining syndrome: Negatieve gevolgen, mogelijk einde van carrière voor de sporter. Symptomen Parasympatisch o Vermoeidheid, depressie, bradycardie, verlies van motivatie  Sympathisch Slapeloosheid, prikkelbaarheid, agitatie, tachycardie, hoge bloeddruk, rusteloosheid En ook Anorexia, gewichtsverlies, gebrek aan mentale concentratie, zware pijnlijke stijve spieren, angst, onbewaakt ontwaken Pathofysiologie Hypotheses: Verminderd glycogeen Verhoogde tryptofaan (centrale vermoeidheid) Verminderde glutamine Overmatige oxidatieve stress (spierbeschadiging en vermoeidheid) Autonoom zenuwstelsel Ontregeling van de hypothalamus Cytokines en ontstekingen Diagnose overtraining is lastig te stellen: Sporter wordt prikkelbaar, vermoeid, vatbaar voor verkoudheid en ziekte Prestatie gaat achteruit ondanks lange herstelperiode Gebrek aan tekenen of symptomen van andere mogelijke oorzaken o Schildklieraandoening, bijnierziekte, infectie, diabetes.... Kijk naar signalen: o Inadequate hersteltijd o Eentonigheid van trainen o Veel wedstrijd pieken o Slaap kwaliteit/ritme wordt minder o Zijn er live events? o Hoe is het met de belastbaarheid, ziektes en medicaties? o Tijdens warme periodes intensief getraind? <14-21 dagen rust = NFO non functional overreaching (tussen training en overtraining) Meer dan 14-21 dagen rust = OTS overtraining Je kunt periodisering toepassen wanneer er overbelasting is. Ook tapering is belangrijk voor de wedstrijd. Behandeling: Rust Gradueel opnieuw beginnen met oefeningen (5-10 minuten tot 1 uur per dag) Message aan de patiënt Kijk naar tekenen Onvoldoende hersteltijd Eentonigheid van training Overmatig aantal wedstrijden. Aan het einde van het seizoen wordt de prestatie minder  Slaapstoornissen. Slaapritme wordt minder. Zonder slaap geen parasympatisch systeem  Stressoren inclusief persoonlijk leven. Life-events. Vorige ziekte. Heeft hij/zij ziektes gehad, wordt er medicatie gebruikt etc? Aflevering met warmloperschade Periodisering van de training. Schema’s maken Tapering voor competitie. Goede methodiek om ook rust te pakken. Relatieve rust Pas het trainingsvolume en de intensiteit aan op de basis van prestaties en gemoedstoestand Zorg voor voldoende calorieën voor trainingsbelasting, hydratatie, CHO Zorg voor voldoende slaap Rustperiode van meer dan zes uur tussen de oefenaanvallen Onthouding van training na infectie. Herstellen en niet zwaar belasten  Gebruik Profile van Mood States Sportpsychologie Definitie Definitie van sportpsychologie: - De wetenschap die gedachtes, gevoelens en gedrag van mensen in sportsituaties bestudeert. De international Society of Sportpsychology (ISSP) is de wereldwijde vereniging van sportspsychologen, die in 1965 werd opgericht. 1969 was het oprichtersjaar van de Europese federatie van sportpsychologen, genaamde FEPSAC, en de Vereniging voor sportpsychologie in Nederland (VSPN) bestaat sinds 1989. Mentale training Mentale training: - Het systematisch aanleren van mentale vaardigheden teneinde sportprestaties te verbeteren. Mentale (basis)vaardigheden: - Visualisatie - Doelen stellen Aandacht/ concentratie Spanningsregulatie Gedachtecontrole Bij het sporten train je op fysiek, techniek, tactiek. Maar daarnaast moet je eigenlijk ook mentaal trainen. Veel gehoorde hulpvragen in de praktijk sportpsycholoog: Omgaan met spanning en/of druk Omgaan met fouten/tegenslagen Presteren op het juiste moment Beter leren focussen - Etc. Prestaties Fysiek: kracht, snelheid, uithoudingsvermogen, lenigheid en coördinatie Techniek: bv. (bal)vaardigheden) Tactiek: bv. rekening houden met tegenstander / omstandigheden - Mentaal Prestatieprofiel Visualisatie Visualisatie: ervaren en theorie Visualisatie: “Het gebruikmaken van alle zintuigen om een ervaring in de geest te (her)creëren” (Murphy & Jowdy, 1992). Zien, horen, ruiken, voelen, emotie = ervaren. Gaat om de totale ervaring, niet alleen de visie. Het is de meest gebruikte en meest onderzochte mentale vaardigheid. Het gaat om een mentale techniek die ervoor zorgt dat de menselijke geest reageert zoals deze gewend is. Door middel van verbeelding kan een sportbeweging getraind worden zonder dat deze daadwerkelijk uitgevoerd wordt. Verbeelding is een toevoeging aan, en geen vervanging van, fysieke training. Bij teamsporten is het van essentieel belang dat er effectief wordt samengewerkt om sportprestaties te leveren. Voor elke coach of begeleider is het een uitdaging om verschillende individuen optimaal samen te laten werken. Kernbegrippen: Polysensorisch o Zien, horen, ruiken, voelen, emotie Helderheid (levendigheid) Perspectief o Vanuit eigen ogen of vanaf “boven” Controle Bijv. een huis groter of kleiner maken bij een visualisatie Visualisatie helpt echt! Bij veel verschillende sporten is dat onderzocht (basketbal, volleybal, schietsport, tennis, golf, football, kunstschaatsen, zwemmen, darten, skiën, karate, duiken, trampoline springen, hardlopen, dansen, klimmen, hockey en gymnastiek) Werking van visualisatie: Bioinformational theory (Lang, 1977, 1979) o “Een mentaal beeld is een georganiseerde set van proposities, of kenmerken, opgeslagen in het langetermijngeheugen van de hersenen” “Bij gebruik van beelden worden stimuluskarakteristieken en reactiekenmerken geactiveerd”. Respons en stimuli worden geactiveerd. Als je een situatie inbeeldt, volgt automatisch de respons van het lichaam hierop. Omgevingsfactoren blijven hetzelfde, maar door een nieuwe respons te visualiseren kun je bijvoorbeeld de volgende keer wel onder druk serveren bij volleybal. Voorbeeld: visualiseren van een opslag op matchpoint. Stimulus karakteristieken: gevoel van de bal, geluid van publiek etc. Response karakteristieken: verhoogde spierspanning, zweten, etc. Dus: de response karakteristieken worden geactiveerd zodat ze kunnen worden aangepast, verbeterd of versterkt. Functional equivalance explanation (Holmes & Collins, 2001) o Bij visualiseren van beweging wordt dat deel in hersenen actief. “Beeldvorming zorgt ervoor dat de hersenen hetzelfde gebieden en processen activeren als wanneer de beweging die wordt afgebeeld daadwerkelijk wordt uitgevoerd.” Mental readiness explanation o Geen theorie, maar een intuïtieve verklaring o Optimaliseren van arousal, aandacht en zelfvertrouwen Voorbeeld van bioinformational theory: Visualiseer een opslag op matchpoint: Stimulus characteristics: gevoel van de bal, geluid van publiek, etc. Response characteristics: verhoogde spierspanning, zweten, etc. Dus: de response characteristics moeten worden geactiveerd, zodat ze kunnen worden aangepast, verbeterd of versterkt. Taak-afhankelijk: Closed skill: geen anticipatie. Bijvoorbeeld bij de service van tennis Open skill: vooral improvisatie, afhankelijk van de voorgaande handelingen. Vaardigheid waar je moet anticiperen op een dynamische omgeving. Return bij tennis bijvoorbeeld. - Visualiseren is krachtiger bij gesloten vaardigheden, meer effect. Visualisatie is uitgevoerd bij voetballers en het resultaat is dat er een significant hoger percentage goede passes na een visualisatie training. Visualisatie kan ook negatief werken: Als je je richt op verkeerde beelden en/of op het verkeerde moment Gebruik het dus systematisch en op de goede manier Voorwaarden waar een visualisatieoefening aan moet voldoen om effectief te zijn: (H13 Weinberg & Gould). Bij het gebruik van visualisatie, zoveel mogelijk zintuigen gebruiken en de emotionele gevoelens creëren of associëren die horen bij de taak of vaardigheid die je probeert uit te voeren. De beelden die je inbeeldt moeten zo gedetailleerd en levendig mogelijk zijn. Je moet de beelden manipuleren, zodat de beelden doen wat jij wilt dat ze doen. Teamdynamica Groep: twee of meer mensen die interactie met elkaar hebben en elkaar beïnvloeden Teams: Collectief gevoel van identiteit (‘wij-gevoel’) Gemeenschappelijk doel en lot Gestructureerde communicate Gemeenschappelijke perceptie van groepsstructuur Afhankelijkheid van elkaar Wederzijdse interpersoonlijke aantrekkingskracht Zien zichzelf ook als een groep In groepen zijn mensen geneigd om minder dan 100% hun best te doen (het verschijnsel social loafing) Fases van Tuckman: Forming Storming Norming Performing Forming: Oriëntatie fase Kennismaken Taak van de groep exploreren Elkaars vaardigheden ontdekken Storming: Onderlinge spanning en conflicten nemen toe Weerstand tegen de leider ontstaat Twijfels over de werkwijze Macht en autoriteit Norming: Rollen en normen worden duidelijk Zowel m.b.t. de taak als sociaal Samenwerking, cohesie en consensus over de werkwijze Performing: Onderlinge relaties zijn gestabiliseerd De groep steekt zijn energie in de taak Elk teamlid heeft zijn rol geaccepteerd Optimaal presteren Belangrijk: Terugval naar de vorige fase is mogelijk Om in de performing fase te komen moeten eerst de forming, storming en norming fase worden doorlopen! Teamprestaties: Model van Steiner (H7 van Weinberg & Gould) – relatie tussen individuele kwaliteiten van teamleden en de interactie tussen teamleden. Actual productivity = Potential productivity = verwijst naar de mogelijke beste prestaties van een team, gegeven het vermogen, de kennis en de vaardigheden van elke speler, evenals de eisen van de taak Process losses = Motivation losses = verschijnt wanneer teamspelers niet 100% inzetten, dat andere spelers het wel kunnen oplossen. Coordination losses = als er geen goede timing is tussen teamgenoten en ineffectieve methodes worden gebruikt. Je gaat niet voor een bal, omdat je denkt dat de ander de bal wel pakt. Steiner’s Model of Actual Productivity: Teamprestatie = Potentiële teamprestaties – procesverliezen Potentiële teamprestaties: Kennis Talent Vaardigheden Materiaal Trainingsintensiteit Voorzieningen - Etc. Procesverliezen: Communicatie Coördinatie Interactie - Etc. Motivatie Motivatie  “de richting en intensiteit van iemands inzet” (Sage, 1977) Richting  in hoeverre zoekt iemand situaties uit/ benadert hij situaties? Intensiteit  in welke mate zet iemand zich in een situatie? Richting en intensiteit hangen samen! Typen motivatie: Intrinsiek: Plezier in het uitvoeren van de sport, innerlijk streven om competent te zijn, etc. Kennis o Leren/uitproberen/ontdekken van iets nieuws Volbrengen (‘accomplishment’) o Volbrengen van moeilijke taken Stimulering o Positieve gevoelens van plezier ervaren Extrinsiek: Externe beloning voor het gedrag, bijv. geld, roem, waardering, etc. Integrated regulation o Aan de uitkomst van de activiteit wordt waarde gehecht (bijv. marathon uitlopen) Identified regulation o Iets doen vanwege een einddoel (bijv. krachttraining voor een voetballer) Introjected regulation o Het gevoel ‘het te moeten doen’ External regulation o Externe beloning, bijv. geld A-motivatie  geen intrinsieke of extrinsieke motivatie aanwezig Typen intrinsieke en extrinsieke motivatie Een continuüm: motivatie van autonomie / vrije wil Er is een drempel in het deel van extrinsieke motivatie. Het is een soort anatomiedrempel. Deze is heel belangrijk. Daar wordt onderscheid gemaakt tussen wat je echt wilt en wat je moet (meer links) (I want en I should). Doelen stellen Mentale vaardigheid doelen stellen (H15 Weinberg & Gould). Beschrijf het werkingsmechanisme van deze mentale vaardigheid, waar moeten adequate doelstellingen aan voldoen? Maak specifieke doelen Maak moeilijke, maar realistische doelen Maak lange- en kortetermijn doelen Maak prestatie en proces doelen Maak training en competitie doelen Record doelen Ontwikkel strategieen om je doel te bereiken Kijk naar persoonlijkheid en de motivatie Doelstellingen van een individu bevorderen 10. Doelondersteuning bieden 11. Geef evaluatie en feedback over de doelen. Dominante doeloriëntatie 84% van de psychologiestudenten heeft een dominante doeloriënatie (Van Yperen, 2006) Praktische implicaties Wanneer gemotiveerd? Hoe stel je doelen? (Faal)angst? Controle? Progressie? Etc. Rol van de fysiotherapeut, onder andere: Klimaat creëren Feedback geven Typen doelen: Resultaatdoelen: vergelijking met anderen Prestatiedoelen: vergelijking met jezelf Procesdoel: hoe de doelen te bereiken Doelen stellen en mentale training: Zelfvertrouwen Spanning Motivatie Aandacht / concentratie Theoretische verklaring: Mechanistic theory (Locke & Latham, 2002) Inspanning Leren van nieuwe strategieën Toenemende presistentie Gerichte aandacht Mentale vaardigheid: doelen stellen Doelen stellen is een continu proces! Het is belangrijk voortdurend veel tijd te investeren in het evalueren en eventueel bijstellen van je doelen. Doelen stellen in de fysiotherapie: Verwachtingen Inzet patiënt vergroten - Zelfinzicht patiënt vergroten Etc. Mentale vaardigheid: Gedachtecontrole 4G-schema: Gebeurtenis  feit in ik-vorm Gedachte  weet alleen de persoon zelf Gevoel  is in iemands hoofd Gedrag  kun je zien Voorbeeld: negatief positief Gebeurtenis ik put ik put Gedachte als ik mis, kan ik me niet vertonen al miljoen keer gedaan Gevoel faalangst, schaamte, stress zelfvertrouwen, ontspannen Gedrag zweten, trillen, hf omhoog, grovere be. vloeiende beweging 4G-schema kun je ombuigen van negatief naar positief. Gedachten  Nieuwe gedachten  Nieuwe gevoelens  Nieuw gedrag De gebeurtenis kun je niet veranderen maar de gedachte wel = gedachte controle (self-talk). Gevoel en gedachte weet alleen de persoon zelf, kun je alleen maar uitvragen. Gebeurtenis is zo kort en bondig mogelijk. Gebeurtenis heeft geen enkele lading, dat zie je pas terug bij gedachte en gevoel. Je kunt de gebeurtenis niet veranderen, maar de gedachte over de gebeurtenis wel. Attributietheorie van Weiner Herkennen in casussen op de toets. Prestaties evalueren Oorzaak/succes en falen Intern stabiel: ik ben er goed in Intern instabiel: hard gewerkt. Kan fluctueren, net als kans/geluk Extern: oorzaak altijd extern, gaat dan niet zorgen voor ontwikkeling van eigen vaardigheden Het gaat er niet om waar het nou precies ligt, maar wat voor gevoel iemand daarbij heeft. Zelfvertrouwen Zelfvertrouwen: “Een van de meest consistente bevindingen in sportpsychologische literatuur is dat er een directe link bestaat tussen zelfvertrouwen en succes”. (Zinsser, Bunker & Williams, 2010) Definitie zelfvertrouwen (H14 Weinberg & Gould) Als de overtuiging dat je met succes een gewenst gedrag kunt uitvoeren. “Het geloof van een persoon dat hij succesvol het gewenste gedrag kan vertonen” (gedrag in sport = prestaties). Underconfident: vertrouwen is lager dan daadwerkelijke kwaliteiten Overconfident: vertrouwen is groter dan daadwerkelijke kwaliteiten Self-fulfilling prophecy: Als je verwacht dat iets gebeurt, vergroot dit de kans dat het daadwerkelijk gebeurt. o Psychologische barrières o Vicieuze cirkels Onrealistische gedachtes: Rampdenken: “Het is een ramp als ik verlies” Veralgemeniseringen: “De trainer stelt me nooit op” Onredelijke eis: “Ik mag geen fouten maken” Selectief waarnemen: “ze hadden alleen op mij kritiek” Anger management: Waarom worden mensen boos? Ongeduld: ‘het moet snel’ Onrecht: ‘het hoort zo te zijn’ Lage frustratiedrempel: ‘het moet makkelijk zijn’ Wraak: ‘ik pak je terug’ Oplossingen: Ongeduld: ‘soms duurt het even’ Onrecht: ‘soms gaat het anders’ Lage frustratiedrempel: ‘soms is het moeilijk’ Wraak: ‘ik vergeef je’ Aandacht en concentratie Afhankelijk van de taak die je hebt, dan worden de relevante van de irrelevante dingen onderscheiden. Definitie van concentratie: Focussen op de relevante dingen in de omgeving Focussen voor een langere tijd Bewust zijn van de situaties en fouten Als taak veranderd, ook focus veranderen Aandachtscirkels (Eberspacher, 1990) = de taak = directe afleidingen (weer, publiek) = vergelijking (is behoord te zijn), soort irritatie, blijven hangen in fouten = winnen/verliezen = gevolgen van winnen/verliezen6 = zinsvraag (wat doe ik hier?) Aandachtsstijlen van Nideffer: Buiten groot  Scannen (bijv. hele omgeving) Buiten klein  Inzoomen (bijv. bordwisser) Binnen groot  Analyseren (bijv. je totale gevoel in je lichaam) Binnen klein  Visualiseren (bijv. je knie) Er is geen beste aandachtstijl: je bent continu aan het switchen Druk  voorkeursstijl  en/of vernauwing aandacht Dus: train de aandachtstijlen Aandacht kun je richten op iets. Concentratie is de toestand waarin je al je aandacht op specifieke dingen hebt gericht. Pre-performance routines: Een effectieve preperformance-routine omvat bewegingen, gedachten en emoties voorafgaand aan de act, en soms zelfs tijdens de act, met de bedoeling om de voorbereidende staat en uitvoeringsmogelijkheden van de artiest te optimaliseren. (Kingston en Hardy). Reageren vanuit stilstaande posities (serve, vrije worp). Bij de routine niet alleen het gedrag, maar ook het gevoel, de gedachte en de emotie beschrijven. Zelfspraak. Het gaat niet alleen om het gedrag. Bedenk waar je je focus op gaat richten. Zowel fysieke als mentale routine Training belangrijk Per sporter verschillend Self-talk: “Je gaat jezelf praten als je een interne dialoog met jezelf voert” (Williams) Self-talk kan atleten helpen om hun aandacht te controleren Het adequaat (leren) richten van je aandacht en het switchen van aandachtstijl op het juiste moment is van cruciaal belang bij het leveren van sportprestaties. Aandachttraining helpt sporters beter te focussen. Het implementeren van (mentale) routines is een manier om jezelf te trainen om je aandacht adequaat te richten. Arousal en spanningsregulatie Waardoor merk je dat spanning toeneemt: Trillen, hartslag omhoog, plassen, niet uit woorden, onrustig, minder eetlust, slechter slapen, misselijk Drie categorieën: o Fysiek o Mentaal/gedachten o Gedrag Waarom is het zo belangrijk om te weten: het is belangrijk dat sporters doorhebben om er wat aan te kunnen doen. Arousal Begrip Arousal (H4 Weinberg & Gould): Is een combinatie van psychologische activiteit in een persoon en verwijst naar de intensiteitsdimensies van motivatie op een bepaald moment. Arousal is een mix van fysiologische en psychologische activatie met een gevarieerde intensiteit voor een continuüm. Alertheid, spanning. Definitie: arousal is a blend of psychological en physiological activation. Er gebeurt dus iets in het hoofd, maar ook fysiek. Het is een continuüm (kan van heel hoog, naar heel laag). Laagste nietpathologische toestand van arousal is slaap. Vuistregels: Meer grof-motorische vaardigheden  meer arousal Meer beslissingen maken (cognitief)  minder arousal Yerkes-Dodson law (1906)  the inverted U-hypothesis. Je hebt niet te veel en ook niet te weinig arousal nodig om goed te kunnen presteren. Wanneer de arousal medium is, dan is de performance het best. Je moet er goed tussenin zitten, niet te veel en niet te weinig arousal hebben = gezonde spanning Arousal en motor performance Er zijn individuele verschillen. Ook heeft de hoeveelheid angst invloed op de prestatie. Optimale prestatie verschilt dus per persoon. Individualized Zones of Optimal Functioning (Hanin, 1997) Er is niet 1 punt van optimaal arousal, maar een breder gebied (“bandwidth”) Arousal is niet hetzelfde als anxiety, nu wel als synoniem opvatten Arousal meten kan niet echt worden gedaan. Kan wel door middel van cortisolmetingen of hartslag. Er worden vaak vragenlijsten afgenomen, maar hierbij moet je nagaan of het wel klopt wat er wordt ingevuld. IZOF vs. Yerkes-Dodson - Twee belangrijke verschillen o Individuele verschillen o Er is niet 1 punt van optimale arousal, maar een breder gebied Catastrophe model van Hardy ‘Je zorgen maken’ bepaalt mede de prestaties  cognitieve anxiety Lage cognitieve arousal / angst  weinig zorgen maken Hoge cognitieve angst  veel zorgen maken. Geen geleidelijke afname van prestaties, gaat heel plotseling Ontspanning is erg belangrijk bij stress Mentale training: Stap 1: bewustwording van (optimale) spanningsniveau - Stap 2: Leren tijdig spanningsniveau te reguleren. Dit proces kost tijd en energie. Bij een laag arousal kun je: Sneller ademhaling Self-talk Oppeppende muziek Fysieke activiteit verhogen Etc. Bij een hoog arousal kun je: Rustige ademhaling Progressieve spierrelaxatie Autogene training Kalmerende muziek Biofeedback Self-talk - Etc. Psychosociale aspecten van sportblessures Zelfstudie: overtraindheid en burn-out Blessures worden met name veroorzaakt door fysieke factoren ,maar psychosociale factoren spelen een rol bij de oorzaak en de revalidatie van blessures Stress en injury model Uitkomstmaat is een blessure Veel factoren die van invloed zijn op de relatie Mediatoren Moderatoren: verandert een relatie Persoonlijkheidsfactoren Wordt gezien als iets stabiels. Stabiele kenmerken van personen die relatief onveranderbaar zijn. Wel een complexe relatie Locus of control: kun je invloed uitoefenen? Link tussen locus of control en blessures Optimisme Hardiness: mentale hardheid Self-esteem: niet hetzelfde als zelfvertrouwen. Het is meer het zelfbeeld Trait anxiety: meest gelinkt aan blessures. EBP. Kenmerk is dat iemand erg angstig is van zichzelf. Catastroferen / doemdenken Stressgeschiedenis Grote levensgebeurtenissen (life-events): relatie met blessures. Vooral de negatieve lifeevents hebben een invloed erop, de positieve life-events verschillen Dagelijkse beslommeringen (daily hassels) Eerdere blessures Coping Sociale steun Copingvaardigheden (bijv. focussen onder stress) De relatie tussen stress en blessures is complex. De grootste bronnen van stress zijn niet fysiek, maar psychologisch (angst voor nieuwe blessures, verloren dromen, etc.) en sociaal (gebrek aan aandacht, isolement etc.) Verklaringen (mediatoren) Aandachtverstoringen. Stress leidt de aandacht van sporters af. Verhoogde spierspanning. Stress zorgt daarvoor  minder coördinatie, vermoeidheid, minder flexibiliteit Fasen van rouwverwerking / emotionele reactie Ontkenning Boosheid / angst Onderhandelen Depressie  soms beter vertalen naar somberheid Acceptatie Geen typisch patroon te vinden bij geblesseerde sporters Overige reacties op blessures Verlies van identiteit  in doe aan sport / ik ben sporter Angst Minder zelfvertrouwen Mindere prestaties Video Sven Kramer Identiteit (stel je kun niet meer schaatsen) Acceptatie, depressie, angst, onderhandelen Self-esteem Sociale steun Locus of control (beter op lichaam passen) EBP Onderzoeksresultaten artikelen kennen Evans en Hardy, 2002: Doelen stellen tijdens revalidatie leidt tot meer zelfvertrouwen en betrokkenheid bij het revalidatietraject. Ievleva en Orlick, 1991: Sporters die meer werkten met doelen stellen, visualisatie en postieve zelfspraak, herstelden sneller Johnson, 2000: Positiever gevoel (mood state) na psychologische interventies Cupal en Brewer, 2001: Relaxatie- en visualisatietraining tijdens revalidatie na ACLreconstructie leidt tot minder pijn en angst voor nieuwe blessures en meer kracht in de knie Maddison, 2011: Guided imagery interventie na ACL-reconstructie heeft significant positief effect op knee laxity en levels van noradrenaline en dopamine Clark, 2014: Het gebruikmaken van visualisatie verminderd krachtsverlies tijdens periodes van immobilisatie Visualisatie  verminderd krachtsverlies bij immobilisatie Samenvatting Hoewel blessures met name worden veroorzaakt door fysieke factoren, spelen psychosociale factoren ook een rol Mentale training kan een sporter helpen om blessures te voorkomen en sneller te herstellen Overtraining Een syndroom dat ontstaat wanneer overmatige, meestal fysieke, overbelasting van een atleet optreed zonder voldoende rust Overtraining versus burnout Twee belangrijke verschillen o Burn-out kan van niet-trainingsgerelateerde factoren komen (bijv. thuisituatie, relatie met coach, etc.) Bij burn-out neemt de drang om te trainen af Gemeenschappelijke symptomen o Mood changes Slecht kunnen eten en/of slapen o Pijn in bewegingsapparaat Verhoogde angst o Verminderde concentratie o Verminderde sportprestaties o Etc. Overtraining en mood states Profile of mood states (POMS) IJsberg profile o Grootste verandering in mood states worden gevonden in zware trainingsperiodes o Overtraindheid  omgekeerde ijsberg Presteren en falen onder druk Performance pressure Van het verlangen om zo goed mogelijk te presteren in situaties met een hoge mate van persoonlijk ervaren belang wordt aangenomen dat het druk creëert. (Baumeister, 1984) Choking under pressure Het fenomeen dat beschrijft dat – hoewel druk vaak het gevolg is van aspiraties om zo goed mogelijk te presteren – in situaties met hoge druk niet-optimale uitvoering van vaardigheden vertoond. Choking wordt gedefinieerd als slechter presteren dan verwacht op basis van iemands niveau en wordt verondersteld voor te komen in vele verschillende domeinen waar een stimulans aanwezig is om optimaal te presteren (Beilock en Carr, 2001). IS NIET: Reguliere fluctuaties in prestaties ‘Uit vorm’ zijn in situaties zonder druk Djokovic: Druk wordt gezien als iets goeds, dat is wat de sport interessant maakt. Mechanismes achter choking Drive theorieën (arousal), o.a.: o Yerkes-Dodson Wet o Social facilitation - Aandachtstheorieën: o Distraction theory o Explicit monitoring Yerkes-Dodson Wet Legt niet uit waarom prestatieverminderingen optreden, maar legt wel het verband uit Social facilitation Uitgangspunt: hoe hoger de drive hoe hoger de kans dat iemand zijn dominate respons laat zien (Zajonc’s, 1965) o Beginners slechter onder druk? o Topsporters altijd goed onder druk? Aandachtstheorieën: Deze theorieën beschrijven het cognitieve proces met betrekking tot choking Oftewel: hoe zorgen veranderingen in druk voor veranderingen in aandachts- en geheugenprocessen die normaliter prestaties ondersteunen Distraction theories Druk  Afleidende omgeving  Werkgeheugen overbelast  Prestatievermindering Aandachtsverschuiving van relevante naar irrelevante prikkels. Bijvoorbeeld tentamen  prikkels  werkgeheugen overbelast omdat het een cognitief iets is. Met sport is het vaak geautomatiseerd. Maar, hoe zit het dan met choken bij taken die het werkgeheugen nauwelijks belasten, zoals het uitvoeren van geautomatiseerde bewegingen? Explicit monitoring theory Druk  Zelfbewustzijn  Aandacht intern gericht  Automatische processen worden (weer) bewust Tentamentraining Petra is een fanatieke tennisster op amateurniveau. Omdat haar service haar zwakke punt is, heeft ze op advies van haar coach veel op haar service getraind. Op trainingen is er duidelijk progressie te zien. Toch lukt het haar niet om ook in belangrijke wedstrijden dit niveau te halen. Naar eigen zeggen legt ze zich teveel druk op in wedstrijden. Tijdens wedstrijden heeft ze vaak gedachtes als ‘deze wedstrijd moet ik winnen, ik mag absoluut niet verliezen’. Ze heeft contact opgenomen met een geaccrediteerd sportpsycholoog, omdat ze denkt dat het probleem ‘iets mentaals’ is. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Vraag 1: Volgens de explicit monitoring theory presteert Petra ondermaats, doordat: ze wordt afgeleid door stimuli uit haar omgeving ze geautomatiseerde bewegingen bewust aanstuurt ze bang is een negatieve beoordeling te krijgen van mensen uit haar omgeving Vraag 2: Volgens het model van Eberspacher, zit Petra tijdens de wedstrijd in: Cirkel 3 Cirkel 4 Cirkel 5 Powered by TCPDF (www.tcpdf.org)

Use Quizgecko on...
Browser
Browser