Samenvatting OIMA Tentamen (1) PDF
Document Details
Uploaded by TolerableWilliamsite2271
Tags
Summary
This document summarizes the topics covered in a research and intervention methodology course. It includes key concepts such as observation, hypothesis, experiment, and conclusion. It also details different types of knowledge acquisition strategies, such as induction and deduction, alongside the verification and falsification processes. The text also explores the differences between empirical and non-empirical knowledge.
Full Transcript
Samenvatting: Onderzoeks- en interventiemethodologie A College 1 ========= **Observatie**: je neemt dingen waar\ **Vraag**: onderzoeksvraag is altijd een kennisvraag, waarmee je een onderzoek of probleem kunt teckelen.\ **Hypothese**: voorlopig theoretisch antwoord op een onderzoeksvraag. Een voor...
Samenvatting: Onderzoeks- en interventiemethodologie A College 1 ========= **Observatie**: je neemt dingen waar\ **Vraag**: onderzoeksvraag is altijd een kennisvraag, waarmee je een onderzoek of probleem kunt teckelen.\ **Hypothese**: voorlopig theoretisch antwoord op een onderzoeksvraag. Een voorlopige veronderstelling die uit de theorie is afgeleid en die men door wetenschappelijk onderzoek tracht (probeert) te toetsen. Je hebt een meting gehad, vervolgens empirisch gaan waarnemen en daarna ondervinden of dit klopt.\ **Experiment**: serveys, kwalitatieve onderzoeken, interview. Empirisch onderzoek doen. **Conclusie**: geef in een kort antwoord de conclusie op je onderzoeksvraag.\ **Resultaat**: je geeft in een antwoord wat het resultaat is op je onderzoeksvraag. **Een model**: een vergemakkelijk beeld van de werkelijkheid.\ **Methodologie**: de theorie achter waarom iets werkt, bepaald waarom iets zo is. Het redeneren op een goede manier. Een deel hiervan gaat over het op een gestructureerde manier je onderzoek volgen. Je bouwt een gereedschapskist aan informatie en technieken op. De instrumenten die je nodig hebt voor je onderzoek.\ **Wetenschappelijk**: met theorie, concept\ **Praktijkgericht**: toepassing\ **Wetenschappelijke ondersteuning** (wetenschappelijk bewijs): met ideeën en bewijs verklaar je informatie.\ **Theorie**: stelsel van beweringen die van een hypothese afgeleid kunnen worden.\ **Empirie**= kennis door ondervinding verkregen. Door ervaring krijg je kennis. **Casus: groupthink**\ Het gaat hierbij mis in de besluitvormingsprocessen. Individueel zijn mensen hartstikke slim, maar in een groep maken ze vaak verkeerde besluiten. Het gaat om de inrichting van het proces. Binnen een groep is het streven naar een unaniem besluit, waardoor bespreking van alternatieven in de weg staat.\ **Cuba crisis:** verkeerd besluit. Mensen durfden niet kritisch te zijn, omdat de baas (Kennedy) erbij was. Bij de Cuba crisis was Kennedy er niet altijd bij, waardoor het risico op groupthink kleiner was. Dit kwam omdat mensen meer durfden te zeggen. **Theorie achter theorie\ **[Drie strategieën van kennisverwerving:] - **Inductie**\ Ik als onderzoeker ga waarnemen in de empirie en allemaal individuele observaties doen, en in verloop van tijd kijken of ik een patroon kan vinden. - **Deductie**\ Van tevoren al een idee hebben hoe het patroon in elkaar zit, daaruit verwachtingen bekijken. En dan in de empirie kijken of deze kloppen. - **Abductie**\ Een combinatie van beiden. Een bepaalde trend zien in het ziekteverzuim in de zorg. Er wordt een model gemaakt of je het waargenomen patroon kunt reproduceren. Als dit lukt, dan heb je de factoren gevonden om de observatie te verklaren. Abductie is vaak gebaseerd op onvolledige informatie. Er zijn andere mogelijkheden voor een antwoord, maar de meest voor de hand liggende verklaring wordt gebruikt.\ Zoals: Stel je ziet een natte straat. Bij abductie zou je kunnen concluderen dat het waarschijnlijk heeft geregend. Maar er zijn nog andere mogelijkheden. [Twee strategieën voor rechtvaardiging:] - **Verificatie**\ In de empirie gaan waarnemen of je idee in werkelijkheid klopt. - **Falsificatie**\ In de empirie gaan waarnemen of je idee in werkelijkheid niet klopt. **Empirische waarneming=** waarnemingen die we zelf doen. Een waarneming op zichzelf is een tricky manier.\ Het hangt er vanaf waar je staat, wat je waarneemt. **Objectief algemeen geldige maatstaven:** gebaseerd op feiten.\ **Intersubjectieve discipline afhankelijke maatstaven:** waar we over het algemeen allemaal over eens zijn. Wie bepaalt dat dan? Dat doet de wetenschap zelf.\ **Peer review proces:** de wetenschap zelf bepaald of iets wel of niet goed is.\ **Methodologisch vraagstuk**: een vraagstuk dat je opzet door middel van procedures en werkwijzen, die gebruikt worden om kennis te verwerven (verkrijgen) en om de wetenschap vooruit te helpen. [Hoe komen we tot wetenschappelijke kennis?] - Logisch Positivisme\ Waarnemingen zijn in feite de basis van onze kennis. Horen, ruiken, zien.\ [Kennisverwerving:] inductie, vanuit observaties naar regelmatigheden.\ [Toetsing d.m.v. verificatie:] continue ondersteuning zoeken.\ - logisch positivisten trekken de wereld rond en gaan de witte zwanen zoeken. - Kritisch Rationalisme\ Niemand kan objectief de werkelijkheid waarnemen. Je hebt altijd wel een idee over hoe iets in elkaar zit. Je moet daarom vooraf eerst theorie doornemen (theoretische veronderstelling als basis).\ - Hopper zegt: ik kan honderdduizend witte zwanen dat is voor mij nog steeds geen zekerheid dat alle zwanen wit zijn. En ik weet gewoon dat ik niet alle zwanen kan waarnemen. Zwarte zwanen zoeken, dan weet ik in ieder geval dat de algemene uitspraak (dat alle zwanen wit zijn) niet meer geldt.\ [Kennisverwerving:] deductie, afleiden en toetsen van hypothesen.\ [Toetsing d.m.v. falsificatie] De logisch positivisten en de kritisch rationalisten waren op zoek naar:\ **Demarcatiecriterium**= je zoekt de grens tussen wat wetenschappelijke kennis is en niet.\ - **metafysische kennis:** kennis die super interessant kan zijn, maar niet-empirisch kunnen waarnemen. Opperwezen bijvoorbeeld: is interessant maar kan niet onderzocht worden, want bestaat niet. **5 kernconcepten** ***[Model]***\ **Impliciet**= niet direct kunt waarnemen, opvattingen/ ideeën van mensen.\ - Objectief model, je kunt er wel vraaglijsten over stellen, maar het zal niet direct waarneembaar zijn.\ **Expliciet:**\ 1) **fysiek**: herindeling van spoorweg bij Nijmegen, fysieke modellen over hoe het er in het echt uitziet.\ 2) **conceptueel**: concepten worden aan elkaar gelinkt. Theorie die mogelijk wordt verklaard over hoe een concept eruit gaat zien. Bv: hoe sterk een groep met elkaar verbonden is (**groepscohesie**).\ Hoe sterker de groep verbonden is des te groter is het streven naar een unanieme beslissing minder alternatieven worden besproken, want die staan eigenlijk in de weg of zitten niet in het denkkader van mensen de kwaliteit van besluit gaat achteruit.\ - Het feit dat er maar éénrichtingspijl is, gaat deze theorie ervan uit dat dit een causaal model is en causale effecten heeft.\ [Oorzaak groupthink:] een hechte groep (cohesie)\ Naarmate de groepscohesie groter is, nemen groepen slechtere besluiten (want de kwaliteit van het besluit zal niet hoog zijn). **Norm**: waarde waarvan we vinden waar we ons aan moeten houden/ wat we belangrijk vinden. Als we hierbij de grens overgaan, zit er een sanctie aan vast. In het Burgerlijk Wetboek zitten normatieve waardes in beschreven.\ **Empirische waarde**: wet die altijd op gaat. Deterministische wet. Hoog drukgebied gaat altijd richting een laag drukgebied. Dit kun je waarnemen. Volgens de sociale wetenschappen hebben we deze wetten niet. Dit moet kloppen (dat Socrates een mens is en alle mensen zijn onsterfelijk, dus Socrates is ook onsterfelijk) (ook de beredenering van de groepscohesie), anders gaat de beredenering fout. Het gaat vaak om logisch nadenken. **Typen begrippen** - **Individueel**: er is er maar één van, object, persoon\ ABN Amro bank, Down the Rabit Hole, Albert Heijn - **Universeel**: een hele groep van, maar kan een andere soort van zijn.\ Banken, muziekfestivals, supermarkt - **Empirisch**: je kan het waarnemen, het is aan te tonen, tastbaar.\ Mag ook met een test, zoals een IQ-test. Ook: Vinylplaat, appel - **Niet-empirisch**: niet waarneembaar, het is niet aan te tonen, abstracter\ Geluidsgolf, lucht **Typen uitspraken\ Analytisch:** niet-empirisch vastgesteld, dus niet vast te stellen\ 'Een gitarist is een muzikant'\ **Synthetisch**: wel vast te stellen\ 'Een muzikant maakt muziek' **Feitelijk**: feitelijk vaststellen, het ziet er daadwerkelijk zo uit\ 'VVD-leden lopen niet allemaal achter Jesse Geuls aan'\ **Opinie**: mening, opvatting\ 'Het lage vertrouwen van de burgers in de overheid is zorgelijk'\ - Ik vind... = altijd een opinie\ **Normatief**: er zit een wens achter, je vindt dat iets moet\ 'De cultuursector moet meer bijdragen aan de klimaatdoelen'\ - zou moeten/ moeten **Singulier**: één aspect\ 'Het basisonderwijs in Nederland heeft een tekort aan leraren'\ **Particulier**: over een klein gedeelte/groep\ 'Het aantal bezoekers van sommige concertzalen is het afgelopen jaar gedaald'\ **Universeel**: het maakt niet uit over welk iets (bv welke concertzaal) je het hebt\ 'Het aantal bezoekers in concertzalen is het afgelopen jaar gedaald' **Statisch**: gaat over dit moment\ 'Het basisonderwijs in Nederland heeft een lerarentekort'\ **Dynamisch**: over een tijdsperiode\ 'Het lerarentekort is de afgelopen 10 jaar gestegen' **Beschrijvend**: aangeeft hoe iets eruit ziet\ 'Het basisonderwijs in Nederland heeft een lerarentekort'\ **Verklarend**: waarom gebeurt iets zoals het gebeurt\ 'Er is een tekort aan leraren in het basisonderwijs in Nederland door de hoge werkdruk en de beperkte loopbaan mogelijkheden in die sector'\ - er worden oorzaken genoemd, - door, omdat\ **Prescriptief**: als je de oorzaken al weet en de situatie wil veranderen\ 'Als je het lerarentekort in het basisonderwijs wil verkleinen, dan moet de werkdruk worden verlaagd en de loopbaan mogelijkheden worden uitgebreid.\ - je moet de factoren/ oorzaken weten, anders weet je niet wat er veranderd moet worden. **Twee verklaringsmodellen\ D-N: Deductief nomologische model:** algemeen naar specifiek doorredeneren. Er wordt eerst een **algemene regel** neergezet. Dan wordt er ingezoomd op een bepaald onderdeel van een bedrijf en hier wordt een **kenmerk vastgesteld** dat te maken heeft met deze algemene regel. Tot slot wordt op basis van dit kenmerk en de algemene regel een **conclusie** getrokken over dit specifieke onderdeel van het bedrijf.\ **I-S: Inductief statistische model:** waarschijnlijkheden, je noemt er een getal bij (statistische component, een empirisch waargenomen getal, altijd met een foutmarge/betrouwbaarheidsinterval). **Sociaal wetenschappelijk onderzoek\ Universele wet**: water gaat koken bij 100 graden.\ In natuurwetenschappen kun je een onderzoek opzetten en alle variabelen en alle elementen die mogelijk verstoren uitzetten in goed **experimenteel design**.\ In de Sociale wetenschappen zitten er allerlei (menselijke) elementen in. Je kunt psychologisch experimenteel onderzoek doen waarin je zo goed mogelijk alle mogelijke dingen probeert uit te schakelen, maar er zit altijd een menselijke component in: mensen kijken anders naar dingen, mensen veranderen dingen, mensen verschillen in opinies.\ We kunnen nadenken over de situatie waarin we ons bevinden:\ de werkelijkheid om ons heen: we kunnen daar iets over vinden.\ onze rol in die werkelijkheid: hoe je jezelf in de samenleving ziet. Je denkt over een bepaalde manier na over je eigen rol in de samenleving. Je ziet jezelf arm of rijk bv.\ De meeste mensen nemen het leven als: '**taken for granted'** =automatisme. Je veronderstelt bv het duwen van een deur dat je duwt en niet trekt. Je gaat er pas over na denken als de situatie wordt verstoord. ![](media/image2.jpeg)1. Mensen verschillen in waarneming en interpretatie\ Je waarneming is afhankelijk van de plek waar jij staat. Voorbeeld rotonde, Ames Window. Mensen verschillen door socialisatie. Kennis is sociaal gedeelde kennis.\ De kennis die je nu opdoet is vrij beperkt, maar je hebt al veel achtergrondkennis uit alle deelsituaties waar je je in bevonden hebt. Kennis wordt continue doorgegeven uit eerdere generaties (**stock of knowledge**). 2\. Mensen gebruiken taal: woorden en dingen\ Via taal kunnen we allerlei dingen 'objectiveren': communiceren over dingen die niet direct met het 'hier en nu' verbonden zijn.\ *Hoe verloopt de ticketverkoop van een concert? Het gebeurt nu niet, maar je kan het er wel overhebben.*\ Via taal kunnen we deze 'dingen' en hun betekenis meedelen, actualiseren of opslaan (stock of knowledge).\ [Hoe doet taal dit?]\ Taaluitingen staan in een context\ Een beledigende uitspraak wordt in een schouwburg misschien gezien als grap, maar in een wetszaal gezien als belediging.\ Taal reproduceert en produceert werkelijkheid (bijv. voor belangen, o.a. framing) 3\. Mensen bedenken oplossingen\ Mensen ontwikkelen hulpmiddelen om problemen op te lossen\ Materieel (werktuigen)\ Immaterieel (systemen, procedures, omgangsvormen)\ Nieuwe hulpmiddelen leidt tot aangepast/nieuw gedrag\ Gedrag van mensen verandert daarmee, het is geen constante situatie. Je gaat met de nieuwe situatie mee. Door telefoonverbod passen mensen hun gedrag aan. 4\. Mensen passen hun gedrag aan\ Doordat we het probleem of aanleiding aannemen, gaan we nieuwe waarnemingen doen. De manier hoe we de coronaperiode ervaarden, er kwamen telkens nieuwe informatie en wij pasten ons gelijk aan d.m.v. nieuw gedrag.\ De berg kennis die we hebben, breid zich snel uit. ### Vraag 9a De uitspraak is feitelijk, want de uitspraak is feitelijk vast te stellen. Of synthetisch De uitspraak is een opinie, want de uitspraak is een opvatting. Of normatief De uitspraak is analytisch, want de uitspraak is niet-empirisch vast te stellen. College 2 ========= **Onderzoeksstrategie**= set van samenhangende beslissingen over hoe je het onderzoek gaat uitoefenen. Het moet een coherent geheel zijn.\ **Beslissing**= welke steekproef ga ik trekken; hoeveel bedrijven/mensen heb ik bij mijn onderzoek nodig? Alle beslissingen hebben te maken met: validiteit en betrouwbaarheid.\ **Validiteit**: meet ik wat ik wil meten?\ **Betrouwbaar**: krijg ik bij herhaling van het onderzoek dezelfde resultaten?\ **Typen**= klassieke onderzoeksstrategieën: experiment, survey, casestudy. Heeft te maken met systeemdynamica en systeemstructuren. **Onderzoekscyclus**:\ Hoe ga ik mijn data verzamelen (empirisch gedeelte), overstap heet **operationalisatie**. Dan zitten we in de uitvoering van het onderzoek. Data geschikt gaan maken om het te analyseren, datapreperatie en construeren van de schalen: **overstapsfase**. Daarna data verzamelen om de analyse te maken en het beschrijven van de conclusie (**rapportage**).\ **Onderzoeksstrategie:** heeft te maken met alle facetten van deze onderzoekscyclus. **Typen onderzoek:**\ **Theoriegericht (fundamenteel) onderzoek:** de literatuur/theorie is je aanvliegroute om een onderzoek te starten. **Doel:** bijdrage aan nieuwe kennis leveren.\ - survey, experiment, casestudy\ **Vraag:** welke kennis heb ik nodig om op een antwoord te krijgen op mijn onderzoek?\ **Praktijkgericht onderzoek:** de aanleiding zit hem bij een organisatie of bij een maatschappelijke probleem. De aanvliegroute is een probleem in een reële situatie.\ **Interventiecyclus**: cyclus waar in een fase het probleem zich bevindt, en daarin de oorzaken of gevolgen of oplossingen onderzoeken **Doel:** bijdragen aan het veranderen van praktijksituatie.\ **Vraag:** welke kennis heb ik nodig om op een antwoord te krijgen op mijn onderzoek?\ - Systeem Dynamica\ - Group Model Building (GMP) **[Beschrijvend]\ **Je bent geïnteresseerd in een of meerdere aspecten die je wil beschrijven.**\ Statische vraag:** op één moment in de tijd. Er is geen tijdspad (over de tijd).\ - Wat is het percentage Nederlands wat vertrouwen heeft in de landelijke politie op dit moment?\ **Dynamisch vraag:** over een bepaalde periode.\ - In hoeverre is het percentage Nederlands dat parttime werkt de afgelopen 25 jaar veranderd? **[Verklarend\ ]**Er zit oorzaak en gevolg in de vraag. Welke factoren bepalen deze verschillen.\ **Statische vraag\ **- Welke factoren bepalen de verschillen in de mate waarin Nederlands vertrouwen hebben in landelijke politie?\ **Dynamische vraag:** je gaat naar de factoren kijken die je verandering van het percentage kan verklaren.\ - In hoeverre zijn de factoren die het percentage Nederlands dat parttime werkt, de afgelopen 25 jaar veranderd? **[Toetsend\ ]**Er zit een verwachting in je vraag. Toetsende vragen zie je niet veel.**[\ ]Statische vraag:**\ - Is het percentage Nederlands dat veel vertrouwen heeft in landelijke politici onder ouderen groter dan onder jongeren?\ Er zit al een idee onder dat het politiek vertrouwen bij de ene groep hoger of lager is dan bij de andere groep, stiekem zit er al een kleine hypothese in verstopt.**[\ ]Dynamische vraag:** richting in je vraag.\ - Is de gemiddelde leeftijd van Nederlands die parttime werken de afgelopen 25 jaar gestegen? [Verschil in toetsend en beschrijvend:]\ Toetsende vraag: je gaat toetsen of de ouderen meer vertrouwen hebben dan de jongeren.\ Beschrijvend zou dit zijn: in hoeverre is dit percentage veranderd? Je laat dan de resultaten de uitslag geven of dit percentage gestegen is of gedaald.\ [Verschil in beschrijvend en verklarend:]\ Verklarend kan je alleen, als je kunt stellen of de beschrijvende vraag over het onderwerp al is beantwoord.\ ''Welke factoren verklaren de verschillen in politiek vertrouwen?'' Daar zit de assumptie onder dat die verschillen er zijn. Je moet je kunnen voortborduren op eerder onderzoek dat heeft laten zien dat de verschillen er bestaan over het vertrouwen over de landelijke politie. Een verklarende vraag staat hoger in de hiërarchie dan een beschrijvende vraag. Het is niet beter of slechter, maar je kan pas iets gaan verklaren als je weet hoe een verschijnsel eruit ziet. **Onderzoeksstrategieën:\ **Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, nummer Automatisch gegenereerde beschrijving**\ [Survey]\ **Survey: doorsnede van een bepaalde groep/ groep mensen over wat ze over dingen denken en welke kenmerken ze hebben. Meestal zijn dat veel **waarnemingseenheden**= eenheden waar je de data gaat verzamelen.\ Nederland is de **onderzoekseenheid**, onder de 1000 mensen, dan zijn het de **waarnemingseenheden**.\ Het aantal **eigenschappen** (=kenmerken van je onderzoek) varieert. Je kan meerdere vragen over één eigenschap stellen. Bv politiekvertrouwen hierover 4 vragen over 1 eigenschap.\ - Meestal vragenlijst als methode.\ - Meestal zijn de vragen op één moment gevraagd.\ **- Kwantitatief; statisch.**\ [Voordeel] **opiniepanel**: veel mensen doen hier aan mee.\ [Nadeel]: gemiddelde leeftijd van kijkers 'Een Vandaag' is vrij hoog. Over vertegenwoordigers van ouderen. Bij opiniepanel is dat je je zelf moet aanmelden= **zelfselectie**. Dan kan het zo zijn dat je geen goede afspiegeling hebt voor de samenleving. CBS doet random steekproeven trekken uit de Nederlandse bevolking.\ **Random**: iedereen heeft dezelfde kans om erin te komen. Daklozen worden dus niet gekozen. *Steekproeven*\ A-select: random\ Niet-select: niet random\ Je kan niet altijd aan de cruciale mythologische metingen voldoen, ook al denk je van wel. Dit kan ook niet altijd. Zwervers (geen dak) krijgen bv geen uitnodiging, dus dan kan je niet alle Nederlands een brief sturen om een enquête in te vullen.\ In sommige gevallen kan je geen a-selecte steekproef doen, want bv bij de Albert Heijn komen niet altijd dezelfde klanten, ook al hebben ze wel een klantenvoordeel kaartje, ze zullen nooit alle vaste klanten kunnen meten. Er is geen Excel Sheet waar alle klanten van de Albert Heijn in zitten. **[Experiment\ ]**Vaak 25/30 per groep. Groepen worden **random** gemaakt. Het maakt niet uit of er een oververtegenwoordiging is in de ene groep.\ Het gaat vaak om de verandering van 1 of 2 dingen eigenschappen.\ **Methode**: vragenlijsten of observatie. Denk aan Pavlov experiment.\ - De metingen zijn vaak op meer momenten, niet altijd.\ - Als je het goed doet geef je de mensen wel of geen **stimulus**. Je meet in de nameting of er een verschil is tussen beide. Je kan met een experiment **causale invloeden** vaststellen: oorzaak heeft direct invloed op het gevolg.\ **Bijna altijd kwantitatief; statistisch.**\ ![Afbeelding met Lettertype, ontwerp Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image6.png)\ R: random toegewezen 0: meetmoment 1\ X: stimulus 0: meetmoment 2 X: stimulus= **interventie**. Dus een actie, maatregel of behandeling die wordt toegepast om een specifiek probleem aan te pakken.\ Echt experiment: heeft de randomisatie van groepen\ **Voormetingseffecten**: voor en na meting volgen snel op elkaar en dan gaan mensen onthouden wat ze ervoor hebben ingevuld. Om dit te voorkomen: Afbeelding met lijn, diagram, cirkel Automatisch gegenereerde beschrijving Ideaal typische experimentele design. **Solomon four-group design**\ Je hebt hier wel en geen voormeting gehad. De meest ideale vorm. Maar is intensief om uit te voeren. Dus je kan kijken of er een effect is van de situatie dat ze vooraf een meting hebben gehad. Alle overige eigenschappen moeten gelijk zijn.\ Ondanks dat het rif achteruit gaat, kan dit ook invloed hebben op de omgeving eromheen (mensen, economisch gebied).\ **Quasi experiment**: er is niet vooraf gemeten, alleen achteraf. Dus alleen een nameting. **[Casestudy]**\ Causaliteit kunt onderzoeken, omdat een voormeting, stimulus en nameting hebt. Er zit een tijdsvolgorde in. Je bestudeert een casus.\ - Aantal onderzoekseenheden is erg klein. Vaak maar 1, organisatie, een land.\ - Waarnemingseenheden is ook klein.\ Het is gebruikelijk om veel eigenschappen mee te nemen. Zoveel mogelijk informatie bij elkaar brengen.\ **Methode**: af en toe vragenlijst, vaak open interview, observatie, inhoudsanalyse (teksten analyseren, audiovisueel analyseren).\ **Kenmerken**: je probeert ze alle drie te gebruiken, dus combineren om zo'n breed mogelijk beeld te krijgen.\ De metingen gaan over een langere periode, **veelal kwalitatief: dynamisch**\ Case: stakingen bij NS. **Interventiemethoden\ [Systeem Dynamica]**[\ ]**Doel**: gedrag van verschijnsel modelleren. Trend afgelopen 10 jaar, hiermee kwantitatief model maken om het gedrag na te bootsen. Als dit lukt, heb je een fit met hoe dit model eruit ziet. Vervolgens kun je een eigenschap veranderen om te kijken wat er gebeurd.\ Kwantitatieve data krijg je door **werkwijze**: externe databestanden te bekijken, literatuur, gesprekken.\ **[Group Model Building]**\ **Doel**: in een aantal sessies probeer je een model te bouwen, waarover iedereen het eens is. Doe je met een groep. Kwalitatief model, wordt vaak ook gekwantificeerd.\ Wat is het probleem? Komen ze vaak niet over uit.\ Door mensen bij elkaar te brengen, krijg je een algemeen beeld over het probleem en overleggen mensen meer over elkaars situaties. Wat zouden slimme interventies zijn?\ **Werkwijze**: kwalitatief, geen data wordt gebruikt. Groepen van **stakeholders** bouwen samen een model. Fysiek overleggen en nadenken over een probleem. Hier gaan een aantal sessies overheen, dus een langere periode ben je hieraan bezig om tot een goed consensus model te komen. **Systeem dynamica**\ Cause a loop model\ **Doel**: het structureren van het probleem. Hoe ziet het eruit?\ **Loops**= een keten van causale relaties.\ Als het succes groter wordt, wordt zelfstandigheid van werknemers wordt groter. College 3 ========= **Lacune**= een gebrek aan kennis, belemmert het maken van de afweging van gewenste en ongewenste effecten. Dit kan de aanleiding zijn om onderzoek te doen.\ Een probleemstelling gecombineerd met de literatuur en eventuele theoretisch model dat je hebt, kan resulteren in een conceptueel model.\ **Conceptueel model**= een visualisering (een plaatje) van de relaties tussen variabelen die je gaat onderzoeken. **[Probleemstelling]** - **Doelstelling**\ probleemanalyse: aanleiding van je probleem/onderzoek\ bijdrage: vaststellen van probleemanalyse en je weet de lacune (theorie niet goed getoetst), dan weet je welke bijdrage je kunt leveren. - **Vraagstelling**\ kennis: Welke kennis heb ik nodig om een bepaalde bijdrage te kunnen leveren? Die kennis vertaal je in een vraag, kennis die je nog niet weet. De vraagstelling moet aansluiten op de doelstelling en beide moeten aansluiten op de aanleiding van het probleem. **[Doelstelling]**\ Eisen: - Bijdrage: externe doel\ **interne doel:** de kennis die je nodig hebt, dat is wat je in je onderzoek te weten wil komen/ wil vergaren.\ **externe doel:** als ik de kennis eenmaal vergaat heb, dan kan ik buiten het onderzoek die kennis overgeven aan diegene die in de praktijksituatie of wetenschap het nodig heeft. Een bijdrage leveren. - Benodigde kennis - Aansluiting op aanleiding (haalbaarheid) [Voorbeeld]\ Het doel van dit onderzoek is een bijdrage leveren aan de theorievorming rondom betrokkenheid van werknemers door na te gaan in welke mate werknemers van bedrijven met een verschillende omvang tevreden zijn over hun arbeidsomstandigheden. **Zwart**: het externe doel.\ **Blauw**: welke kennis jij gaat verzamelen, geeft het interne doel weer. Wat valt er inhoudelijk op? Een bijdrage, het externe deel, gaat over betrokkenheid van werknemers, het interne deel gaat over de tevredenheid van werknemers.\ Als tevredenheid geen onderdeel is van betrokkenheid, maar iets anders betekend, dan kan je wel een onderzoek opzetten over tevredenheid, maar de kennis die dat oplevert helpt je niet om de theorie over betrokkenheid te kunnen verbeteren of aanvullen. **[Vraagstelling]**\ Gekoppeld aan het interne doel: de kennis die je nodig hebt, en de vraagstelling is in feite de kennis die je nodig hebt in vraagvorm. De vraagstelling kan heel soms de probleemstelling zijn alleen dan in een vraag geformuleerd. Eisen: - Moet een kennisvraag zijn die empirisch te onderzoeken is.\ We maken een onderscheid tussen kennisvragen en handelingsvragen. **Kennisvragen**: in hoever verschillen bedrijven in de mate van betrokkenheid van hun werknemers (een beschrijvende vraag).\ **Handelingsvraag**: als je de vraag zou formuleren als: op welke manier kunnen we de betrokkenheid van werknemers vergroten? De handeling zit nooit in je onderzoeksvraag, dit zit altijd in de kennisvraag. - Specifiek: eenheden en eigenschappen benoemen\ Onderzoekseenheden: de groep waar ik de uitspraak over ga doen (de populatie).\ **Eigenschappen**: kenmerken die ik ga onderzoeken van die populatie. (in dit geval de betrokkenheid, want die ga je onderzoeken. De mate van betrokkenheid varieert dan). Op het moment dat iedereen dezelfde mate van betrokkenheid heeft dan is het een **constante** geworden, dan is er waarschijnlijk iets misgegaan in je steekproeftrekking. - Hoofd- en deelvragen. **Deelvragen** kunnen handig zijn om je onderzoek te structureren en je rapport naderhand te structureren. De deelvragen moeten wel alleen kennis opleveren waarmee jij de hoofdvraag kunt beantwoorden. - Vragen moeten aansluiten op het doel. ![](media/image8.png)Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving **Probleemstelling**\ **Theorie**: bijdragen leveren aan wetenschappelijke kennis. Probleem vaststellen dan inzichten krijgen in de achtergronden en samenhangen van het probleem, interventieplan maken en dan uitvoeren. Oplossingen worden geïmplementeerd en dan ga je dit monitoren hoe dat loopt.\ **Praktijk**: bijdragen leveren aan het veranderen van een praktijksituatie\ **Theorie toetsend**: toetsen van bestaande inzichten, maar deze hoeven niet in de omgeving zo al te zijn. Het zit hem altijd in de aanleiding van een probleem. ![Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image15.png) **Aanleiding van het onderzoek**: regelingen te wijzigen en de communicatie te verbeteren.\ **Extern gedeelte**: bijdragen die je wil leveren. In dit voorbeeld: bijdragen leveren aan de verbetering van de communicatie.\ **Intern gedeelte**: welke kennis je wil gaan vergaren. In dit voorbeeld: meningen over de pensioenen en de regelingen.\ Over welke deelnemers hebben we het hier? Deelnemers van de pensioen(regelingen). Heb ik de informatie om de communicatie te verbeteren? Er is geen analyse gemaakt over wat er nu fout is aan die communicatie en waarom die verbetert moet worden. Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving\ Deze drie onderzoeksvragen zijn hoofdvragen. Deze drie vragen dragen niet bij aan het onderzoeksdoel want; 1. Als je weet wat mensen over hun pensioenen weten, heb ik nog geen informatie dan wat ze erover vinden. Een mening is anders dan wat voor een kennis ze erover hebben. 2. Vertrouwen hebben is een opinie, dus dan sluiten deze vragen op elkaar aan. 3. Heeft te maken met de communicatie, de vraag waarop ze willen benaderd worden is wat anders dan wat ze van deze communicatie vinden. Soms zijn de inconsistenties overduidelijk en soms heel subtiel, maar het gaan daarom om close reading en close formulering. Zorg ervoor dat je de vragen continue aan elkaar koppelt, als je dit niet doet, zul je continue de vragen van begeleiders krijgen waarom dat iets zo is. Als je het consistent hebt, dan geeft dit vaak voldoening. ![Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, nummer Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image17.png) **Conceptueel model:** visuele weergave van relaties tussen variabelen.\ In hoeverre hangt de omvang van een bedrijf samen met de mate van betrokkenheid, dan heb ik een relatie tussen twee variabelen. Heb ik alleen de hoofdvraag in hoeverre werknemers betrokken zijn bij een organisatie dan heb je geen relatie tussen variabelen.\ - **Symmetrisch**: samenhang: geen keuze maakt tussen welke variabelen welke veroorzaakt, je wil alleen het patroon weten.\ - geen woorden dat leiden tot een oorzaak\ - **Asymmetrisch**: causaal verband:\ - woorden dat leiden tot een oorzaak\ - signaalwoorden: leiden tot, oorzaak van,...\ - **Geen causaal verband** of geen correlatie wil, dan zet je er een streep doorheen.\ Stel je hebt in een eerder onderzoek afgeleid dat het een negatieve relatie heeft zet je er een minnetje boven en als het een positieve relatie is met een plusje. \+ - **Close reading:** gaat over de formulering of variabelen 1 samenhangt met variabele 2?\ - als je op de een hoog scoort, scoor je bij de ander ook hoog? [Voorbeeld 1]\ ![Afbeelding met tekst, Lettertype, schermopname Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image24.png) Wat zijn de twee variabelen?\ 1) gevoel van betrokkenheid\ 2) arbeidstevredenheid\ Hoe worden deze gelinkt? Is het een oorzakelijk verband of patroon?\ Er zitten geen signaalwoorden voor causaliteit. Het is een patroon, dus het gaan op een samenhang. [Voorbeeld 2] ![Afbeelding met tekst, Lettertype, schermopname Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image33.png) Afbeelding met tekst, Lettertype, geel, grafische vormgeving Automatisch gegenereerde beschrijving Dit is een causale relatie, want je bent eerst meer tevreden en daardoor meer betrokken.\ - signaalwoord: daardoor [Voorbeeld 3] ![Afbeelding met tekst, Lettertype, schermopname Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image35.png) Afbeelding met tekst, lijn, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving **vraag 1:** het gaat over de invloed van leeftijd en arbeidstevredenheid; Causale relatie, eigenstandig effect. ![](media/image37.png) \ **vraag 2:** model A, want leeftijd (3^e^ variabele) heeft voor iedereen een ander effect van arbeidstevredenheid op betrokkenheid. Het hangt af van de conditie: leeftijd.\ Leeftijd heeft een effect op het effect dat de een op de andere heeft. Arbeidstevredenheid heeft niet voor iedereen hetzelfde effect te hebben op betrokkenheid. [Voorbeeld 4] ![Afbeelding met tekst, Lettertype, schermopname, wit Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image39.png) \ Variabelen: leeftijd, betrokkenheid en tevredenheid met hun werk.\ Sleutelterm: geïntervenieerd.\ Mediatie effect: iets intervenieert. Dit hoort bij het voorbeeld [Voorbeeld 5\ ]Hoe ziet het conceptuele model eruit als:[\ ]![Afbeelding met tekst, Lettertype, wit Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image41.png)\ *Schijnrelatie\ *Afbeelding met tekst, geel, Lettertype, lijn Automatisch gegenereerde beschrijving\ Statistisch artefact. [Voorbeeld 5\ ]Hoe ziet het conceptuele model eruit als:[\ ]![Afbeelding met tekst, Lettertype, wit, typografie Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image43.png)\ *Feedbackrelatie\ * **Conceptueel model**\ Samenhang: een verband tussen variabelen.\ Causaliteit: een oorzaak-gevolgrelatie - **Enkelvoudig**: één onafhankelijke variabele en één afhankelijke variabele. - **Multipele**: meerdere onafhankelijke variabelen beïnvloeden gezamenlijk één afhankelijke variabele. - **Interveniërend**: tussenliggende variabele verklaart de oorzaak-gevolgrelatie. - **Schijnverband**: er lijkt een verband te zijn tussen twee variabelen, maar dit wordt veroorzaakt door een derde, externe factor. - **Interactie**: Twee of meer variabelen werken samen om een effect op een afhankelijke variabele te veroorzaken dat groter is dan hun individuele effecten. - **Terugkoppeling/feedback**: een proces waarbij het resultaat van een actie invloed heeft op de oorspronkelijke oorzaak, wat kan leiden tot versterking of verzwakking van het effect. - **Moderatie effect**: een variabele beïnvloedt de sterkte of richting van de relatie tussen twee andere variabelen. - **Mediatie effect**: een tussenliggende variabele verklaart hoe of waarom een onafhankelijke variabele invloed heeft op een afhankelijke variabele. College 4 ========= **[Validiteit:]** - **Intern**: ben ik in staat om te meten wat ik wil meten? Dus als ik een setje vragen over groepscohesie voorleg, meet ik dan ook de groepscohesie? - **Extern**: mag ik mijn onderzoeksresultaten generaliseren naar de populatie waar ik uitspraken over ga doen. Hierbij is het belangrijk dat je een aselecte steekproef doet. ![](media/image45.png)**Operationaliseren**= iets meetbaar maken. ![](media/image47.png)[De metafoor van de schutter]\ I: levert geen valide resultaat op, want je schiet 15 keer op een plek waar je hem niet wil hebben. Deze situatie is wel betrouwbaarheid, want bij herhaling van het schieten, komt hij op dezelfde plek. **Systematische meetfouten:** meestal geen valide, wel betrouwbaar.\ II: niet valide, niet betrouwbaar. Dat er 1 keer op de roos zit is **toeval**, maar het is niet overal gelukt, dus je meet niet wat je wil meten. Het is ook niet betrouwbaar, want bij herhaling krijg je niet dezelfde meetresultaten. **Toevallige meetfouten:** niet valide, niet betrouwbaar.\ III: wel valide, wel betrouwbaar.\ IV: niet valide, niet betrouwbaar.\ - Validiteit en betrouwbaarheid zijn **gradueel**.\ - Als iets valide is, is het meestal wel betrouwbaar. Maar als het betrouwbaar is, hoeft het niet valide te zijn. **Empirische toetsing**: loopt het in de werkelijkheid zo als dat jij denkt dat het loopt. Hypothese confronteren met *waarneembare* werkelijkheid. **Van denken naar waarneming**\ Begrip: Wat versta je onder het begrip?\ **Theoretische definitie**= een theorie\ **Operationele definitie**= waarneembare elementen\ **Meetinstrument**= rekening houden met de databronnen en de waarnemingsmethoden. Als je het beter vind om open interviews te doen met mensen die in de groep zitten, dan kan je niet het gemiddelde meten. Dan moet je de vragen zo meten waar je een gemiddelde mee mag en kunt berekenen.\ **Waarneming**= je gaat het waarnemen/testen. **Definities**[\ Regels] - Niet dezelfde begrippen/synoniemen:\ bv: formele communicatie van een organisatie. Dit zijn alle vormen van communicatie die verlopen via een structuur. Het is hier dus niet handig om twee keer communicatie te gebruiken, want dan weet je nog niet wat dit betekend. - Duidelijke termen: houd het eenvoudig\ bv: Dit zijn alle vormen van communicatie die verlopen via een officiële structuur. Wat is een officiële structuur? Is niet duidelijk. Je moet de definitie verfijnen: dus onder een officiële structuur versta je... OF je vervangt het woord en met de vertaling van het begrip officiële structuur (vaste richtlijnen). - Geen cirkelredenering: twee dezelfde woorden/woordgroepen. - Geen opsomming: je bent meestal niet compleet dus dan kan je het beter niet gebruiken als definitie. - Geen uitsluiting: niet negatief definiëren. - Beknopt: geen ellelange definitie gebruiken. Definiendum= definiens\ [Typen:] - **Theoretische definitie:** je bouwt op dingen voort die al gedaan zijn of die we al weten.\ De mate waarin het verloop om een conclusie of beslissing vast te stellen door een aantal personen die verenigd zijn met elkaar, doeltreffend is. - **Operationele definitie**: iets concreter, er zitten hier iets meer kenmerken in.\ De mate waarin een aantal personen die met elkaar zijn verenigd tijdens het verloop om een conclusie of beslissing vast te stellen doelgericht en efficiënt werkt, aanpassingen mogelijk maakt, legitimiteit betrekt, participeert en de totstandkoming ondersteunt.\ **Efficiënt**: met zo weinig mogelijk middelen naar een doel gaan.\ **Doelgericht**: in hoeverre ben je ook echt in staat om tot dat doel te komen.\ **Legitimiteit**: verloopt het proces wel eerlijk.\ **Participeren**: doet iedereen ook echt mee.\ **Consensus**: steunt iedereen een bepaald antwoord ook. - **Stipulatieve definitie:** dit bedenk je wanneer er nog geen goede definities zijn op dat moment, of nog niet bruikbaar. Dit moet je zien als een werkafspraak tussen ik als onderzoeker en diegene die lezen. De vorm van: In dit onderzoek verstaan we onder...,.... Waardoor de lezer je beter begrijpt, soms heb je dat nodig. **Boomstructuur:**\ Helpt jou voor het opzetten/krijgen van een goed besluitvormingsproces.\ [Voordelen:] Steeds beter zicht krijgen welke aspecten bij dat begrip horen en om zo iets concreets te kunnen zeggen. Je krijgt een steeds beter beeld over wat we onder iets verstaan. [Doelgerichtheid] - Alle mogelijke effecten van alle alternatieven zijn zorgvuldig afgewogen. - Sommige van de belangrijkste kwesties die nodig zijn om tot een bruikbare oplossing te komen, werden niet volledig overwogen. - Het proces was niet in staat om te profiteren van de wijsheid en ervaring van de\ groep. - Het proces zorgde ervoor dat we onze discussies specifiek relateerden aan uitspraken over de waarden van de groep. - Bij het nemen van een beslissing zijn belangrijke organisatorische middelen verspild. - Resultaten werden bereikt in veel minder tijd dan normaal gesproken zou hebben gekost. - Het was een productief proces met hard werken en waardevol werk. **Lickert items**: helemaal mee oneens of helemaal mee eens. Gebaseerd op een statistische relatie. Interne validiteit staat op het spel, want mensen kunnen herinneringsproblemen hebben. **Meten**= categorieën en waardes aan variabelen koppelen.\ variabelen: **[vier meetniveaus:]**\ **nominaal**: - laagste, je onderscheid in feite alleen maar de categorieën voor het onderscheid. Bv: als je zou vragen naar de provincie waar iemand woont. 1: Friesland en 2: Groningen, die 1 en 2 betekenen dan niks. Maar 1 houdt dan Friesland in en 2 Groningen. **ordinaal**: - Er zit een orde in, van laag naar hoog of van klein naar groot.\ Bv: Lokaal, nationaal en internationaal. Bv: basis, kader, theoretisch, havo en vwo. - Deze hebben wel bepaalde waarde maar de afstand tussen die twee betekend niks. Verschil tussen havo en vwo is niet net zo groot als tussen havo en vwo+. **interval**: kenmerken van ordinaal en nominaal. - Afstanden hebben wel een betekenis, dus de afstanden zijn gelijk. Afstand tussen 20 graden en 21 graden is hetzelfde als tussen 30 graden en 31 graden. - Er kan een negatief getal zijn. **ratio**: alle kenmerken van nominaal, ordinaal en interval. - Er is een natuurlijk nulpunt bij. Iemand die 60 is is 2 x zo oud als iemand van 30. Iemand die 2000 euro verdient, verdient de helft van iemand die 4000 euro verdient. - Je kan geen negatief getal hebben, dus bv geen negatief salaris. Gemiddelde temperatuur of leeftijd meten, maar de gemiddelde provincie is een rare maat. Je kan dus niet alle gemiddeldes meten. Je kan wel een mediaan van een provincie berekenen, bijvoorbeeld de helft woont boven een bepaalde stad en de andere helft eronder. College 5 ========= **Schaalconstructie**: het is niet handig om de afzonderlijke vragen van een vragenlijst te gaan bekijken, maar je wil de scores van de vier samen terugbrengen naar een meting voor dat ene abstracte concept.\ Het maken van die vragen voor een vragenlijst is de laatste stap. Vervolgens ga je de data zelf verzamelen. **Waarnemingsmethoden**\ **Waarnemingsmethoden:** de middelen/instrumenten die je inzet om de data te verzamelen. Elk type heeft meerdere mogelijkheden en varianten.\ [Vier typen]\ **1. Interview** - Kwalitatief onderzoek - Vragenlijst wordt voorgelezen - Hoge kwaliteit van de gegevens - Data zijn meer valide; want mensen kunnen doorvragen als ze de vraag niet snappen - Interviewer kan non-verbale communicatie checken [Varianten interview] - **Ongestructureerd**: alleen een topic waar je het over wil hebben en gaandeweg het gesprek ga je hierover doorvragen het is een open gesprek. - **Semigestructureerd**: aantal topics waarvan je zeker wil dat deze aan de orde komen, maar de vragen heb je nog niet helemaal uitgeschreven/open vragen, zodat je de respondent zijn eigen verhaal kan laten vertellen. - **Volledig** **gestructureerd**: vragen staan vast met vaste antwoordcategorieën. **2. Observatie** - Afstandje kijken wat er gebeurt **niet-participerende observatie**\ Als ik niet participeer, ben ik geen onderdeel van de situatie. Vertekening zal minder plaatsvinden. Alleen de kans is aanwezig dat diegene zich anders gaat gedragen als ze weten welke rol jij hebt. Participant barriers. - Of je gaat zelf meedoen in de betreffende situatie die je gaat onderzoeken **participerende observatie**. Deelnemen aan de situatie kan mijn eigen blikveld veranderen, dan je vertekening krijgen= barriers view point. [Varianten observatie] - **Ongestructureerd**: je kijkt op een afstandje mee over wat er in een situatie gebeurt. - **Semigestructureerd:** kijken naar bv een troonreden, maar je hebt 4 of 5 aspecten waar je naar wil kijken. Elke keer als je iets ziet, kan je dit linken aan een bepaald aspect. - **Volledig gestructureerd:** checklist voor je, maar spreek je dit niet hardop uit. Hierop staan 20 aspecten in een matrix, met elk bv drie opties: komt vaak voor, minder vaak, helemaal niet voor. Per aspect ga je dit turfen. Heel gestructureerd. Dit gebeurt in combinatie met kwantitatief onderzoek. **3. Enquête** - Schriftelijk - Uitprinten en uitdelen - Bellen - Webaplicatie (voorbeeld van survey van docent) - Grote groepen mensen - Open vragen komen minder vaak voor, want is te uitgebreid om daarna te coderen en hier dus getallen aan hangen om er statistiek aan te draaien. Soms zijn open vragen wel nodig. Door bv als antwoordoptie te hebben: anders:... [Varianten enquête] - Open vragen - Gesloten vragen **4. Inhoudsanalyse** - Schriftelijk of audiovisueel materiaal gaat bekijken, bv kranten, websites of opnames van documentaires zijn. - Inhoudsanalyse wordt gepleegd op documenten die niet voor jou onderzoek wordt gemaakt. Die kun jij onderzoeken, want zijn niet voorhanden. Soms zijn ze hybride: bv als je wil observeren, dan zie je een combinatie ervan. De observatie is de hoofdzaakmethode. Dan kan je bv camera's ophangen en dit later na terugkijken. Dan is het een AV-document voor je geworden. ![](media/image49.png)**Vragenlijstconstructie\ **Laatste stap in je operationalisatieproces. Uit de doelstelling komen twee concepten uit en dit maak je concreter naar indicatoren en deze zet je om een vraag. Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving\ [Structuur\ ]**Open vraag:** mensen zelf aan het woord laten.\ - je wint aan validiteit, maar verliest aan betrouwbaarheid.\ - mensen kunnen zoveel opschrijven wat ze willen, maar de structuur is in een volgende situatie wat lastiger om terug te halen.\ **Gesloten vraag:** vragen heb je met een vast aantal antwoordcategorieën.\ - je wint aan betrouwbaarheid, maar verliest wat aan validiteit.\ - je dwingt mensen in een bepaalde antwoordcategorie te antwoorden, maar door te veel structuur aan te bieden, verlies je op validiteit.\ [Soorten vragen] - Kennis - Opinie - Gedrag - Gevoelens ![Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, nummer Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image51.png) 1. Is een opinie, je vindt ergens iets van. 2. Is een kennisvraag, je wil iets weten. 3. Is een gevoelsvraag 4. Is een gerapporteerd gedragsvraag **Structuur: Likert items** Afbeelding met tekst, schermopname, nummer, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving **Likert structuur/item:** vijf antwoordcategorieën, die symmetrisch zijn met een midden categorie die centraal staat. Dus altijd oneven antwoorden voor 99%. Dus bv 3,5,7,9 antwoordmogelijkheden.\ - De mensen die geen zelfkennis hebben, kunnen moeilijk antwoord geven. Je moet er dus over na denken om geen categorie erbij te zetten als: weet ik niet, nog nooit over na gedacht, erbij zet, wat gebeurt er dan met die groep? Er gebeuren dan twee dingen: ze slaan de vraag over of ze gaan in de neutrale categorie zitten, dit heeft een validiteitskwestie. Want er zijn mensen die oprecht neutraal in een kwestie staan. In de middelste categorie zitten dus twee groepen mensen. Wat er dan gebeurt is dat deze groepen buiten de analyses worden gehouden. Dit zijn de **missing** **values**. Je hebt misschien een meer valide meting, maar op het moment dat deze erbuiten worden gehouden, dan wordt je steekproef anders. Dan is die groep een hele specifieke groep, dan gaat de externe validiteit mogelijk naar beneden. Je kunt nu namelijk niet meer over een representatieve steekproef beschikken. Bv: mensen die geen baan hebben en beantwoorden de vraag dus met 'nee', dan kunnen ze de volgende vragen ook niet beantwoorden. ![Afbeelding met tekst, schermopname, nummer, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image53.png) **Semantische differentiaal\ **Setje van tegenovergestelde waardes, dus genoegen en ongenoegen. Hier zit ook weer een oneven aantal antwoordcategorieën in. Het is belangrijk dat de polen precies het tegenovergestelde zijn van elkaar. **Eisen van vragen\ **[Formulering] - **Eenvoudig**: niet te veel moeilijke woorden gebruiken. Kijk naar je doelgroep en stem hier het woordgebruik op af. - **Eenduidig**: er moet één topic/onderdeel per vraag aan de orde komen, dus geen combinaties of reeksen van onderwerpen. - **Onderscheidend**: de vraag moet zo geformuleerd zijn zodat er variatie mogelijk is. Een vraag als dit is niet onderscheidend: 'kan het niet zo zijn dat je twee weken fenegriek hebt gegeten?' Ja alles kan in het leven, dus het onderscheidingsniveau is dan weg. Want 95% zou hierop ja antwoorden. - **Niet** **suggestief**: mensen niet in een richting sturen. Een vraag als: 'Vindt u ook niet dat Rutte te lang premier van Nederland is geweest?' [Structuur: antwoordcategorieën\ ]Antwoordcategorieën moeten aansluiten op de structuur en de formulering van de vraag. Anders weten mensen niet goed waar ze op reageren. - Gesloten - Eenduidig: één ding vragen, niet meerdere in één vraag. - Uitputtend: alle mogelijke antwoordcategorieën moeten erin zitten - Uitsluitend: iedereen moet de mogelijkheid hebben om in één van de antwoordcategorieën terecht te komen **Schaalconstructie**\ **Construeren van schalen:** abstract concept, je legt iets uit in allemaal statements. Deze antwoorden ga je bij elkaar voegen om iets te kunnen zeggen in globaliteit in de mate van concesieusheid. Eerst breek je het af in verschillende items, die leg je aan mensen voor. Met de getallen en antwoorden ga je terug analyseren tot het algemene concept.\ [Typen] - **Likert schaal**\ Items: Antwoorden van helemaal oneens naar helemaal eens. Ongelijke getallen en elk getal heeft een nummer. Als je hier iets over wil zeggen, tel je alle scores bij elkaar op en bereken je het gemiddelde. Hoe meer eens iemand met iets is, hoe meer dit het rationele representeert. Hoe meer oneens iemand met iets is, hoe minder dit het rationele representeert. R= reverse: soms zet je een item juist tegenovergesteld voor, om te voorkomen dat mensen op de automatische pilot gaan antwoorden: **response set**. Zo kun je erachter komen of iemand inconsistent reageert. *[Doelgerichtheid]* - Alle mogelijke effecten van alle alternatieven zijn zorgvuldig afgewogen. - Sommige van de belangrijkste kwesties die nodig zijn om tot een bruikbare oplossing te komen, werden niet volledig overwogen. - Het proces was niet in staat om te profiteren van de wijsheid en ervaring van de groep. - Het proces zorgde ervoor dat we onze discussies specifiek relateren aan uitspraken over de waarden van de groep. *[Efficiency]* - Bij het nemen van een beslissing zijn belangrijke organisatorische middelen verspild. - Resultaten werden bereikt in veel minder tijd dan normaal gesproken zou hebben gekost. - Het was een productief proces met hard werken en waardevol werk. - **Thurstone schaal\ **Arbeidsintensieve schaal. Het is oorspronkelijk bedoeld voor **dichotome** **items**: er zijn maar twee antwoordcategorieën 'oneens' of 'eens'. Hij deed zoveel mogelijk vragen en items bedenken die bij het concept horen (zelfs 40/50). Deze legde hij aan een panel van experts voor met de vraag: kun je een rapportcijfer geven hoe goed jij elk item bij dat concept vindt passen? 10: heel goed, 1: niet goed. Beoordeling krijg je terug en dan ga je berekenen wat het rapportcijfer voor elk item is. Als je een gemiddelde berekent, kan je de standaarddeviatie of spreiding berekenen. Hoe groter de variatie rondom het gemiddelde, hoe minder de experts consensus hebben of dat item erbij hoort. Als de standaarddeviatie of de interkwartielrange (ordinaal gemeten) onder een bepaalde norm blijft, dan mag hij erin blijven. Als die groter is, dan gaat het item eruit.\ Stel je voor alleen vraag 2 en 4 mogen erin blijven en: vraag 2 heeft een 7,5 gekregen en vraag 4 een 6,5. Als de respondent bij deze twee 'eens' heeft gestemd, dan wordt de gemiddelde score per persoon berekend: (7,5+6,5)/2= 7,0. 'Oneens' wordt niet meegeteld. Eens krijgt nummer 1 en oneens krijgt 0. - **Guttman schaal\ **Ik heb vragen waar een hiërarchie in zit. Vragen zijn wat moeilijker. Vragen gaan over politiek gedrag (in voorbeeld). Als je op vraag 1 'ja' zegt, dan antwoord je volgens de Guttman theorie ook 'ja' op vraag 2 en 3. Want als je de kennis over vraag 1 hebt, heb je die ook voor 2 en 3. **+**: ja, **-**:nee. 479 passen ergens in de categorieën van het ideale patroon, want de grens ligt bij 10% afwijking. Afwijkend patronen: +-+ en \--+. Als je meer dan 10% afwijkende patronen hebt, dan mag je niet meer veronderstellen dat hier hiërarchie in zit; dat een bepaald patroon zo is, klopt dan niet. Je mag wel nog zeggen dat als iemand 2 plusjes heeft, politieker actief is dan iemand met 1 plusje. 3 x 'ja'= 3, 2 x 'ja'= 2 enz. - **Index\ **Als je 5 x ja zegt, heb je er meer van dan als je 3 x ja zegt. Bv met huishoudelijke spullen. **Interne validiteit van je schalen:\ **1. Inhoudsvaliditeit (content validity)\ Enige waar je vooraf iets aan kunt doen. Door je operationalisatie van je meetinstrumenten goed te bedenken, overleggen en te testen. Dan is er nog geen zekerheid dat je een valide schaal hebt, maar je hebt wel elementen die ervoor zouden kunnen zorgen dat ze minder valide zijn, heb je geteckeld. 2\. Begripsvaliditeit (contruct validity)\ Achteraf gemeten. Twee smaken:\ **Convergerende validiteit:** begrip gemeten, als ik weet uit een eerder onderzoek dat dit begrip moet samenhangen met een ander begrip, dan moet dit in de analyse terugkomen.\ **Discriminanten validiteit:** als je van te voren wist dat twee begrippen NIET met elkaar samenhangen. 3\. Criteriumvaliditeit (criterium validity)\ Achteraf gemeten. Kan ik met mijn schaal iets in de toekomst voorspellen? Twee smaken:\ **Concurrent validiteit:** voorspellingswaarde op korte termijn; op korte termijn met een bepaalde meting dingen kunnen voorspellen.\ **Predictieve validiteit:** voorspellingswaarde op lange termijn cito-toets: meting van onze vaardigheden voor goed succes t/m laatste jaar middelbare school. Dit is een goede predictieve. College 6 ========= **[Kwantitatief empirisch onderzoek 1: beschrijven van data\ ]Dataverzamelingsmethode**: rekening houden met de analyses die je wil gaan doen. Waardoor je variabelen overhoudt waarmee je je data wil gaan verzamelen.\ **Steekproef**: meestal het geval, als het over een grote groep gaat (zoals Nederland) dan trek je een steekproef, omdat het anders niet te doen is.\ **Datapreparatie:** neemt vaak meer tijd in beslag dan het maken van de analyse zelf. - **Missing values:** als je iets wil vertellen over een populatie rondom die opinie, mensen die dit niet weten, heb je geen informatie over. Je bent juist wel geïnteresseerd in diegene die wel iets weten. Missing values worden uit de analyse gelaten. Heeft invloed op de groep/populatie waar je het onderzoek over doet. Deze groep wordt beperkt in het domein waar onderzoek over gedaan wordt. - **Data cleaning:** rare scores die in het onderzoek zitten, worden meestal ook als missing verklaard. - **Representativiteit:** als je random 10 mensen gaat trekken uit een groep van 200 mensen, is dit niet representatief. - **Constructie variabelen:** alle variabelen construeren zodat je de analyse kan doen. Variabelen komen samen. - **Check criteria:** regressie analyse, je checkt de criteria voordat je de analyses doet. Data van afname, geboortedatum bv. **Kwantitatieve analyse\ **[Data-analyse] - **Beschrijvend**: hoe is het gemiddelde politieke vertrouwen op dit moment, of bijvoorbeeld beschrijven hoe dit is veranderd in de afgelopen 10 jaar. - **Samenhang**: je kijkt naar een patroon. Wanneer je bij een hoog scoort, scoor je dan systematisch ook hoog of juist laag bij de ander. - **Causaliteit**: oorzaak en gevolg. Oorzaak moet in de tijd voorafgaan en daarna het gevolg. **Survey** - Vaak op één moment. - Je kan veel vragen stellen. - Over grote groep mensen. - Allerlei typen of kenmerken van mensen meten. - Deze relaties zijn correlaties en samenhangende relaties. - Je kan geen causaliteit vaststellen. Echter kan dit wel door **logisch redeneren**. - Vanuit theorie redeneren en onderzoek gestuurd. Dan kan je ook met een survey causaliteit vaststellen. - Statistisch onderzoek (=op één moment). - De basis is je onderzoeksvraag. **Steekproeven\ A-select: random:** er is sprake van externe validiteit. 1. **Enkelvoudige random steekproef**\ Uit de populatie die ik voor ogen heb, 1 random deel ga trekken. Dus als wij de populatie zijn (in de zaal) en random 10 mensen trek, dan is het een enkelvoudige steekproef. 2. **Systematische steekproef**\ Eerst random een getal aan het selecteren. Van 1000 mensen kies je 100 mensen, dan trek je eerst een willekeurig getal tussen de 1 en de 10. En Dit is bv 7, dan kies je in elk tiental de 7^e^ persoon. Dus 7,17,27 enz. 3. **Gestratificeerde steekproef** Eerst mijn populatie in categorieën indelen en binnen deze categorieën ga je aselect respondenten selecteren. Als je een random steekproef uit de Nijmeegse bevolking kiest, dan zou je eerst alle wijken in kaart kunnen brengen en binnen deze wijk random mensen willen selecteren (door de gemeente). Eerst strata kiezen en daarna binnen de strata deelgroepen ondervragen. 4. **Cluster steekproef** 5 opleidingen in een ballenbak en dan trek je 1 opleiding, uit deze opleiding wil je iedereen van de opleiding ondervragen. Je gaat geen sub selectie maken. **Niet a-select: niet random:** externe validiteit voldaan, maar niet altijd aan de orde. 1. **Convenience steekproef**\ Voor je gemak. Dit doe je als je de figuurlijke ballenbak niet hebt. Als je klanten van een winkel wil onderzoeken. Over deze groep is namelijk geen administratie bekend. Zoals bij de Albert Heijn, ook al hebben ze de bonuskaart, dit is niet weerspiegelend voor het aantal klanten. Dus voor de winkel staan en dan kijken hoeveel klanten er naar de supermarkt gaan. Elke vier klanten ga je bv ondervragen, dus een a-selectheid die er eigenlijk niet is. Systematisch. 2. **Quota steekproef**\ Als je kleinere groepen in je steekproef hebt. Dus bijvoorbeeld 50 jongeren, 50 middelbare scholieren en 50 ouderen ondervragen. Van te voren groepsgroottes bepaald en op het moment dat deze vol zijn laat je de 51^e^ respondent gaan en laat je dus niet meer meedoen. 3. **Sneeuwbal steekproef** Moeilijk aan respondenten komen, zoals gevangenen in een cel. En als je dan één persoon hebt, en vraagt of diegene weet aan wie je nog meer dingen kan vragen, ga je dus van persoon naar persoon. **Populatie**: iedereen die mogelijk in de steekproef terecht kan komen\ **Steekproefgrootte:** mensen die je had willen ondervragen.\ **Response:** niet iedereen die wil, dus dit is de groep die overblijven.\ Als je 1000 mensen wil hebben in je steekproef, moet je dus minstens 2000 of 3000 mensen selecteren. Door allerlei redenen kan dit gebeuren. **Experiment**:\ Je laat mensen in je controlegroep de originele commercial zien en in een andere groep de nieuwe commercial. Dit doe je op verschillende tijden en kijk je daarna wat de resultaten zijn. Je kan niet de causaliteit meten. Verschillende tijdstippen met elkaar vergelijken. Als mensen zichzelf online hebben aangemeld, is dit niet random geselecteerd. Binnen deze stap van niet random, mogen ze kiezen of ze mee willen doen.\ Drogreden: het wijkt niet af van traditionele methoden. - Bedreigingen: die de resultaten kunnen verstieren.\ - **Zelfselectie**: Bij jou melden ze zich aan en jij verdeelt ze random over de groepen. Het lastige hieraan is de externaliteit. Mensen melden zich zelf aan, dus is niet representatief.\ - **History effect:** door gebeurtenissen kan de mening van mensen veranderen. Dit kunnen heftige dingen zijn (aanslagen) of kleine dingen zijn (ouder worden, je opinie veranderd). Hoe groter de tijd tussen metingen, hoe meer er veranderd kan zijn. Bij het ouder worden zit het effect van groei en ontwikkeling erin.\ - **Test effect:** kort op elkaar, dan herinneren mensen de vragen van de vorige test en gaan ze wellicht consistent antwoorden. Dit kan je oplossen door een **Solomon four-group design**: de ene groep wel een voormeting en de ander niet. Hiermee kun je controleren of het effect van de voormeting de mens beïnvloedt.\ - **Instrumentatie**: soms kan het zo zijn dat je door de tijd heen de meetwijze veranderd waardoor je je vragen moet veranderen. De interpretatie kan dan van de mensen veranderen. Bv als je andere interviewers hebt ingehuurd.\ - **Uitval**: panel onderzoek, in individuele metingen kan er uitval plaatsvinden door allerlei redenen (verhuizen, overlijden) hier moet je rekening mee houden. De samenstelling veranderd.\ - **Regressie** **tot het gemiddelde**: wanneer een groep al met een hele hoge score begint, kan deze wanneer ze bij het plafond komen niet meer stijgen. Hierdoor gaan ze meer richting het gemiddelde zitten, waardoor het lijkt alsof er niet veel verandering heeft plaatsgevonden. - Randomisatie **Kwantitatief onderzoek\ **[Kwantificering]**\ **Meten in maat en getal: schalen**\ **Tellen en berekenen (statistiek): beschrijving, verklaring en toetsing**\ Reductionistisch**: veel informatie samenvat in een paar getallen.1000 metingen van een geboortedatum, levert één getal op: de gemiddelde leeftijd. - eenheden en variabelen - resultaten samenvatten in getallen **Datamatrix**\ ![Afbeelding met tekst, schermopname, nummer, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image55.png) - Wat is de gemiddelde score op 1? - Als mensen op variabele 2 lager scoren, scoren ze bij 3 ook lager? **Beschrijven van variabelen\ Centrale tendentie (**centrum**)**: Waar ligt het centrale gedeelte van je meting?\ **Spreiding**: Hoe is de variatie daaromheen? **A**: grotere spreiding, hetzelfde centrum.\ **B**: kleinere spreiding, hetzelfde centrum.\ **\ ** ![](media/image57.png)**Nominaal meetniveau:**\ - je kunt niet de gemiddelde provincie meten\ - welke provincie heeft de meeste waarnemingen **modus**\ Bij nominaal mag je niet de mediaan gebruiken, maar bij ordinaal mag je wel de modus gebruiken.\ **Ordinaal meetniveau:**\ - Heeft alle kenmerken van nominaal + heeft een **rangorde**\ - **Mediaan:** score die de verdeling opdeelt. 50% ligt boven de mediaan en 50% ligt onder de mediaan.\ - **Interkwartielrange:** range van scores waarin de middelste 50% van de waarnemingen zitten. **Bovenrange**: 25% ligt erboven en **onderrange**: 25% ligt eronder.\ **Interval/Ratio meetniveau:\ **- analyses die een hoger niveau eisen\ - je mag de modus, mediaan en interkwartielrange gebruiken.\ - **Gemiddelde**: alle scoren gedeeld door het aantal waarde.\ - **Standaardafwijking**: gemiddelde afstand van alle scores ten opzicht van het gemiddelde.\ **\ \ ** **\ ** **Enquête: representatief\ Select**: dus niet willekeurig: want de enquête wordt ondervraagd bij economie, GPM, Politicologie en overig.\ **Meetniveau**: nominaal, centrale tendentie: de modus.\ **Muziekvoorkeur**: wat voor een variabelen: nominaal, het maakt niet of ik classic rock 1 of 5 noem, het gaat erom wat welk getal is. En dan kies je.\ **Range**: verschillen tussen de hoogste en de laagste score: 5-0=5 in het voorbeeld. Dit is alleen interessant tussen 18-72 jaar dus gemiddelde is 45 jaar en de range is 54 jaar.\ Want: (18+72)/2= 45 jaar en 72-18= 54 jaar. College 7 ========= [Toetsing causale hypothese:\ ]Als er geen relatie is tussen de condities tussen de extra variabelen (wel of niet ziek worden), dan blijven de kansen gelijk.\ Dus ziek en wel fenegriek is de kans bv: 33% van 1000, dus 333 mensen.\ - Als je ongelijke kolomgetallen hebt, dan zijn de verhoudingen ten opzichte van elkaar anders met absolute getallen. Verschil moet minimaal 5% zijn, tussen wel en niet fenegriek bij ziek. Als dit 5% of hoger in absolute zin dan is er daadwerkelijk een relatie of effect zijn. Dit mag ook -5% en lager zijn. Als je wel fenegriek hebt gegeten dan zijn er in verhouding meer zieken dan als je geen fenegriek hebt gegeten. Linksboven moet relatief groter zijn dan rechtsboven. - **d%= difference: d% [\>] 5% dan een substantieel verschil.** In voorbeeld: 23,7% verschil, dit is \>5%.\ Als je alleen vraagt of er een relatie is tussen wel of geen fenegriek en ziek en niet ziek?\ Dan maakt de richting \ niet uit. Kenmerk waarop je ze wil vergelijken (ziek, niet ziek en totaal) staat in de rij (wel of geen fenegriek en totaal).\ **Kolom**: boven naar beneden\ **Rij**: links naar rechts\ In alle vragen/opdrachten ga je linksboven met rechtsboven vergelijken. **Hypothese\ **Bivariate hypothese= bi is 2. De 2 variabelen: leeftijd en betrokkenheid bij organisatie. Dit is een causale relatie. Het hoeft niet altijd een causaal verband te zijn, kan ook samenhangend.\ **Onderzoeken**: het effect van de leeftijd op de betrokkenheid.\ Het gaat hier om een direct effect. **Conceptueel model\ **Leeftijd mate van betrokkenheid**\ ** X Y **\ **X = onafhankelijke variabele (oorzaak)\ Y = afhankelijke variabele (gevolg) **Schaal: organisationele betrokkenheid\ **'Ik weet het niet' is ook meegenomen in het experiment\ Vraag 4 waarbij een -- staat, betekent hetzelfde als R. Je moet deze omdraaien; dus juist helemaal oneens zeggen om juist 'goed' antwoord te geven.\ Toetsing cause hypothese: gegevensbewerkening **[Onderzoek:]**\ Scores vijf vragen opgeteld tot een schaalscore: somscore S~x~. **[Indeling:\ ]Onafhankelijk**: leeftijd, variërend van 18 tot en met 65 - Leeftijden van 18 - 40: 'jong' - Leeftijden van 41 - 65: 'oud' - Meetniveau: ratio, want diegene die van 20 jaar is twee keer zo jong dan iemand van 40 jaar. - Je hebt een **gemeten range** (18-65) en een **theoretische range:** van 0 tot in principe oneindig. **Afhankelijk**: betrokkenheid, variërend van 5 tot en met 25 - Schaalscore van 5 - 15: 'niet betrokken' scheiding bij 15, gekozen omdat die mensen die gemiddeld scoren en de rest scoort hoger (dus bij mee eens) en de rest scoort lager (dus bij niet mee eens). - Schaalscore van 16 - 25: 'betrokken' - Meetniveau: ordinaal, als je meerdere bij elkaar optelt dan mag je dit beschouwen als een ordinaal meetniveau. Je hebt geen absoluut nulpunt. De verschillen ertussen zijn net zo groot. [Voorbeeld]\ **Hypothese**: 'Heeft de leeftijd invloed op de betrokkenheid?' [Wordt mijn hypothese ondersteund?]\ Ja, want 120 -- 45 = positief getal. Het verschil is groter dan 5%.\ **Een leeftijdseffect**: mensen die ouder worden gaan anders naar de wereld kijken. **Generatie effect**: Mensen die ouder zijn, je bent in een andere tijd opgegroeid, omdat je bv vanuit huis uit iets hebt meegekregen. **Toetsing causale hypothese**\ *Is het gevonden resultaat conform hypothese?*\ [*Aanwezigheid van een causaal effect:*\ ]De kans dat het gevolg zich voordoet (betrokken: Y~+~) gegeven dat de oorzaak (ouder zijn: X~+~) zich voordeed, is groter dan die kans gegeven dat die oorzaak er niet was\ (jonger zijn: X~-~)\ *[Onderzoeksresultaat :]*\ De kans dat men betrokken is bij de organisatie, gegeven dat men oud is (120/240: 50%), is groter dan de kans dat men betrokken is, gegeven dat men jong is (45/180: 25%). **Stappenplan tabelelaboratie: voorbeeld**\ **Hypothese:** Naarmate werknemers ouders worden, voelen zij zich daardoor geleidelijk steeds meer betrokken bij de organisatie waar ze werken\ **Conceptueel model:**\ leeftijd mate van betrokkenheid\ **Predicties**: het percentage mensen oud en betrokken is groter dan het percentage mensen jong en betrokken; d% \> 0\ **Controleren predicties** = analytische conclusie: - tabel, d% = 25%, blijkt inderdaad \> 0 (criterium = \|d%\| ≥ 5%) - er is empirische ondersteuning voor predicties **Uitspraak over de hypothese** = inhoudelijke conclusie: - hypothese voorlopig aangenomen: oudere werknemers hebben een hogere mate van organisationele betrokkenheid dan jongere werknemers - zeg **[niet]**: hypothese is waar of onwaar! maar wordt ondersteund of wordt niet ondersteund **Trivariate analyse: invloed van derde variabele** - tri: 3 variabelen de derde is Z\ Z nuanceert het effect van X op Y. ![](media/image59.png) **Interactie-effect (conjunctieve hypothese)**\ Z heeft een effect op de relatie tussen X en Y.\ Interactiemodel: is een conceptueel model. [Hypothese]:\ Leeftijd (X) heeft een effect op de organisationele betrokkenheid (Y), maar dit geldt alleen voor de hoger opgeleiden (Z~+~). Voor de lager opgeleiden (Z~-~) is er geen verband. Alles tussen -5% en 5%, kunnen we negeren, dus dat beschouwen we als 0. [Predictie]:\ Hoger opgeleiden wel een verband Z~+~: d% ≠ 0 Dus negeren we niet\ Lager opgeleiden *geen* verband Z~-~: d% = 0 Dus negeren we wel **Interactie-effect\ **Bij de een wel effect en de ander niet: -5%\5% en de ander d%\>5% of d\ - Vaak staan problemen niet op zichzelf - Vaak is het aspect 'tijd' van belang - Vaak zijn er veel partijen betrokken met elk hun eigen zienswijzen - Noodzaak van **systeembenadering** en van **probleemstructurering** **Probleemstructurering**: je kan niet zomaar een probleem als uitgangspunt nemen, je moet eerst een tijd besteden aan wat nu eigenlijk het probleem is. Dit doe je door systeembenadering, zoals **systeem dynamica**.\ **Systeembenaderingen**: goed geschikt voor methoden die in staat zijn om te gaan met karaktereigenschappen van de interventiecontext. - Bij interventie\ **Systeem**: een samenhangend geheel van elementen dat op een coherente manier georganiseerd is om een bepaald doel te verwezenlijken.\ **Systeembenadering**: je kijkt naar een grote set elementen, hoe deze elkaar beïnvloeden en veranderen over tijd. - Bij onderzoek\ Traditionele wetenschapsmethode: praktijk. Je wil zoveel mogelijk zaken isoleren/weglaten. We maken dan een gecontroleerde setting en zuiver onderzoek doen wat de invloed is van A op B. De systeembenadering is complementair aan de andere onderzoeksmethode, waar vaak de nadruk ligt op **isoleren**. Waar traditionele wetenschapssettings naar een zo klein mogelijk groep elementen kijken, kijkt de systeembenadering naar een groter geheel. **Kunstmatige setting**: bewust op zoek gaan naar een setting die niet de dagelijkse realiteit reflecteert. Na te bootsen en staat dus ver af van de complexe werkelijkheid. **Systeembenadering:** dicht blijven bij de dagelijkse werkelijkheid en de sociale complexiteit van problemen. Want we hebben verschillende doelen (niet alleen als kennis genereren met kennis als doel, maar ook bijdragen aan het oplossen van problemen.\ - Veel elementen\ - Non-lineaire verbanden\ - Lange termijnen en vertragingen\ - Circulaire causaliteit= *feedback*: alle elementen beïnvloeden elkaar en door anderen worden ze zelf ook weer beïnvloedt. Door **feedbackmechanisme**. In het laboratorium richt je alleen op wat A tot B leidt, en dus niet wat B ook weer op A voor invloed heeft. **Reductionistische benadering**: je reduceert de werkelijkheid net zo lang tot dat je een hele gecontroleerde setting hebt waar je uitspraken over kan doen.\ [Nadeel:] deze uitspraken zijn wellicht niet echt van toepassing zijn op het complexe problemen in de dagelijkse realiteit. Want de setting staat zo ver weg van de dagelijkse realiteit.\ [Vanuit interventiemethode:] ja het is fijn dat dit hele concrete kennis oplevert, maar we zouden ook complementair moeten kijken naar systemen als geheel.\ - Weinig elementen\ - Lineaire verbanden\ - Korte termijn\ - Causaliteit in één richting **Emirgent**: niet gestuurd vanuit de centrale positie, maar dat komt naar boven.\ Het gedrag van het totale systeem krijg je door de gedragingen van andere (vogels). Dit gedrag kun je nooit herleiden door 1 vogel te pakken en hier onderzoek over doen. Dit gaat je alleen nooit verklaren waarom een zwerm zo vliegt als dat ze doen. Het is een groot geheel tussen elementen en de manier waarop ze op elkaar reageren. Als je dit weet, weet je waarom een zwerf zo beweegt. **Lineariteit\ Lineaire regressie:** de aanname dat je verondersteld dat de relatie tussen A en B lineair is. Lineair: rechtlijnig. Voor elke toename van A is dezelfde toename van B (=aanname). Een p% toename van y leidt altijd tot een q% toename van x,\ ongeacht hoe groot y en x zijn. - y= ax + b **Non-lineariteit\ Niet lineair:** geen rechte lijn. Alle verbanden waarin een toename in A niet leidt tot een toename van B. Vaak doen we alsof **non-lineairiteit**, zodat we uitspraken kunnen doen over dingen. - y= ax^2^ + bx + c **Niet systeemdynamica** ![](media/image69.png) Gevolgen kunnen ook oorzaken zijn. Zo kan betrokkenheid weer een oorzaak zijn voor productievere werknemers. Dit kan weer een oorzaak zijn voor meer winst enz. en uiteindelijk kom je weer terug bij arbeidstevredenheid **traditionele aanpak**.\ Maar als je een **systeembenadering** gaat toepassen, dan ga je opzoek naar wat precies die complexiteit is. We gaan dat probleem structureren. Die elementen die eraan verbonden zijn, gaan we proberen in kaart te brengen. Gesloten cirkel van causaliteit. **Systeemdynamica**\ Causale relatiediagrammen & stand en stroomdiagrammen\ Focus op non-lineariteit, vertragingen en feedback\ **Computersimulatie**: stimuleren van een probleem via een computer. **Causale relaties\ **[Positief effect:]\ als A toeneemt, neemt B toe,\ als A afneemt, neemt B af ![](media/image71.png)[Negatief effect:]\ Als A toeneemt, neemt B af,\ Als A afneemt, neemt B toe\ Alles **'ceteris paribus'**: onder gelijkblijvende omstandigheden.\ Er kunnen ook meerdere negatieve verbanden achter elkaar zijn, twee negatieve verbanden zijn hetzelfde als 1 positief verband. **Feedback loops**\ Goede antwoord is 'A'. Er zijn maar twee soorten feedback loops. Een variabele zichzelf beïnvloedt via andere variabelen. ![](media/image73.png)**Positieve feedback loop** (**reinforcing loop**):\ Een initiële toename van A leidt tot een verdere toename van A\ Een initiële afname van A leidt tot een verdere afname van A\ Afbeelding met tekst, diagram, lijn, cirkel Automatisch gegenereerde beschrijving ![](media/image75.png)**Negatieve feedback loop** (**balancing feedback loop**):\ Een initiële toename van A leidt tot een afname van A\ Een initiële afname van A leidt tot een toename van A\ Verantwoordelijk voor weerstand, het op z'n plek blijven van een systeem. Kunnen we hier iets aan doen, zodat deze minder dominant wordt? **\ Doelzoekend gedrag (goalseeking behaviour)**: systemen waarin een negatieve feedback loop dominant is, deze streven naar een doel, en als ze uit het evenwicht zijn, dan zorgen die negatieve feedback loops ervoor dat ze weer terug richting dat doel gaan. Een gat tussen de gewenste en de huidige situatie en dit gat wordt waargenomen en dan wordt er actie ondernomen om dit gat te dichten. Bv: het halen van een verkoopdoel.\ **Desired state:** het doel waar het systeem naar op zoek gaat. **Standen en stromen\ Causale relatiediagrammen:** helpen om het probleem goed te structureren en geven de structuur van het systeem goed in kaart.\ **Stock en flow diagrammen** (stand- en stroom diagrammen) : geven beter onderscheid tussen verschillende soorten elementen in het systeem. Ze zijn wat preciezer/formeler en zijn beter in staat om aan de tijddimensie recht te doen.\ **Standen**: vast te stellen op een tijdstip, accumulatie, op [één bepaald moment].\ **Stromen**: vast te stellen in een periode, over de tijd heen, hebben een [tijdsdimensie] in zich. Hier mag je ook rekenregels op toepassen.\ - Stand t~n~ = Stand t~n-1~ + Σ instroom - Σ uitstroom\ Afbeelding met diagram, lijn, schermopname, wit Automatisch gegenereerde beschrijving\ [Stand:] volume van water in de badkuip\ [Stromen:] instroom van water uit de kraan en de uitstroom van water in het putje.\ [Basisregels]: de stand neemt altijd toe als de instroom groter is dan de uitstroom en andersom. De stand blijft altijd gelijk als de instroom hetzelfde is als de uitstroom. **Case 1: Populatie dynamica** ![Afbeelding met tekst, cirkel, diagram, schermopname Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image77.png) Afbeelding met tekst, diagram, cirkel, lijn Automatisch gegenereerde beschrijving **Case 2: Besmettelijke ziekte** ![Afbeelding met tekst, diagram, lijn, schermopname Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image79.png) Afbeelding met tekst, lijn, Perceel, schermopname Automatisch gegenereerde beschrijving **Enkele richtlijnen voor het maken van CLD's**\ Gebaseerd op causaliteit en niet op correlaties\ Namen van de variabele moeten zelfstandige naamwoorden of zinnen m.b.t. een\ zelfstandig naamwoord zijn\ Namen van de variabele moeten een duidelijk gevoel van richting hebben\ Benoem link en loop polariteit (ondubbelzinnige polariteiten)\ Benoem de loops\ Gebruik gebogen lijnen\ Zorg ervoor dat de belangrijke loops cirkelvormige / ovale paden volgen\ Minimaliseren het kruisen van lijnen **Exercise**\ If the number of people on sick leave increases, work pressure will increase\ because the same amount of work will have to be done with fewer people.\ The higher the work pressure, the more people will go on sick leave.\ Antwoord: ![Afbeelding met tekst, cirkel, diagram, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image81.png) **Example: Tesla** Afbeelding met tekst, cirkel, diagram, schermopname Automatisch gegenereerde beschrijving College 11 ========== **Een probleem:** het verschil tussen de gewenste situatie en de werkelijke situatie.\ **Messy problems:** gewenste situatie is niet duidelijk, oorzaken en gevolgen zijn niet duidelijk.\ [Kenmerken van 'messy problems':] - Complex - Partiële versies van het probleem - Interdependentie ('systeem van problemen') - Feedback processen [Waarom zijn er messy problems?]\ - Verschillen in interpretaties **Wicked problemen**: problemen die lastig op te lossen zijn, omdat ze complex, dynamisch en vaak onduidelijk zijn. Elk alternatief kan nieuwe problemen creëren.\ **Cognitieve complexiteit**: het probleem is moeilijk te begrijpen of te overzien en de mogelijke oplossingen zijn lastig te doordenken.\ **Sociale complexiteit**: er zijn meerdere perspectieven of realiteiten bij betrokken; verschillende mensen of groepen zien het probleem vanuit hun eigen standpunt, wat de oplossing moeilijk maakt.\ **Stakeholders**: mensen of groepen die zijn betrokken bij het probleem en hebben allemaal andere visies, waardoor ze elkaar nodig hebben om van alle kanten informatie te hebben om een probleem op te lossen.\ **Agenda setting:** vaststellen van prioriteiten; welke problemen of kwesties komen bovenaan de agenda?\ **Verantwoordelijkheid:** wie is verantwoordelijk voor het aanpakken van het probleem?\ - *individueel*: één persoon\ - *collectief*: een afdeling of organisatie [Aan welke doelen raakt dit?]\ - Persoon -- afdeling -- organisatie -- professional **Cognitief conflict:** een situatie waarin leerlingen erachter komen dat hun eigen ideeën tekortschieten om een bepaald verschijnsel te verklaren. Men denkt dat hen eigen denkpatroon niet klopt. Dit wordt vaak in het onderwijs gebruikt om leerlingen te stimuleren om dieper na te denken.\ - Als mensen samenkomen en hun ideeën delen cognitief conflict betere besluitvorming\ **Autocratie**: als één iemand alles bepaald, dit wil je niet in besluitvormingsprocessen.\ **Triage**: problemen worden ingedeeld in categorieën op basis van urgentie. Bv: rood moet onmiddellijk geholpen worden, geel zo snel mogelijk en groen kan nog even wachten. - - -Gebruik maken van 3 categorieën. **Probleemstructurering\ **Mensen 'zien' situaties verschillend: ze hebben verschillende 'mentale modellen' en zien daarom:\ - problemen verschillend\ - geen problemen waar anderen die wel zien of problemen waar anderen die niet zien [Methode voor probleemstructurering:]\ Group Model Building, combinatie van: Systeemdynamica en **Group Facilitation** (= een proces waarbij een facilitator een groep helpt om effectiever samen te werken en betere besluiten te nemen).\ - Identificeer een dynamisch probleem\ - Identificeer de groep deelnemers\ - Spreek rollen, procedure en product af\ - Identificeer feedback loops\ - Identificeer stuurpunten, doelen en scenariovariabelen\ - Maak een aanbeveling over stuurpunten **Selffulfilling prophecy:** een voorspelling leidt indirect of direct tot de realisatie ervan. Als mensen denken dat iets gaat gebeuren, dan kunnen hun acties ervoor zorgen dat het ook daadwerkelijk gebeurt.\ **Self-denying prophecy:** een voorspelling die juist **niet** werkelijkheid wordt. College 12 ========== **Leren onderzoeken** - **Uitvoeren**: in een organisatie of beleidsvoering - **Aansturen**: opdrachten geven - **Beoordelen**: beslissingen nemen over een onderzoek, je gaat dit beoordelen. **Twee typen fouten (analytisch onderscheid):** 1. **Binnen een fase een fout maken** (**criterium**); de probleem- en de doel- en de vraagstelling zijn niet op elkaar aangesloten. 2. **Inconsistentie tussen twee fasen:** conceptueel zijn ze niet op elkaar aangesloten. Sluit het design aan op hetgeen wat je eigenlijk zou moeten doen om je antwoord naar boven te krijgen. **Geologisch onderzoek:** hoe de aarde is ontstaan. **Casus: The (Channeled) Scablands** - *[Bretz:]* [Sterk]: empirische ondersteuning\ [Zwak]: theorie (P\--O).\ - P: probleem. **X**=T: theorie. O: onderzoek.\ - X is het zwakke punt - *[The Geological Society:]* [Sterk]: theorie, hoe al deze theorieën zich voltrekken\ [Zwak]: empirische ondersteuning (P-T-). Geen empirische ondersteuning gevonden.\ - X is het zwakke punt [Eerste observaties Bretz (start 1922)] - Rechthoekige dwarsdoorsnede (vs. V-doorsnede (rivier) of U-doorsnede (gletsjers)): duurde beiden eeuwen voordat dit ontstond geological science, maar Bretz vond een rechthoekige dwarsdoorsnede, dit is bijzonder. - Uniek drainage patroon (ingang Noord Oost, Uitgang Zuid West, vlechtwerk) - Immens gebied (verspreid) - Immense kuilen en rimpels - Enorme keien (graniet), was raar want in Washington was geen graniet te bekennen. [Rivaliserend paradigma's:] - Uniformitarisme (de heersende wetenschappelijke consensus): "dezelfde geologische processen die in het heden werken, werkten ook in het verleden zo". Ze houden zich vast aan hoe het altijd al ging. - Vloedmodel van Bretz (1923): het had te maken met veel water: contra 'Uniformitarisme'. Een vloed is iets wat op dat moment snel gaat, maar\ **uniformitarisme**: juist heel langzaam over de tijd heen (zoals het smelten van die gletsjers. Bevindingen passen niet in bestaande theorie, want er zijn geen verklaringen. Maar kan geen nieuwe theorie passend maken op de bevindingen. [Vloedhypothese Bretz:] - theorie ontbreekt [Alternatieve theoretische noties:] a. onmiddellijk smelten door klimaatverandering b. subglaciaal vulkanisme *'a' en 'b' niet ondersteund door de data, anders zouden ze andere observaties moeten hebben gezien.* **Scablands debat (1927):**\ [1. Geological society:]\ Vloedhypothese past niet in het huidige perspectief\ [2. Bretz:]\ Scabs te groot voor 'standaard' geologische processen\ nieuwe empirische ondersteuning voor veel water, bron onbekend en verklaring ontbreekt\ [3. Pardee (geoloog en lid van de Geological Society)]\ Drainage van ijsmeer (Lake Missoula) is mogelijk een bron. We hebben er geen verklaring voor, dus dan kan je ook geen conclusies trekken.\ [4. Bretz:]\ IJsmeer als bron genegeerd; bleef bij oude suggesties **Scablands debat 1940: Conferentie Seattle** - [Verklaring Pardee:] - Lake Missoula is de waterbron - Een ijsdam is blokkade - Periodiek tilt water de dam op - [Tegenwoordig:] - Verdeling in verscheidene grote stromen (ruim 180 meter diep, ruim 70 km per uur) **[Scablands 1922-1979]** *Tegen* **paradigmatisch dogmatisme** ( P -- T -- **X** )\ "Ideeën zonder precedent worden vaak met ongenade bekeken en mensen zijn geschokt als hun opvattingen over een ordelijke wereld worden uitgedaagd" (J.H. Bretz 1928).\ - Je hebt een idee over hoe de wereld in elkaar zit en dit idee past er niet bij, mensen krijgen dan ongemak **cognitieve dissonantie**. - **Naïef inductivisme** - **Empiristische vertekening** ( P -- **X** -- O): geen zinvolle interpretaties zonder theorie. - **Uniformitarisme** plus heroverweging concept 'geleidelijke verandering' [Hoe komen die keien daar?\ ]Door ijsschotsen meegenomen.\ 'Bloopers' (criteria + reflectie) - Logic of Inquiry: Empirische cyclus - Logic of Intervention: DOVE cyclus **Logica van Onderzoek: Empirische cyclus\ **Probleemstelling (PS: HD-KD-KV): (Handelingsdoel, kennisdoel, kennisvraag)\ Theorie\ Conceptueel model\ Operationalisatie\ Waarneming\ Analyse\ Conclusie [Doelstelling:\ ]"In dit onderzoek houden we ons bezig met het verwerven van inzicht in wat de aard en omvang van de overlast in de binnenstad zijn in het weekeinde na 20:00 uur, teneinde de overlast in de binnenstad op te lossen".[\ Vraagstelling:\ ]"Welke houding hebben bezoekers aan de binnenstad ten aanzien van jongeren met een migratieachtergrond in het algemeen en jongeren met een Marokkaanse achtergrond in het bijzonder?"[\ ]"Hoe kan de overlast in de binnenstad in het weekeinde na 20:00 uur teruggedrongen worden?" **Logic of Inquiry: Empirische cyclus\ **[Conceptueel Model]\ Wat is de relatie tussen gebruik van sociale media en pestgedrag onder leerlingen tot 16 jaar? ![Afbeelding met tekst, lijn, Lettertype, diagram Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image83.png)[Analyse/conclusie]\ "Mannen hebben het tegenwoordig drukker dan vrouwen omdat ze in gezin en huishouden de handen meer uit de mouwen steken, en omdat werkende mannen steeds meer zijn gaan werken", meldt het SCP (VK 110996) - "mannen hebben het tegenwoordig drukker dan vrouwen" (*mannen nu tegenover vrouwen nu)* - "omdat ze in gezin en huishouden de handen meer uit de mouwen steken" *(mannen nu tegenover mannen vroeger)* - *"*en omdat werkende mannen steeds meer zijn gaan werken" *(werkende mannen nu tegenover werkende mannen vroeger)* **Logica van Interventie: DOVE cyclus\ D**: Diagnose (probleem + oorzaken)\ **O**: Ontwerp (interventie)\ **V**: Verandering\ **E**: Evaluatie "Op grond van onderzoek naar ongewenst gedrag in de krijgsmacht besluit het Ministerie van Defensie een aantal maatregelen in te voeren. Om na te gaan of de maatregelen ook daadwerkelijk seksuele intimidatie tegengaan, geeft het Ministerie opdracht tot evaluatieonderzoek. In dat onderzoek vinden een drietal metingen plaats: na een jaar (nulmeting), na twee jaar en na vijf jaar." Hier is de nulmeting te laat.\ **Ex ante evaluatie:** tijdspad belangrijk.\ Nulmeting moet voor de interventie, nameting(en) na de interventie. **Aansluiting**: doelstelling aan probleem\ **Probleem** = ongewenst gedrag\ **Doel** = seksuele intimidatie (kan onderdeel zijn, maar is geen voldoende aansluiting) **Ex post evaluatie:** implementatie is al doorgevoerd. Alle (eerdere) stappen uit de cyclus in onderzoek betrekken:\ implementatie van de interventie (V), ontwerp (O) en diagnose (D). Je kunt vinden dat de interventie niet aansluit op het probleem, dan zou je mogelijk dus op basis van verkeerde informatie concluderen dat de interventie geen effect heeft gehad. Dat klopt dan op zich wel, maar de interventie zelf klopt dan niet.\ - Je kunt pas een interventie op iets bedenken als je de oorzaken ervan weet.\ - Een nulmeting is bedoeld om de situatie voor dat de maatregelen zijn ingevoerd vast te leggen. Nulmeting 1 jaar nadat de maatregelen zijn ingevoerd is dus niet logisch. [Voorbeeld 2:] Je springt naar de interventies, terwijl je eigenlijk het probleem en de oorzaken hiervan niet duidelijk zijn. [Voorbeeld 3:] gaat over onderwijs. Je krijgt al aangegeven welke aanbevelingen je kan doen. Je wordt gestuurd. Dit is niet wenselijk, dat moet je niet doen. Je moet voorkomen om de veronderstellingen van de opdrachtgevers te ondersteunen. De docent kreeg meer een coachende rol dan een docente rol. Een keten van vervolgonderzoek, terwijl je niet weet hoe het werkt. Je moet de stappen wel goed op elkaar laten aansluiten.