Samenvatting Bedrijfseconomie PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
Tags
Summary
Dit document is een samenvatting van de bedrijfseconomie, met een focus op de economische gevolgen van gebeurtenissen zoals de COVID-19 pandemie. Het bespreekt de creatie van welvaart, economische systemen, en de divergentie in economische ontwikkeling tussen landen. De samenvatting onderzoekt ook concepten zoals het BBP en de rol van de overheid in de economie.
Full Transcript
Samenvatting bedrijfseconomie: OIKONOMIA 1 INLEIDING 1.1 ECONOMIE? Dagdagelijks nemen we met z’n allen vele beslissingen staan meestal in het teken van ons ‘welbevingen’, omdat we het graag zo goed mogelijk willen hebben. - Economen bestuderen vooral de creatie van...
Samenvatting bedrijfseconomie: OIKONOMIA 1 INLEIDING 1.1 ECONOMIE? Dagdagelijks nemen we met z’n allen vele beslissingen staan meestal in het teken van ons ‘welbevingen’, omdat we het graag zo goed mogelijk willen hebben. - Economen bestuderen vooral de creatie van welvaart. o Het gaat goed met onze economie als deze welvaart creëert en investeert in toekomstige welvaart. o Maar middelen zijn beperkt, dus afwegingen moeten gemaakt worden bij het nemen van beslissingen. Hoeveel nut wordt ervaren? Wat is het beste alternatief? iets kunnen zeggen over het beleid. - ‘Economie’ als discipline = tool-box om deze beslissingen te analyseren en hun gevolgen in te schatten. o Keuzes begrijpen en achterhalen hoe we misschien betere keuzes kunnen maken door de gevolgen op voorhand beter in te schatten. o Individuele beslissingen als beslissingen voor samenleving als geheel te bestuderen. Er zijn ook veel andere tool-boxen!! Doel = inzicht in belangrijke economische tools door ze te kaderen in hun historische context en toe te passen op ‘economische’ problemen en vraagstukken van vandaag. 1.2 CASE STUDIE: SOMS WORDT ONZE ECONOMIE GECONFRONTEERD MET ONVERWACHTE SCHOKKEN VAN BUITEN DE ECONOMIE (SOMS OOK VAN BINNEN DE ECONOMIE) vb.: COVID-19 Effect op omzet van de bedrijven (na bevraging): 1/3 minder omzet dan voor de lockdown Groeicurve: BBP (als beste maatstaf) Daling van 10% op kwartaal basis tot WOII teruggaan om een gelijkaardig effect te zien. De recessie van 2010 was relatief beperkt in vergelijking met COVID. 1 1.2.1 Lockdown: gezondheid vs. economie? Economie = systeem - Systeemdenken: alles hangt aan elkaar; kringloop die zichzelf in evenwicht houdt. - ‘Natuurlijk’ evenwicht tussen productie en consumptie: o Idee gaat terug tot de 18de eeuw (cf. infra) o Gezinnen en bedrijven o Overheid (en buitenland): inkomsten van belastingen gaan gebruiken om bepaalde zaken te financieren. Vb. gezondheidszorg Maar daarvoor is het van belang dat de economie blijft draaien (deze inkomsten nodig) 1.2.2 Hoe ‘ernstig’ is de situatie? Bruto Binnenlands Product = optelsom van alle goederen en diensten die in een jaar geproduceerd worden binnen de landsgrenzen (en niet als input gebruikt worden om verder afgewerkte goederen mee te maken) grootste krimp sinds WOII !! 1.2.3 Hoe gaat het NU met de economie? Economie is goed aan het herstellen. - Herstel = inhaalbeweging naar het niveau van voordien. - Gaat zich de volgende kwartalen normaliseren = veerkrachtige economie. MAAR bedrijven vinden moeilijk de juiste mensen = ‘job-crisis’, terwijl er wel veel mensen beschikbaar zijn (1/3) - Relatief lage werkloosheid, terug economische groei na krimp in 2020, skill-mismatch. - Budgettaire situatie overheid baart (grote) zorgen, maar dit is voor België geen nieuwe situatie 2 - Vandaag ook (zeer) hoge beurskoersen: o ‘Als het goed gaat op de beurs, dan gaat het goed met de economie!’ o Beurskoersen = gemiddelde vd waarde van aandelen van bedrijven. Nasdag ~ technologie, S&P500 ~ 500 beste bedrijven, dow jones ~ industrie LT evolutie: enorme stijging COVID-19 beursdip (maart-april 2020) goed verteerd, wel vragen rond herstel van de reële economie. o Interpretatie/betekenis hoge beurskoersen? Nuance cf. profit paradox Markup = prijs – marginale kost (= variabele kost per geproduceerde eenheid) = hoeveel macht een bedrijf heeft sterk toegenomen: bedrijven hebben meer marktmacht, dus minder concurrentie bij bedrijven. Vooral bedrijven die al een hoge markup hadden in de jaren ’80, hebben hun marktmacht nog verder vergroot. Grote bedrijven maken nog meer winst. Op basis van verwachtingen kleine bedrijven gaan overnemen om te vermijden dat die kleine bedrijven op termijn groter zouden worden. - Bedrijven maken meer winst dan ooit tevoren: o Rendabiliteit mediaanbedrijf bleef vlak: vooral dominante topbedrijven hebben hun winst spectaculair verhoogd. o Hoe? Innovatie Maar vooral door het afschermen van hun markten via schaalvoordelen, netwerkvoordelen, patentposities,… (cf. big pharma, big tech, big finance,…) o Topbedrijven werden zeer rendabel door concurrentie te elimineren (vb. via killer acquisitions) topbedrijven hebben macht, controleren markt. o Gebrek aan concurrentie laat hoge prijzen toe. Vb. adverteren op FB is zeer duur Vb. vaccin van Pfizer is zeer duur - Maar hier wordt toch ‘iedereen’ beter van? o Grafiek: kloof marktwaarde productie en loonmassa 1980-2020: productie verhoogt, maar het reële loon blijft constant bedrijven hebben meer wacht over werknemers, waardoor ze lonen lager kunnen houden. 3 Winst bedrijven gaat vooral naar aandeelhouders: beurskoersen weerspiegelen niet dat het goed gaat met werknemers, maar wel heel goed nieuws voor de aandeelhouders (aandelen worden meer waard). o Amerikaanse bedrijven: Rendabiliteit steeg van 1-2% rond 1980 tot 7-8% in 2016 (enorme toename) Loonmassa typisch 20% vd omzet Ratio winst/loonmassa: o 5% in 1980 o 43% in 2012 o >30% rond 2018 Rendabiliteit van Amerikaanse bedrijven vb. Apple & Facebook: winst/loonmassa >300% ‘The success of thriving firms is not beneficial for workers. The rise of market power shows that inside the firm there is a shift of money flowing from compensation for work to compensation for profits, and hence to ownership of the firm (= aandeelhouders).’ - Hoge prijzen om winst te maximaliseren: o Leiden tot lager verkoop dan bij lage prijzen (cf. H1 en H9) Stel iPhone kost 50 euro; dan explodeert te verkoop, maar maakt Apple weinig winst. o Lagere productie lagere tewerkstelling relatief lage lonen, weinig job-verloop, minder kansen voor jongeren en vooral laaggeschoolden. VS: arbeidsparticipatie daalt, ook van vrouwen Laagste lonen al 30 jaar vlak in VS enorme toename ongelijkheid. Tweedeling arbeider & kenniswerker = voeding voor ongelijkheid en polarisatie (frustratie) o Arbeider < lager loon, minder jobs, hoge prijzen, geen aandelen o Kenniswerker < hoog loon, meer job-mogelijkheden, hoge prijzen, veel aandelen Gevolg voor overheidsbeleid: voldoende bedrijven die moeten concurreren met elkaar (= mededingingsbeleid) o “High stock prices are NOT a sign of a healthy economy because in competitive markets high profits attract new entrants who see an opportunity to grab a share of those profits.” Competitieve markten zeer hoge winst verdwijnt door toetreding nieuwe bedrijven o “Government policy currently tilts the scale pro (big) business, away from pro market, which creates an increasing gap in wealth between those with stocks and those without.” o “Technological progress is to the benefit of everyone, if markets are competitive.” o “The welfare cost of market power is estimated to be 7% of GDP…” o “Today, the only way to avoid another calamity and restore the economic order is to bet on pro-market reforms that break the power of mega-firms.” 4 1.3 ECONOMIE OP LANGERE TERMIJN 1.3.1 Waar kan je vandaag het best geboren worden met het oog op een welvarend leven? Grote kans dat je spontaan een land of werelddeel als antwoord op deze vraag geeft, omdat de gemiddelde welvaart vandaag zeer sterk verschilt van land tot land. - Levensverwachting als indicator (vb. Japan, Zwitserland, Australië,…) - ‘Welvaart’ = containerbegrip waar economie als discipline ook zijn eigen invulling aan geeft. o Meest gebruikte economische maatstaf = bruto binnenlands product (BBP) per hoofd. = optelsom van alle goederen en diensten die in een jaar geproduceerd worden binnen de landsgrenzen en niet als input gebruikt worden om verder afgewerkte goederen mee te maken. o Welvaartsevolutie (van BBP) laatste 2000 jaar: Periode tot 1800 vrij gelijkend voor alle werelddelen. Periode van 1800 tot nu: ontstaan grote verschillen vooral West-Europa is na WOII losgekomen (sterke stijging) Verklaring? Waarom toen en waarom in bepaalde gebieden? 1.3.2 Divergentie vanaf de 19de eeuw Pas vanaf 19de eeuw grote verschillen tussen landen: - In 15de eeuw zou de plaats waar je in de wereld geboren werd veel minder impact gehad hebben op je verwachte welvaart wie je ouder zijn en wat je geslacht is, zouden alles bepaald hebben. - Vandaag zijn ouders en geslacht ook belangrijk, maar – in tegenstelling tot 350 jaar geleden – heeft locatie ook een gigantische impact. Redenen? 1. Industriële revolutie (IR) < eerst Engeland, dan de rest van Europa en VS 2. Opkomst nieuw economisch systeem: ‘kapitalisme’ o Manier op productie en verdeling van goederen in een economie te bepalen. o Drie kenmerken < Productie binnen bedrijven (veel mensen bij elkaar) Markten = plaats waar bedrijven en klanten producten vrijwillig ruilen tegen prijs < productiekost om eigenaars van bedrijven te vergoeden voor ondernemingsinitiatief vraag en aanbod komen samen. 5 Private eigendom kapitaalgoederen Middeleeuwen: ook (primitieve) lokale markten en private eigendom, maar productie gebeurde door individuele ambachtslui, verkopers of families. - Bedrijven concurreren sterkere prikkels om betere technologieën te gebruiken traditionele ambachtslui. - Bedrijven nodige schaal om te investeren, onmogelijk voor familie als productie-eenheid. 3. Gevolg: geografische expansie van het systeem (lokale en internationale markt) verdere mogelijkheden tot welvaart verhogende specialisatie en ruil. o Vb. China= stijging vanaf jaren ’80 ~ markteconomie ja – nee de overheid heeft nog relatief veel controle via staatsbedrijven. o Vb. Noord-Korea: blijft communistisch Zuid-Korea: volgt mee de markteconomie vanaf 1970. !! Term kapitalisme refereert niet naar een zeer specifiek systeem, maar naar een verzameling systemen die drie elementen bevatten, die op verschillende manieren te combineren zijn. 1.3.3 Aandeel in wereldinkomen - Tot 1800: 50% aandeel ASIA3, G7 slechts 25% aandeel. - Vanaf 1800 stijgt aandeel G7 tot 50% Omkering van belang in de wereldeconomie (cf. nu blijft er weer een omkering bezig: de Aziatische landen krijgen weer meer macht) Moet je wel zeer rijk zijn om lang te leven? Brengt rijkdom welzijn/geluk/tevredenheid? 6 1.3.4 Kapitalistische instellingen = garantie op welvaart? Kapitalistische instellingen creëren geen voldoende voorwaarde voor permanente verhoogde levensstandaard. Vele landen hebben bedrijven, markten en private eigendom; maar hun economieën slagen er toch niet in om de welvaart stelselmatig voor iedereen te verhogen. Vele redenen: - Overheid slaagt er niet in private eigendom voldoende te beschermen door juridisch systeem. - Markten zijn niet competitief en bedrijven overleven door connecties met overheid. - Overheid is gecapteerd door rent-seekers. Belangrijke rol overheid om economisch systeem een succes voor iedereen te maken. Er is een goede overheid nodig om het systeem goed te laten werken. MAAR: de toename van welvaart ging gepaard met een toegenomen impact van de mens op de leefomgeving en op het gebruik van de natuur. o Bij keuzes die we maken worden we typisch geconfronteerd met beperkingen. o Spectaculaire stijging welvaart ging samen met het gebruik van ons gezamenlijk ‘natuurbudget’. 1.3.5 Ecologische grenzen Grenzen veilige zone van planetaire systemen overschreden inzake biodiversiteit, klimaat en stikstofcyclus rechtstreeks verbonden aan energiegebruik en landgebruik (druk vanuit o.a. energie- mobiliteits-, en agrofoodsysteem (landbouwproducten voor menselijke consumptie). Ecologische voetafdruk = de (productieve) grond- en wateroppervlakte (in hectare) waar iedereen recht op zou hebben. - Indien wij niet meer willen verbruiken of consumeren dan wat de aarde jaarlijks produceert (dus enkel rendement verbruiken, niet het natuurlijk kapitaal). - Indien alle mensen dezelfde toegang zouden hebben tot de natuurlijke hulpbronnen. o Ecologische voetafdruk = (maximum) 1.8 hectare Huidige voetafdruk wereldbevolking = 2.7 hectare 7 Huidige voetafdruk van de Belg (gemiddeld) = 7 hectare o We zijn dus eigenlijk de wereld aan het opeten. - HDI vanaf 0.80 is goed ontwikkeld groene zone: geen enkel land is kunnen evolueren naar een hoge HDI op een ecologisch duurzame manier (=> duurzaamheidsvraagstuk). o Ecologische duurzaamheid is een essentieel duurzaamheidsprincipe, gekoppeld ook aan verdelingsproblemen. o Ook sociale rechtvaardigheid is een essentieel duurzaamheidsprincipe. - De planeet geeft bovengrenzen, maar als we gelijkheid willen, moeten we ook ondergrenzen stellen = doughnut economy. De duurzaamheidsuitdaging = maatschappelijk probleem. o Geen eenvoudige oplossingen. o Interdisciplinaire aanpak nodig. o Economie als deel(tje) van oplossing ‘How stuff works” = belangrijke kennis om iets te veranderen. 2 WELVAART EN MARKTEVENWICHT 2.1 GOED, MAAR NIET GOED GENOEG Hoe gaat het met onze economie? - Veelheid aan economische informatie beschikbaar. - Vele vacatures, knelpuntberoepen, maar ook werkloosheid. 8 - Economische groei, maar ook systematisch begrotingstekort en hoge publieke schuld. Wat is ‘onze economie’? groepen/agenten definiëren - De moderne economie = complex systeem van productie en consumptie met beperkte middelen. o Private bedrijven produceren goederen en diensten en zorgen voor tewerkstelling. o Overheden voorzien aanbod van publieke goederen en diensten, kopen aan bij bedrijven en stellen ook veel werknemers tewerk. Reguleren, initiëren grote maatschappelijke projecten, via budgettair beleid economische activiteit aansturen. Regelgeving waarbinnen de economie kan werken. o Consumenten kopen goederen en diensten aan, betalen belastingen en vormen het menselijk kapitaal dat de economie doet draaien. o Activiteiten en transacties gebeuren op markten. Interacties tussen de verschillende agenten – vormen van een markt. Vb. markt voor goederen en diensten, arbeidsmarkt,… - Functioneert dit complexe systeem goed, dan gaat het goed met onze economie. - Economen focussen op de creatie van huidige en toekomstige welvaart door het systeem o Deze cursus = economisch systeem ontrafelen. o … maar economie is niet alles, welvaart is in essentie een interdisciplinair probleem. 2.2 BELGIË IN DE GLOBAL COMPETITIVENESS INDEX (GCI) 2.3 WELVAART: EEN INTERDISCIPLINAIRE ZOEKTOCHT Welvaart = in welke mate leidt inzet van middelen (allocatie) tot economische baten? Allocatieproblemen (toewijzen van middelen aan iets) Vb. moeten we meer openbaar vervoer hebben of op snelwegen een extra rijststrook aanleggen om files te vermijden? analyse van kosten en baten om beperkte middelen zo goed mogelijk in te zetten. Economen bestuderen het verschil tussen baten en kosten van inzet van middelen = welvaartsanalyse. Waarom is allocatie belangrijk? - Maatschappij en haar schaarse middelen: o Goed middelenbeheer is belangrijk omdat middelen schaars zijn. o Maatschappij kan niet alle gewenste goederen/diensten produceren omdat middelen beperkt zijn. - Voorbeelden uit gezondheidszorg: o (1) Ons systeem van gezondheidszorg is sterk, maar… 9 Medische fouten zijn de 3de grootste doodsoorzaak in VS (dit staat niet in de officiële statistieken – systeem niet voldoende voorzien om informatie te laten doorvloeien). Dus informatie is belangrijk: niet omdat je niet weet dat het gebeurt, dat het niet gebeurt. Misschien kunnen er sterfgevallen vermijden worden door meer middelen aan dat aspect te geven, maar daar is informatie voor nodig. o (2) Lifestyle diseases: gevolgen van ongezonde of suboptimale levensstijl (vb. voeding, beweging, alcohol, roken, stress,…) Directe medische kost = goed voor minimaal 35% vd gezondheidszorguitgaven Indirecte economische kost = door productiviteitsverliezen (kunnen niet tewerk gesteld worden) ~ 1.2% van BBP. Door de eigen levensstijl aan te passen, kan er veel van deze problemen vermeden worden. Toch wordt er maar 2% vh budget uitgegeven aan preventie. Er wordt voornamelijk geld besteed aan de curatieve gezondheidszorg De allocatie is dus niet optimaal – meer nood aan preventie ~ “voorkomen is beter dan genezen”. Te leren uit deze voorbeelden: - Goede allocatie vereist goede informatie. - Systeem kan inefficiënt zijn vanuit een allocatief oogpunt (schaarse middelen). - De zoektocht naar welvaart is multi- en interdisciplinair. 2.4 WELVAART UIT MARKTTRANSACTIES Welvaartsanalyse = nadenken over het allocatieprobleem. 2.4.1 Elementaire economische welvaartsanalyse Welvaartseconomie bestudeert hoe allocatie van middelen economische welvaart beïnvloedt. Economen vinden markten meestal een goede manier voor welvaart-optimaliserende allocatie: markten die goed functioneren ondersteunen de economie. - Welke voordelen halen kopers en verkopers uit marktparticipatie? - Hoe zijn voordelen zo groot mogelijk voor de samenleving als geheel? o Maar MEESTAL – nuance: er moeten wel bepaalde voorwaarden voldaan zijn. 2.4.2 Wat is een markt? Markt = een groep kopers en verkopers van bepaald goed of dienst (al dan niet ‘georganiseerd’). De plaats waar consumenten en producenten samenkomen kopers bepalen de vraag; verkopers bepalen het aanbod. Termen van vraag en aanbod verwijzen naar het gedrag van mensen, bij hun interactie op markten. Voorlopig uitgangspunt (enkele assumpties): - Producten zijn identiek = homogeen (vb. een computer is een computer, geen onderscheid tussen merken of types). - Veel kopers en verkopers zodat niemand invloed heeft op de prijs. o Dit is niet altijd even realistisch, maar wel het eenvoudigst om te analyseren. 10 o In de meeste gevallen zullen onze ideeën reeds toepasbaar zijn voor richtinggevende analyses. 2.5 VRAAG, AANBOD EN MARKTEVENWICHT Vraag en aanbod = twee meest gebruikte woorden onder economen, omdat vraag en aanbod krachten zijn die een markteconomie laten werken zij bepalen ‘prijs’ en ‘hoeveelheid’ (i.e. allocatie). Hoe beïnvloedt een gebeurtenis of maatregel de economie? 2.5.1 Vraag Voorbeeld: bereidheid tot betalen van 4 kopers voor een album van The Rolling Stones. KOPER BEREIDHEID TOT BETALEN Grafisch voorstellen: hoeveel eenheden van het - John - 100 product worden gevraagd in functie van de prijs? - Paul - 80 - George - 70 Als er heel veel consumenten zijn: trapfunctie - Ringo - 50 met héél kleine trapjes, eigenlijk voorgesteld als rechte. 2.5.1.1 Vraagschema: PRIJS KOPERS GEVRAAGDE HOEVEELHEID - >100 - Geen - 0 - 80 – 100 - John - 1 - 70 – 80 - John en Paul - 2 - 50 – 70 - John, Paul en George - 3 - 50 of minder - John, Paul, George en - 4 Ringo 2.5.1.2 Vraagcurve: Wet van de vraag = bepaalt dat, ceteris paribus (bij ongewijzigde omstandigheden/al de rest blijft hetzelfde), de gevraagde hoeveelheid van een goed daalt indien de prijs van dit goed stijgt negatieve relatie tussen prijs en hoeveelheid. 11 2.5.1.3 Verandering in gevraagde hoeveelheid Als de prijs wijzigt = beweging langs de vraagcurve verandering in gevraagde hoeveelheid veroorzaakt door verandering in de prijs vh product. Andere factoren die de vraag beïnvloeden? - Smaken en voorkeuren - Prijzen van verwante goederen o Substitutiegoederen = wanneer prijsdaling van goed A leidt tot een daling vd vraag naar goed B. Vb. yoghurt en chocolademousse; bier en sinaasappelsap; elektriciteit en verwarmingsketels op aardgas. o Complementaire goederen = wanneer prijsdaling van goed A leidt tot een toename vd vraag naar goed B. Vb. yoghurt en bosvruchten; zoute nootjes en bier; benzine en benzinewagens - Consumenteninkomen - Aantal kopers - Verwachtingen Deze determinanten gaan de vraagcurve veranderen (V1 V2). Vraagcurve kan in beide richtingen verschuiven (wenteling): naar links betekent minder aantallen, naar rechts betekent meer aantallen. Het gaat in dit geval over een verandering die bij elke prijs de gevraagde hoeveelheid wijzigt. Voorbeeld: vraag naar confituur. - Prijs choco gaat omhoog, dus confituur wordt relatief gezien interessanter. De vraag zal daardoor toenemen (verschuiving van de vraagcurve naar rechts). - Prijs brood daalt, waardoor ook de vraag naar brood zal dalen (want brood en confituur worden vaak samen geconsumeerd). De curve zal zich naar links verschuiven. 12 2.5.2 Aanbod Voorbeeld: kosten van vier mogelijke verkopers zegt iets over de efficiëntie van de producent om een goed te kunnen aanbieden. VERKOPER KOSTEN - Bram - 900 - Désiree - 800 - Stijn - 600 - Sumeyera - 500 Met welke ‘kost’ gaan de aanbieder naar de markt? 3D-printer gekocht: 5000 euro te gebruiken voor productie van 1000 stuks kapitaalkost per item is dan 5 euro, de materiaalkost per item is 4 euro – dus: totale kostprijs per product is 9 euro. Stel nu een bestelling aan 7 euro per stuk < rekening houden met de materiaalkost van 4 euro (want de machine is toch al betaald), dus nog 3 euro over om de kost van de machine terug te betalen = marginale kost (= bijkomende productiekost per extra geproduceerde eenheid). 2.5.2.1 Aanbodschema PRIJS VERKOPERS AANGEBODEN HOEVEELHEID - 900 of meer - Sumeyera, Stijn, Désiree, Bram - 4 - 800 – 900 - Sumeyera, Stijn, Désiree - 3 - 600 – 800 - Sumeyera, Stijn - 2 - 500 – 600 - Sumeyera - 1 - Minder dan 500 - niemand - 0 2.5.2.2 Aanbodcurve Omgekeerd verband dan bij vraag: positief verband. Hoe hoger de prijs, hoe meer producenten efficiënt zijn om goederen aan te bieden aan die prijs. Wet van het aanbod = stijging prijs leidt tot stijging aangeboden hoeveelheid, ceteris paribus. Daling prijs leidt tot daling aangeboden hoeveelheid. 2.5.2.3 Verschuiving van het aanbod Determinanten van verschuivingen vh aanbod: - Prijzen van gerelateerde goederen - Inputprijzen o = prijzen van goederen, die een kost zijn in de productie. - Productiviteit o Vb. Technologische vooruitgang - Verwachtingen 13 2.5.3 Vraag en aanbod samen Markt in evenwicht = situatie waar de prijs een zodanig niveau bereikt dat de aangeboden hoeveelheid gelijk is aan de gevraagde hoeveelheid. Kopers noch verkopers hebben incentive om iets te veranderen. - Evenwichtssituatie = alle economische agenten zijn tevreden. Ze hebben geen neiging om iets anders te gaan doen, hun gedrag bij te sturen. - Evenwichtsprijs o = prijs die de aangeboden en gevraagde hoeveelheid in evenwicht brengt. o Grafisch: de prijs waar de vraag- en aanbodcurve elkaar snijden. - Evenwichtshoeveelheid o = gevraagde en aangeboden hoeveelheid bij de evenwichtsprijs. o Grafisch: de hoeveelheid waar de vraag- en aanbodcurve elkaar snijden. 2.5.3.1 Stel dat de markt niet in evenwicht is: prijs > evenwicht. Bij een prijs van 2.5 euro worden 4 eenheden gevraagd, maar er is een aanbod van 10 eenheden. De producenten zitten met een verschot (= aanbod-surplus), dus er komt een reactie: ze gaan de prijs verlagen in de hoop dat ze hun producten gaan kwijt geraken. 14 De daling zal doorgaan tot de prijs de evenwichtsprijs bereikt; op deze manier worden alle eenheden die geproduceerd worden, verkocht. Aanbod-surplus (overschot) o Indien de prijs > de evenwichtsprijs aangeboden hoeveelheid > gevraagde hoeveelheid. o Excessief of overtollig aanbod o Aanbieders zullen hun prijs verlagen om producten te kunnen verkopen Op die manier evenwicht naar het evenwicht (V = A) 2.5.3.2 Stel dat de markt niet in evenwicht is: prijs < evenwichtsprijs Indien de prijs lager is dan de evenwichtsprijs; dus wanneer de prijs té laag is, dan is er een aanbod- tekort (= vraag-overschot). Veel mensen gaan het product willen kopen aan die prijs, maar er zijn te weinig producenten die aan die prijs efficiënt kunnen produceren. Er vormt zo een druk op de prijs langs onder, met meer betalingsbereidheid als gevolg. Aanbod-tekort (vraag-surplus) o Indien de prijs lager < de evenwichtsprijs aangeboden hoeveelheid < gevraagde hoeveelheid. o Excessieve of overtollige vraag o Aanbieders zullen hun prijs verhogen omdat er te veel kopers op zoek zijn naar te weinig goederen (kopers bieden tegen elkaar op). Op die manier beweging naar het evenwicht. 2.5.3.3 Evenwichtsveranderingen? Markten zijn dus ‘zelfregulerend’, hoe zouden we dan in een situatie kunnen belanden waarin er geen evenwicht is? Maatregel/gebeurtenissen die de markt beïnvloeden (veranderingen in de determinanten van vraag en aanbod) – vb. tekort aan grondstoffen. Het oude evenwicht is dan niet langer een evenwicht in de nieuwe omstandigheden met hogere inputkosten. De aanbodcurve is dan naar omhoog verschoven. Drie stappen om evenwichtsveranderingen te analyseren: 1. Bepaal of een gebeurtenis leidt tot verschuiving van aanbod of vraag (of beide). 2. Bepaal dan of de betreffende curve(s) naar links of naar rechts verschuiven. 3. Gebruik vraag-en-aanbod grafiek om erachter te komen hoe verschuiving(en) evenwichtsprijs en –hoeveelheid veranderen. 15 Voorbeeld case study. Coronacrisis in juni 2020: sterke toename vd vraag om mondmaskers. Maar op een bepaald moment is er geen extra productie meer mogelijk (input is er niet om het aanbod te verhogen). Het enige wat er dan gebeurt is dat de prijzen enorm gaan toenemen grafisch: vraagcurve verplaatst steeds meer naar rechts, terwijl de aanbodcurve steil verticaal omhoog gaat. In september 2021 is er nu een teveel aan mondmaskers. De vraag is afgenomen, waardoor de vraagcurve naar links is verschoven. Op den duur is er wel meer aanbod gekomen (vb. zelf maken mondmaskers, opnieuw invoer vanuit andere landen). Door de daling van de vraag is de prijs ook gedaald. 2.5.4 Markten en welvaart De markt-vraagcurve weerspiegelt eigenlijk de hoeveelheid die kopers tegen bepaalde prijzen willen en kunnen kopen ~ de waarde/het nut dat men aan een product hecht. 2.5.4.1 Consumentensurplus Bereidheid tot betalen = de maximale som die een koper wil betalen voor een goed of dienst. Dit meet in welke mate de koper een goed of dienst waardeert. Consumentensurplus = verschil tussen bereidheid tot betalen voor een bepaald goed en het werkelijk betaalde bedrag (~ indicator voor welvaart). De oppervlakte onder de vraagcurve en boven de effectief betaalde prijs meet het consumentensurplus in de markt. 16 Het consumentensurplus meet het bedrag dat kopers bereid zijn te betalen min het effectief betaalde bedrag meet het voordeel dat kopers ontvangen door de aankoop zoals de kopers het zelf percipiëren (voordeel van deelname aan de markt). Dit is een goede basis voor beleidsmakers betalingsbereidheid = subjectief, marktprijs = objectief. - Consumentensurplus tastbaar: vraagcurve gelinkt aan betalingsbereidheid (preferenties). - Vb. als je vroeger wijn kocht en bereid was maximum 10 euro te betalen. Een goede fles wijn van 12 euro zou je dan niet kopen, wanneer deze in de korting staat voor 6 euro, dan zou je die nu wel kopen. 2.5.4.2 Producenten surplus Producenten-surplus = bedrag dat verkoper ontvangt voor een goed min de kost om het goed te produceren en op de markt te brengen meet de baat voor verkopers van marktparticipatie. - Net zoals het consumentensurplus nauw verband houdt met de vraagcurve, is er ook een nauw verband tussen producenten-surplus en de aanbodcurve. - De oppervlakte onder de prijs en boven de aanbodcurve meet het producenten- surplus in een markt. Producenten-surplus tastbaar: - Aanbodcurve gelinkt aan ‘kost’ voor verkoper. - Vb. studenten-job als opdiener in een restaurant… o Voor hoeveel euro per uur ben je bereid te gaan werken? o Wat is het voorstel van de tegenpartij? Maak je een andere keuze op oudejaarsavond? Maak je een andere keuze als je een nieuwe vriend(in) hebt? 17 2.5.5 Marktefficiëntie? Waarom is marktallocatie (meestal) te verkiezen? Consumentensurplus Totaal surplus = waarde voor kopers – bedrag betaald door = consumentensurplus + producenten-surplus kopers & Of Producenten-surplus Totaal surplus = bedrag ontvangen door verkopers – kost voor = waarde voor kopers – kost voor verkopers. verkopers Efficiëntie = de eigenschap van een verdeling van middelen waarbij het totale surplus ontvangen door de leden van een maatschappij wordt gemaximaliseerd benevolente sociale planner zou dit nastreven. Marktevenwicht leidt tot de grootst mogelijke welvaart elke andere prijs dan de evenwichtsprijs en elke andere hoeveelheid dan de evenwichtshoeveelheid leiden tot een daling van de totale welvaart in vergelijking met marktevenwicht. “Meestal” – gaat er vanuit dat de vraagcurve de bereidheid tot betalen en de aanbodcurve de kost juist weerspiegelen. Als aan de voorwaarden voldaan is, dan kan het niet beter zijn dan de markt zijn ding te laten doen (~ laissez-faire). 2.5.5.1 Efficiëntie van evenwichtshoeveelheid - Links vd evenwichtshoeveelheid: nuttige manier om middelen in te zetten er wordt meer waarde gehecht aan de eenheden, dan dat het kost om ze te produceren. - Rechts vd evenwichtshoeveelheid: waarde die aan eenheden gehecht wordt is lager dan dat het kost de eenheden te produceren. 2.5.5.2 Welke ‘prijs’? Wat is een hoge of lage prijs? Dit is afhankelijk van de vergelijking met het referentiekader. - Markten zorgen voor allocatie van middelen. 18 - Als de prijs van goed A stijgt met 10%, moeten aanbieders dan reageren met een toename van het aanbod? o Niet noodzakelijk! Als de inkomens en de prijzen van andere goederen ook stijgen met 10% is er geen her-locatie nodig! o Relatieve prijzen zijn van belang dan verandering in gedrag. Het feit dat we geld en ‘euro’ hebben om prijs uit te drukken, maakt ons het leven gemakkelijk. Maar men zou het ook ‘numerair’ kunnen uitdrukken, bijvoorbeeld alles uitgedrukt in waarde van 1 brood. 2.5.5.3 Marktefficiëntie Drie inzichten omtrent het marktevenwicht vrije markt: 1. Wijst aanbod toe aan consumenten die goederen het meest op prijs stellen, gemeten door hun betalingsbereidheid. 2. Wijst vraag toe aan efficiëntste producenten die tegen de laagste kost kunnen produceren. 3. Produceert precies de hoeveelheid goederen die de som van consumenten- en producenten- surplus maximaliseert. 1 en 2 maximale efficiëntie! 2.6 ZELFREGULERENDE MARKTEN Overheidsingrijpen en welvaart in de markt 2.6.1 Prijsmaatregelen Prijsmaatregelen worden meestal gebruikt wanneer beleidsmakers geloven dat de marktprijs niet rechtvaardig is ten opzichte van kopers of verkopers. Dit resulteert in door de overheid opgelegde prijsbodems en prijsplafonds. - Prijsplafond = bij wet vastgelegde maximumprijs tegen dewelke een goed verkocht kan worden. - Prijsbodem = bij wet vastgelegde minimumprijs tegen dewelke een goed verkocht kan worden. Voorbeeld: ‘Friends rent control’ – toplocatie, maar eigenlijk zelf weinig inkomen. Dit kan enkel doordat het huurcontract nog op naam van haar grootouders staat, waardoor de huurprijs niet gestegen is. - New York's current rent control program began in 1943 and is the longest-running in the US. Rent regulation affects rent increases and prescribes rights and obligations for tenants and landlords. - Overheid kan een maximale (stijging van) huurprijzen opleggen die de eigenaars mogen vragen - Doel = huurders beschermen, minder gegoeden helpen door huurwoningen goedkoper te maken. 2.6.1.1 Prijsplafonds en de marktuitkomst Wanneer de overheid een prijsplafond oplegt, zijn er twee mogelijkheden: 19 - Optie 1. Niet bindend prijsplafond (boven de evenwichtsprijs): heeft geen invloed op het evenwicht. - Optie 2. Bindend prijsplafond (onder de evenwichtsprijs): opwaartse druk op het aanbod, maar door het plafond kan de prijs niet hoger gaan; daardoor is er een vraagoverschot/aanbodtekort. o Een bindend prijsplafond leidt tot: Tekorten: Qv > Qa Rantsoeneringsmechanismen vb. lange rijen, discriminatie door verkopers 2.6.1.2 Situatie voorbeeld huizenmarkt 1. Op korte termijn: o Het aanbod van huizen ligt vast op korte termijn. Hoe hoog of laag de prijs ook is, er zullen geen huizen bijkomen. o Dus op KT heeft een prijsplafond enkel effect op de prijs van de markt. Een tekort op korte termijn is redelijk beperkt. 2. Op lange termijn: o Het aanbod gaat meer regeren op de prijs (= aanbod-escalatie). o De prijs is zeer laag, maar er is ook een afbouw van wooneenheden die worden aangeboden, waardoor het tekort groter wordt. 2.6.1.3 Andere oplossingen? - Andere mogelijke oplossingen: o Overheid zelf wooneenheden gaan voorzien (aanbodcurve die naar rechts verschuift) (KT) o Huursubsidies: mensen meer geld geven voor huur, waardoor de vraagcurve verschuift (LT) 20 - Maar overheidsuitgaven gefinancierd door belastingen o Welvaartseffect van belastingen? o Vs. welvaartseffect in huurmarkt? Markten helpen deels het met allocatieprobleem. 2.6.1.4 Evaluatie van het marktevenwicht Omdat het marktevenwicht een efficiënte toewijzing van middelen is, kan een maatschappelijke planner het marktevenwicht laten zoals het is. Markten evolueren bovendien vanzelf naar dat evenwicht zelfregulerende markten zijn voortdurend in beweging. Beleid samengevat: ‘laissez-faire’ maar markt-falen: informatie, marktmacht,…!! Zeer belangrijk dat onze interpretatie van de vraag en aanbodcurve opgaat. 2.7 VERLIEZERS EN WINNAARS Maar wat als jouw bedrijf uit de markt verdwijnt? Al dan niet tijdelijk? - Nieuwe job in een andere sector of heroriëntatie van het bedrijf. - Switchen tussen sectoren: o Werking vd arbeidsmarkt, kapitaalmarkt, faillissementswetgeving = belangrijk. Alle markten moeten goed werken om een switch mogelijk te maken. o Allocatie!! 2.8 DE DYNAMIEK VAN CONCURRENTIE OP DE MARKT Wat als consumenten de kwaliteit niet goed kunnen inschatten? de meeste goederen die je consumeert zijn niet volledig homogeen! - Bijvoorbeeld: batterijen met verschillende levensduur. o Markt voor lange levensduur met hogere prijs. o Markt voor korte levensduur met lagere prijs. o Als consumenten het verschil niet kunnen inschatten, vindt er een verloop van de ene naar de andere markt plaats. o Alleen de lage kwaliteit blijft over. - Wederom is de rol van informatie cruciaal. 2.9 WELKE MARKTEN ZIJN ZELFREGULEREND? 21 2.10 OVER OUDE EN NIEUWE MARKTEN 2.11 DE VRIJE MARKT IS GEMAAKT/”LAISSEZ-FAIR WAS PLANNED” 2.11.1 De vrije markt kwam er niet vanzelf… - Enorme toename welvaart sinds +-1800 - De introductie van markt(mechanisme) is essentieel om de nieuwe technologieën tijdens de industriële revolutie te benutten. o Lokale markten in steden: Sterk gereguleerd Toegang ‘buitenstaanders’ beperkt o Lokale markten in dorpen: Collectief georganiseerd Reciprociteit als verzekering - Industriële Revolutie (Engeland): o Betere en efficiëntere machines, arbeiders naar de stad. o Afzetmarkt? Moet breder dan lokaal schaalvergroting. o Engels parlement maakt werk van ééngemaakte vrije markt (door gelobby van bedrijfsleiders) Overgang van oude beperkende lokale marktvormen naar modernere marktvorm in functie van technologische verandering (maatschappelijke verandering) Vrije markt = ontstaan door overheidsingrijpen ontwikkeling sociale welvaartstaat. Maatschappelijke en technologische verschuivingen definiëren mee veranderingen in de economische omgeving. 2.11.2 China – creatie van de markt Na de dood van Mao (1976): uiteindelijk start hervormingen om levensomstandigheden te verbeteren (mensen uit de armoede krijgen na de lange periode van het keizerrijk). 30 jaar na hervormingen: stelselmatige evolutie naar markteconomie - Nog steeds grotere overheidsinvloed - Miljoenen Chinezen van het platteland naar de stad. - Fabriek van de wereld (tot voor kort) 2.12 HET EERSTE RESERVELEGER EN ONGESCHOOLDE TECHNOLOGIE 3 BEHOEFTEN, BEGEERTEN, MODELLEN EN BEELDEN Huishouden, economie, samenleving veel keuzes maken: - Wie doet wat? Wie rijdt met een auto en wie met de bus? - Welke goederen en hoeveel produceren? - Economie = een groep mensen die interageren met elkaar o Dus naast individuele beslissingen: vb. op kot of dagelijks met openbaar vervoer. 22 o Ook beslissingen als groep: vb. investeren in openbaar vervoer? Boulevard langs de Seine in Parijs: wandelgebied of autoweg? - Allocatieprobleem!! Welke middelen worden hoe ingezet? 3.1 ECONOMISCHE ANALYSE IN GEZONDHEIDSZORG EN KLIMAATBELEID 3.2 SCHAARSTE IN TIJDEN VAN OVERVLOED 3.2.1 Maatschappij en schaarse middelen Goed beheer van middelen = belangrijk omdat middelen schaars zijn. Schaarste een middel is schaars wanneer de mogelijke aanwendingen van een middel de beschikbaarheid van dat middel overstijgen (relatie met vraag en aanbod). - Schaars is niet zeldzaam (beperkt/weinig)!! Er zijn ook zeldzame producten die niet schaars zijn (en niet veel waard zijn). - Schaarse producten zijn veel geld waard: ze drijven de prijzen omhoog (~ prijzig). 3.2.2 Schaarste in tijden van overvloed? We zijn rijker dan ooit in monetaire termen (wel publieke schuld!). Schaarste ten tijden van het begin vd economische analyse (Adam Smith, 1723 – 1790) – vooravond industriële revolutie < - Hongersnoden met enorme dodentol (15% tot 20% vd bevolking) schaarste van voedsel. - Efficiënte economische organisatie is een strijd tegen honger en ontbering: ‘onzichtbare hand’ brengt maximale welvaart via zelfregulerende markten. o Nu hebben we geen probleem meer met schaarste van voedsel. o Dus schaarste is volatiel! 3.3 BEGEERTEN Goed beheer is belangrijk omdat middelen schaars zijn. - Schaarste = middel is schaars wanneer mogelijke aanwendingen ve middel de beschikbaarheid van dat middel overstijgen. - Behoefte = mogelijke aanwendingen van middelen. o Economische behoeften = verlangen vd mens waaraan slechts voldaan wordt door inzetten van schaarse middelen. o Vb. auto vs. mobiliteit: een auto nodig om aan de behoefte van mobiliteit te voldoen Maar: consumeren in een ratrace krijgt vaak een competitief aspect. Consumptiemaatschappij Behoefte vs. begeerte Duurzaamheid - Een maatschappij kan niet aan alle behoeften voldoen, omdat middelen beperkt zijn. Economie is de studie van individuele en gezamenlijke menselijke keuzes inzake productie en consumptie onder schaarste, inclusief de gevolgen voor de hele maatschappij. Economie is in ruime zin ook een set beslissingsregels die in diverse contexten inzetbaar zijn. 23 Tools? allocatie van middelen door < - Een centrale planner - Gecombineerd gedrag van gezinnen en ondernemingen (consumenten en producenten) op markten hoe maken mensen keuzes? 3.4 SCHAARSE MILIEUGOEDEREN IN ECOSYSTEEMDIENSTEN 3.5 OPPORTUNITEITSKOSTEN EN DE MARGINALE ANALYSE 3.5.1 Hoe maken economische actoren keuzes? “There is no such thing as a free lunch.” Om iets te krijgen, moeten we gewoonlijk iets ander opgeven: - Voedsel vs. kledij - Vrij tijd vs. inkomen - Defensie vs. onderwijs - Naar de les komen vs. uitslapen Beslissingen vereisen afwegen van opties tegen elkaar (afruil = trade-off) en zich bewust zijn van deze opties!! 3.5.2 Wat is de belangrijkste kost van een keuze? De belangrijkste kost van iets = wat je moet opgeven om het te krijgen - Beslissingen vereisen vergelijkingen tussen kosten en opbrengsten vd verschillende alternatieven. o Werken of studeren? o Studeren of uitgaan? o Naar de les of uitslapen? - Opportuniteitskost (of alternatieve kost) van iets is de niet gerealiseerde opbrengst van het best mogelijke alternatief wat je moet opgeven om het te krijgen. - Het beste alternatief ligt niet steeds voor de hand, maar bepaalt wel het gedrag. Vb. Zweden veel vooraf aan belastingen betalen. Dit omdat ze al het teveel betaalde geld terugkrijgen het jaar erna; terwijl wanneer ze het extra geld op hun rekening laten staan, ze aan de bank moeten betalen (negatieve rentes). Dus opportuniteitskost. 3.5.3 Marginale analyse Complexe keuzes = grote mate van onzekerheid, veel informatie intuïtieve beslissingsregel om alle informatie te verwerken (behavioural economics/psychology). - Keuzes zijn vaak geen alles-of-niets keuze - Marginale veranderingen = kleine incrementele veranderingen aan een bestaand plan of actie o Wat als je nog en beetje extra gaat doen. o Vb. een extra uur studeren of op tijd gaan slapen. o Vb. principe van last-minute vliegtickets: De vlucht vliegt sowieso, dus als er lege zitjes zijn, maakt dat de vlucht niet goedkoper. Liever enkele goedkope tickets aanbieden, dan niemand meenemen. 24 - Doel = optimale beslissingen nemen. Marginale analyse = mensen maken (betere) keuzes door marginale kosten en baten te vergelijken. 3.5.4 Mensen reageren op prikkels (incentives) Incentives (prikkels) = wijzigingen in kosten en/of baten brengen mensen er toe om hun gedrag aan te passen overheidsbeleid. Voorbeeld: benzineprijzen en autotypes – Noord-Amerikaanse auto’s hebben veel uitstoot en verbruiken veel benzine; terwijl Europese modellen minder uitstoot creëren, ze zijn zuiniger. Dit heeft te maken met de benzineprijzen. In Amerika is benzine relatief goedkoop, terwijl in Europa de benzineprijzen bijna dubbel zoveel kosten. 25 - Kijk uit voor onbedoelde effecten! o Vb. wet op veiligheidsgordels in de auto vroeger waren er geen veiligheidsgordels. Na de invoering vergelijking vd situatie voor en na. Blijkt dat er minder doden zijn per ongeluk. Maar wel meer ongelukken. De overheid ging er vanuit dat het rijgedrag niet ging aangepast worden. Maar mensen gingen na de maatregel meer risico gedrag vertonen. - In economie ‘algemeen evenwichtseffecten’ o Wat er gebeurt op de ene markt kan een impact hebben op andere markten. o Vb. huizenprijzen in Silicon Valley Technologie is iets wat ‘hot’ is veel vraag naar tewerkstelling verhoogt en mensen willen in de buurt gaan wonen de lonen van mensen id technologiesector stijgen huizenprijzen Silicon Valley stijgen ook anderen kunnen daar niet meer wonen omwille vd hoge prijzen. Markten zijn meestal een goede manier om economische activiteiten te organiseren. Maar markten zijn niet altijd een goede manier om economische activiteiten te organiseren. - Wanneer de markt er niet in slaagt de middelen efficiënt toe te wijzen, spreken we van marktfaling. - Marktfalingen kunnen o.a. veroorzaakt worden door: o Externaliteiten = impact beslissingen op welzijn van omstaanders. o Marktmacht = macht van een persoon/bedrijf om prijzen ongepast sterk te beïnvloeden. Overheden kunnen soms de marktuitkomst verbeteren: - In geval van marktfaling kan de overheid tussenkomen om efficiëntie, eerlijkheid, gelijkheid te bevorderen. o Niet noodzakelijk altijd het geval – cf. politiek beslissingsproces. o Voldoende informatie? - Overheden scheppen ook het kader waarbinnen de markt kan werken. o Vb. eigendomsrechten: dan kan de overheid niet zomaar tussenkomen om de vruchten van je initiatief af te nemen. Als dit er niet zou zijn, dan zou men geen initiatief meer nemen. 3.6 HET GEBRUIK VAN MODELLEN EN HYPOTHESEN Economen gebruiken modellen om de werkelijkheid te vereenvoudigen en zo de wereld beter te begrijpen (cf. beleidsaanbevelingen). 3.6.1 Rol van aannames (assumpties) - Economen maken aannames om de wereld begrijpelijker te maken. - Economen gebruiken verschillende aannames om verschillende vragen te beantwoorden. - Een paar veel gebruikte aannames: 26 o Ceteris paribus = alle andere grootheden blijven gelijk. o Perfecte informatie = kopers en verkopers hebben perfecte kennis over alle aspecten vd markt. 3.6.2 Het gebruik van modellen en hypothesen - Selectie van variabelen: o Vb. impact hoger inschrijvingsgeld op de instroom aan de universiteit. o Ceteris paribus: aantal studenten in middelbaar onderwijs? o Wijziging algemeen prijspeil? - Hypothese van perfecte informatie o Sensitiviteitsanalyses. 3.7 HET MODEL VAN DE ECONOMISCHE KRINGLOOP Economische kringloop = visueel model van een economie dat toont hoe geldstromen en reële stromen tussen gezinnen en bedrijven op markten lopen. - F. Quesnay (fysiocraten) economie functioneert volgens de wetten van de natuur - Kringloop (1758) < ‘natuurlijk’ evenwicht tussen productie en consumptie (landbouweconomie) o In vrije economie, zonder beperkingen ingesteld door overheden en zonder dominante marktpartijen zoals monopolisten. o Laissez-faire! - Maar is dit model te eenvoudig? o Ook overheid en buitenland toevoegen. Nut? - 'We moeten naar een werkweek van 32 uur mét loonbehoud', zei Di Rupo op de zender Bel RTL. Volgens de PS moeten we met zijn allen minder werken om het krimpende aantal jobs beter te verdelen, omdat de robotisering en de informatisering massaal banen vernietigen.’ - Arbeidsduurvermindering is op zich niet verkeerd. o Maar met loonbehoud is het irrealistisch. o Tenzij de productiviteit omhoog gaat. - Arbeidsduurvermindering met loonbehoud = hogere (arbeids)kost voor bedrijven. 27 - Gevolgen: o Minder tewerkstelling, prijsstijgingen o Lagere koopkracht en consumptie (+ verlies aan competitiviteit t.o.v. het buitenland). - tegenargument: de arbeidsmarkt bestaat niet uit een vast aantal jobs. o Het klopt niet dat er 20% nieuwe banen vrijkomen, als iedereen 20% minder gaat werken. o Dit werkt enkel wanneer de arbeidstijd, loon en kwaliteit van de werknemers gezamenlijk veranderen. - Als samenleving: keuze om meer op vrije tijd te focussen, maar ten koste van andere dingen (afruil) vb. minder geld voor pensioenen en andere collectieve behoeften. 3.8 HET EMBEDDED ECONOMY 3.9 WAT IS GOED VOOR DE ECONOMIE? 4 DE ECONOMISCHE SCHOLEN Economie als wetenschap is een recent gegeven; maar economie als ethisch aspect (nl. wat doe je wel, wat doe je niet?) ~ hoe ga je om met anderen in economische transacties, is al een zeer oud iets. - Cf. Aristoteles (384 v. Chr. – 321 v. Chr.) < onderscheid Oikonomia van Chrematistike (= rijkdom vergaren door handel). - Streven naar winst ontmenselijkt de handelaar. Vanaf de industriële revolutie komt er nieuwe technologie die het economisch weefsel en maatschappij verandert, bijgevolg ook het economisch denken geboorte economische scholen en pioniers economie als wetenschap. 4.1 DE KLASSIEKE SCHOOL Tweede helft 18de eeuw – begin 19de eeuw context = veralgemeende armoede en kleine overheid. - Centraal staat de productie van kledij en voedsel. - Specialisatie van taakverdeling in het productieproces: o Efficiëntere productie o Niet een iemand die het hele productieproces gaat afwerken 4.1.1 Adam Smith (1723 – 1790) ‘Onzichtbare hand’ - Streven naar eigenbelang creëert maximale welvaart: o Als iedereen zijn/haar eigenbelang nastreeft in de economie, dan is het vaak ook zo dat het maatschappelijk belang wordt nagestreefd. o Dit zonder dat er van buitenaf iemand zaken oplegt. Enkel indien de omstandigheden gunstig zijn!! - Aanbieders willen de beste producten aanbieden om de klant te binden. 4.1.2 Jean-Baptiste Say Veel gewerkt met de kringloopgedachte: evenwicht 28 - Elk aanbod creëert zijn eigen vraag: o Een recessie volgt uit een externe schok, niet uit marktwerking. o Geen reden om marktwerking bij te sturen. - Speelde grote rol tijdens de crisis van 2008-2009 o Typisch idee van beleidsmarkers vandaag de dag die voor een klassiek economisch denken pleiten: o Geen overheid als iedereen zijn ding doet, dan komt men tot de meest optimale uitkomst. o Deze groep staat dan tegenover een strekking die juist vindt dat er moet ingegrepen worden door de overheid. 4.1.3 Ricardo - Uitvinder van het idee van comparatieve voordelen. - Grondlegger vd theorie van (internationale) handel, waarbij handel goed kan zijn voor beide partijen (cf. H10) 4.1.4 Ideeën klassieke school De productiekant staat centraal, er is geen aandacht voor het individu. De waarde van een goed = geïncorporeerde productiekosten. - Geen individu maar drie klassen: o Grondeigenaars o Kapitalisten of eigenaars van productief kapitaal Ricardo: inkomen naar kapitalisten die als enige echt kunnen investeren in vooruitgang. o Werkende klasse met arbeiders en landbouwers: Individu inzetten om productie te maximaliseren. - Arbeid in functie van technologie Smith (en later Marx) zag mensen voor het eerst werken in functie van machines. o ‘Afstompend bandwerk’ wat betekent dat voor de mens als zij dit soort arbeid moeten leveren? o Geen ééndimensionale kijk op de mens (Theory of Moral Sentiments): niet enkel eigenbelang. o Nadenken over andere/bijkomende effecten. 4.2 DE NEOKLASSIEKE SCHOOL Tweede helft 19de eeuw: Jevons, Walras, Marshall en Pigou ontwikkelen economie als een zelfstandige wetenschappelijke discipline. - Neoklassiek = klassiek + vraagzijde introductie vd vraagzijde: aandacht voor consumenten. o Individu komt plots centraal te staan in de economische analyse. o Vraag en aanbod prijsmechanisme (moderne kijk op marktwerking) De waarde ve goed = ook op basis van waardering/nut door het individu. Reflecteert de betalingsbereidheid - Rationele individu streeft naar eigenbelang (zoals rationele aanbieder bij Smith) geboorte ‘Homo Economicus’. 29 4.2.1 Homo Economicus hypothese Homo Economicus hypothese: het individu is van alles op de hoogte en houdt overal rekening mee < - Aannames: o De waarde hangt af van het nut voor individuele consumenten. o Het individu kent eigen voorkeuren, heeft alle informatie en handelt ernaar: autonome preferenties. o Het individu handelt rationeel door marginale kosten en baten van keuzes af te wegen en rekening te houden met onzekerheid over toekomstige kosten en baten. o Het individu handelt uit eigenbelang en kiest voor een alternatief dat de eigen doelstelling zo maximaal mogelijk realiseert. Hij/zij maximaliseert het nut (consument) of de winst (producent). - Maar deze aannames zijn niet altijd even realistisch. o Vb. je hebt een filmticket voor een première in de bioscoop voor jezelf en een vrinding. Wanneer je bij de kassa vd bioscoop staat, besef je dat je ze op kot hebt laten liggen en er geen tijd is om ze nog te gaan halen. Twee opties wat je kan doen: (1) Twee nieuwe tickets kopen (2) Weggaan en iets anders gaan doen Wat zou een homo economicus doen? Wat je ook beslist te doen de tickets thuis zijn verloren. Je vond de film het waard om tickets te kopen, dus een homo economicus zal altijd nieuwe tickets kopen. Rationele mensen denken altijd marginaal: gedane kosten nemen geen keer. - Belang van de Homo Economicus hypothese: o Klinkt redelijk en is hanteerbaar in economische modellen. Bovendien werkt ze dikwijls redelijk goed en wordt ze in deze cursus ook veel gebruikt. o Maar het is een hypothese er zijn belangrijke afwijkingen!! o Wordt bestudeerd in gedragseconomie en experimentele economie. 4.2.2 Vrijemarktwerking en uitzonderingen Neoklassieke economen zijn voorstanders van vrijemarktwerking marktfaling = uitzondering op dit basisprincipe (markfaling is wanneer de onzichtbare hand/overheid faalt). 1. Markten kunnen falen door externe effecten (Pigou) o Vb. nachtlawaai of opwarming vd aarde. o Marktevenwicht is niet optimaal (de onzichtbare hand faalt) o In dit geval is overheidsingrijpen volgens neoklassieke denkers wel nodig. 2. Markten kunnen falen door informatieproblemen verkeerde allocatie Problemen van imperfecte informatie: o Asymmetrische informatie: In 1970 schrijft Nobelprijswinnaar Georges Akerlof: “The market for Lemons: Quality Uncertainty and the Market Mechanism. Voorbeeld tweedehandsauto’s: 1/3 vd auto’s is helemaal in orde, 1/3 redelijk oké, 1/3 wrakken 30 De koper heeft een algemeen beeld van de informatie, maar de verkoper weet wat de echte waarde vd auto is en de kwaliteit ervan. Als koper slechts beperktere informatie. Zij bepalen voor zichzelf een maximum prijs die ze willen uitgeven op basis van de maximaal verwachte waarde vd auto die voor hen staat. Maar die waarde is lager dan de prijs vd verkoper, dus goede auto’s worden niet op de markt aangeboden (niemand wilt de prijs betalen) en hetzelfde geldt voor de redelijke auto’s. Dus enkel de wrakken blijven over op de markt, maar daar is niemand in geïnteresseerd de markt stort in elkaar; er is geen evenwichtsprijs. Probleem van asymmetrische informatie = indien de verkoper meer weet over de kwaliteit vh goed dan de koper, kan de markt in elkaar storten. Intermediairs en makelaars vormen een groot deel vd economie om dit probleem om te lossen. o Adverse selectie: Aantrekken van ongewenste tegenpartijken (verzekering, bank, tweedehandsauto’s) Oplossing 1. Externe verificatie van de kwaliteit. Oplossing 2. Garanties (hypotheek, franchise bij verzekering) waardoor risico niet langer bij één marktpartij ligt. o Moreel wangedrag (moral hazard) Gedragsveranderingen ten nadele vd andere partij omdat risico verschoven is (vb. bij een omniumverzekering of groepswerk – als groepsleden het werk doen, dan krijg je goede punten of je nu zelf meewerkt of niet) Oplossing 1. Bestraffing van slecht gedrag (bonus malus – als je veel ongelukken doet, dan moet je meer betalen) Oplossing 2. Betere informatie (vb. consumentenratings, peer assessments) waardoor wangedrag wordt verhinderd. o Marktevenwicht wordt niet altijd bereikt door mededinging en vrije prijzen!! 4.3 DE MARXISTISCHE SCHOOL Karl Marx (1818-1883) - klassen i.p.v. individuen focus op het individu als productiezijde. 31 o Hoeveel arbeid heb je nodig? - Waarde van een product = geïncorporeerde arbeidswaarde. - Marx legt de basis vd marxistische school met “Das Kapital” o Heeft een enorme impact gehad op de wereldgeschiedenis communisme: Sovjet Unie, China, Noord-Korea, Cuba,… o De economische basisstructuur/technologie bepaalt alles. o Voorspelling: het kapitalisme zal ineenstorten door concentratie en monopolisering. o Logisch eindpunt: Communisme met collectieve eigendom van productiemiddelen Centrale planning van alle productie en prijzen o Maar de voorspelling van Marx is niet uitgekomen het zijn eerder de communistische systemen die in elkaar zijn gestort. Dit komt door een inschattingsfout: Geen rekening gehouden met het aanpassingsvermogen vh kapitalisme: Vb. arbeidsomstandigheden, gezondheidszorg, huisvestiging, onderwijs, stemrecht vd arbeiders,… - Problemen met de planeconomie: o Coördinatie lukt moeilijk zonder coördinatiemechanisme van prijzen. o Efficiëntie lukt moeilijk zonder het winstmotief en faillissement. o Technologische vooruitgang lukt moeilijk met centrale planning. TAKING STOCK: THEORIE OVER WERKING ECONOMIE? (1)Klassiekers zagen hogere productie als oplossing voor armoede in een tijdperk met een kleine overheid productietheorie zonder vraag. (2)Neo-klassiekers zagen intrede vd consumptiemaatschappij: consument werd de spil vd vraagkant complete kijk op marktwerking + externe effecten van productie, informatieproblemen. (3)Marx zag de opkomst van megabedrijven, massaproductie, toename onzekerheid en onevenwichten: kapitalisme niet duurzaam communisme. Analyse maatschappelijke veranderingen = basis theorievorming. 4.4 DE OOSTENRIJKSE SCHOOL Kan een systeem op basis van centrale planning werken? - Planeconomie kan niet werken omwille van informatieproblemen: o De realiteit is te complex om te plannen o Hayek (Nobelprijs 1974) – ‘The Road to Serfdom’ (1944) < de planeconomie en het communisme zullen falen & ze beknotten onrechtmatig de vrijheid vh individu. - Het informatieprobleem haalt ook de perfect geïnformeerde Homo Economicus onderuit het individu functioneert vooral binnen afgebakende sociale normen o Spontane marktwerking als oplossing voor het informatieprobleem dat het individu niet kan beheersen onzekerheid ondergaan, er is geen beter alternatief. neoklassiek: maximale welvaart. o Oostenrijkers misten dat kapitalisme evolueerde om onzekerheden te beperken Vb. welvaartstaat, patentbescherming, hoger onderwijs, samenwerking tussen landen,… 32 4.4.1 Joseph Schumpeter (1883 – 1950) Creatieve destructie: radicale innovaties veranderen de maatschappij ( (neo)-klassiek: verbeteren bestaande technologie door concurrentie op de markt). - Succesvolle ondernemingen groeien uit tot logge, bureaucratische organisaties die innovaties eerder afremmen. o Empirisch gevalideerd – vb. Utterback o Op termijn is stagnatie vh kapitalisme dan onvermijdelijk. - Innovatie is een bron van welvaart o Daar de verheid aan zetten, aangezien er risico’ aan verbonden zijn. o Basisonderzoek uitgevoerd door de overheid. 4.5 DE KEYNESIAANSE SCHOOL Keynes: “The difficulty lies, not in the new ideas, but in escaping from the old ones.” - De keynesiaanse school staat lijnrecht tegenover de (neo-)klassieke school. o (Neo)klassiek = terugval vd vraag is tijdelijk; er is geen overheidsinterventie nodig – de markt werkt. o Realiteit = lange periodes met hoge werkloosheid en lage benutting vh productief kapitaal (maximale welvaart?) – cf. depressie jaren ’80 dus idee: in slechte tijden moet de overheid meer gaan consumeren, de economie een kickstart geven en nadien nemen consumenten het over. - Keynes: in de kringloop worden niet alle productieve inkomens aan consumptie besteed, o.a. omwille van (niet rationele) verwachtingen. o Tijdelijke toename van overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen om vicieuze cirkel van sparen en onder-investeren te doorbreken + werken aan consumentenvertrouwen. o Overheid moet vrije markt ondersteunen in moeilijke tijden. o Als het goed gaat, dan moet de overheid meer belastingen innen bv. die als buffer dienen voor als het slecht gaat. - Probleem: tijdelijke interventies leiden tot permanente instituties die niet meer verdwijnen + toename publieke schuld. o Keynes: “in the long run, we’re all dead” – hij hield zich niet bezig met gevolgen op LT. 4.6 DE INSTITUTIONELE SCHOOL D. North (Nobelprijs 1993) < belang van instituties in het economische leven. - Neoklassieke modellen verklaren het succes/falen van landen niet & ze kunnen de economische geschiedenis al helemaal niet verklaren. - Instituties zijn informele en formele spelregels in de maatschappij o Vb. “grabber-friendly” instituties: corruptie en gebrek aan eigendomsrechten o Vb. “producer-friendly” instituties: sociale normen, rechtsorde, eigendomsrechten - Economisch beleid moet de structuur vd economie verbeteren door werk te maken van betere instituties, d.w.z. rechtssysteem, sociale zekerheid, onderwijs, gewoontes, regels, cultuur (vb. inzake ondernemerschap), normen. o Wettelijk kader waarin de economie kan werken. 33 o Vb. eigendomsrechten: basisinstitutie om economische welvaart te creëren – initiatief gaan behouden. - Waarom ontstaan verticaal geïntegreerd gigantische ondernemingen in efficiënte vrije markten? R. Coase (cf. H8) 4.7 DE GEDRAGSECONOMISCHE SCHOOL Herbert Simon: “What information consumes is rather obvious: it consumes the attention of its recipients. Hence a wealth of information creates a poverty of attention, and a need to allocate that attention efficiently among the overabundance of information sources that might consume it.” - Herbert Simon: pionier o Aanvaardt de assumptie van ‘olympische’ rationaliteit niet wanneer is het rationele individu/de homo economicus hypothese gerechtvaardigd? o Aandacht moet verdeeld worden gaat uit van beperkte rationaliteit = bounded rationality Rationeel handelen tot op een bepaald niveau. Rationaliteit is door imperfecte informatie en eigen beperkingen te complex. o We hanteren vuistregels (heuristics) om in het echt beslissingen te nemen. o We gaan niet voor optimale beslissingen, maar voor ‘goed genoeg’. - Tversky en Kahneman: moderne gedragseconomie o Onderzoeken als eersten systematisch en experimenteel vuistregels. o Voorbeelden van dergelijke vuistregels: Verliesaversie (loss aversion) Een economische agent kent bij keuzes een grotere waarde toe aan uitkomsten met verlies dan uitkomsten met winst. Eenzelfde verlies beïnvloed ons meer dan eenzelfde winst Vb. tien euro verliezen vs. tien euro winnen Implicatie: minder risico gaan nemen belangrijke afwijking van de homo economicus. Beschikbaarheidsvuistregel (availability heuristic) Kansen inschatten op basis van hoe snel iets beschikbaar is in het geheugen. Drempelvuistregel (threshold heuristic) Kansen die kleiner zijn dan een bepaalde drempelwaarde volledig negeren. Wanneer iets een enorm kleine kans heeft, gaat men geen rekening houden met die mogelijkheid. Rampenblindheid (disaster myopia) Wanneer een vorige ramp lang genoeg geleden is, dan is er een daling in de subjectieve kans op een volgende ramp. 34 4.8 DE SCHOOL VAN HET GELUK Een hoog inkomen en materiële consumptie zijn niet hetzelfde als geluk. - Het doel is niet maximale groei, maar maximaal geluk. o Zelfmoordcijfers in arme landen zijn veel lager dan in rijke landen. o Sommige landen meer dan 2x rijker dan in 1960, maar niet gelukkiger irrelevantie van materiële rijkdom. Een maatschappij wordt vanaf een bepaald moment niet nog welvarender van meer geld en middelen. Reden = we stellen onze verwachtingen alsmaar bij naar boven. - De relatieve positie in verdeling van rijkdom primeert: o Vb. zero sum games: hoeveelheid status in maatschappij ligt vast. Optie 1. Jij verdient 50.000 euro per jaar, buren verdienen 25.000 per jaar. Optie 2. Jij verdient 100.000 euro per jaar, buren verdienen 150.000 per jaar. De meerderheid kiest optie 1. Rationele ‘homo economicus’ vs. sociaal dier gevoelig voor relatieve posities. o De maatschappij wordt collectief niet gelukkiger door extra rijkdom vanaf een bepaald niveau – heeft implicaties voor inkomensongelijkheid. o Relatieve positie >>> absolute positie 4.9 DE EVOLUTIONAIR BIOLOGISCHE SCHOOL 4.10 DE PRAKTIJKSCHOOL VAN ECONOMISCHE ONTWIKKELING Dominant economisch denken in het Westen na Bretton Woods (1944) – vrije markteconomie met beperkte rol voor de overheid (IMF, Wereldbank,…) (neo-)klassiek en Oostenrijkse school: minimale overheid. 4.10.1 Succesverhaal van Aziatische Tijgers - Aziatische Tijgers: eerst Zuid-Korea, Hongkong, Singapore, Taiwan; later China, Vietnam,… hun succes = sterk interveniërende overheid. - Model van de ontwikkelingsstaat: o Sterke overheidsinterventie met ondersteunende en coördinerende rol. o Veel protectionisme (subsidies, handelsbarrières) en bureaucratische planning. o Maar interne competitie en het belang van connecties en netwerken tussen bedrijven en sectoren in de economie (Hirschman). De binnenlandse economie wordt initieel afgeschermd vh buitenland. 35 Beschermen van bedrijven om ze sterker te laten worden. Bedrijven laten ontwikkelen die op den duur concurrentieel zullen zijn op wereldmarkt. Binnenlandse concurrentie wordt aangemoedigd. - “Infant industry” argument: o Competitie is niet fair als er grote bedrijven met sterke technologische voorsprong zijn. o Barrières en subsidies langzaam afbouwen, waardoor eigen bedrijven een kans krijgen EU en VS: traditie van intensieve steun voor nationale bedrijven en beperkingen op invoer. MAAR in Zuid-Amerika en Afrika werd hetzelfde beleid een volstrekte ramp heeft niet gewerkt, omdat ze enkel beschermden, ze voerden geen interne concurrentie (dus bedrijven konden op hun lui gat gaan zitten). 4.11 DE NEOLIBERALE IDEOLOGIE Milton Friedman: “The government solution to a problem is usually as bad as the problem.” - Neoliberalisme = totale vrijheid brengt hoogst mogelijke welvaart. o Minimale overheid met minimale belastingen. o Maximale concurrentie op vrije en zelfregulerende markten. o Privatisering van publieke dienstverlening. o Deregulering van economische activiteit en onbeperkte vrijheid. - Milton Friedman = geestelijke vader o ‘Capitalism and Freedom’ (1962) en ‘Free to Choose’ (1980) o Hoge inflatie en werkloosheid na 1970 = schuld van de Keynesiaanse overheidsinterventie. o Oprichter van het monetarisme - Politiek: R. Reagan en M. Thatcher - Enorme impact op de maatschappij: o Privatisering onderwijs, gezondheidszorg, pensioenen, belangrijke sectoren o Dereguleringsgolf in arbeidsmarkten (vakbonden) en sectoren (zoals banksector) o Maar dat is niet helemaal goed afgelopen (cf. bankencrisis van 2008; populisme) 4.12 DIVERSITEIT IN HET ECONOMISCHE DENKEN 4.12.1 box 3.3. Rusland en China van plan naar markt - Na implosie Soviet-Unie volgde Rusland adviezen à la Washington Consensus (neoliberaal), zonder te beseffen dat er hard gewerkt moet worden om vrije markten te laten functioneren catastrofaal resultaat: halvering welvaart op 2 jaar tijd. - China na Mao (1976): graduele aanpassingen om welvaart te verhogen Uitkomst heeft veel weg van een markteconomie, maar was niet de bedoeling bij de start positieve vooruitgang. 36 4.12.2 Diversiteit in economisch denken Economisch denken is zeer divers dit overzicht is zeker niet compleet. Verwarrend misschien, maar wijst op slagkracht van economie als analysetool – paradigma’s schrappen en vervangen! 5 BBP EN HET GEWICHT VAN DE OVERHEID Twee soorten overheid: monetaire overheid (= centrale bank, hoeveel euro er in de omloop is) budgettaire overheid (= federale overheid, begroting beslissen). Iets willen zeggen over groei meten = weten. 5.1 BBP, NBP, BNP - Reële BBP (Bruto Binnenlands Product) = som van alle economische productie binnen de landsgrenzen. o BBP is de meest gebruikte indicator in internationale vergelijkingen. o Ook in de krant - NBP (Netto Binnenlands Product) = om productie te verwezenlijken, verslijten we infrastructuur die moet uiteindelijk vervangen worden. o Het verslijten van de infrastructuur (vb. machines) mee in rekening brengen. - BNP (Bruto Nationaal Product) = alles geproduceerd door Belgen o Vb. grensarbeiders: als Belg in Noord-Frankrijk werken, draagt bij tot BNP. Niet tot het BBP. 5.2 TOEGEVOEGDE WAARDE Productie ~ toegevoegde waarde die gecreëerd wordt bij de productie. - Vb. loodgieter: factureert 200€ voor het zetten van een kraan hij heeft voor 100€ die kraan gekocht, dus nog 100€ toegevoegde waarde. o Omzet verschilt van productie of toegevoegde waarde. o Dubbeltellingen vermijden enkel finale goederen meerekenen (producten die niet verder in het productieproces gaan; gaan niet op in de volgende fase vh productieproces in de beschouwde periode. - Geïnteresseerd in reële budgetten: veranderingen in koopkracht ( nominaal BBP houdt rekening met prijswijzigingen). o BBP = toegevoegde waarde = output – input = som factorvergoedingen (arbeid, kapitaal en winst). 37 5.3 HET BBP VAN BELGIË BBP van België in miljoen euro, lopende prijzen - Landen vergelijken: o Voorbeeld: land A met BBP van 2000 miljard euro land B met BBP van 400 miljard euro dus is A dan 5 keer zo rijk? o Neen! BBP per capita!! Land A telt 100 miljoen inwoners, dus BBP/cap = 20 000 land B telt 10 miljoen inwoners dus BBP/cap = 40 000. Grootte = bevolking, niet oppervlakte van een land! - Vergelijking doorheen de tijd? Wat met tijd? o Stel voor twee landen A en B. Geen intermediaire inputs, dus BBP = TW = omzet vd bedrijven. Er wordt maar 1 product geproduceerd: brood. Vergelijking evolutie 2018-2019. o Reëel budget vs. nominaal budget: o Vergelijking doorheen de tijd: Wel hoeveelheidswijzigingen geen prijswijzigingen. Prijsevolutie buiten beschouwing laten. 5.3.1 Reëel versus nominaal BBP Nominaal BBP waardeert de productie van goederen en diensten aan huidige prijzen (lopende prijzen). Reëel BBP waardeert de productie van goederen en diensten aan constante prijzen (vaste prijzen). 38 - Accuraat beeld vereist dat we het nominale BBP corrigeren voor prijswijzigingen, om zo te komen tot het reële BBP. o Het nominaal BBP kan wijzigen door hoeveelheidswijzigingen en/of prijswijzigingen. o Voorbeeld: Prijsstructuur vastgelegd in een bepaald basisjaar: Wanneer we vandaag naar de cijfers kijken, dan ligt de prijs vast in 2015. Deze vastlegging in een basisjaar wordt af en toe geüpdatet. Enkel hoeveelheidswijzigingen doen er dan nog toe. Inflatie: stijging van het algemeen prijspeil: goederen moeten kunnen meten. In plaats van de prijs vast te leggen, worden hoeveelheden vastgelegd en kan de prijs gaan variëren. Op die manier kan men de evolutie vd prijs doorheen de tijd berekenen. - Om het reële BBP te berekenen is de prijsevolutie uitgeschakeld: enkel focussen op hoeveelheidstermen. o Blauwe lijn = reëel BBP (prijzen worden vastgelegd), rode lijn = nominaal BBP (hoeveelheden worden vastgelegd). o Veel spectaculairder beeld vd stijging vh nominaal BBP, omdat de prijzen doorheen de tijd heel sterk gestegen zijn. o Het verschil tussen beide lijnen = inflatie. 5.3.2 Prijsindexen en inflatie Prijsindex ~ weerspiegelt het algemeen prijspeil in een economie. - Inflatie = algemeen prijspeil stijgt. 39 o Gemiddelde van de prijs gaat omhoog: meeste goederen gaan duurder worden. o Er kunnen goederen goedkoper worden, maar dat wordt teniet gedaan door de stijging vd prijs bij andere goederen. - Deflatie = algemeen prijspeil daalt. o De meeste goederen worden goedkoper. Verschillende soorten prijsindexen: - BBP deflator is een maatstaf van het prijsniveau o Deflator vertelt ons welk gedeelte vd wijziging in het nominale BBP toewijsbaar is aan een prijsstijging in plaats van een stijging vd geproduceerde hoeveelheden. o Alle goederen die geproduceerd worden in ons land en daarvoor de prijs, om de prijsevolutie te berekenen = verhouding nominaal en reëel BBP. Hoeveelheidsstructuur in een bepaald basisjaar vastleggen. Houdt rekening met alles wat we produceren. - Index der consumptieprijzen: o Effectieve opname van prijzen in verkooppunten. o Prijzen van representatieve goederenkorf = consumptie vh doorsnee gezin gedurende 1 maand (volumes vast). Inflatie gaan meten aan de hand van wat geconsumeerd wordt: niet alle goederen, maar gemiddeld genomen de goederen die relevant zijn voor een gezin. Dit is representatief voor het merendeel vd bevolking. Wordt maandelijks opgenomen: noteren vd prijzen. In de meeste landen is dit de inflatie die in de krant komt. - Gezondheidsindex: ongezonde dingen uit de index der consumptieprijzen halen. o Tabak, alcohol en benzine drie dingen die het doorsnee gezin consumeert op basis daarvan prijsindicator berekenen. o Waarom is dit van belang? Voor veel sectoren een systeem waarbij dat als de gezondheidsindex stijgt met 2%, de lonen automatisch worden aangepast en met 2% worden verhoogd. Deze maand (eind oktober) gaan de lonen 2% omhoog, omdat de index twee maanden geleden overschreden werd (nominale loon). 5.4 BEPERKINGEN VAN HET BBP ALS ECONOMISCHE MAATSTAF - Creatie externe kosten (milieuschade, gezondheidskost,…) verhoogt BBP effectief preventiebeleid verhoogt BBP niet (op korte termijn). o BBP meet alle toegevoegde waarde die gecreëerd wordt binnen de landsgrenzen, maar bij de productie van een bepaald goed zorg je voor vervuiling en ga je vervolgens dingen doen om die vervuiling tegen te gaan (extra activiteit genereren om vervuiling ‘op te ruimen’) komt dus twee keer in BBP terecht, maar niet echt relevant om mee te nemen. o Een preventie beleid zou ons BBP verlagen als we niet meer vervuilen, wordt de vervuilende activiteit en de ‘opruimende’ activiteiten niet meer opgenomen ih BBP. 40 - Negeren activiteiten buiten de markt: worden niet genoteerd. o Vb. binnen gezinnen: huis zelf poetsen (niet in BBP) wel poetsvrouw: die wordt betaald inkomen dat ze moet aangeven en dat wordt gezien als toegevoegde waarde. o Moest iedereen iemand inhuren voor zijn huis te poetsen, dan zou het BBP hoger liggen. - Informele economie: o Vb. vroeger werkten de meeste poestvrouwen in het zwart om belastingen te ontlopen – dit komt dan niet in het BBP terecht, aangezien de activiteiten niet geregistreerd worden. o Inschatting nationale bank BE: schatting op 15 miljard euro aan ‘zwarte’ activiteiten. o Onderzoek Schneider: 23% BBP of 80 miljard euro aan ‘zwarte’ activiteiten. Waarom dan BBP gebruiken? - Internationale harmonisatie na WOII - Fixatie op economische groei als doel (verkiezingsprogramma’s) o Hangt op dat moment goed samen met andere indicatoren o A rising tide that lifts all boats. - Naast BBP voor internationale cijfers, ook andere zaken gerapporteerd: ‘dashbord’. 5.5 HOE ZWAAR WEEGT DE OVERHEID? Hoe belangrijk is de overheid als speler in de economie? Overzicht van voor Corona tijdperk: welke grote verdelingen? voornamelijk industrie en diensten (private diensten vs. overheidsdiensten). 5.5.1 Belgische economie: 76% diensten, 17% industrie Is industrie onbelangrijk geworden? - NEEN, heel veel diensten zijn gekoppeld aan industrie outsourcing of uitbesteding van dienstenactiviteiten door industriële bedrijven. o Aandeel vd industrie is rechtstreeks beperkt, maar veel vd diensten zijn gelinkt aan industriële activiteit. o Meer inzetten op innovatie wordt moeilijker als er totaal geen productie meer is. - Hoge internationale concurrentie voor industriebedrijven: o Delocalisatie van arbeidsintensieve sectoren (vb. textielsector). o Lage marges voor industriebedrijven hoge marges in dienstenbedrijven afgeschermd van internationale concurrentie (vb. tandartsen). 2/3 vd diensten is privé, 1/3 vd diensten is gelinkt aan de overheid overheid is een belangrijke speler in de economie. 5.5.2 Toegevoegde waarde vd overheid? Waarde output – waarde input 41 - Overheid? o ‘overheid en onderwijs’ + ‘gezondheidszorg en welzijn’ + ‘cultuur en recreatie’ = 25% vh BBP o Wat is de waarde vd output? Niet makkelijk te meten; want veel overheidsdiensten hebben geen marktprijs,… - Geen prijzen factorvergoedingen. 5.5.3 Hoe zwaar weegt de overheid? Totale uitgaven overheid: 53,2% van het BBP (2016) - 88% uitgaven = lopende uitgaven (komen elk jaar terug) o Helft sociale uitgaven o Kwart loon overheidspersoneel o Kleine 5% (13 miljard) subsidies voor bedrijven - € 14 miljard = investeringen, amper 6.2% 5.5.4 Box 4.3. is het AB Inbev klein? Cf. Handboek. 5.5.5 Waar geeft de overheid ons belastinggeld aan uit? Veel uitgeven aan onderwijs, gezondheidszorg en sociale bescherming minder uitgeven aan defensie, veiligheid en justitie. - Iets waar we ons zorgen over mogen maken: we investeren enorm veel in onderwijs. Maar zowel voor wiskunde, als wetenschappen, als leesvaardigheden gaat het niveau in België achteruit (dit is regionaal overal hetzelfde). - Beslissingen die je vandaag neemt inzake onderwijs heeft niet direct morgen een effect. o Maar dit toont ons wel dat we onze middelen niet efficiënt hebben ingezet. o We slagen er niet in om de kwaliteit vh onderwijs op te krikken met de middelen die we erin investeren ( gaat over de allocatie van middelen). De overheid is geen vreemde speler die ver weg staat, wij zijn zelf deels de overheid. Probleem vd overheid: ze geeft meer uit dan dat ze ter beschikking heeft overheidsschuld die steeds groter wordt (begrotingstekort) - Totale uitgaven vd overheid: 53,2% vh BBP (2016) tekort van 10 miljard euro in 2016 (uitgaven > ontvangsten) o Corona-explosie > 50 miljard – veel uitgaven gedaan door de overheid om voor vele sectoren de corona-shock wat op te vangen. o Geen duurzame evolutie: overheid moet op termijn belastingen verhogen of knippen in uitgaven vooruitzicht ondermijnt economisch vertrouwen. - Hoe krijgen we tekort naar omlaag? Waar besparen of extra inkomsten generen? o 20 miljard te kort afbouwen, gaat over verschillende jaren gebeuren. o Telkens in kleine stapjes van miljoenen. 42 5.6 HERVERDELEN EN STIMULEREN Overheid kan uitgaven/inkomsten gebruiken om de economie te sturen. - Functie van belastingen = financieren van de overheid om uitgaven te kunnen doen en ook om te herverdelen. Overheid kan belastingen ook gebruiken om sommige dingen te stimuleren (meer consumptie) of andere zaken af te remmen. o Vb. zoveel mogelijk onderwijs voor mensen: relatief goedkoop inschrijvingsgeld in vergelijking met de kosten die worden gemaakt om het onderwijs aan te bieden. Hoe meer mensen een degelijke opleiding genieten, hoe voordeliger voor de samenleving soort negatieve belastingen (soort subsidie die je krijgt). o Vb. tabak consumptie: stelselmatig worden belastingen verhoogt en stelselmatig vermindert dan ook de consumptie. - Dus belastingen ook kunnen gebruiken om gedrag te gaan sturen. o Vb. suiker taks: belastingen innen op suikerhoudende producten Sin taxes: rookwaren, alcohol, brandstoffen, energieverbruik, vervuiling,… o Vraag: wanneer is een belasting zinvol? = Wanneer het gedrag bijgestuurd wordt. De overheid kan onwenselijk economisch gedrag ook van dag op dag verbieden. - Subsidie (= negatieve belasting) - De overheid kan de consumptie van bepaalde productie gaan verbieden: o Vb. reclame gericht naar kinderen, gokactiviteiten. o Vb. drooglegging (verbod alcohol) in US jaren ’30 – maar dat ging dan gepaard met veel criminaliteit als neveneffect. 5.7 BELASTINGEN EN WELVAART - België 2000 – vandaag: totale fiscale ontvangsten 44% van BBP o OESO-gemiddelde: 35% van BBP o Nederland & Duitsland 35%, Zwitserland en Japan 28% - Allemaal rijke landen gewicht belastingen geen belang? 5.7.1 Kan de overheid een belasting sturen? Belastingspreiding = manier waarop lasten van belastingen verdeeld worden over verschillende marktpartijen. Voorbeeld belastingspreiding in de markt voor yoghurt: Maakt het uit of de consument, dan wel de producent de belastingen moet betalen? Kan de overheid zo belastingen gaan gebruiken om de markt te gaan sturen? - Basissituatie: 100 yoghurts verhandeld voor 3 euro = wat er gebeurt in de markt zonder belastingen. - Belastingstype I: per gekochte eenheid yoghurt op de markt stort de koper 0.5 euro aan de overheid. o Met het aanbod zal niets gebeuren, als er al iets gebeurt dan zal het aan de vraagzijde zijn. 43 o Wat zit er achter de vraagcurve: betalingsbereidheid consument geeft 3 euro aan winkelier; belasting van een halve euro per eenheid. Dus per yoghurt dat consument aankoopt, moet hij 0.5 euro in de collectors bus steken voor 100 eenheden gaat die nog 2.5 euro willen betalen aan de winkelier. o Hetgeen wat we aan de winkelier willen geven, gaat dalen. Vraagcurve gaat met een halve euro zakken. Belastingen van 0.5 euro per eenheid.