OW Vertaling PDF
Document Details
Uploaded by SeasonedNovaculite9577
AP Hogeschool Antwerpen
Tags
Summary
This document is a list of French and Dutch verbs with their translations and conjugations. The document is a useful reference for language learners.
Full Transcript
Pilier – Les 200 verbes les plus importants – 1BM Liste de base – Conjugaison et traduction à connaître Français Néerlandais accueillir verwelkomen acheter kopen acquérir verwerven aller...
Pilier – Les 200 verbes les plus importants – 1BM Liste de base – Conjugaison et traduction à connaître Français Néerlandais accueillir verwelkomen acheter kopen acquérir verwerven aller gaan amener meenemen, meebrengen annoncer aankondigen apparaître verschijnen appeler noemen ; roepen apprendre Leren (niet studeren) appuyer duwen arranger Regelen ; sorteren arriver aankomen atteindre Bereiken (meerdere contexten) attendre wachten augmenter stijgen avancer vooruit gaan avertir verwittigen avoir hebben baisser dalen battre slaan ; overwinnen boire Drinken bouger bewegen changer veranderen charger laden chercher zoeken choisir kiezen commander bestellen commencer beginnen communiquer communiceren compléter vervolledigen comprendre begrijpen concevoir ontwikkelen ; ontwerpen conclure besluiten conduire Besturen confirmer bevestigen confondre Verwarren connaître kennen convaincre overtuigen convenir Passen ; overeenkomen correspondre Overeenkomen ; passen corriger verbeteren courir lopen couvrir bedekken craindre vrezen crier roepen croire geloven croître groeien découvrir ontdekken décrire beschrijven défendre beschermen ; verbieden démarrer starten ; beginnen déménager verhuizen déplacer verzetten, verplaatsen déranger storen descendre afdalen ; naar beneden gaan/brengen détendre (se) ontspannen (zich) détruire vernietigen ; stuk maken devenir worden devoir moeten dire zeggen disparaître verdwijnen dormir slapen échanger uitwisselen écouter luisteren écrire schrijven embaucher aanwerven ; in dienst nemen emmener meenemen employer gebruiken encourager aanmoedigen enlever Uitdoen ; wegnemen ennuyer vervelen entendre horen (s’entendre avec qqn = goed overeenkomen) entrer binnen komen / gaan envoyer verzenden ; sturen espérer hopen essayer proberen essuyer afdrogen établir opstellen éteindre doven être zijn étudier studeren exagérer overdrijven exercer uitoefenen exiger eisen faire Doen ; maken falloir Moeten (onpersoonlijk : alleen IL) fermer sluiten finir Beïndigen ; stoppen fixer Vastmaken ; vastleggen fournir (aan)leveren garantir Verzekeren ; garanderen geler vriezen gérer beheren grandir Groeien (groter worden) grossir verdikken guérir genezen inscrire inschrijven interdire verbieden investir investeren jeter gooien licencier ontslaan lire lezen maigrir vermageren maintenir Onderhouden ; behouden manger eten mentir liegen mettre Plaatsen ; zetten ; doen mourir sterven nager zwemmen naître Geboren worden négocier onderhandelen nettoyer Schoonmaken ; poetsen obliger verplichten obtenir verkrijgen offrir Schenken ; aanbieden ouvrir openen parler spreken partager delen partir vertrekken payer betalen pendre (op)hangen perdre verliezen permettre toestaan placer Plaatsen plaire Bevallen (het bevalt me) pleuvoir Regenen (enkel : IL) posséder bezitten pouvoir Kunnen ; mogen préférer verkiezen prendre nemen préparer voorbereiden prétendre beweren promettre beloven prononcer uitspreken protéger beschermen punir straffen raconter vertellen ralentir Vertragen ; afremmen ranger opruimen rappeler terugbellen réagir reageren recevoir krijgen réduire verminderen réfléchir nadenken regarder kijken régler regelen remplir invullen rencontrer ontmoeten rendre teruggeven répéter herhalen répondre antwoorden résoudre oplossen réunir Samen brengen ; samenkomen réussir Slagen revenir terugkomen rire lachen s’agir (il s'agit) Betreffen ; gaan over ; handelen over s’apercevoir merken s’appeler heten s’asseoir Zitten ; gaan zitten s’attendre à Zich verwachten aan s’endormir In slaap vallen s’ennuyer Zich vervelen s’entendre bien goed overeenkomen savoir Weten ; kunnen se battre vechten se conduire Zich gedragen se défendre Zich verdedigen se dépêcher Zich haasten se laver zich wassen se lever opstaan se plaindre Zich beklagen se promener wandelen se renseigner Zich inlichten se souvenir de Zich herinneren se taire zwijgen se tromper Zich vergissen sentir Voelen ; ruiken servir bedienen signaler Melden ; rapporteren sortir Naar buiten gaan, uitgaan souffrir lijden souhaiter wensen sourire glimlachen suivre volgen surprendre verrassen tenir (vast)houden traduire vertalen transmettre overbrengen ; doorgeven trier sorteren tutoyer Jij-jouwen (aanspreken met "tu") vendre verkopen vérifier controleren ; nagaan vieillir ouder worden vivre leven voir zien vouloir willen voyager reizen