Ontwikkelingspsychologie - Hfst 8 - Kleuterontwikkeling PDF
Document Details
Uploaded by DivineSelenite
Tags
Summary
Dit document behandelt de persoonlijkheidsontwikkeling van kleuters, met een focus op het bewustzijn van gender en ras. Het beschrijft verschillende perspectieven, zoals het biologische, psychoanalytisch, sociaal leren en cognitief perspectief. Het belicht de invloed van omgeving en cultuur op de ontwikkeling.
Full Transcript
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE HFST 8: PERSOONLIJKE ONTWIKKELING VAN KLEUTER PERSSONLIJKE ONTWIKKELING VAN DE KLEUTER 1. BEWUSTZIJN Gevoel van zelf ontstaat door dingen zelfstandig te ondernemen (initiatief) → Kinderen ontwikkelen een zelfbeeld door zelf keuzes te maken en te ontdek...
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE HFST 8: PERSOONLIJKE ONTWIKKELING VAN KLEUTER PERSSONLIJKE ONTWIKKELING VAN DE KLEUTER 1. BEWUSTZIJN Gevoel van zelf ontstaat door dingen zelfstandig te ondernemen (initiatief) → Kinderen ontwikkelen een zelfbeeld door zelf keuzes te maken en te ontdekken wat ze wel of niet leuk vinden. → Dit proces helpt hen zich geleidelijk te onderscheiden van hun omgeving. Schuldgevoel wanneer iets niet lukt (schuld/schaamte): → Als kinderen falen in hun initiatieven, kunnen zij schuld- of schaamtegevoelens ervaren. → Dit kan invloed hebben op hun motivatie en zelfvertrouwen. Eigen vaardigheden sterk overschat → Jonge kinderen overschatten vaak hun vaardigheden omdat ze zich niet vergelijken met anderen. → Ze hebben moeite om informatie mee te nemen in hun zelfbeeld. Culturele verschillen → Individualistisch ‘ik kan goed lopen’ → Collectivistisch ‘ Ik ben grote broer’ 1.1 GENDERBEWUSTZIJN Gender =/= geslacht → Worden meer en meer bewust van hun gender → Hun bewustzijn hierop wordt beïnvloed door omgeving;(On)bewust richting gegeven vanaf geboorte → Maatschappelijk perspectief beïnvloed hen ook ▪ Stoere jongens en lieve meisjes 1|Pa ge Beeld van de omgeving kan zelfbeeld sturen → Speelt doorheen heel de ontwikkeling ▪ Technische richtingen voor jongens ▪ Zorgberoepen voor vrouwen GENDERBEWUSTZIJN VANUIT MEERDERE PERSPECTEIVEN 1. Biologisch perspectief → Onderscheid Geslacht: Fysieke karakteristieken die man en vrouw onderscheiden gender: Gevoel van vrouw en/of man te zijn → Nature-Nurture kader Als verschillen, waaraan toe te schrijven 2. Psychoanalytisch perspectief → Het psychoanalytisch perspectief, zoals geïntroduceerd door Freud, stelt dat zelfbewustzijn bij kleuters ook betrekking heeft op gender. → kleuters bevinden zich in de fallische fase, waarin ze bewust worden van fysieke verschillen tussen geslachten. Binnen deze fase ontstaan spanningen, zoals het Oedipuscomplex (voor jongens, aantrekkingsgevoel voor de moeder) en penisnijd (voor meisjes, verlangen naar mannelijke kenmerken). Deze spanningen worden opgelost door identificatie met de ouder van hetzelfde geslacht, wat bijdraagt aan het ontwikkelen van hun genderidentiteit en zelfbeeld. 3. Sociaal leren perspectief → Gedrag en verwachtingen ontstaan door observatie → Observatie is breed: gezin, school, boeken, films, …. Kinderen kijken naar hun omgeving en hierbij pikken de kinderen op wat op merken Obv van wat kind ziet maakt hij een link tussen wat er van een vrouw verwacht wordt en wat van een man verwacht wordt 4. Cognitief perspectief → kinderen een gender schema ontwikkelen op basis van wat ze waarnemen, waarbij hun ideeën over genderrollen geleidelijk evolueren. → Dit schema dient als cognitieve structuur, waarmee kinderen eerdere ervaringen kunnen categoriseren en nieuwe ervaringen sneller kunnen begrijpen. In eerste instantie denken kinderen dat geslacht veranderlijk is, afhankelijk van uiterlijke kenmerken zoals kleding. Later ontwikkelen ze het begrip van genderconstantie: het besef dat geslacht vaststaat en niet verandert door uiterlijke details. 2|Pa ge GENDER ACTUEEL: Veel onderzoek M/V → M/V → M/V/X → M/V/…. Veel rond te doen in media Gender neutraal opvoeden → Aandacht in media bvb. Disney films → Genderrollen zitten nog sterk in de maatschappij Specifieke voornaamwoorden 1.2 IDENTITEIT 1.2.1 RACIAAL EN ETNISCHE BEWUSTZIJN Raciaal vrij vroeg → Bewust van verschil in huidskleur → Raciale dissonantie: Bij raciale dissonantie kan het voorkomen dat kinderen uit minderheidsgroepen een voorkeur ontwikkelen voor kenmerken van de meerderheidsgroep, zoals huidskleur of cultuur. Etnisch bewustzijn instaat pas later → etnische verschillen minder op uiterlijke kenmerken gebaseerd zijn en subtieler zijn voor jonge kinderen. Dit proces lijkt op de ontwikkeling van genderbewustzijn, waarbij kinderen geleidelijk maatschappelijke opvattingen overnemen. 3|Pa ge Perspectief van maatschappij sijpelt in bij kinderen → De manier waarop personages worden afgebeeld, bijvoorbeeld in boeken en media, beïnvloedt hoe kinderen diversiteit waarnemen. → In een superdiverse maatschappij is het dus belangrijk om representatie zorgvuldig te benaderen om positieve en inclusieve beelden te bevorderen. DE POPPENTEST: De poppentest laat zien hoe jonge kinderen, vaak zonder zich hiervan bewust te zijn, voorkeuren ontwikkelen voor bepaalde huidskleuren. In deze test krijgen kinderen poppen met verschillende huidskleuren voor zich en kiezen ze vaak voor de pop met een lichte huidskleur als “mooi” of “goed” en de donkere pop als “slecht.” Dit fenomeen toont aan hoe maatschappelijke waarden en vooroordelen via socialisatie bij kinderen doorsijpelen, zelfs op jonge leeftijd. Bij volwassenen laat de test vergelijkbare onderliggende voorkeuren zien, wat aangeeft dat socialisatie door de jaren heen invloed blijft houden op diepgewortelde overtuigingen en percepties, vaak zonder dat men zich daarvan bewust is. De poppentest onderstreept dus hoe belangrijk positieve representatie en educatie zijn in het tegengaan van raciale vooroordelen in de maatschappij. SOCIALE ONTWIKKELING VAN DE KLEUTER 1 VRIENDSCHAPPEN Van gewoon samenzijn naar het vormen van vriendschappen → In de peutertijd is de term "vrienden" niet echt van toepassing; kinderen zijn meer gefocust op samen zijn zonder echte sociale banden. → Naarmate kinderen in de kleutertijd komen, beginnen ze echter daadwerkelijk vriendschappen te vormen, waarbij de term "vriend" een relevante betekenis krijgt. Oefenen van sociale vaardigheden in een veilige omgeving → Tijdens de kleutertijd oefenen kinderen sociale vaardigheden binnen een groep van leeftijdsgenoten. → Dit is een cruciale periode waarin ze leren hoe ze met anderen moeten omgaan en vriendschappen kunnen opbouwen. Andere verhouding dan ouders → Vriendschappen bieden kinderen een andere sociale dynamiek dan die met hun ouders. → Via vriendschappen ontwikkelen ze een bepaalde moraliteit en leren ze dat hun reacties en gedragingen bij vrienden anders zijn dan bij hun ouders, wat bijdraagt aan hun sociale ontwikkeling. In kleutertijd beperkte rol, maar worden belangrijker, zoals in de adolescentie → Hoewel de rol van vriendschappen in de kleutertijd nog beperkt kan zijn, worden ze steeds belangrijker naarmate kinderen ouder worden, vooral in de adolescentie. De sociale interacties met vrienden krijgen dan meer diepgang en betekenis. 4|Pa ge Zeer basaal begrip → In het begin begrijpen kinderen vriendschap op een zeer basaal niveau. Ze kunnen "beste vrienden" zijn omdat ze dezelfde T-shirt dragen of omdat ze dezelfde activiteiten leuk vinden. Naarmate ze ouder worden, evolueert hun begrip van vriendschap naar abstractere concepten, zoals vertrouwen en loyaliteit. 2 HET BELANG VAN HET SPEL Spel uitermate belangrijk voor de mens Geeft de kans om vaardigheden te oefenen in veilige omgeving → motoriek, cognitief, sociaal Zien we ook bij sommige dieren → Leeuwenwelpjes die op elkaar jagen In kleutertijd twee algemene types → Functioneel spel: → Constructief spel 5|Pa ge 2.1 THEORY OF MIND Begrip van belevingswereld/perspectief van anderen (Zie Les 3) → Theory of Mind (ToM) verwijst naar het vermogen om het perspectief en de belevingswereld van anderen te begrijpen. → Dit omvat het besef dat andere mensen hun eigen gedachten, gevoelens, en overtuigingen hebben, die soms verschillen van de eigen. Sociale interactie en fantasiespel is belangrijke factor voor de ontw. Van theory of mind → Door met anderen te spelen en te communiceren, leren kinderen hoe ze de gedachten en gevoelens van anderen kunnen interpreteren en begrijpen. Kleuters zijn in staat om de false belief-taak correct op te lossen → Toont aan dat ze het concept van een verkeerde overtuiging begrijpen. → Dit betekent dat ze beseffen dat iemand anders een foutieve gedachte kan hebben over de werkelijkheid, gebaseerd op onvolledige informatie. Aandachtig zijn voor uitblijven of ‘haperen’ Theory of Mind → Het is belangrijk om aandacht te besteden aan eventuele vertragingen of haperingen in de ontwikkeling van Theory of Mind, zoals bij kinderen met autisme spectrum stoornis (ASS). → Deze kinderen kunnen moeite hebben met het begrijpen van de gedachten en emoties van anderen, wat invloed heeft op hun sociale interacties. 3. OPVOEDING Cruciale factor in ontwikkeling van het kind Verandert doorheen tijd → Afnemende rol tijdens adolescentie Primaire verzorger is vaak een ouder, maar moet niet Vaak ook moeder → Gereflecteerd in onderzoek met moeders vs vaders Verschuivende genderrollen Recent meer onderzoeksaandacht voor vaders 3.1 OPVOEDINGSTIJLEN Opvoedingsstijl: de sfeer dat gecreëerd wordt binnen het opvoeding; wat je voor opvoeding geeft Specifieke configuratie van afzonderlijke dimensies of aspecten in de opvoeding (de Brock, 1994) Commenté [MT1]: Beste opvoedingstijl = autoritatieve opvoeding 6|Pa ge Onderzoek: liefdeloze opvoeding kan een impact hebben op epigenetica o het starre opvoeding kunnen we terugvinden in epigenetica o de algemene sfeer dat aanwezig is binnen opvoeding sijpelt door binnen genetica 3.2 CO-OPVOEDING (COPARENTING) Belangrijke rol voor relatie met partner → Niet romantisch! Feinberg stelt 4 domeinen voor: → Overeenstemming → Steun/ondermijnen van partner → Verdeling van werk → Management familie ‘dynamics’: algemene sfeer van het gezin Impact op mentaal welzijn kinderen → Bovenop opvoeding Heel vaak moeder en vader, maar moet niet → Bvb. Alleenstaande moeder en inwonende grootmoeder → Cultureel! 3.3 OPVOEDINGEN OVER CULTUREN HEEN 7|Pa ge Opvoeden gebeurt niet in een vacuüm → Opvoeding vindt plaats binnen een bredere context die niet losstaat van de omgeving. → Deze context kan worden bekeken op drie niveaus: ▪ micro (directe omgeving zoals gezin) ▪ meso (scholen, buurten) ▪ macro (cultuur en samenleving). In collectivistische culturen → Vaak inwonende familie, zoals grootouders → Directe/directieve aanpak van opvoeding → Belang van groter geheel: bvb op jonge leeftijd gaan werken om gezin te ondersteunen Veel onderzoek in Westerse culturen gebeurd → Dit kan leiden tot een bias in de bevindingen, waarbij de specifieke waarden en normen van deze culturen niet representatief zijn voor de opvoedingspraktijken in collectivistische samenlevingen. 4. MISHANDELING Definitie Vertrouwenscentrum Kindermishandeling → Kindermishandeling is elke vorm van lichamelijk, emotioneel of seksueel geweld waar kinderen slachtoffer van zijn. Niet door ongeval, maar door daden of nalatigheden van ouders of andere personen. De gevolgen van kindermishandeling brengen de ontwikkeling van het kind ernstig in gevaar. Cijfers uit ‘Het Kind in Vlaanderen 2020’ rapport, Agentschap Opgroeien 4.1 VORMEN VAN MISHANDELING 1. Lichamelijke mishandeling → Het toebrengen van lichamelijke letsels aan een kind of jongere (vb. slaan, schoppen, brand- of snijwonden toebrengen, krabben, schudden, vergiftigen) → Letsels zijn niet het gevolg van een ongeluk → Speciale vormen: ▪ 'Münchhausen by proxy‘ (of Factitious disorder by proxy) wanneer een kind opzettelijk ziek gemaakt wordtom zo aandacht te krijgen van de dokters ▪ ‘Shaken baby syndrome’ (of Shaken Infant Syndrome), het schudden van een baby 8|Pa ge 2. Lichamelijke verwaarlozing Commenté [MT2]: Het lichaamelijke is gemakkelijk te → Niet, te weinig, of verkeerd ingaan op de basisbehoeften van een kind (kleding, voeding, zien en ook in te grijpen slaap, hygiene, medische verzorging) 3. Emotionele (of psychische) mishandeling Commenté [MT3]: Het emotionele is wat moeilijker te → inadequaat reageren op emotionele behoeften van een kind (steun, veiligheid en zien en dus ook in te grijpen geborgenheid) → spectrum aan negatieve houdingen van de volwassene, zoals schreeuwen, uitschelden, kleineren, … 4. Emotionele verwaarlozing → onvoldoende of geen aandacht aan de emotionele noden van het kind of de jongere (liefde, aandacht, betrokkenheid, interesse, respect, onderwijs, communicatie, veiligheid, voorspelbaarheid) → opsluiting, negeren, niet luisteren,… 5. Seksueel misbruik → kind betrekken in seksuele intimiteiten en activiteiten die niet passen bij de leeftijd en die kaderen in de behoeftebevrediging van de volwassene → veel gradaties mogelijk; voor kinderen gevoelens van verwarring en onmacht ANDERE VORMEN 6. Institutionele kindermishandeling → mishandeling binnen maatschappelijke instellingen (vb. ziekenhuizen, internaten, scholen,...) door leerkrachten, opvoeders, trainers, hulpverleners → ook tussenkomsten om een kind te helpen (therapie, plaatsing) kunnen hieronder vallen wanneer ze fout worden aangewend 7. Structurele kindermishandeling → fouten in de maatschappelijke structuur die een kind benadelen → voorbeeld: onveilige of gevaarlijke verkeerssituatie, gebrek aan speelruimte 4.2 MISHANDELING: RISICOFACTOREN Ouderkenmerken → psychische stoornis of problemen die het opvoeden bemoeilijken (depressie, angst, eenzaamheid, laag zelfwaardegevoel) → voorgeschiedenis van de ouder: intergenerationele overdracht van mishandeling wordt geschat tussen 18 en 30% ouders hebben mishandeling ervaart en dat geven ze door aan hun kinderen herhaling via traumatisering, problematische gehechtheid → jonge leeftijd en lage SES → 51% daders is mannelijk, 49% vrouwelijk 9|Pa ge Kind kenmerken → meer kans indien beperking (specifieke noden), bepaalde persoonlijkheids- of temperamentskenmerken, gedrags- of emotionele problemen leid(t)(en) tot moeilijker opvoeden (in de beleving van de ouders!) → bij minder goede ouder-kind band → kinderen die niet voldoen aan ouderlijke verwachtingen Omgevingskenmerken → buurt → woonstress: permananete lawaai van buren, gevaarlijke buren… hebben een impact op relatie tussen het kind en de ouders Gezinskenmerken → gebrek aan sociale steun en sociaal netwerk → armoede → aanpassingsproblemen/isolatie na migratie → alleenstaande ouders → weinig efficient hulpzoekgedrag ouders zijn niet geïnformeerd over bepaalde maatschappelijke hulpverleningen die aanwezig zijn → gesloten gezinssystemen (cf. systeemtheorie) 4.3 MISHANDELING: GEVOLGEN Hangt af van aantal factoren Korte-termijn gevolgen: → Lichamelijke mishandeling: verwondingen en zelfs overlijden → Psychische mishandeling: niet altijd of direct te zien Lange-termijn gevolgen van lichamelijke en emotionele mishandeling en verwaarlozing → Meta-analyse Norman et al. (2012): 124 studies → Duidelijke evidentie voor lange-termijn gevolgen: Depressive stoornis Angststoornis Eetstoornis Druggebruik Suïcide 4.4 MISHANDELING : INTERGENERATIONELE CYCLUS Cyclus van geweld Ouders die zelf geschiedenis van misbruik hebben, hogere kans om dit te herhalen. Intern werkingsmodel van relaties → Zie gehechtheid → Zo zien relaties er nu eenmaal uit Hangt ook samen met andere factoren, zoals SES 10 | P a g e Belangrijke rol voor vroegpreventie/vroeginterventie → Kinderen uit die cyclus halen 4.5 MISHANDELING : VEERKRACHT Belangrijk concept → het vermogen van individuen om te herstellen van of zich aan te passen aan stressvolle situaties. → Iedereen krijgt in zijn of haar leven te maken met stressoren, en veerkracht kan gezien worden als een continuüm, waarbij sommige mensen beter in staat zijn om met tegenspoed om te gaan dan anderen. Doorkomen van hoge risisco situaties: → Veerkrachtige mensen kunnen relatief ongeschonden door situaties komen die anders aanzienlijke psychologische schade zouden kunnen veroorzaken. → Dit kan zich voordoen in extreme omstandigheden, zoals mishandeling, oorlog of andere traumatische ervaringen, waarbij sommige kinderen er ondanks de omstandigheden relatief goed uitkomen. Link met temperament → Veerkrachtige individuen zijn doorgaans sociaal vaardig en hebben een aangename persoonlijkheid, wat hen helpt om positieve relaties op te bouwen. → De omgeving speelt hierbij ook een belangrijke rol; wanneer de omgeving gunstig reageert op het individu en steun biedt, versterkt dit de veerkracht en het vermogen om moeilijke situaties het hoofd te bieden. → Kunnen duidelijk het debat tussen nature-nurture terugvinden! 5. ONTWIKKELING VAN MORALITEIT De ontwikkeling van moraliteit bij kleuters omvat het begrijpen van goed en kwaad en het aanpassen van gedrag hierop. Piaget's Theorie van Morele Ontwikkeling; moreel redeneren ontwikkelt zich in fasen: 1. Heteronome moraliteit (4-7 jaar): Kinderen zien regels als vaststaand en worden bepaald door autoriteit. 2. Beginnende samenwerkingsfase (7-10 jaar): Kinderen beginnen samen te werken en ontwikkelen wederzijds begrip van regels. 3. Autonome samenwerkingsfase (vanaf 10 jaar): Kinderen begrijpen dat regels flexibel zijn en gebaseerd op afspraken. Piaget benadrukte moraliteit in spel, maar zijn theorie wordt als beperkt gezien omdat het ontwikkeling als stapsgewijs beschouwt, terwijl recente inzichten suggereren dat moreel redeneren eerder geleidelijk verloopt. Sociaal leren perspectief → Moraliteit ontstaat door beloningen en straf (conditionering) en door observatie van anderen (modelling). 11 | P a g e → Kinderen ontwikkelen prosociaal gedrag en leren wat moreel gedrag is door te zien wat anderen doen en hoe dit wordt beloond. → Ze kunnen dit gedrag later abstraheren en vormen zo hun eigen idee van moraliteit. Empathie en emoties: → Empathie ontstaat al vroeg en speelt een grote rol in moreel gedrag. → Positieve gevoelens, zoals vreugde bij het helpen van anderen → negatieve gevoelens, zoals schaamte bij vals spelen, stimuleren moreel gedrag. Genetische aanleg voor moreel gedrag? → Nature-Nurture → Er zijn ethische vragen rond de genetische aanleg voor moraliteit, en hoe zowel erfelijkheid als omgeving bijdragen aan morele ontwikkeling. 6. AGRESSIE Ze zijn vaak nog niet in staat om bewust pijn te doen → hun agressie is meestal een reactie of komt voort uit impulsief gedrag. → Naarmate ze ouder worden, zou agressief gedrag moeten afnemen. → Blijft het aanwezig, dan kan het wijzen op onderliggende problemen, bijvoorbeeld met zelfregulatie. Types agressie: 1. Relationeel: Pijn doen via relaties, zoals uitsluiting. 2. Instrumenteel: Agressie om iets te verkrijgen, zoals speelgoed Sociaal leren en agressie: the Bobo experiment - Albert Bandura: → toonde aan dat kinderen agressief gedrag kopiëren door observatie, wat bijdraagt aan een intergenerationele cyclus van geweld. → Dit experiment ondersteunt de sociaal leren theorie: kinderen leren agressie door te zien dat anderen dit gedrag vertonen. 6.1 AGRESSIE: IN DE MEDIA Onderzoek wijst uit dat kinderen die agressief gedrag in de media zien, zelf meer geneigd zijn tot agressie → Door smartphones worden kinderen op jonge leeftijd blootgesteld aan geweld via films, series, games… → Hoewel leeftijdsregels bestaan, worden ze vaak niet strikt toegepast. In populaire media wordt soms een direct verband gelegd tussen gewelddadige games (zoals GTA) en agressief gedrag in het echte leven. (vb. school shooting) Maar causaliteit is moeilijk te bewijzen buiten een strikt experimentele context. experiment: → Kinderen die agressie zagen, stelden zelf meer agressief gedrag → In lijn met de sociaal leren theorie → Ecologische validiteit: de resultaten relevant zijn voor het echte leven, omdat het gedrag van de kinderen in een natuurlijke, herkenbare situatie werd bestudeerd. 12 | P a g e Blootstelling aan agressie is even erg als het blootstellen van content dat niet geschikt is voor kinderen ▪ Vb. porno, drugs, alcohol… Kinderen zijn beïnvloedbaar, maar er is nooit één oorzaak aan te wijzen voor gewelddadig gedrag. → Preventie en interventie moeten dus gebaseerd zijn op wetenschappelijk bewijs, zonder het effect van media te minimaliseren of te dramatiseren. 13 | P a g e