Neuropsychologie Samenvatting PDF

Summary

This document is a summary of neuropsychology. It discusses definitions of cognitive neuroscience and cognitive psychology, and includes a short history of neuropsychology. It also includes a discussion of methods to measure brain activity.

Full Transcript

lOMoARcPSD|35593059 Neuropsychologie Neurowetenschappen (Universiteit Gent) Scannen om te openen op Studocu DEFINITIES: cognitieve neurowetenschappen = vakgebied dat neurowetenschappen & cognitieve p...

lOMoARcPSD|35593059 Neuropsychologie Neurowetenschappen (Universiteit Gent) Scannen om te openen op Studocu DEFINITIES: cognitieve neurowetenschappen = vakgebied dat neurowetenschappen & cognitieve psychologie integreert => cognitie = vermogen tot kennisverwerking = zintuiglijke informatie verwerken door te 'denken' cognitie afhankelijk van: voorstellingsvermogen; geheugen; rede; ervaring; gewaarwording & hypothesetoetsing van ideeën ->sterkte v/d cognitie varieert van persoon tot persoon ! cognitieve psychologie = verklaren van gedrag door cognitieve processen te bestuderen Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 1.Een korte geschiedenis  Oude romeinen (150) Galen was een doctor voor gladiatoren (en een schrijver) Zag de effecten van hersen- en rug-schade Dissecteerde ook schapen:  Cerebrum is zacht, dus gevoelens en perceptie  Cerebellum is hard, dus motor controle  Ventrikels zijn hol, dus communicatie  Galen: eerste die lateralisatie v/d hemisferen ontdekte  Renaissance (1500) Andreas Vesalius (Andries van Wesel, geboren in Brussel) Maakte medische tekeningen en groef lijken op De corporis humani fabrica libri septem:  Een set aan boeken met anatomietekeningen van onder andere de hersenen  Schonk vooral aandacht aan de ventrikels nu weten we dat ventrikels eigenlijk niet zo belangrijk zijn voor doorsturen van informatie  1700-1750 Eerste “wetenschappelijke” dissecties Grey matter en white matter White matter loopt via zenuwbanen over in het lichaam, dus er werd van uit gegaan dat deze informatie verzond Het centrale en perifere zenuwstelsel Bulten en groeven (gyri and sulci) zijn universeel  1751 Ben Franklin’s paper over electriciteit leidde tot het ontwikkelen van nieuwe tools die snel leidden tot de ontdekkingen dat electriciteit informatie doorvoert van, naar, en in de hersenen 1.1Frenologie Vroeger dacht men dat je op basis van de vorm van de schedel kan je afleiden welke processen er zich waar in de hersenen afspelen. Elk deel in de schedel stond voor bepaald aspect vb. wiskunde, oriëntatie. Wij passen dit allemaal toe: op basis van iemand z’n voorkomen (aangezicht) bepalen of die persoon bepaalde karaktereigenschappen heeft of al dan niet betrouwbaar is. => Gall ontwikkelt theorie van frenologie => bulten op schedel gelinkt aan persoonlijkheidskenmerken !! niet zo populair onder wetenschappers -> bulten volgen gyri niet (willekeurig) + geen wetenschap. evidentie Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 belangrijkste neuro-imaging methode : dmv gedragsexperimenten -> kleine taakjes/testjes ontwikkelen -> zo beter inzicht over denken v/d mens => dmv computationele modellen: wiskundige modellen die gedrag samenvatten op basis van variërende parameters (bv. learning rate; reactietijd;...) => voorbeelden in dia's !!! 2. Methodes om hersenactiviteit te meten = neuro-imaging 2.1 Case studies Phineas Gage 1848:  (stamper) onverwachte explosie, lanceerde tamping iron... Phineas “herstelde” binnen het uur, wandelde zelf tot de dokter en legde het accident uit motorische Resulteerde in grote veranderen in persoonlijkheid, maar ook representaties nodig sociaal herstel op latere leeftijd! => wijst op grote plasticiteit v/d hersenen voor spreken -> Paul Broca 1860 bij enorme laesies: andere hersendelen nemen functie over ander hersengebied patient die spraak kon begrijpen, maar zelf niet meer kon spreken. dan spraak begrijpen De woorden van de patient hielden geen steek => ontstaan van Broca areas = hersendelen die instaan voor specifieke 2.1 Neuroimaging-instrumenten hersenfuncties  Angelo Mosso 1880 De eerste “neurowetenschappelijke” methode: human circulation balance = wipplank -> gewicht (bloed naar hersenen gestuurd) gemeten De hersenen hebben bloed nodig, bloed weegt...Wiskunde of emoties tipten de balans (zeker bij cognitieve functies)  Walter dandy 1919 Pneumoencephalografie Cerebrospinal vocht werd gedraineerd en verplaatst door lucht Dit zorgde voor een beter contrast in een x-ray Invasief, pijnlijk, en eerder gevaarlijk Werd vaak gebruikt voor fMRI, tot in de jaren 70 nu absoluut niet meer gebruikt! Relatief realistisch weergegeven in The Exorcist onderstaande technieken eerder recent (laatste 2 decennia)  MRI Magnetic Resonance imaging Adhv een zware magneet, deze wordt afgekoeld door helium Structurele beeldvorming magneet: creëert magnetisch veld 'gradient coils': creëren lichte variaties in magnetisch veld -> zo magnetische eig. van bloed verstoord -> magnetische eig. van lichaamsdelen gemeten door radio frequency coil  Functionele MRI -> indirecte methode verhouding geoxygeneerd Hemoglobine (HbO) en gedeoxygeneerd bv. tumor/laesie opsporen bv. hersenactiviteit meten hemoglobine (Hb), fMRi meet de daling van HbO en de stijging van Hb wat wijst op een vergrote activiteit=> activiteit: O2-rijk bloed naar actieve hersendelen geen directe meting van de hersenactiviteit basisprincipe = neurovasculaire BOLD-response koppeling =blood-oxygen-level-dependent = relatie bloedtoevoer & hersenactivatie => BOLD-response --> volgt HRF = hemodynamic response function => grafiek met overshoot (1e piek) / undershoot / stabiel indien geen hersenactiviteit: BOLD-response volgt niet deze grafiek bep. hersendelen worden actief voorbeeld: 2 beelden laten tonen (pixel zwart scherm) : grafiek hersendeel achteraan -> HRF-model DUS: vroege perceptie meer achteraan geregeld Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 -> vaak gebruikt om spontane activiteit te meten (hoe geëxciteerd/gerelaxeerd iemand is);  EEG slaaptoestand Elektro-encefalografie Hans Berger viel van een paard (1924)zijn zus voelde dat er iets aan de hand was en stond er op dat haar vader Hans een telegram zou zenden. Het incident maakte dusdanige indruk op Hans dat overtuigd dat hersenen signalen uitzenden hij in telepathie begon te geloven. Hij starte uiteindelijk onderzoek om de oorsprong van “psychische energie” te ontdekken (64-128) hierbij ga je direct de neuronale activiteit meten door elektroden op de schedel te plaatsen. Temporele resolutie is veel beter maar spatiële niet: moeilijk te meten waar er een signaal vandaan komt The inverse problem + geen diepe hersenkernen ! Event related potentials: activiteit gebonden aan een gebeurtenis (ERP's) ->pieken & dalen in ERP-signaal op bep. tijdstippen hersenactiviteit als reactie op specifieke stimulus/gebeurtenis - bv. => onderzoeken van bv. aandacht -> aandachtsregulering van relevante/niet-relevante prikkels geluid/aanraking/beeld -> gebeurt vanaf P2/N2 => na 100-200 msec  fMRI VS EEG ! wel niet mogelijk op celniveau => tot op niveau van moeilijk in te schatten van waar 'voxels' signaal komt niet diep genoeg! eerst verandering magnetische eig. & O2-concentratie vereist invasief: hersenen opensnijden & elektrodes diep in 2.2 Non-invasieve hersenstimulatie hersenen inbrengen -> opnames van individuele neuronen (enkel toepassen bij patiëntenpopulatie)  Transcranial magnetic stimulation (TMS) => hoge spatiële resolutie tijdelijk hersengebieden Adhv magnetische pulsen verstoren  Transcranial direct current stimulation (tDCS) Adhv elektrische velden => lage spatiële resolutie: nooit 1 afzond. hersengebied (2 polen) stimuleren wel gemakkelijk & goedkoop! van buiten uit stimuleren en kijken welke activiteit erop treedt: stimuleren met magnetisch veld & elektrische stimulatie. Je kan heel specifiek motorische (bv. tot op niveau van afzond. LM - vingers!) activiteiten uitlokken. Je kan ook een laesie toepassen voor een bepaalde termijn door een heel sterke TMS- stimulatie toe te dienen. Geen conclusie welk deel van het brein in verband staat met de mentale functie. andere (minder gebruikte) methodes: DBS = deep brain stimulation -> wel invasief! ->enkel toegepast op patiëntenpopulatie (bv. parkinson) indien medicatie niet werkzaam TMS = transcranial ultrasound neuromodulation -> meest recente techniek -> vanuit verschillende richtingen stimuleren -> ook diepere hersendelen -> diffuus signaal convergeert tot specifiek punt Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 3 Visuele perceptie ventraal VS dorsaal 3.1 Algemene principes 3.1.1 Verdeeld DUS: verschillende eigenschappen van visus in verschillende hersengebieden verwerkt perceptie gebeurt gedeeld, opgesplitst over verschillende delen vb. patiënt heeft laesie in deel dat te maken heeft met het waarnemen van beweging: ze kan snapshots geen bewegingen meer waarnemen en krijgt enkel statische beelden te zien (laesie in temporele cortex beide kanten) naast beweging ook kleur/vorm/objectpermanentie/diepte 3.1.2 Parallel alle verwerking van informatie gebeurt op het zelfde moment = simultaan niet in bep. volgorde 3.1.3 Automatisch: pre-aandacht verwerking: je ziet onmiddellijk zonder er veel aandacht aan te geven: vorm, grootte, kleur, oriëntatie. Deze infoverwerkingen gaan heel snel en automatisch Er is een limiet! Voor bepaalde processen moet je wel moeite doen en met aandacht zoeken (blauwe bol vat niet meteen op) (bv. illusies) 3.1.4 Resistent tegen ruis: Je kan iets herkennen ondanks dat er ruis op zit. Mensen kunnen afbeeldingen/ teksten interpreteren ook al zit er ruis op. 3.1.5 Wordt beïnvloed door top-down processen Je kunt kiezen welk beeld je ziet: hangt af van waar je je focus op legt. Ofwel zie ook bv. richting trein je de gezichten ofwel zie je de vaas maar beiden gaat niet op zelfde moment ook auditief ! 3.1.6 Afhankelijk van verwachtingen en context -> beïnvloed door verwachtingen Verwachtingen die je door ervaring hebt opgedaan beïnvloeden de stimulus, je verwacht dat de bovenste lijn langer is dan onderste in werkelijkheid zijn deze even lang. 3.1.7 Voorspellend We zien wat we verwachten te zien. We voorspellen vaak de ligging van een voorwerp en meestal nemen we dat altijd fout waar. 3.1.8 Constructief We construeren een beeld door interferentie -> vormen maken die er eigenlijk niet zijn ( je ‘ziet’ een witte driehoek, een andere en 3 vierkanten terwijl de vierkanten andere geometrische figuren voorstelt en de ‘witte’ driehoek er niet is) Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 3.2 problemen met visuele perceptie: 3.2.1 Waar is het object? Perceptie van 2D op retina, 3D moeten we zelf bijvoegen. Van 2D-> 3D door oculomotorische cues: je gebruikt de informatie van je oogspieren om uit te maken waar het is (proprioceptie oogspieren) = signalen van oogbolspieren ->andere spieraanspanning indien voorwerp veraf of dichtbij  Oculomotorische cues: convergentie, accommodatie lens: voorwerp dichtbij = lens bol , voorwerp veraf = lens vlak (lensvervorming indien voorwerp veraf/dichtbij)  Binoculaire cues: Afstand tussen retina en projectie. testje: afwisselend ene &retinale dispariteit: elk oog is gericht op hetzelfde punt en dat punt zal op andere oog sluiten -> voorwerp verschuift ->elke retina een projectie hebben. Hoe kleiner de retinale dispariteit, hoe afstand tussen beide verder weg afstand tussen beide projecties (van beide ogen) van '=' voorwerp projecties  Monoculaire cues: om de illusie ‘diepte’ te maken -> met 1 oog nog steeds goed diepte inschatten  interpositie: Als twee vlaken overlappen zien we dat als het ene (volledige) vlak voor het andere (onvolledige) vlak ligt.  Lineair perspectief: vanishing point bij convergerende (lijnen komen samen in 1 punt) lijnen. Hoe dichter iets bij het vanishing point is hoe verder af van ons. Relatieve maat: grootte consistentie van dichtbij lijkt iets groter dan van veraf, klein van in de verte wordt groter als het dichterbij komt en omgekeerd MAAR... soms hierdoor conflicterende ervaringen => afh.v. richting waaruit je het ziet -> toch dichterbij komen en kleiner worden  consistentie:op basis van consistentie van visuele kenmerken (bv. frame; rood; vorm) kunnen we objecten herkennen als dezelfde maar in verschillende posities/bewegingen bv. open & gesloten deur  Licht & schaduw: om te bepalen wat onder en wat boven is, 3D tekenen motion parallax = Diepte door beweging: Als je zelf in beweging bent lijken andere elementen ook in beweging. Bijvoorbeeld als je op de trein zit lijkt buiten alles in beweging te zijn. Hou dichter, hoe sneller bewegen. Hoe verder, hoe trager  Optische flow: punten bewegen op bepaalde manier zodat je de indruk krijgt dat ze naar je toe bewegen (alsof je in ruimte zit) fixeren op 1 punt: alles achter punt beweegt met je mee alles voor punt beweegt weg van je 2.3 Wat is het object? -> perceptie van vorm, hoe neem je een vorm waar? De elementen van een vorm  Detectie van eigenschappen (features) -> aparte verwerking ervan  herkennen wat het is  Groepering van eigenschappen tot een object object linken met bep. eigenschappen bv. kleur; vorm; hoek; zijdes !! voor services zoals AI: zeer moeilijk om eenvoudige vormen te herkennen Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 gestalttprincipes tonen aan dat het geheel meer is dan de som der delen simplicity Eenvoud: iets complex herleiden naar simpelere vormen bv. complexe figuur: driehoek op rechthoek proximity Nabijheid: zelf groeperingen maken a.d.h.v. afstand ten opzichte van elkaar (per groep waarnemen) bv. ipv 6 kolommen -> 3 kolommen similarity Gelijkheid: gelijke vormen te samen waarnemen, symmetrie waarnemen 6 kolommen ipv 6 rijen zien -> want in 1 kolom '=' vormen continuity Continuïteit: je neemt een vorm waar in vorm van continuïteit je neemt de rode lijn waar en de zwarte lijn en niet bovenste deel en onderste bv. gekrulde lijn doorkruist rechte lijn in feite rode lijn onderbroken closure Geslotenheid: je creëert zelf altijd een gesloten figuur ook al is die er niet common fate Gemeenschappelijk lot: als groep waarnemen omdat ze samen bewegen indien objecten allemaal '=' richting -> als 1 geheel zien => bv. school vissen 3.2.4 Welk object is het?  Bottom-up: (1) feature networks: samenstellen op basis van onderdelen van het object vb vierkant: lijnen en hoeken. (2) Kan m.b.v. geons: simpele geometrische vormen waarmee je heel veel objecten kan samen stellen (vb balk en kegel vormen samen een nachtlampje) -> hoe je complexe vormen waarneemt  Top down: je hebt een verwachting van de omgeving, perceptuele oplossing: je ziet een hond => probleem-oplossend naar stimuli kijken ! ook al veel ruis -> toch voorwerp  Verwachting: afhankelijk van bepaalde context waarin stimulus wordt herkennen door gegeven wordt conclusie gemaakt door de verwachting of voorbeeld 13 of B (zie dia's) eigen ervaringen / verwachtingen  Visuele agnosie: het is niet omdat je alle objecten kan samenstellen dat je weet wat het is (= niet herkennen van waargenomen voorwerp)  De logica van perceptie: perceptie moet een coherente verklaring voor alle informatie in een visueel tafereel bieden. alle info op tafereel op samenhangende manier interpreteren Perceptie moet contradicties voorkomen. ons brein: neiging om visuele conflicten te vermijden -> bv. illusies Perceptie moet onwaarschijnlijke verklaringen voorkomen proberen meest logische/waarschijnlijke verklaring te vinden voor wat we zien CNN = convolutional neural network = softwaremodel dat beeldkenmerken leert van afbeeldingen/video's zoals vormen & patronen door te trainen met voorbeeldafbeeldingen -> stap voor stap kenmerken uit beeld halen (in laagjes) Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 -> aangetoond in experimenten: bv. pacman => we focussen ons op bep. details (selectie) in visuele omgeving & zijn blind voor veranderingen errond/in omgeving 4. Aandacht William James 1890: everyone knows what attention is Aandacht heeft een willekeurig aspect (gericht)gedreven door wat we zelf kiezen om naar te kijken Aandacht heeft een beperkte capaciteit Aandacht houdt een proces van selectie => in enkel relevante prikkels selecteren negeren van niet-relevante prikkels Aandacht is niet alleen een kwestie van richten, maar ook van loslaten Negeren is een actief proces. deel van aandachtsturing Bottom up: je gaat onmiddellijk bepaalde informatie verwerken (vb zwart schaap in kudde witte) -> relevante prikkel trekt onze aandacht Top down: vb spel waar is wally? Kan niet automatisch verwerkt worden -> verschillende features moeten verwerkt worden en moet je ‘zoeken’ Spotlight of attention open aandacht : met oogbewegingen Shift van aandacht: open vs verborgen = endogeen gesloten aandacht: zonder oogbewegingen (aandacht op verschil. aspecten van visueel veld zonder ogen te bewegen) Spatiele cueing paradigma (posner, 1980) & onbewuste aandachtsregulatie ! endogene cues leveren voordele tegenover ! indien tijd tussen cue & stimulus > 30msec -> IOR = inhibition of return geen cues enkel indien voldoende tijd ! => DUS enkel voordelig indien vroeg na cue voorbeeld: cue = pijltje valid cue: pijl wijst naar foute vakje (waar geen sterretje zal verschijnen) voorbeeld: cue = aangeduid vakje invalid cue: pijl wijst naar juiste vakje valid cue invalid cue => eerst betekenis v/h pijltje (cue) verwerken => geen infoverwerking v/d cue meer nodig (spreekt voor zich) Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 4.1 aandacht gemeten met EEG  Gecombineerde fMRI/EEG studies suggereren: vroege visuele verwerking De P1 (70-75ms) vroege activiteit reflecteert in de retinotopisch georganiseerde (= zelfde “ mapping” als de retina) axtrastriate gebieden -> gestuurd door exogene cues Top-down invloed vermoedelijk pas daarna gebeurt => pas vanaf N2: eerste effect aandacht op visuele verwerking (200 msec) 4.2 aandacht gemeten met fMRI  Dorsale netwerk: inferior parietal sulcus (IPS) frontal eye-fields (FEF) is actief bij endogene, symbolische cues top-down gecontroleerde aandachtselectie  Ventrale netwerk: temporoparietal junction (TPJ) ventral frontal cortex (Inferior FG,IFG; Middle FG) rTPJ: ‘een circuit breaker’ die saliente, relevante gebeurtenissen detecteert => kruispunt ventrale & dorsale netwerken: helpt om te veranderen van aandacht: aandacht op belangrijke dingen afleiden van onbelangrijke prikkels niet actief bij cues actief bij het zien van targets rTPJ: reageert op foutieve cues en helpt heroriënteren detecteert onverwachte maar relevante stimuli  dorsal frontoparietal network: endogene aandacht?  ventral network: exogene aandacht? 4.3 Aandachtstoornis: unilateraal neglect Unilateraal neglect: Onvoldoende aandacht voor één hemiruimte, meestal aan de linkerzijde, ten gevolge van rechts parietale schade => Dit effect kan niet toegeschreven worden aan stoornissen van (visuele) waarneming, alertheid, begrip, of motivatie -> DUS: volledige gezichtsveld mogelijk MAAR 1 deel v/h gezichtsveld negeren (geen aandacht aan schenken)  Wordt het vaakst gezien na schade in het ventral aandachtsnetwerk  ventrale aandachtsnetwerk: rechtsgelateraliseerd -> dus negeren van linkerhersenhelft  Echter, schade in ventraal network toont ook tekortkomingen in het dorsale netwerk  Aandachtsorientatie berust op zowel het dorsale als ventral systeem voorbeelden: - enkel beschrijven wat je rechts op het plein ziet (gebouwen aan rechterkant) - zich aan 1 kant scheren Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 4.4 aandacht samengevat  Aandacht beinvloed ERPs binnen 200 ms N1: orienteringsvoordeel, faciliterend, “sensory gain” indien je je aandacht richt op stimulus -> sneller reageren  Exogene vs. endogene aandacht: exogene aandacht lijkt een verschillend tijdsverloop te hebben dan endogene aandacht, maar deze twee systemen interageren  Twee aandachtsystemen: dorsaal en ventraal dorsaal network: top-down controle van aandachtselectie ventraal network: herorienteren naar onverwachte maar relevante gebeurtenissen Netwerken interageren flexibel tijdens zowel endogene als exogene taken  Archer fish voorbeeld: belang van subcorticale structuren (ook al geen neocortex aanwezig toch aandachtsturing dmv cues)  Aandacht wordt vaak beschreven met metaforen  Meerdere dichotomieën over aandacht (Anderson, 2011) endogeen vs. exogeen top-down vs. bottom-up vrijwillig vs. onvrijwillig langdurig vs. kortdurig  Twee verschillende systemen: dorsaal/endogeen/top-down vs. ventraal/exogeen/bottom-up?  Neuroimaging en elektrophysiologisch onderzoek toont aan dat deze systemen interageren, maar huidige theorieën kunnen nog geen uitleg bieden aan deze interacties Predictive coding een theorie van de hersenfunctie waarbij de hersenen constant een mentaal model van de omgeving genereren en updaten. Het model wordt gebruikt om voorspellingen van sensorische input te genereren die worden vergeleken met daadwerkelijke sensorische input. Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 5. Geheugen 5.1 Wat is geheugen? (korte termijn) (langere termijn) =het vermogen om geleerde informatie vast te houden, op te slaan en te bewaren. (om achteraf te kunnen ophalen of vergeten) 5.1.1 Verschillende soorten geheugen informatie opslaan voor langere tijd zodat we die later weer kunnen ophalen gebruiken zintuiglijke informatie (bv. nabeeld creëren van visuele stimuli) geheugen voor zaken die wel wel precies kunnen verwoorden geheugen voor vaardigheden (die we niet precies kunnen verwoorden) - bv. fietsen gebeurtenissen feitelijke kennis (bv. dingen die je leert tijdens lessen) 5.1.2 een cognitief model van geheugen =>hoe zijn verschillende vormen van geheugen aan elkaar gelinkt ? (kort nabeeld/nazinderen) (geen limiet- hiermee kunnen we niets doen hiermee kunnen we ook effectief iets doen permanent) 3 grote soorten geheugen -> HIËRARCHISCH GEORGANISEERD informatie gaat verloren... bv. telefoonnummer herhalen in hoofd om langer dan aantal sec bij te houden => herhalen helpt ook om info van korte termijngeheugen over te brengen naar lange termijngeheugen ! = imprenting vanuit lange termijn geheugen herinnering terug ophalen en naar korte termijngeheugen brengen -> zodanig dat je er iets mee kan doen ! Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 5.2 sensorisch geheugen voor zintuiglijke informatie  Iconisch geheugen: o Sensorisch geheugen VOOR visuele info o Grote capaciteit, maar maximaal 1seconde van 1 sec 10 items -> 4 items onthouden o Testen via Sperling, letters 50msec tonen, mensen kunnen gemiddeld 4 letters onthouden, bij een bepaalde toon moet men de bijhorende rij onthouden. o Testen adhv foto’s langer en korter te tonen, single cell meting in de -> toont aan dat na zien van afbeelding : beeld blijft nog eveninferieure temporele cortex. Dorsale hersenstroom staat in voor nazinderen (neuronen blijven waar we iets zien. afvuren)  Echoïsch geheugen: o Sensorisch geheugen VOOR auditieve informatie o 2-4seconden=> auditieve stimuli zijn vluchtiger en latere stadia (iets langer dan iconisch) reeds KTG (grens tussen sensorisch & KTG niet duidelijk bij auditieve informatie)  Functie: o Accuraat waarneming en herkenning van sensorische info o Overdracht naar KTG (aangezien sensorische info zeer vluchtig zijn we genoodzaakt om die iets langer te kunnen  Pathologie: vasthouden) o Zeer zeldzaam eerder geval van extreem goed sensorisch geheugen o Beperkt tot persistentieproblemen o Bv, fotografisch geheugen (stephen Wiltshire) -> volledige skylines overtekenen ook voor andere zintuigen: bv. smaak; geur; tast 5.3 Kort termijn geheugen 5-9  tijdelijk bijhouden van informatie. De capaciteit van het KTG is ongeveer 7 items. Bvb. Telefoonnummer. Door herhaling kun je van het KTG naar het LTG gaan. De duur van het kortetermijngeheugen is 10 tot 20 seconden (Brown-Peterson procedure) (herhaling uitsluiten om interactie met LTG uit te sluiten)  Bij het opnoemen van een reeks cijfers onthoud je best de eerste getallen, deze zitten namelijk al in het LTG => primacy effect (bij begin telkens mentaal herhalen)  Bij een versnelde presentatie verdwijnt dit effect, dit wijst op het belang van herhaling. -> sneller na elkaar: geen tijd meer tussen om te herhalen  De cijfers die het laatst worden getoond worden ook beter onthouden omdat deze nog in het KTG zitten=> recency effect  Wanneer ze de cijfers vertraagd moeten opnoemen verdwijnt dit effect (pauze tussen met activiteit)  Van afzonderlijke letters een woord maken, ezelsbruggetje = chunking Dit is een interactie tussen KTG en LTG, de capaciteit hiervan is 4  Na 20 seconden is bijna alle info verdwenen! ! KTG kun je beperkt trainen maar gaat niet veel meer dan 9 items ! wel manieren om beperkingen v/h KTG te omzeilen : - herhaling - chunking (5 letters apart onthouden of er één woord van maken) bv. A R E N D = arend !! maar om aan chunking te doen - woord mee vormen (in LTG) => dus toont interactie KTG & LTG ! Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 5.3.1 Verschillende KTG Volgens Baddely & Hitch : 2 soorten KTG => beide KTG verbonden met LTG in beide richtingen !  Fonologische lus: bijhouden van verbale informatie, herhalen van informatie om langer bij te houden vb. wanneer je een verversing = articulatorisch telefoonnummer wil intypen zal je de nummertjes herhalen. herhalingsproces Komt sterk overeen met Atkinson en Shriffrin KTG model  Visuospatiaal blad: bijhouden van visuele en ruimtelijke informatie, visuele informatie wordt ververst door de ‘innerlijke schrijver’. ‘corsi block tapping taak’ mensen kunnen maar 5-6 blokken maximaal aanduiden, bij apen is dit veel meer. rechthoeken 1 voor 1 oplichten -> na reeks: rechthoeken in juiste volgorde aantikken Verschillende systemen:  Prestatie op visuele geheugentaak slechter wanneer gecombineerd dubbeltaak (taak in interval tussen taak & retentie) met mentale voorstelling -> hierdoor interferentie mogelijk van beide taken ! => ofwel verbaal (rekenen) ofwel visueel (mentale  Prestatie op verbale geheugentaak slechter wanneer gecombineerd met voorstelling) rekenen => Gescheiden KTG systemen 5.3.2 Werkgeheugen Passief kortetermijngeheugen kan cognitieve taken zoals rekenen en redeneren niet verwerken. (enkel opslaan geen dingen doen met informatie) -> toevoeging van centrale verwerker die als interfase werkt tussenhet korte- en langetermijngeheugen. => info uit KTG & LTG halen Functie:  Informatie bewerken bv. cijfers optellen  Relavante stimuli selecteren en irrelevante stimuli negeren  Aandacht verdelen bv. om letterreeks te onthouden: info uit LTG halen - chunking - informatie terugsturen naar KTG Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 5.3.3 KTG in de hersenen -> verschillende componenten bevinden zich in verschillende delen v/ cortex hersenactiviteit Tijdens retentie interval is er aanhoudende hersenactivatie: Activatie wordt occipitaal contralateraal sterker naarmate er meer items moeten onthouden worden → Bijhouden van blijvend (visueel) informatie sterkst in occipitaal-visuele gebieden (visuele info) Hoe sterker de aanhoudende hersenactivatie, hoe groter de kans dat de informatie juist onthouden wordt (gebied van Wernicke: belangrijk voor begrijpen van spraak) in prefrontale cortex (thv visuele cortex) (linkerhemisfeer + cerebellum) DUS: KTG werkt zeer gelijkaardig als sensorisch geheugen : hersenactivatie hangt langer aan dan informatie getoond wordt 5.4 Langetermijngeheugen Langetermijngeheugen als bibliotheek (permanente opslagplaats van info):  Plaats om info op te slaan = consoldatie  Die je later terug kan ophalen= retrieval  Info kan ook verdwijnen = vergeten ofwel lukt niet om herinnering terug op te halen ofwel is herinnering verdwenen uit LTG 5.4.1 Verschillende soorten geheugen Procedueel geheugen: Vaardigheden die moeilijk verwoordbaard zijn (bv. fietsen) 2 hersenstructuren voorbeeld spiegeltekenen o Basale ganglia en cerebellum: Beide spelen belangrijke rol inbelangrijk voor controleren beweging en in het aanleren van routines controle van beweging o Is typisch onaangetast in amnesie: uitzondering: ziekte van Parkinson bv. wel nog perfect piano spelen maar zich niets meer herinneren  Declarief geheugen: Bewuste herinneringen van gebeurtenissen (episodisch) en feiten (semantisch) die men kan verwoorden o Episodisch geheugen: geheugen van specifieke gebeurtenissen -> hippocampus o Semantisch geheugen: feitelijke kennis zoals uitzicht en geluid van een kat. Belangrijke rol temporele pool, deze wordt als eerst getroffen bij semantische dementie. Rol hippocampus minder duidelijk.(bij schade hippocampus toch wel beperkt minder semantisch geheugen) temporele pool : functie v/d -> semantisch geheugen: plaats hangt af van type informatie/feiten centrale knoop (verbindt alle info bv. uitzicht v/d kat : visuele cortex over kat tot concept 'kat') bv. geluid v/d kat: auditieve cortex Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 LTG : als - adres-gebaseerd model = om herinnering op te halen - adres/locatie (bv. naam) nodig (dus niet via andere kanalen) - gedistribueerd model = om herinnering op te halen - via verschillende kanalen / 'knopen' mogelijk bv. knoop 1 : naam / knoop 2: hobby's /... --> knopen verbonden met elkaar & centrale personenknoop bv. 'dief' activeert automatisch Sam; single;... 5.4.2 Langetermijngeheugen als gedistribueerd netwerk  Toegang naar herinnering via verschillende kanalen  Verschillende kenmerken worden gecodeerd via verschillende knopen -> verbindingen tussen knopen vormen samen geheugenspoor  Voordelen: o Informatie kan via verschillende kanalen gevonden worden o Als een deeltje kapot is, blijft het netwerk toch nog vrij goed beter bestand tegen schade bv. je kan niet meer op de naam komen maar toch weet je nog veel over die persoon  Implicaties: o Informatie wordt beter onthouden wanneer het associatief netwerk rijker is o Hoe meer je aan elkaar kan linken, hoe beter je de geleerde informatie dus zal onthouden… => leren voor test: beter onthouden als je verschillende onderdelen aan elkaar kunt linken ! 5.4.3 Neurobiologische leertheorieën  Geheugen is niet geassocieerd met het aantal neuronen wel belangrijk: connecties tussen neuronen  Donald Hebb (1949): neurale connecties vormen geheugen verschillende neuronen vuren aantal keer (“what fires together, wires together”)= hebbian learning, long term samen -> connecties potentiation ontstaan  Klassieke conditionering (Pavlov’s hond) als voorbeeld Hebbian learning: stimulus (bel) en respons (kwijlen) die eerst niet met elkaar verbonden zijn, raken verbonden door gelijktijdige aanbieding 5.4.4 Consolidatie Het proces waarbij informatie in het kortetermijngeheugen wordt omgezet naar permanente geheugensporen in het langetermijngeheugen. Hippocampus speelt belangrijke rol.  Korte termijn consolidatie: initiële opslag van herinneringen o herinneringen worden initieel opgeslagen in hippocampus: episodisch & spatiaal geheugen. Dit gebeurt door de verschillende bv. date: uiterlijk; geur; emoties onderdelen van de herinnering, die worden gecodeerd in de -> herinnering v/d date in neocortex, samen te binden. DUS: hippocampus = centrale knoop hippocampus o De hippocampus is betrokken bij het onthouden van reeksen woorden → Consolideren van episodische informatie in het LTG o Spatiaal geheugen: Taxichauffeurs in Londen moeten de naam en dus spatiaal geheugen locatie van ~25000 straten memoriseren Dit heeft als gevolg dat ze gerelateerd aan grootte v/d hippocampus een grotere hippocampus hebben dan buschauffeurs, die altijd dezelfde route nemen o  Lange termijn consolidatie: verankeren van herinnering o herinneringen worden steeds onafhankelijker van de hippocampus. DUS omgekeerde van korte termijn Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 o Dit gebeurt doordat er connecties ontstaan tussen de verschillende doordat ze door veel te herhalen onderdelen van de herinnering in de neocortex, waardoor de telkens samen worden opgehaald hippocampus deze niet langer hoeft samen te binden o Onduidelijk of herinneringen ooit volledig onafhankelijk worden van de hippocampus o Belangrijke rol van slaap: Consolidatieprocessen worden in gang gezet tijdens slaap Vergeet dus niet te slapen voor je examen… 5.4.5 Oproepen (voorbeeld Wagenaar-dagboek) -> bv. indien 1 aanwijzing voor herinnering van 1 jaar geleden = even goed herinneren als bij 3 aanwijzingen voor herinnering Terug ophalen van herinneringen uit het LTG van 5 jaar geleden  Ophalen is makkelijker wanneer er meer aanwijzingen zijn:  LTG als gedistribueerd netwerk  Hoe meer aanwijzingen, hoe makkelijker de herinnering opgehaald kan (kenmerken van de herinnering) worden  Niet altijd vergeten, maar soms dus ook oproepingsprobleem door bv. niet genoeg aanwijzingen  Ophalen is makkelijker in de context waar de herinnering gevormd is: o Principe van codeerspecificiteit o Context is een knoop in het gedistribueerde netwerk (context als aparte knoop beschouwd v/d herinnering) 5.4.6 Reconstructie Herinneringen niet altijd volledig → invullen van ontbrekende informatie  Loftus & Palmer (1974):Proefpersonen zien filmpje over botsing twee auto’s Erna worden enkele vragen gesteld: “Hoe snel reden de auto’s wanneer ze…… elkaar raakten”… tegen elkaar smakten” (impliceert ergere botsing dan 'raakten') Gemiddelde geschatte snelheid:  “raakten”: 51 km/u => hoe je de vraag formuleert - verschil in hoe mensen  “smakten”: 62 km/u gebeurtenis gaan herinneren Na 1 week: “heb je gebroken glas gezien?” --> toont aan dat geheugen niet altijd even accuraat => ontbrekende info gaan we vaak zelf invullen op basis van  “raakten”: 12% ja cues in omgeving (in dit geval: vraagstelling)  “smakten”: 32% ja Belangrijke implicaties gerecht:Ooggetuigen zijn niet altijd betrouwbaar En kunnen makkelijk beïnvloed worden door suggesties van de ondervragers zeer gevoelig aan suggestie bij ophalen Belangrijk idee binnen de psychoanalyse is dat slachtoffers traumatische van herinneringen ! gebeurtenissen soms verdringen (bv. Seksueel misbruik) Zeer controversieel idee:  Probleem bij traumatische gebeurtenissen is vaak net dat ze heel moeilijk te vergeten zijn (bv. PTSD)  Vaak bij mensen die hoog scoren op fantasierijkheid  Vaak in suggestieve contexten die gevoelig zijn aan valse herinneringen(bv. hypnose) Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 Uitzonderlijke gebeurtenissen worden vaak beter Herinnerd =flitslicht herinnering  Flitslicht herinneringen zijn levendige herinneringen aan emotioneel geladen gebeurtenissen  Waar was je toen de WTC torens neergingen? -> meeste mensen herinneren dit zich nog  Waar was je bij de aanslagen in Brussel?  Rol van amygdala: geeft emotionele lading aan herinnering  Niet noodzakelijk accurater, maar wel levendiger 5.4.7 Vergeten = informatie niet meer kunnen oproepen Ebbinghaus vergeetcurve:  Leren lijst van betekenisloze lettergrepen (pa bo bor hiq …)  Vervolgens lijst op verschillende momenten opnieuw proberen opzeggen  Snel sterk verval, maar daarna vrij stabiel (~ consolidatie) 1e paar uur vergeet je heel veel Ebbinghaus besparingsmethode: -> wat je na 1e uren kan onthouden, onthoud je nog lang (verankering/consolidatie)  Echt vergeten?  Niet helemaal: vergeten lijsten werden sneller opnieuw geleerd oorzaak van vergeten (1) toont aan dat informatie niet helemaal verdwenen Gradueel verval van geheugensporen: oproepingsprobleem  Niet uitgesloten, maar moeilijk hard te maken => weinig evidentie contra-indicaties  Vaak niet echt vergeten, maar oproepprobleem  Geen 1-op-1 relatie tussen tijd en vergeten soms heel oude herinneringen makkelijker → wat bepaalt of een spoor al dan niet vervalt? oproepen dan recente herinneringen oorzaak van vergeten (2) Interferentie als alternatieve verklaring: door telkens meer opgeslagen info - moeilijker om specifieke herinnering op te halen / zoeken  Problemen ophalen herinnering door interferentie met reeds aanwezige of interferentie met nieuw geleerde informatie eerdere  Proactief: interferentie van gebeurtenissen die de opgeslagen gebeurtenis gebeurtenissen voorafgaan, Probeer eens je laatste gesprek met je moeder te herinneren? interferentie met  Retroactief: interferentie van gebeurtenissen die de opgeslagen latere gebeurtenis volgen, Probeer eens je eerste examen te herinneren? gebeurtenissen Jenkins & Dallenbach: mensen herinneren woorden beter als ze tussendoor geen andere activiteiten uitvoeren (bv. slapen tussendoor) Minami & Dallenbach: kakkerlakken onthouden beter dat ze bepaalde plaats in doolhof moeten vermijden (schok) wanneer ze tussendoor in een kleine kooi worden gehouden waar ze weinig kunnen rondlopen =>Andere activiteiten verstoren LTG = interferentie Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 Amnesie = geheel of gedeeltelijk geheugenverlies 2 soorten:  Retrograde amnesie: verlies van herinneringen die plaatsvonden voor het ongeval  Anterograde amnesie: problemen met opslaan van nieuwe informatie Beide types komen vaak samen voor,Vaak beperkt en van voorbijgaande aard:  Na hoofdtrauma: in 80% cases beperkt tot periode maximaal 1 week voor ongeval  Soms echter permanent: o Kinderamnesie: herinneringen voor leeftijd 3-4 jaar herinneringen van voor leeftijd van 3-4j moeilijk o Dementie tgv afsterven hersencellen herinneren -> heeft bijna o Hersenschade bv. hoofdtrauma iedereen ! Patient H.M. CASES  Hippocampus chirurgisch weggenomen als remedie epilepsie op 27 jarige leeftijd  Verregaande amnesie: o Anterograde: Kan geen nieuwe gezichten meer opslaan Vergeet dat hij al gegeten heeft, en eet dan twee maaltijden Verwart foto’s van zichzelf op 50-jarige leeftijd met zijn vader o Retrograde: Meeste herinneringen van voorbije 10 jaar verloren o Cognitieve functies intact: (KTG nog vrij goed) Rekensommen en kruiswoordpuzzels Toont dissociatie LTG en KTG aan (-> patiënt K.F.) o Aanleren nieuwe vaardigheden intact: geen nieuwe kennis meer aanleren Toont dissociatie declaratief en procedureel geheugen aan  Clive wearing, recenter voorbeeld met grotendeels dezelfde problematiek als HM (virus heeft hippocampus beschadigd) -> zeer ernstig geval van amnesie! heeft wel nog semantisch o Geen vlot gesprek & procedureel geheugen (piano spelen) o Geen nieuwe namen meer leren o Zijn vrouw had hij telkens precies weer in jaren niet meer gezien  Tiener staat elke dag op alsof het 11 juni is o Zware schade aan de hippocampus door herpes simplex virus o Net zoals HM procedureel geheugen vrij onaangetast maar zware retrogarde en anterograde amnesie Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 Overige amnesieën Dementie: geheugenverlies tgv hersenatrofie  Ziekte van Alzheimer: o Atrofie in grote delen cerebrale cortex o Hippocampus vroeg en zwaar aangetast -> daarom geheugenverlies primair symptoom  Fronto-temporaal: o Atrofie in frontale en temporale cortex o Voornamelijk semantische amnesie (vnl. in temporele cortex) o Taalproblemen o Problemen impulscontrole => prefrontale cortex: controleert gedrag/emoties/impuls  Cardiovasculair: o Opeenstapeling van kleine hersenbloedingen o Symptomatologie hangt af van getroffen gebieden verschillende hersengebieden kunnen  Ziekte van Parkinson: getroffen worden! o Begint in basale ganglia o Ook procedureel geheugen aangetast moeilijk om nieuwe vaardigheden aan te leren Korsakoff syndroom: o Chronisch alcoholisme → Vitamine B1 tekort → hersenschade o Spreken en redeneren normaal o Maar herhalen vaak vragen en verhalen, en hebben moeilijkheden met lezen teksten -> heel snel vergeten wat ze gezegd hebben & wat ze aan het lezen zijn Amnesie in populaire media: o Dory: klassiek voorbeeld anterograde amnesie o Memento: man met anterograde amnesie zoekt moordenaar vrouw Ribot gradiënt Bij normaal vergeten gaat oude informatie eerst verloren. Bij amnesie zijn het daarentegen voornamelijk recente herinneringen die aangetast zijn. → Wet Ribot Bij Alzheimer zijn oude herinneringen eerst nog vrij levendig, maar gaan ze verloren wanneer atrofie zich verder uitbreidt: o Hippocampus eerst aangetast (recente herinneringen) o Neocortex vooral in latere stadia aangetast (oude herinneringen) -> lange termijn consolidatie Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 ! extra : LTG - grote capaciteit om zaken te onthouden => zeker bij herkennen van eerder geziene zaken => bv. experiment met 3000 foto's -> foto's die men had geleerd in 3 uur proberen herkennen 5.4.8 Het belang van sport 'gezond lichaam in gezonde geest' Eén groep doet 1 jaar lang 3 maal per week gemiddeld intensieve fitness, terwijl tweede groep stretch oefeningen doet Volume hippocampus daalt over tijd in stretch groep, maar stijgt in fitness groep Stijging volume hippocampus gecorreleerd met verbetering geheugen. (doorbloeding hersenen bevorderen + stoffen komen vrij die geheugenprocessen bevorderen) 6.cognitieve controle = the ability to orchestrate thoughts and actions in accordance with internal goals” (Miller & Cohen, 2001, abstract) vb. snel wisselen tss. offence & defence Motor controle vs cognitieve controle: Met een vliegtuig vliegen, je moet weten hoe je het bestuurt en welke toets je moet indrukken om op je bestemming te geraken. Het knopje indrukken daarin tegen is wel motor controle. motor controle = aansturen van commando's en bijsturen Wanneer hebben we cognitieve controle nodig? cognitieve controle = beslissingen vooraf  plannen en beslissingen nemen  problemen oplossen (vnl. cognitieve problemen)  nieuwe acties of actie sequenties uitvoeren  sterk habitueel gedrag overwinnen -> zich over routines heen zetten (inhibitie) cognitieve controle --> niet per se 1 specifieke 6.1 Belangrijke gebieden in de hersenen hersengebied groeperingen van functies werkgeheugen; planning & taakrepresentaties - concrete taakinfo ifv (ook gedrag aanpassen  DLPFC: corrigerend gedrag doel/eisen v/d huidige taak na zien van conflict) - zie verder  VLPFC: inschatten van de waarden, bredere context voorkomt routinematig gedrag = responsinhibitie / impulscontrole Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 ACC : ook specifieke functies zoals beloningdetectie; pijnperceptie ; sociale cognitie -> detecteert motorische foutjes => herstructurering  PreSMA: acties aanpassen, respons conflict motorische plannen  ACC: alertheid, verrassing, verwerking van fouten, conflict detecteren => geactiveerd bij onvoorspelbaarheid/verrassingen/fouten ventro-mediale prefrontale cortex / orbitofrontale cortex : waarde-inschatting bij beslissingen (betekenis toekennen aan opties) + in rekening houden v/d bredere context (achtergrondinfo) v/d taak 6.2 geschiedenis Origineel werd cognitieve controle geconceptualiseerd als een aleenstaande functie, die werd toegeschreven aan “modules”, zoals:  de "central executive" (Baddeley, 1986) (1 algemene executieve functie = cognitieve controle)  de "supervisory attentional system” (Norman & Shallice, 1986) Tegen eind jaren 90 werd erkend dat “cognitieve controle” bestaat uit meer dan slechts 1 algemene, regulerende funcie (e.g., Miyake et al., 2000; Diamond, 2013). Tegenwoordig zijn verschillende functies onder de loep genomen, zoals:  Werkgeheugen (Oberauer et al., 2018, Psychol. Bull.) subfuncties :  Conflict adaptatie (Braem et al., 2019, TiCS)  Cognitieve flexibiliteit (Koch et al., 2018, Psychol. Bull.)  Inhibitie (Verbruggen et al., 2019, eLife) 6.3 conflict adaptatie gevolg: zorgt voor korte vertraging in hersenen in verwerking v/d info bv. kiwi banaan -> 2 presentaties die niet matchen = perceptueel conflict Vb: je bent aan het fietsen en moet rechts afslaan, je ziet de onderstaande lichten. In situatie 1 zal je relatief snel naar rechts gaan omdat alles groen is, dit noemt men congruent. In situatie 2 zal je trager naar rechts gaan door de incongruente info. congruente info : veroorzaakt geen conflict incongruente info: veroorzaakt wel conflict door tegenstrijdigheid congruent: allemaal S /  Flanker-test: je moet rechtsdrukken als je de S ziet incongruent: S tussen H's vaak gebruikt bij  Stroop-task: je moet rechts drukken als je groen ziet incongruent: woord 'rood' staat in groen ADHV testing geschreven Het verschil in reactietijd of accuraatheid tussen incongruente (difficult) en congruente (easy) trials noemen we het congruentie-effect. => bij meeste mensen '=' (50ms) Het congruentie-effect is vaak kleiner na incongruente dan na congruente trials dit noemen we het Gratton-effect of het conflict adaptatie effect. Het detecteren van conflict zien we vaak terug in de ACC en het gedrag aanpassen na het zien van conflict in de dlPFC en pre SMA => 'aanpassen' = bv. na incongruente trial alertheid/aandacht verhogen waarom ? -> na incongruente trial: meer alert voor mogelijke conflicten (op basis van eerdere ervaring) -> dus bij congruente trial beter nadenken over mogelijk conflict --> kleiner verschil in reactietijd (dus hogere reactietijd congruent) -> na congruente trial: minder alert voor mogelijke conflicten en dus minder nadenken-> dus bij incongruente trial niet voorbereid op conflict waardoor hogere reactietijd en dus groter verschil in reactietijd Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 => vroege foutendetectie gebeurt zeer vroeg wanneer fout gemaakt -> slechts 50-100ms na fout tijdens taak : ERN = error-related negativity (negatief elektrisch signaal gemeten met EEG) (negatief boven x-as op grafiek bij EEG!) Pe = error positivity (pas na 200-400ms) : latere foutenverwerking -> bewuste verwerking v/d fout & herevalueren --> hoe zeker ben ik dat het fout is ? Fout: een actie die resulteert in een effect dat niet bedoelt was: Type fouten (J. Reason, 1990):  action slips (level of action execution) o prepotent but incorrect action, premature responding o information about correct action present = juiste respresentatie beschikbaar over wat je moet doen/antwoorden toch onverwachte foute respons o internal (endogenous) error detection o fouten bij het uitvoeren van een actie. Je weet dat je iets fout doet, maar de juiste taak lukt niet.  mistakes (level of action planning/decision making) o underdetermined situation, decision uncertainty = foute beslissing maken o insufficient information o correct action cannot be determined o error detection based on external feedback o Je weet niet hoe het juist moet, je bent er u niet bewust van dat je iets fout doet. Dit zijn onzeker situaties, je weet niet wat de juiste Je zult fouten minder monitoren onder invloed van alcohol, je beseft zelf niet dat je fouten aan het maken bent -> heel gevaarlijk bij rijden onder invloed -> ACC verwerking actie is.verminderd => DUS: oiv alcohol : fouten minder detecteren en dus minder bewust van fouten -> gevaar bij bv. autorijden foutencontrole gelijkaardig aan EMG-reactie op zien van onverwachte outcome -> '=' EMG-verloop + hersengebieden geactiveerd ! 6.4 Cognitieve flexibiliteit => iets unieks aan menselijke soort ! =The ability to transition to a new task set = mogelijkheid om snel te switchen/wisselen tss. taken vb; bokswedstrijd met tussendoor 4min schaken => mentaal Vs fysiek  task switching => switchen tussen taken / regels vb: je kleren sorteren voor de was of ze sorteren om mee te nemen op reis  instruction implementation => snel implementeren & uitvoeren van nieuwe instructie instructies om de weg uit te leggen met semantic cues en motor responses => gebeurt door proceduralisatie = semantisch verwerken v/d instructie en 1) Taak wisselen paradigma omvormen tot juiste uitvoering ipv enkel begrijpen Vb. bij verkeerslicht -> rood stoppen en groen door ; bij slagboom -> neer taakherhaling = vorige taak '=' stoppenen omhoog door. -> tussen verschillende taken wisselen. Wisseltrials: als je patroon hebt maar soms moet wisselen taakwissel task switch cost: Het verschil in reactietijd of accuraatheid tussen = vorige taak anders taakherhalingen of taakwissels noemen we de “taakwisselkost” of task switch cost (slechts enkele ms) In sommige situaties tijd om voor te bereiden op andere taak. Bvb verkeersbord die verwittigd voor verkeerslichten => pas tijdens uitvoering v/d taak opeens moeten  Executie gerelateerde controle switchen  Preparatie gerelateerde controle => voorbereiden op wat je zal moeten doen Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 2)Set shifting paradigma: Wisconsin kaart test: pp moeten kaarten sorteren volgens kleur, vorm en aantal, pp moeten achterhalen welke de juiste is. Problemen => indien foute regel : andere regel kiezen vnl. in prefrontale (bv. sorteren op basis van aantal ipv  Perseveratie: op oude regel terug proberen baseren vorm/kleur) gebieden  Vinden de juiste regel niet  Veranderen de regel ondanks positieve feedback 6.5 Inhibitie Kind moet wachten om het snoepje op te eten, dan krijgt het er 2 =>inhibitie => marshmallow test Stop signal reaction time (SSRT): Tijd die je nodig hebt om te stoppen -> bv. zwarte letters en wanneer gekleurde letter stoppen met klikken (respons inhouden) => indien laesie/schade 'rechter inferior frontale cortex' --> trager SSRT = meer tijd nodig om te stoppen (= VLPFC) 6.6 Leerperspectief Three important features:  Associative (Hebbian) learning: What fires together, wires together  The context-specificity of cognitive control Vb: -chocolade verslaving zien we meer thuis voorkomen dan in de auto. -Altijd studeren aan je bureau, daar lukt beter dan in de zetel.  Reward learning: Reward feedback strengthens associations  The reward-sensitivity of cognitive control Vb: -Muis duwt op knopje, krijgt eten. -2 groepen, 1 groep krijgt altijd een reward de andere groep krijgt soms een reward, de groep waar afgewisseld werd gaf achteraf ook meer wisselende antwoorden Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059  The value of control is constantly monitored (and drives learning)  The affective evaluation of cognitive control kritische noot cognitieve  controle -> weinig evidentie over eenheid van subfuncties => indien iemand goed in 1 spec. cognitieve subfunctie niet per se goed op andere subfuncties -> brain training programma's: niet werkzaam - enkel verbetering specifieke taken maar geen transfer (cognitieve controle moeilijk verbeteren) -> indien cognitieve controle invloed op lagere-orde leren wat controleert congitieve controle ? eerder geïntegreerde controlerespresentaties --> niet losgekoppeld van elkaar ! 7 Sociale neurowetenschappen Sociale neurowetenschap is een interdisciplinair veld dat gericht is op het begrijpen van hoe biologische systemen sociale processen en gedrag implementeren, en op het gebruik van biologische concepten en methoden om theorieën over sociale processen en gedrag te informeren en te verfijnen. 7.1 Perceptie van sociale stimuli -> laten ons toe om sociale wezens te zijn ! 7.1.1 Gezichtsherkenning => bij geboorte aangetrokken tot gezichtskenmerken (aangeboren) We kunnen al zeer vroeg gezichten verwerken (we kunnen als baby wel al verschil maken tussen rassen, zo zullen aziatische baby’s sneller geneigd zijn om te kijken naar aziatische gezichten) Verwerking van gezichten is veel accurater en sneller dan bijvoorbeeld de herkenning van voertuigen of dieren. ! volwassenen: betere gezichtsherkenning/  Analytisch perspectief: we fixeren ons vooral op de ogen, mond en onderscheiding met ras waarmee meest geconfronteerd een beetje de contouren, we verwerken bep. Info dus sterker en ! iemand sneller herkennen aan verwerken het gezicht dus niet als geheel. (deel) wenkbrauwen dan bv. ogen  Holistisch perspectief: we zien geen detailinformatie en toch kunnen we een gezicht herkennen in zijn geheel. Soms herkennen we gezichten in dingen die er niet zijn bvb op een toast (geheel) o Composite face illusion => bovenste helft in feite '=' maar indien gecombineerd met andere onderste helft lijken beide bovenste helften niet '=' o Face inversion illusion => je ziet niet direct dat mond op foto omgedraaid is -> dus gezicht als geheel bekijken Prosopagnosia/gezichtsblindheid: specifieke vorm van agnosia waarbij personen gezichten niet meer kunnen herkennen. Probleem in fusiforme gyrus, linguaal gyrus en in parahippocampale gyrus Fusiform face aeria: activatie van FFA wanneer je dingen zie waar je veel ervaring mee hebt BVB. Bij vogelkennen wordt FFA veel geactiveerd bij zien vn vogels. -> dus sneller herkennen van vogels 7.1.2 Perceptie van lichaamsdelen We moeten ook andere lichaamsdelen herkennen van mensen. The extrastriate body area is actief als je lichaamsdelen ziet en minder gezichten. (linkerhemisfeer) 7.1.3 Perceptie van biologische beweging We kunnen veel herkennen in de bewegingen van de mensen bijvoorbeeld geslacht,emoties… Point light workers: slechts enkele punten op lichaam in beweging getoonden we kunnen al zeer veel herkennen. => dmv enkele punten op bewegende persoon : snel herkennen als biologisch congruente beweging Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 (STSp) De posterior superior temporal sulcus is het meest actief bij biologische bewegingen. Actie perceptie in het motorisch systeem: Als we biologische acties detecteren is niet enkel het perceptuele maar ook het motorische systeem actief. -> specifieke neuronen v/d motorische & sensorische cortex van '=' somatotopische zones (volgens homunculus) 7.2 Spiegelneuronen DUS: '=' neuronen vuren af bij observeren & uitvoeren v/d '=' actie De spiegelneuronen zijn betrokken bij het uitvoeren maar ook bij het zien van een bepaalde handeling. Het neuron weerspiegelt dus als het ware het gedrag van een ander dier en is op dezelfde manier actief als wanneer het dier de handeling zelf uitvoert => toont meer integratie van perceptie & actie aan ! Doelen: o Het zou om voorspellen van acties kunnen gaan. Als we iemand een actie zien doen, zouden we onszelf kunnen voorbereiden om zelf de actie uit te voeren. o Spiegelneuronen voorspellen wat er gaat gebeuren. o Spiegelneuronen spiegelen niet enkel wat er gebeurt, maar ze voorspellen ook wat er gaat gebeuren. Intenties: Bepaalde neuronen waren voor bepaalde acties actief. Het spiegelneuron is enkel actief als een bepaalde actie met een bepaalde intentie gebeurt. Echopraxia: oncontroleerbare drang om mensen na te doen, probleem ligt prefrontaal (vaak bewust dat ze imiteren maar moeilijk tegen te houden) => gevolg van activatie spiegelneuronen bij observatie : imitatiegedrag (spontaan) andermans gedrag overnemen Gedownload door Freya De Vos ([email protected]) lOMoARcPSD|35593059 vroeger: idee van spiegelneuronen -> "hype" nu: minder en minder gesproken over deze term --> in feite 'bijproduct' van sociale interacties associatief leren : imitatie is zinvol om taken beter te begrijpen en later zelf uit te voeren (mentaal oefenen) 7.3 Theory of mind Theory of mind (ToM) is het menselijk vermogen om zich een beeld te vormen van het perspectief van een ander en indirect ook van zichzelf. Men maakt gebruik van Theory of Mind wanneer men beschrijft wat een ander ziet, voelt of denkt vanuit zijn perspectief. => DUS zich kunnen inleven in iemand anders Kinderen snappen de theory of mind nog niet zo goed. Ze hebben nog niet door dat anderen niet de informatie hebben die zij hebben. -> experiment tekenprenten: meisje stopt beer in rugzak en gaat ! theory of mind komt enkel voor bij mens (+5j) even weg -> jongen verstopt beer in mand en meisje komt terug => belangrijk voor menselijke interacties -> vraag: waar gaat meisje zoeken ? => kinderen -5j : in mand -> beseffen nog niet dat meisje niet over die info beschikt waarover wij als lezer beschikken ! ook kinderen (+11j) met autisme scoren slecht op deze test ! (nog slechter dan normale kinderen van 5j) ! theory of mind -> geen specifieke hersenzone set aan functies - vnl. in TPJ = temporoparietale junctie Gedownload door Freya De Vos ([email protected])

Use Quizgecko on...
Browser
Browser