Document Details

MightyDragon

Uploaded by MightyDragon

UCLL

Tags

consumer economics consumer preferences consumer behavior economics

Summary

This document discusses consumer behavior in economics, focusing on consumer preferences and choices. It explores the factors influencing consumer decisions, such as individual preferences, prices, and income.

Full Transcript

Module 2: Consumenten In de eerste module hebben we reeds gezien dat de consumptie gebeurt door consumenten of gezinnen. Consumptie werd daarbij omschreven als de aanwending van goederen en diensten om de behoeften te bevredigen. In deze module zal achtereenvolgens de...

Module 2: Consumenten In de eerste module hebben we reeds gezien dat de consumptie gebeurt door consumenten of gezinnen. Consumptie werd daarbij omschreven als de aanwending van goederen en diensten om de behoeften te bevredigen. In deze module zal achtereenvolgens de keuze van de consument, de vraagcurve, de vraagelasticiteit en het bestedingspatroon van de Belgische gezinnen besproken worden. 2.1 Keuze van de consument Consumenten worden geconfronteerd met een keuzeprobleem. Ze dienen immers een keuze te maken aangezien ze oneindig veel behoeften hebben maar daarnaast slechts over beperkte (schaarse) middelen beschikken. Welke elementen spelen nu voor de consument een rol bij het maken van zijn optimale keuze?  Voorkeuren of preferenties van de consument → Indifferentiecurve  Prijzen van de goederen → Budgetlijn  Beschikbaar inkomen of het budget → Budgetlijn 1 2.1.1 Preferenties of voorkeuren De preferenties of voorkeuren van een consument worden beschreven aan de hand van vergelijkingen tussen allerhande goederenkorven1. Aan een consument worden telkens twee verschillende goederenkorven voorgelegd (bijvoorbeeld 1 pizza en 4 bier versus 2 pizza’s en 2 bier). De consument moet dan zeggen welke van de twee hij de ‘beste’ vindt. Aangezien een consument ernaar streeft een maximale behoeftebevrediging te bereiken, zal hij steeds opteren voor een zo hoog mogelijk nut. 2 De eerste wet van Gossen of de wet van het dalend grensnut (marginaal nut) geeft aan dat het nut van de laatst geconsumeerde eenheid (= marginaal nut of grensnut ) daalt, als je meer van een goed consumeert. Onderstaande tabel geeft een duidelijke weergave van de wet van het afnemend marginaal nut. Uit de tabel blijkt dat naarmate men over meer pizza’s en bier beschikt (Q), het totaal nut (TN) toeneemt, maar het marginaal nut (MN) afneemt. Een bijkomende eenheid bier of pizza levert de consument dus minder nut op dan de voorgaande eenheid. Q TN MN Q Bier TN Bier MN Bier Pizza Pizza Pizza 0 0 -- 0 0 -- 2 100 50 4 120 30 4 180 40 8 220 25 6 250 35 12 300 20 8 290 20 16 360 15 10 320 15 20 400 10 Tabel 1: Totaal nut en marginaal nut De combinaties van goederen (bijvoorbeeld 2 pizza’s en 1 bier versus 1 pizza en 3 bier) die voor een consument hetzelfde nut opleveren, zijn voor hem indifferent. Ze schenken hem immers een gelijke mate van voldoening. We kunnen deze combinaties voorstellen op een indifferentiecurve. 1 Een goederenkorf is een verzameling van één of meerdere goederen (bijvoorbeeld pizza en bier). 2 Nut omschrijft men als de voldoening die gehaald wordt uit de consumptie van een bepaalde hoeveelheid van een willekeurig goed 2 Figuur 1: De indifferentiecurve Alle punten op dezelfde indifferentiecurve hebben voor de consument hetzelfde nut en zijn dus voor hem indifferent. Punten die boven de indifferentiecurve liggen hebben een hoger nut voor de consument. Punten die onder de indifferentiecurve liggen hebben een lager nut. Een indifferentiekaart is een verzameling van indifferentiecurven die de preferenties van een persoon weergeeft. Opmerking: De voorkeur van iedere consument is anders. Je voorkeur kan afhankelijk zijn afhankelijk zijn van je omgeving, gezinssamenstelling, leeftijd, diploma, achtergrond etc. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat ik graag naar de bioscoop terwijl iemand anders liever thuis een filmpje kijkt. Het is niet de opdracht van de economie een verklaring te geven van de voorkeuren van de consumenten. De economie beschouwt daarom de preferenties (en dus ook de indifferentiecurven) als een gegeven. Vragen 1-2 2.1.2 Prijzen en budget Het gedrag (en de keuze) van een consument wordt niet alleen bepaald door zijn wensen (voorkeuren of preferenties) maar ook door zijn mogelijkheden (beperkingen). Een consument dient immers ook rekening te houden met zijn beschikbaar inkomen (budget) en de heersende prijzen. 3 Stel dat de consument een budget heeft van 50 EUR en de prijs van een pizza 10 EUR is en de prijs van een biertje 2 EUR. Aangezien het hele inkomen van de consument aan pizza en bier wordt uitgegeven, kunnen we de budgetlijn tekenen op basis van volgende budgetvergelijking: Inkomen = Ppizza. Qpizza + Pbier. Qbier (of algemeen: Inkomen = Px. Qx + Py. Qy) Als we het volledige inkomen uitgeven aan pizza’s, dan kunnen we dus 5 pizza’s kopen en geen enkel biertje. In het omgekeerde geval (wanneer we alles uitgeven aan bier) kunnen we 25 pintjes kopen en geen enkele pizza. We hebben dus vervolgens 2 punten gevonden, namelijk (5,0) en (0,25) waardoor we nu de budgetlijn kunnen tekenen. Figuur 2: De budgetlijn De budgetlijn (ook wel de ‘lijn der mogelijkheden’ genoemd) stelt de combinaties voor van twee goederen die de consument met een bepaald inkomen of budget kan kopen, rekening houdend met de prijzen van de goederen. Al de punten op de budgetlijn gebruiken het volledige inkomen op. Punten onder de budgetlijn kunnen ook aangekocht worden maar hierbij is niet het volledige inkomen opgebruikt (→ sparen vindt plaats). Punten boven de budgetlijn zijn niet haalbaar met het gegeven budget (→ men dient hiervoor te ontsparen of te lenen). De budgetlijn van een consument is echter niet vast. De budgetlijn kan immers veranderen door enerzijds veranderingen in het inkomen en anderzijds veranderingen in de prijzen. 2.1.2.1 Veranderingen in het inkomen Stel dat het inkomen van de consument toeneemt van 50 EUR naar 60 EUR. Bijgevolg kan er meer pizza en meer bier gekocht worden. 4 Wanneer men het volledige inkomen uitgeeft aan pizza, kunnen we 6 pizza’s kopen. In het andere geval (als het inkomen volledig aan bier wordt uitgegeven) kunnen we 30 biertjes kopen. Als we nu de budgetlijn tekenen, zien we dat deze naar rechts is verschoven. Figuur 3: Verschuiving van de budgetlijn door een inkomensverhoging We kunnen dus besluiten dat wanneer het nominaal inkomen (in geldeenheden) van de consument verhoogt en de prijzen constant blijven er een toename van de koopkracht (er kan immers meer bier en pizza gekocht worden) optreedt. We zeggen dus dat het reële inkomen van de consument ook is toegenomen. Hierdoor verschuift de budgetlijn naar rechts. In het omgekeerde geval, namelijk wanneer het nominaal inkomen afneemt en de prijzen constant blijven, zal het reëel inkomen afnemen (en dus ook de koopkracht). Hierdoor zal de budgetlijn naar links verschuiven. 2.1.2.2 Veranderingen in de prijzen van de goederen Naast het inkomen dat verandert, kunnen natuurlijk ook de prijzen van de goederen veranderen. Stel dat de prijs van een pizza daalt van 10 EUR naar 8 EUR, het inkomen en de prijs van bier blijft hetzelfde. Men zal dus met zijn inkomen meer pizza’s kunnen kopen (namelijk 6,25) en nog altijd dezelfde hoeveelheid bier. De budgetlijn zal dus naar rechts kantelen waardoor de helling van de budgetlijn wijzigt. 5 Figuur 4: Kanteling van de budgetlijn door prijsverandering 2.1.3 Optimale keuze van de consument We hebben reeds gezien dat de preferenties van een consument weergegeven worden door de indifferentiekaart en het budget en de prijzen door de budgetlijn. Wanneer de consument nu moet kiezen zal hij altijd een zo hoog mogelijke behoeftebevrediging (~ maximale behoeftebevrediging) willen bereiken, dit wil zeggen dat hij een indifferentiecurve zal kiezen die zo ver mogelijk van de oorsprong ligt, maar toch nog haalbaar is met het gegeven budget en de heersende prijzen. Het optimale punt voor de consument zal dus liggen in het raakpunt van de budgetlijn en de indifferentiecurve. 6 Figuur 5: Optimale keuze van de consument Vragen 3-4 + Oefeningen 1-2 2.2 De vraagcurve 2.2.1 Afleiding van de vraagcurve We hebben hierboven gezien dat de keuze van de consument bepaald wordt door zijn voorkeur, budget en prijzen van de goederen. De optimale keuze van de consument vindt immers plaats in het raakpunt van de indifferentiecurve en de budgetlijn. Wanneer we nu enkel willen onderzoeken wat de relatie is tussen de gevraagde hoeveelheid3 van een goed en de prijs, dienen we de andere factoren (namelijk de preferenties, het inkomen en de prijzen van andere goederen) constant te houden. Dit wordt ook wel de ceteris paribus voorwaarde genoemd. Om nu te bepalen wat de gevolgen zijn van bijvoorbeeld een prijsverandering voor de gevraagde hoeveelheid van pizza, moeten we een aanname doen over de voorkeur van de consument voor bier. We nemen daarom als uitgangspunt dat de consument vijf biertjes wil drinken. De consument geeft dus steeds 10 EUR uit voor de aankoop van bier, namelijk vijf keer 2 EUR. 3 De gevraagde hoeveelheid van een product is de hoeveelheid van het product die de kopers willen en kunnen kopen 7 Laten we nu vervolgens veronderstellen dat de prijs van een pizza daalt van 10 EUR naar 8 EUR (ceteris paribus). De prijsdaling van pizza’s zorgt ervoor dat de consument nu in plaats van 4 pizza’s er 5 kan kopen. We kunnen dit, zoals reeds hierboven aangehaald, weergeven door een kanteling van de budgetlijn naar rechts. Wat kunnen we nu concluderen uit voorgaande? Als de prijs van een goed daalt, kan de consument meer van dat goed kopen; de gevraagde hoeveelheid zal dus toenemen. In het omgekeerde geval (wanneer de prijs van een goed stijgt), zal de consument met zijn vast inkomen (want ceteris paribus voorwaarde) minder van dat goed kunnen kopen waardoor de gevraagde hoeveelheid zal afnemen. Men noemt dit ook wel de wet van de vraag. Deze wet stelt dat, als al het andere ongewijzigd blijft, de gevraagde hoeveelheid van een product zal afnemen wanneer de prijs van het product stijgt (en omgekeerd). Er is dus een negatieve verband tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid. Dit verband wordt weergegeven door de vraagcurve. Deze curve geeft immers weer welke hoeveelheden van een bepaald goed de consument bereid is te kopen tegen een reeks van prijzen. Op onderstaande figuur blijkt duidelijk het negatieve verband tussen de prijs (P) van pizza en de gevraagde hoeveelheid (Qv) naar pizza. Figuur 6: Individuele vraagcurve 8 2.2.2 Marktvraag en individuele vraag De vraagcurve in figuur 6 laat de vraag naar pizza van één persoon zien. We noemen dit ook wel de individuele vraagcurve. Om in één van de volgende modules te analyseren hoe markten precies werken, moeten we de marktvraag of de collectieve vraagcurve bepalen. De marktvraag kan men bekomen door de individuele vraagcurven van alle personen naar een product of dienst op te tellen. De marktvraag toont hoe de totale gevraagde hoeveelheid van een product verandert met een bepaalde prijs, ceterus paribus (dus andere factoren zijn constant gehouden). In tabel 2 hieronder staan de prijzen van bier en bijbehorende hoeveelheden die Els en Jan vragen bij elke prijs. De marktvraag kan men bekomen door de som van de gevraagde hoeveelheden te maken bij iedere prijs. Prijs bier (EUR) Qv Els Qv Jan Qv Markt 0,00 12 7 19 0,50 10 6 16 1,00 8 5 13 1,50 6 4 10 2,00 4 3 7 2,50 2 2 4 3,00 0 1 1 Tabel 2: Marktvraag als de som van de individuele vraag Om de marktvraag grafisch voor te stellen, dienen we de individuele vraagcurven horizontaal op te tellen. Bijvoorbeeld bij een prijs van 2 EUR is de marktvraag gelijk aan 7 of de som van 4 en 3 (zie ook oefeningen). 2.2.3 Verschuiving en beweging van de vraagcurve De vraagcurve geeft, zoals reeds eerder gezegd, de relatie weer tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid. Een vraagcurve hoeft echter niet stabiel te zijn in de loop van de tijd. Er kan immers een beweging langs de vraagcurve optreden of een verschuiving van de vraagcurve. 9 2.2.3.1 Beweging langs de vraagcurve Een beweging langs de vraagcurve treedt op wanneer de prijs van het goed (bijvoorbeeld de prijs van een pintje bier) verandert. Bij een stijging van de prijs van een pintje bier bewegen we ons op de vraagcurve naar links (of naar boven) aangezien we minder pintjes kunnen vragen. Bij een daling van de prijs vindt er een beweging naar rechts (of naar beneden) plaats. 2.2.3.2 Verschuiving van de vraagcurve Naast een beweging van de vraagcurve kan er ook een verschuiving van de vraagcurve optreden. Dit vindt plaats wanneer bij een constante prijs van het beschouwde goed (in ons voorbeeld de prijs van bier), de overige determinanten van het consumentengedrag (preferenties, inkomen en prijzen van andere goederen) wijzigen. Als het inkomen van de consument toeneemt, verschuift de vraagcurve naar rechts aangezien de consument meer wil kopen van een bepaald goed (bijvoorbeeld bier) voor eenzelfde prijs. Indien het inkomen daalt dan is er een verschuiving naar links want de gevraagde hoeveelheid neemt af. Figuur 7: Vraagverschuiving na inkomenstoename Wanneer de consument op een bepaald moment meer voorkeur krijgt voor een ander goed (hij heeft bijvoorbeeld op een bepaald moment meer zin in pizza dan in bier), dan gaat de vraag naar bier afnemen en dus de vraagcurve van bier naar links verschuiven. In het omgekeerde geval treedt er uiteraard een verschuiving naar rechts op. 10 Opmerking: Zoals reeds eerder aangehaald doen economen geen moeite om de smaak van mensen uit te leggen aangezien smaak gebaseerd is op historische en psychologische krachten die buiten het bereik van de economie liggen. Economen onderzoeken echter wel wat er gebeurt als de voorkeur verandert. Figuur 8: Vraagverschuiving na wijziging in de preferenties Verder kan ook een verandering in de prijs van andere goederen voor een verschuiving van de vraagcurve zorgen. Om deze verschuiving duidelijk te maken, dienen we het onderscheid te maken tussen enerzijds complementaire goederen en anderzijds substitutiegoederen. Complementaire goederen zijn goederen die samen gekocht worden, denk maar aan auto en benzine, DVD en DVD-speler, computers en software. Stel nu dat de prijs van een DVD afneemt, dan zal niet alleen de vraag naar DVD’s toenemen maar ook de vraag naar DVD- spelers. Hierdoor zal dus de vraagcurve van DVD-spelers naar rechts verschuiven aangezien er meer DVD-spelers gevraagd worden. Figuur 9: Vraagverschuiving bij complementaire goederen 11 Substitutiegoederen zijn goederen die elkaar kunnen vervangen; de goederen kunnen elkaar substitueren. Voorbeelden van substitutiegoederen zijn appelen en peren, koffie en thee, aardgas en elektriciteit, etc. Wat zou er nu gebeuren met de vraag naar koffie wanneer de prijs van thee afneemt? De afname van de prijs van thee zorgt ervoor dat er meer thee gevraagd wordt en vervolgens minder koffie. De vraagcurve van koffie zal dus naar links verschuiven. Figuur 10: Vraagverschuiving bij substitutiegoederen Tenslotte kan een wijziging in het aantal consumenten (vragers) ook voor een verschuiving van de collectieve vraagcurve zorgen. Als meer mensen pizza gaan kopen, dan gaat de gevraagde hoeveelheid in de markt hoger zijn bij iedere prijs. Hierdoor zal er een verschuiving van de collectieve vraagcurve naar rechts optreden. We kunnen de variabelen die de kopers (en dus ook de vraag) beïnvloeden makkelijk samenvatten in onderstaande tabel: Variabele Effect Prijs Beweging langs de vraagcurve Inkomen Verschuiving van de vraagcurve Preferenties Verschuiving van de vraagcurve Prijzen andere goederen Verschuiving van de vraagcurve Aantal kopers Verschuiving van de vraagcurve Tabel 3: Variabelen die de vraag beïnvloeden 12 Vragen 5-6 + Oefeningen 3 2.3 Elasticiteit van de vraag We hebben hierboven het begrip ‘vraag’ geïntroduceerd en merkten daarbij op dat consumenten meer van een goed kopen als de prijs lager is, als hun inkomen hoger is, als de prijs van substitutiegoederen hoger ligt of de prijs van complementaire goederen lager ligt. Boven gaande bespreking was echter kwalitatief en niet kwantitatief. Het ging immers om de richting waarin de gevraagde hoeveelheid veranderde en niet om de grootte van de verandering. Om nu ook een uitspraak te kunnen doen over de grootte van de verandering, maken we gebruik van het begrip elasticiteit.. Elasticiteit is een meeteenheid waarmee gemeten wordt in welke mate de gevraagde hoeveelheid afhankelijk is van de bepalende factoren. In dit onderdeel zullen we 3 soorten elasticiteit met betrekking tot de vraag bespreken:  Prijselasticiteit van de vraag  Kruiselingse prijselasticiteit van de vraag  Inkomenselasticiteit van de vraag 2.3.1 Prijselasticiteit van de vraag We hebben hierboven gezien dat de vraagcurve het negatieve verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid weergeeft. Immers, wanneer de prijs van een goed stijgt, daalt de gevraagde hoeveelheid en omgekeerd. Het is nu verder ook interessant om na te gaan in welke mate de gevraagde hoeveelheid reageert op de prijs aangezien deze reactie niet voor alle goederen even groot is. Laten we hiervoor eens onderstaand voorbeeld bekijken prijs van gevraagde een CD hoeveelheid 15 € 300 13 20 € 200 25 € 100 Tabel 4: Prijs en gevraagde hoeveelheid CD prijs van gevraagde een DVD hoeveelheid 20 € 180 25 € 150 30 € 120 35 € 90 Tabel 5: Prijs en gevraagde hoeveelheid DVD Uit bovenstaande tabellen blijkt dat eenzelfde prijsverandering (bijvoorbeeld van 20EUR naar 25EUR) niet dezelfde hoeveelheidverandering teweeg brengt bij beide goederen. Voor de CD’s is er een afname van 100 stuks terwijl voor de DVD’s het aantal stuks vermindert met 30. Om dus te bestuderen in welke mate de gevraagde hoeveelheid reageert op een verandering in de prijs, maken we gebruik van het begrip prijselasticiteit van de vraag. De prijselasticiteit van de vraag is de verhouding tussen de procentuele (relatieve) verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele (relatieve) verandering van de prijs van dat goed. Ev = Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid Procentuele verandering van de prijs De prijselasticiteit van de vraag in formulevorm ziet er als volgt uit: Ev = ∆ Qv. P0 Qv0 ∆P waarbij: ∆Qv = Qv1- Qv0 ∆P = P1 – P0 14 Aangezien de vraagcurve een negatief verloop heeft (zie hierboven) en de gevraagde hoeveelheid dus in omgekeerde zin reageert op een verandering in de prijs, zal de prijselasticiteit van de vraag een negatief teken vertonen. In deze cursus volgen we echter het algemene gebruik en laten het minteken weg. We drukken dus alle prijselasticiteiten van de vraag als een positief getal uit (we noemen dit ook wel de absolute waarde). Voorbeeld Een PC kostte oorspronkelijk EUR 1 200. Aan die prijs verkoopt men 98 000 PC’s. Omwille van een daling van de kosten verlaagt de prijs tot EUR 1 000. Het gevolg is dat men nu 123 000 PC’s verkoopt per maand. Gevraagd: Bereken de prijselasticiteit van de vraag Oplossing: P0 = 1 200 P1 = 1 000 Qv0 = 98 000 Qv1 = 123 000 → Ev = - 1,53 of |Ev| = 1,53 We kennen 3 situaties bij de prijselasticiteit van de vraag:  Unitair prijselastische vraag: |Ev| = 1 → Prijsverandering = Hoeveelheidverandering  Prijselastische vraag: |Ev| > 1 → Prijsverandering < Hoeveelheidverandering  Prijsinelastische vraag: |Ev| < 1 → Prijsverandering > Hoeveelheidverandering Met de prijselasticiteit van de vraag naar een product meten we dus in hoeverre de consument minder gaat kopen als de prijs stijgt. In de elasticiteit zitten dus de vele economische, sociale en psychologische krachten die de smaak van consumenten vormen. Uit ervaring kunnen er een aantal algemene regels betreffende de prijselasticiteit van de vraag bepaald worden. 15 Noodzaak versus luxe Over het algemeen is de prijselasticiteit van de vraag bij noodzakelijke goederen inelastisch en deze van luxegoederen elastisch. Stel dat bijvoorbeeld de prijs van een doktersbezoek (noodzakelijk goed) stijgt, dan zullen mensen hun doktersbezoeken normaalgezien niet drastisch gaan aanpassen (mogelijks zullen ze ietsje minder gaan). Een prijsstijging bij noodzakelijke goederen zorgt dus voor een minder dan evenredige hoeveelheiddaling, waardoor we kunnen spreken van een inelastische vraag. Wanneer daarentegen de prijs van een luxevakantie stijgt, gaat de vraag hierdoor sterk dalen. Mensen beschouwen luxevakanties immers als een luxeproduct en gaan hun vraag sterk aanpassen bij een verandering in de prijs. Vandaar dat men bij luxegoederen over een elastische vraag spreekt. Opmerking: uiteraard hangt vaak het onderscheid tussen noodzakelijke goederen en luxegoederen niet van het product zelf af, maar wel van de voorkeuren van de consument. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat een fervente vakantiefanaat zich totaal niet druk maakt over zijn gezondheid waardoor hij een luxevakantie eerder gaat zien als een noodzakelijk goed (inelastisch) en een doktersbezoek als een luxeproduct (elastisch). Beschikbaarheid van substitutiegoederen Wanneer er goede substitutiegoederen beschikbaar zijn, zal de prijselasticiteit van de vraag elastisch zijn. Dit komt omdat consumenten dan makkelijk naar andere, gelijkaardige producten kunnen overschakelen wanneer de prijs van een product toeneemt. Aardgas en elektriciteit zijn bijvoorbeeld goede substitutiegoederen. Een verhoging van de prijs van elektriciteit, zorgt voor een sterke daling van de verkochte hoeveelheid elektriciteit (we veronderstellen hierbij dat de prijs van aardgas ongewijzigd blijft). Mensen schakelen immers over op aardgas. Periode Indien de prijswijziging langer (langere periode) duurt dan is de vraag naar producten elastischer. Stel bijvoorbeeld dat de prijs van benzine stijgt. Aanvankelijk (gedurende ongeveer de eerste twee à drie maanden) zal de gevraagde hoeveelheid benzine slechts in beperkte mate afnemen. Nadien, na verloop van tijd, zullen mensen echter zuinigere auto’s kopen, meer gebruik maken van het openbaar vervoer of zelfs dichter bij hun werk gaan wonen. Hierdoor zal de vraag naar benzine wel sterk dalen. 16 2.3.2 Kruiselingse prijselasticiteit van de vraag De gevraagde hoeveelheid van een bepaald goed hangt niet enkel af van zijn eigen prijs, maar wordt ook beïnvloed door de prijzen van andere goederen. We hebben hierboven reeds een onderscheid gemaakt tussen complementaire goederen en substitutiegoederen. Om nu het verband weer te geven tussen de verandering in de gevraagde hoeveelheid van een bepaald goed ten gevolge van een verandering in de prijs van een ander goed, maken we gebruik van de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag. Ek = Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van goed x Procentuele verandering van de prijs van goed y In formulevorm ziet het eruit als volgt: Ek = ∆ Qvx. Py0 Qvx0 ∆Py Het teken van de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag is anders bij complementaire goederen en substitutiegoederen. Bij complementaire goederen zal de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag een negatief teken (Ek 0) vertonen aangezien een verhoging van de prijs van bijvoorbeeld appelen zorgt voor een verhoging van de vraag naar peren. Prijs en hoeveelheid veranderen dus in dezelfde richting waardoor het teken positief is. 17 Wanneer tenslotte de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag dicht bij 0 ligt, gaat het over onafhankelijke goederen. Een prijsverandering van één goed, heeft dan geen invloed op de vraag naar een ander goed. Voorbeeld Stel dat de prijs van een monitor daalt van EUR 200 naar EUR 150 en hierdoor de vraag naar PC’s toeneemt van 100 000 naar 132 000. Bereken dan de kruiselingse prijselasticiteit en geef aan over welk soort goederen het gaat Oplossing: Py0 = 200 Py1 = 150 Qvx0 = 100 000 Qvx1 = 132 000 → Ek = -1,28 < 0 → Monitor en PC zijn complementaire goederen Vragen 9-10 + Oefeningen 4-6-7-8-9-11 2.3.3 Inkomenselasticiteit van de vraag Uiteraard wordt de vraag niet enkel beïnvloed door de prijzen van goederen. Het inkomen waarover de consument beschikt speelt immers ook een belangrijke rol. We kunnen de inkomenselasticiteit van de vraag dan ook definiëren als de verhouding tussen de procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid en de procentuele verandering in het inkomen. Ey = Procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid Procentuele verandering in het inkomen 18 Of in formulevorm: EY = ∆ Qv. Y0 QV0 ∆Y Bij normale goederen is er een positief verband tussen het inkomen en de gevraagde hoeveelheid, want als het inkomen stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid ook stijgen. Voor dergelijke goederen is de inkomenselasticiteit dus positief. We kunnen daar wel nog twee situaties bij onderscheiden, namelijk de inkomenselastische vraag (|EY| > 1) en de inkomensinelastische vraag (|EY| < 1). Wat betreft de inkomenselastische vraag: de gevraagde hoeveelheid neemt sterker toe als het inkomen stijgt. Dit is meestal bij luxegoederen (dure auto’s, verre reizen, kaviaar, diamanten). Wel geldt er bij deze goederen een drempelinkomen, wat wil zeggen dat men pas luxe-uitgaven doet wanneer het inkomen een bepaald niveau overschrijdt. Figuur 11: Engelcurve4 luxegoederen Bij een inkomensinelastische vraag neemt de vraag naar het goed minder sterk toe als het inkomen stijgt. Dit is meestal bij levensnoodzakelijke goederen zoals voeding, doktersbezoek,… 4 De Engelcurve is de grafische weergave van het verband tussen de gevraagde hoeveelheid van een goed en het inkomen van de consument 19 Bij de Engelcurve van noodzakelijke goederen wordt er toch een bepaalde hoeveelheid gevraagd, ook als het inkomen 0 is (zie snijpunt met de Y-as). Figuur 12: Engelcurve noodzakelijke goederen Er is niet altijd een positief verband tussen het inkomen en de gevraagde hoeveelheid: inferieure goederen (bijvoorbeeld tweedehandskledij, producten van Lidl,…). In dit geval zal de vraag afnemen als het inkomen stijgt. Vanaf een bepaald inkomen (Y0) gaat bij een stijging van het inkomen de vraag naar inferieure goederen dalen. Figuur 13: Engelcurve inferieure goederen Tenslotte nog even iets over de ervaringsregel die bekend staat als de Wet van Engel. Deze wet houdt in dat naarmate het inkomen stijgt, de uitgaven voor voeding procentueel dalen en die van luxegoederen procentueel stijgen. Deze regel wordt bevestigd wanneer men de 20 gezinsbudgetenquêtes van 1978-1979 vergelijkt met de huidige cijfers. Zo blijkt dat het aandeel van voedingsmiddelen in de totale uitgaven is afgenomen. Daarnaast zijn de uitgaven voor vervoer en communicatie toegenomen. Vragen 7-8-11 + Oefeningen 5-10 2.4 Het consumentengedrag in België 2.4.1 Het bestedingspatroon van de Belgische gezinnen Om het bestedingspatroon van de Belgische gezinnen vast te stellen verricht de FOD5 Economie een huishoudbudgetonderzoek. Dit onderzoek geeft een gedetailleerd beeld van de structuur van de gemiddelde uitgaven van de huishoudens uit België. Iedere maand zullen een aantal huishoudens hun inkomsten en uitgaven bijhouden en deze gegevens worden vervolgens geëxtrapoleerd naar de circa 4 miljoen huishoudens die België rijk is. Wanneer men de uitgaven van de gezinnen vergelijkt tussen 1978-1979 en nu kunnen we een aantal zaken vaststellen:  Er wordt veel minder besteed aan primaire uitgaven, zoals voeding.  De uitgaven aan vervoer en communicatie zijn sterk toegenomen. Dit is te wijten aan de duurdere auto’s die mensen kopen alsook het toenemend gebruik van GSM en internet.  De uitgaven voor cultuur en ontspanning zijn eveneens toegenomen  De uitgaven voor persoonlijke verzorging en diensten zijn ook toegenomen.  De grootste uitgavenpost, namelijk de woning blijft ongeveer constant We kunnen dus besluiten dat naarmate de economische welvaart stijgt, het aandeel van de uitgaven aan primaire goederen daalt, terwijl het aandeel van de uitgaven aan de niet- primaire goederen stijgt. Dit is de Wet van Engel (zie vorige paragraaf) 2.4.2 Het spaargedrag van de Belgische gezinnen 5 Federale overheidsdienst 21 Het deel van het inkomen dat de consument niet consumeert wordt gespaard. Sparen is dus niet-consumeren. Wanneer een gezin spaart, stijgt haar vermogen. Het vermogen bestaat uit alle goederen en financiële middelen die een gezin bezit. Een gezin kan haar vermogen later gebruiken voor consumptie-uitgaven, vandaar dat sparen ook wel uitgestelde consumptie wordt genoemd. Consumenten kunnen hun spaargelden ofwel oppotten ofwel aanbieden op de vermogensmarkt. Oppotting van spaargelden heeft echter nadelen. Zo brengt het geen intrest op en is het ook niet nuttig voor de gemeenschap. Daarom is het wenselijk het spaargeld aan te bieden op de vermogensmarkt zodat andere (bijvoorbeeld bedrijven) het kunnen gebruiken voor economische doeleinden. De spaarneiging van de particulieren wordt berekend door de spaarquote. Dit is de verhouding tussen de besparingen van de gezinnen en het beschikbaar inkomen. Het spaargedrag wordt in sterke mate beïnvloedt door het consumentenvertrouwen. Als de consumenten positief staan tegenover de economische situatie dan gaan ze immers meer consumeren en minder sparen waardoor de spaarquote afneemt. Vraag 12 2.5 Vragen en oefeningen 2.5.1 Vragen 22 1. Welke van onderstaande stellingen is juist? Het marginaal nut van een goed voor een consument is: a. de verandering in het totaal nut door een toename van het goed met 1 eenheid b. de verandering in het totaal nut door een prijsverandering van het goed c. de verandering in het totaal nut door een groter aanbod van het goed d. de verandering in het totaal nut doordat de preferentie van de consument gewijzigd is 2. De wet van het afnemend marginaal nut betekent dat: a. het marginaal nut van een goed stijgt, naarmate het goed meer wordt aangeboden b. het marginaal nut van noodzakelijke goederen daalt bij toename van het inkomen c. het marginaal nut van een goed toeneemt als men er minder van gebruikt d. het marginaal nut van een goed stijgt als de prijs stijgt 3. De budgetlijn B2 wordt B1. Dit is te wijten aan: a. een prijsdaling van goed x b. een prijsdaling van goed y c. een prijsstijging van goed y d. een prijsstijging van goed x 4. In welke situatie zal de koopkracht afnemen? a. Het inkomen neemt toe met 6%, het algemeen prijspeil stijgt met 1.8% b. Het inkomen daalt met 3%, het algemeen prijspeil stijgt met 2,5% c. De prijzen dalen met 2%, het inkomen daalt met 2% d. De prijzen dalen met 3%, het inkomen daalt met 2% 23 5. In welk van onderstaande gevallen treedt er een beweging naar rechts op op de vraagcurve van goed y? a. Het inkomen daalt, ceteris paribus de prijs van het goed y en de preferentie b. De prijs van het goed y daalt, ceteris paribus het inkomen en de preferentie c. De voorkeur naar het goed y stijgt, ceteris paribus het inkomen en de prijs van het goed y 6. Wanneer is er sprake van een vraagcurve naar het goed y? a. Bij een bepaalde prijs is de gevraagde hoeveelheid naar het goed gelijk aan een aantal eenheden, gegeven het inkomen en de voorkeur naar het goed b. De hoeveelheid van het goed y dat de consument bereid is te kopen tegen een reeks van prijzen, gegeven het inkomen en de preferentie c. De hoeveelheid van het goed y dat men wil kopen wanneer het inkomen toeneemt en de voorkeur en prijzen onveranderd zijn 7. Goed x is een noodzakelijk goed, goed y een minderwaardig goed. Een toename van het inkomen zal: a. De vraag naar goed y doen dalen en de vraag naar goed x doen stijgen b. De vraag naar goed x en goed y doen dalen c. De vraag naar goed x zal niet veranderen en de vraag naar goed y zal stijgen 8. Juist/fout? a. De Engelcurve van een inferieur goed heeft een negatieve helling vanaf punt Yo. b. De inkomenselasticiteit van de vraag naar aardappelen is negatief. Dat betekent dat aardappelen noodzakelijke goederen zijn. 9. Als een bedrijfsleider zijn verkoopprijzen wil aanpassen dan is het belangrijk om te weten of de vraag naar zijn product prijselastisch dan wel prijsinelastisch. Waarom? 10. Bespreek enkele factoren die de prijselasticiteit van de vraag bepalen. 11. Hoe noemen we een product waarvan de inkomenselasticiteit kleiner dan nul is? 12. Zoek op het internet een antwoord op onderstaande vragen betreffende het huishoudbudgetonderzoek:  Wat is een huishoudbudgetonderzoek? 24  Wat is het doel van dit onderzoek?  Hoe verloopt dit onderzoek? 2.5.2 Oefeningen 1. Een consument beschikt over een inkomen van EUR 60 dat hij kan besteden aan de consumptie van twee goederen. De prijzen van de twee goederen bedragen p1 = 10 en p2 = 20. Stel dat deze consument 4 eenheden van goed 1 consumeert (Q1 = 4) en 1 eenheid van goed 2 (Q2 = 1). Ga na of het inkomen volledig geconsumeerd wordt. Stel de budgetlijn van deze consument grafisch voor. 2. Is volgende stelling juist of fout. Indien juist, verklaar. Indien fout, verklaar wat fout is en waarom: Een consument beschikt over een bepaald budget voor de aankoop van PC’s en printers. De prijs van de PC’s en van de printers stijgt beide met 7% terwijl het beschikbare budget met 10% stijgt. Hierdoor verschuift de budgetlijn naar links. 3. Gegeven zijn 2 individuele vraagfuncties: QVA = -25P + 100 met QVA = aantal CD’s dat consument A vraagt QVB = -10P + 50 met QVB = aantal CD’s dat consument B vraagt Gevraagd: Bepaal grafisch de individuele en de collectieve vraagcurve naar CD’s 4. Een muziekwinkel verkocht oorspronkelijk: - 4 300 CD’s van Netsky tegen 15 EUR/CD - 2 800 CD’s van Goose tegen 17 EUR/CD - 1 950 DVD’s van Netsky tegen 25 EUR/DVD In een volgende periode is de prijs van een CD van Netsky gestegen tot 16.5 EUR (ceteris paribus). De verkoopcijfers bedroegen: - 3 900 CD’s van Netsky - 2 800 CD’s van Goose - 2 120 DVD’s van Netsky Gevraagd: Bereken en geef telkens een interpretatie aan je uitkomst a. De prijselasticiteit van de vraag naar CD’s van Netsky b. De kruiselingse prijselasticiteit van de vraag naar CD’s van Goose mbt de prijs van CD’s van Netsky 25 c. De kruiselingse prijselasticiteit van de vraag naar DVD’s van Netsky mbt de prijs van CD’s van Netsky 5. De relatie tussen het inkomen en de uitgaven aan eten in sterrenrestaurants kunnen we als volgt weergeven: Uitgaven sterrenrestaurant = 0,5 Y – 25250 (in EUR per jaar) Gevraagd: a. Hoeveel is het drempelinkomen b. Hoe gaan de uitgaven aan eten in sterrenrestaurants wijzigen als het jaarinkomen stijgt van 53000 EUR naar EUR 54000? Bereken met andere woorden de inkomenselasticiteit. 6. Slagerij Hoste en slagerij Geubels verkopen dagelijks elk respectievelijk 850kg en 1250kg gehakt tegen 7.55EUR/kg. Slagerij Geubels verlaagt de prijs tot 7.25EUR/kg. De kruiselingse prijselasticiteit van de vraag naar gehakt bij Hoste mbt de prijs van gehakt bij Geubels bedraagt 1.6. De prijselasticiteit van de vraag naar gehakt bij Geubels is -3.2. Gevraagd: Hoeveel gehakt verkopen beide slagerijen na de prijsverlaging van Geubels? 7. Welk product in de volgende paren heeft volgens jou een elastischere vraag en waarom? a. Autoverzekering of reisverzekering b. Wijn of water c. Elektriciteit in de volgende drie maanden of elektriciteit in de komende drie jaar 8. Stel dat zakenreizigers en toeristen de volgende vraag naar vliegtickets van Brussel naar Londen hebben: Prijs Qv zakenreizigers Qv toeristen 50 2 100 1 000 100 2 000 800 26 150 1 900 600 200 1 800 400 Gevraagd: a. Wat is de prijselasticiteit van de vraag voor zakenreizigers versus toeristen als de prijs van tickets stijgt van EUR 100 naar EUR 150? b. Waarom zouden toeristen een andere elasticiteit hebben dan zakenreizigers? 9. De NMBS meldde dat het aantal treinreizigers daalde na een stijging van de prijzen. ‘Er kwamen bijna 750000 minder passagiers in december, de eerste volle maand nadat de prijzen van een kaartje 2EUR waren gestegen tot EUR 12, dan in december van het jaar ervoor, een daling van 3.4%’. Gevraagd: a. Gebruik deze gegevens om de prijselasticiteit van de vraag naar treintickets te berekenen b. Wat gebeurt er volgens jou met de omzet van de NMBS als de ticketprijs stijgt? 10. Economen hebben ontdekt dat de uitgaven voor eten in een restaurant bij een recessie (=periode waarin reële inkomens afnemen en werkloosheid stijgt) sterker dalen dan de uitgaven voor zelf eten bereiden. Tracht dit fenomeen te verklaren aan de hand van de elasticiteit. 11. De overheid doet pogingen om het roken te ontmoedigen. Onderzoek toont aan dat de prijselasticiteit van de vraag naar sigaretten -0,3 is. Als een pakje sigaretten momenteel EUR 6.5 kost en de overheid als doel heeft het roken met 20% te beperken. Met hoeveel moet de prijs van een pakje sigaretten dan worden verhoogd? Bronvermelding: Economie Vandaag 2010, Ivan De Cnuydt & Sonia De Velder, Academia Press 27

Use Quizgecko on...
Browser
Browser