Document Details

GoodObsidian7727

Uploaded by GoodObsidian7727

Universiteit Antwerpen

Prof. dr. A. DeSmet

Tags

social psychology social self cognitive psychology psychology

Summary

These lecture notes from Universiteit Antwerpen cover various aspects of social psychology, including the social self, self-schemas, self-regulation, and self-discrepancies. They discuss important concepts such as the self-reference effect and various theories within the field of social psychology. The documents contain questions and prompts for engagement.

Full Transcript

Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie Les 3. Vervolg Sociale zelf Prof. dr. A. DeSmet Faculteit Sociale Wetenschappen Even herhalen Een onderzoeker wil nagaan of het gebruik van ChatGPT door studenten ertoe leidt dat ze minder in staat zijn tot opbouw van log...

Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie Les 3. Vervolg Sociale zelf Prof. dr. A. DeSmet Faculteit Sociale Wetenschappen Even herhalen Een onderzoeker wil nagaan of het gebruik van ChatGPT door studenten ertoe leidt dat ze minder in staat zijn tot opbouw van logische argumentatie in een zelfgeschreven tekst. Ze kiezen twee groepen: een interventiegroep die bestaat uit studenten taalkunde die bij de start van het jaar de informatie krijgen dat het gebruik van ChatGPT toegestaan is zolang de studenten het gebruik ervan expliciet vermelden op hun taken; en een controlegroep van studenten ingenieurwetenschappen die de informatie krijgen dat het gebruik van ChatGPT verboden is en tot sancties leidt. Ze meten bij beide groepen de argumentatievaardigheden voordat het onderzoek start door hen te observeren tijdens het schrijven van een tekst, en meten dit met dezelfde methode opnieuw aan het einde van het jaar. Tijdens het jaar loopt er geen interventie, de studenten werken aan hun taken zoals ze zelf kiezen. Waarom is dit GEEN experimenteel onderzoek? A. Er is geen controle of de interventiegroep effectief ChatGPT gebruikt en de controlegroep dit niet doet (=incorrecte manipulatie van de onafhankelijke variabele) B. De metingen gebeuren via observaties (=observationeel onderzoek) C. Er is geen volkomen toevallige toewijzing aan de condities (=niet at random) D. Zowel A als C E. Zowel B als C 1 De ouders van Oksana willen haar overmatig alcoholgebruik verminderen door haar zakgeld in te houden. Op welke vorm van conditionering rekenen de ouders van Oksana hier? A. Klassieke conditionering B. Operante conditionering, positieve bekrachtiging C. Operante conditionering, negatieve bekrachtiging D. Operante conditionering, positieve straf E. Operante conditionering, negatieve straf 2 Sociale zelf Zelfconcept (cognitief) Zelfwaardering Zelfpresentatie (affectief) (gedrag) 3 Overzicht Het ontstaan van het sociale zelf Zelfherkenning Relationele invulling van het zelf Zelfschema’s Zelfregulatie Zelfdiscrepantietheorie Zelfbewustzijntheorie Ego depletion Zelfconcept Introspectie Zelfperceptie Invloed van anderen Autobiografisch geheugen 4 Zelfschema’s als delen van zelfconcept Zelfschema’s: Mentale structuren om zelfrelevante kennis te structureren A-schematisch: wat niet relevant is voor ons zelfconcept Opmerkzaam voor wat schema bevestigt en dit ook versterkt Wat a-schematisch is, wordt niet opgemerkt, genegeerd of zelfs verworpen Implicatie: personen die zichzelf als (sociaal) minderwaardig beschouwen, zullen moeite hebben om hun beeld over zichzelf te veranderen op basis van successen (cfr. Kraus & Park, 2011) 5 Zelfschema’s Zelfreferentie-effect Informatie die verwijst naar het zelf wordt grondiger en dieper verwerkt, waardoor die beter onthouden wordt 6 Overzicht Het ontstaan van het sociale zelf Zelfherkenning Relationele invulling van het zelf Zelfschema’s Zelfregulatie Zelfdiscrepantietheorie Zelfbewustzijntheorie Egodepletion Zelfconcept Introspectie Zelfperceptie Invloed van anderen Autobiografisch geheugen 7 Zelfregulatie Zelfsturende rol vereist dat de aandacht op het zelf wordt gericht Intentionele poging om gedachten, gevoelens en gedrag te controleren om eventueel te veranderen op basis van interne standaarden Niveaus: Ideale zelf (willen zijn) Principeniveau (zou moeten zijn) Programmaniveau (zijn) 8 Zelfdiscrepantietheorie Zelfdiscrepantietheorie: Legt verband tussen discrepanties tussen zelfconcept en zelfgidsen (=persoonlijke maatstaven) Zelfconcept : Wie ben ik ? 9 Zelfbewustzijntheorie Zelfbewustzijn is aversief, want het confronteert ons met onze beperkingen (bemerken van zelfdiscrepanties) Oplossingen ? Zelfdiscrepanties verminderen door gedrag aan te passen Zelfbewustzijn vermijden Baumeister: drugmisbruik, alcoholisme etc. zijn middelen om (negatief) zelfbewustzijn te ontvluchten 10 Gedrag veranderen? Afhankelijk van : de grootte van de discrepantie het belang dat we aan de zelfdiscrepanties hechten mate waarin we aandacht besteden aan de zelfdiscrepanties Mate waarin actieve ‘coping’ (manier om ermee om te gaan) beschikbaar is om gedrag te kunnen veranderen 11 Oorzaken en gevolgen zelfbewustzijn 12 Zelfregulatie vergt mentale energie Zelfcontrole is beperkt Alle inspanningen tot zelfcontrole putten uit hetzelfde reservoir van aandacht als andere processen Inspanning tot zelfcontrole leidt tot vermoeidheid Ego-uitputting (ego depletion) 13 Muraven en Baumeister (1998) Film over stervende dieren Emoties overdrijven/ onderdrukken/geen aanpassing Handgreep ingedrukt houden (doorzettingsvermogen) 14 Overzicht Het ontstaan van het sociale zelf Zelfherkenning Relationele invulling van het zelf Zelfschema’s Zelfregulatie Zelfdiscrepantietheorie Zelfbewustzijntheorie Ego depletion Zelfconcept Zelfperceptie Invloed van anderen 15 Zelfconcept (pg. 57-64) Hoe weten we WIE we zijn? Introspectie Observatie van eigen emoties, motivaties en gedrag In vergelijking tot anderen 16 Zelfperceptietheorie Zelfperceptietheorie (Bem, 1972): Men kan gedachten en gevoelens afleiden uit de observatie van het eigen gedrag en de situatie waarin het gedrag plaatsvindt In situaties waar zelfkennis zwak of onduidelijk is Hard weglopen: angst? 17 Zelfperceptietheorie Zelfperceptie van emoties Gelaatsfeedback hypothese: De hypothese dat veranderingen in gelaatsuitdrukkingen kunnen leiden tot corresponderende veranderingen in emotie Strack et al.: potlood tussen de tanden of lippen Kleinke et al.: effecten van nabootsen gelaatsuitdrukkingen sterker in spiegelconditie -> zelfperceptie Zajonc: gelaatsuitdrukking leidt tot fysiologische reacties Glimlachen (a, e): gelaatspieren activeren, meer bloed naar hersenen, aangenaam gevoel Fronsen (u): verlaagt bloedtoevoer naar voorhoofd, onaangenaam gevoel Idem lichaamshouding 18 Strack onderzoek Lagere hartslag en positiever affect in de ‘chopstick’ conditie, ook tijdens het uitvoeren van een stresserende taak (Kraft & Pressman, 2012) 19 Botox Recent onderzoek toont dat mensen met botox in het voorhoofd gelukkiger zijn. De reden? Ze fronsen minder Opgelet voor botox rond de bovenhoeken van de mond → Botox spuit tonen van gevoelens ook plat Bron: DeTelegraaf, 22 juli 2010 Davis, J. I., Senghas, A., Brandt, F., & Ochsner, K. N. (2010). The effects of BOTOX injections on emotional experience. Emotion, 10(3), 433. 20 Zelfperceptie van emoties: Twee factoren emotietheorie De theorie die stelt dat ervaren van emoties gebaseerd is op twee factoren: fysiologische arousal en een cognitieve interpretatie van die arousal Twee voorwaarden Fysiologische arousal: hartslag, transpireren, versnelde ademhaling Cognitieve interpretatie Stel: Je gaat het auditorium binnen… Het is de eerste keer dat je iemand terug ziet na een romantische avond Je legt examen af 21 Schachter & Singer (1962) Fase 1 Epinephrine (‘vitamine supplement’) + info over te verwachten effect Epinephrine (‘vitamine supplement’) – geen informatie Placebo injectie – geen informatie Fase 2 Vragenlijst met vervelende vragen Wachten met opgewekte, euforische handlanger Wachten met woedende handlager Enkel tweede conditie vertoonde meer opgewekt/woedend gedrag 22 Verkeerde attributie van arousal 23 Zelfpercepties van motivatie Intrinsieke en extrinsieke motivatie Overrechtvaardigingseffect: De tendens tot vermindering van intrinsieke motivatie voor activiteiten die geassocieerd worden met beloning of andere extrinsieke factoren Lepper, Greene & Nisbett (1973) At random toewijzing van kleuters die intrinsiek gemotiveerd zijn om te kleuren aan 3 condities Geen beloning Aangekondigde beloning Niet-aangekondigde beloning Een week later opnieuw kleuren 24 Resultaten studie Lepper Vergelijk: Vergoedingen voor vrijwilligerswerk Opstelwedstrijden … 25 Invloed van anderen Sociale vergelijkingstheorie (Festinger): Stelt dat mensen hun eigen capaciteiten en opinies evalueren door ze met die van anderen te vergelijken Als anderen die delen: ondersteunt idee dat ze correct zijn Wanneer vergelijken we ons met anderen? Onzekerheid, afwezigheid objectieve criteria Klein (1997): zelfs wanneer objectieve informatie aanwezig is hechten we soms meer belang aan sociale vergelijkingsinformatie (cfr. ‘laughing track’) Vergelijk: absolute score of mediaan op Smartschool Met wie vergelijken we ons? Vaak met personen die op ons gelijken 26 Samenvattend Zelfdiscrepantietheorie: verschil tussen actuele, ideale en ‘ought’ zelf leidt tot lagere zelfwaardering en negatieve emoties Zelfbewustzijnstheorie: aandacht gericht op het zelf leidt tot grotere opvallendheid van interne standaarden, waardoor we gemotiveerd zijn ons gedrag in lijn te brengen met onze interne normen Zelfperceptietheorie: we leiden gevoelens en gedachten af uit de observatie van ons gedag en de situatie waarin het zich voordoet Sociale vergelijkingstheorie: mensen die zich onzeker voelen over hun eigen capaciteiten en opinies gaan zich evalueren door te vergelijken met anderen Twee factoren emotietheorie: ervaring van emoties is gebaseerd op fysiologische opwinding en cognitieve interpretatie van de opwinding 27 Structuur Zelfconcept (cognitief) Zelfwaardering Zelfpresentatie (affectief) (gedrag) 28 Overzicht Zelfwaardering Nood aan zelfwaardering Methoden om zelfwaardering te verhogen Positieve illusies 29 Zelfwaardering (pg.66-73) Affectieve component van het zelf Hoe voelen we ons over onszelf? Algemene inschatting van iemands waarde De meerderheid van mensen heeft een positieve zelfwaardering Mate en stabiliteit van belang Verandert door situationele factoren 30 Voorbeeld: zelfwaarderingsschaal van Rosenberg 31 Nood aan zelfwaardering Meeste mensen schatten zichzelf hoger in dan anderen (self- enhancement bias) Meesten vinden dat ze hoger scoren dan het gemiddelde Overdreven optimisme over de toekomst Men overschat zijn bijdrage tot de groep Beïnvloedt bijv. ook risicopercepties bij gezondheid: We zien anderen met zelfde risicogedrag als veel vatbaarder voor gezondheidsproblemen We denken daarom ook dat preventiecampagnes voor anderen bedoeld zijn 32 Nood aan zelfwaardering Leary & Baumeister (2000) Mens is een sociaal dier. Dreiging van sociale verwerping verlaagt de zelfwaardering en activeert de behoefte aan goedkeuring en aanvaarding Zelfwaardering als barometer voor de mate waarin anderen ons aanvaarden Terror Management Theory (2004) Iedereen is bang voor de dood. Zelfwaardering vormt buffer tegen existentiële angst Maslow (1943) Nodig om gelukkig, gezond en succesvol te zijn Voorwaarde voor psychisch welbevinden Te laag zelfvertrouwen: leveren geen inspanningen meer, leidt tot mislukkingen, wat tot verdere aantasting van zelfwaardering leidt 33 Impliciete en expliciete meting van zelfwaardering Expliciet: Zelfrapportering (zie voorbeeld Rosenberg schaal) Impliciet egotisme (automatische vorm van verheerlijking van alles wat met het zelf te maken heeft) Naamlettereffect: Kleine voorkeur voor alles waarin de letters van onze naam voorkomen: woonplaats, school, enz., mensen die op dezelfde dag als ons geboren zijn,… We zijn op zoek naar reflecties van onszelf in de omgeving 34 Overzicht Zelfwaardering Nood aan zelfwaardering Methoden om zelfwaardering te verhogen Positieve illusies 35 Methoden om zelfwaardering te verhogen Zelfdienende cognities (‘self-serving bias’) Zelfhandicappering Zich koesteren aan het succes van anderen Neerwaartse sociale vergelijkingen 36 Vraag Als ik voor een examen buis, ligt dit grotendeels aan het feit dat de docent het niet goed heeft uitgelegd ❑JA ❑NEE 37 Vraag Als ik een 18/20 behaal voor een examen, toont dit aan dat ik echt talent heb voor dit vak. ❑JA ❑NEE 38 Zelfdienende informatieverwerking (‘self-serving bias’) Het fenomeen waarbij men successen aan zichzelf toeschrijft en mislukkingen aan externe factoren, die worden weggerationaliseerd Zelfwaardering wordt beschermd, maar valse illusies en fouten blijven bestaan Illusie van objectiviteit: zeer ingenieus op zoek gaan naar argumenten In alle culturen en leeftijden Mannen zouden dit meer gebruiken in relaties dan vrouwen ‘mijn vrouw is weer lastig’ i.p.v. ‘ik heb iets verkeerd gezegd’ 39 Zelf-handicappering Op voorhand een excuus voorzien, zodat slechte resultaten aan externe factoren kunnen toegewezen worden (vooral bij mensen met lage zelfwaardering) Terwijl bij onverwacht succes de bekwaamheid alleen nog groter lijkt (vooral bij mensen met hoge zelfwaardering). Gedragsmatig (‘behavioural’) en voorgesteld (‘claimed’) Voorbeelden: Te laat starten met studeren Tot vroeg in de ochtend uitgaan voor een sollicitatiegesprek (‘behavioural’) Iedereen op voorhand laten weten dat je hoofdpijn hebt (‘claimed’) Ruzie maken net voor een examen, belangrijke prestatie, enz. 40 Zelf-handicappering https://www.youtube.com/watch?v=d1YYgY0etrU 41 PAUZE 42 Zich koesteren aan het succes van anderen Zelfwaardering stijgt door ons te affiliëren met succesvolle personen, mee te genieten van het succes van personen of groepen waarmee we ons identificeren: Familie, land, werkgever, hobbyclub, voetbalploeg, … BIRGING: basking in reflected glory “die is van bij mij in het dorp! Is naar mijn school geweest! …” Het succes van de andere wordt als het ware een persoonlijke prestatie 43 Zich koesteren aan het succes van anderen Maar kan omdraaien in CORFING, als het fout gaat: Cutting Off Reflected Failure Joelen hun team uit bij verlies, voelen zichzelf ook als mislukking Experiment Snyder, Lassegard & Ford (1986): probleem oplossen C1: team slaagde – 68% nam groepsbadge mee naar huis C2: team mislukte – 9% nam groepsbadge mee naar huis C3: geen feedback – 50% na groepsbadge mee naar huis 44 45 Neerwaartse sociale vergelijkingen Festinger (1954): Sociale vergelijkingen houdt het risico in dat we er zelf slechter uit komen Door ons te vergelijken met iemand die minder succesvol, gelukkig, rijk, knap,… is, spelen we op veilig voor onze zelfwaardering Heeft vooral bij mensen met lage zelfwaardering en bij een tegenslag, een positief effect Denk aan: Zelfhulpgroepen De meeste verhalen gaan over anderen die het nog slechter hebben dan hen 46 Neerwaartse sociale vergelijkingen Niet altijd mogelijk: wat als een vriend succesvoller is? Op eigenschappen die belangrijk zijn voor je zelfconcept: jaloezie, daling zelfwaardering Op eigenschappen die niet belangrijk zijn voor je zelfconcept: BIRGING Ook eerder BIRGING in collectivistische culturen, of in situaties waarin het collectivistische benadrukt wordt (‘team effort’!) 47 Overzicht Zelfwaardering Nood aan zelfwaardering Methoden om zelfwaardering te verhogen Positieve illusies 48 Zijn positieve illusies adaptief? Positieve illusies positieve illusies zijn adaptief omdat ze de productiviteit en de psychische gezondheid van het individu kunnen bevorderen, maar niet om hun accuraatheid Negatieve effecten van positieve illusies Het effect van positieve illusies is van korte duur, op lange termijn kunnen ze schadelijk zijn Mensen met een overdreven zelfwaardering worden negatiever beoordeeld Personen met een hoge zelfwaardering worden vlugger boos na negatieve feedback, afwijzing en andere egobedreigingen (Bushman & Baumeister, 1998) 49 Te hoge zelfwaardering leidt tot negatieve oordelen van anderen https://www.youtube.com/watch?v=kjfSuOq6ReA 50 Structuur Zelfconcept (cognitief) Zelfwaardering Zelfpresentatie (affectief) (gedrag) 51 Overzicht Zelfpresentatie Strategische zelfpresentatie Zelfverificatie Individuele en socio-economische verschillen Voorbeeld sociale media 52 Strategische zelfpresentatie (pg. 73-77) Strategieën die men hanteert om de indrukken van anderen in een bepaalde richting te sturen om macht, invloed, sympathie of goedkeuring te verwerven Schijnwerpereffect: Overtuiging dat we meer in de schijnwerpers staan dan werkelijk het geval is 53 Schijnwerper effect https://www.youtube.com/watch?v=lAxOi9EEvlM 54 Strategische zelfpresentatie Vormen van strategische zelfpresentatie Zich meer geliefd en aantrekkelijk maken ‘Get along’ (sympathiek overkomen) Zelfpromotie, jezelf verkopen ‘Get ahead’ (vooruitkomen) Status 55 Get along Complimenten geven Oogcontact en glimlachen Gelijkenissen vergroten Uiterlijke aantrekkelijkheid vergroten 56 Get ahead Beeld van competentie en bekwaamheid Zorg voor een publiek bij successen en hou mislukkingen uit het zicht Je eigen competentie benoemen (maar kan als opscheppen beschouwd worden) Aanwezigheid van attributen en gewoontes die op competentie wijzen (‘dress for the job’) 57 Overzicht Zelfpresentatie Strategische zelfpresentatie Zelfverificatie Individuele en socio-economische verschillen Voorbeeld sociale media 58 Zelfverificatie Het verlangen door anderen gezien te worden zoals we onszelf zien Behoefte aan zelfverificatie sterker dan die aan zelfverheerlijking (vb. submissief, dominant) De behoefte om zichzelf strategisch te presenteren kan conflicteren met de behoefte tot zelfverificatie Zou het zo zijn dat mensen met een negatief zelfconcept eveneens wensen dat hun negatief zelfbeeld door anderen bevestigd wordt? Swann-onderzoek: partner kiezen uit iemand die hen positief had beoordeeld en iemand die negatief oordeelde. Deelnemers met een positief zelfbeeld kozen eerder iemand die hen positief beoordeelde, terwijl deelnemers met een negatief zelfbeeld eerder kiezen voor iemand die hen negatief beoordeelde Analoge resultaten voor hechte relaties 59 Overzicht Zelfpresentatie Strategische zelfpresentatie Zelfverificatie Individuele en socio-economische verschillen Voorbeeld sociale media 60 Individuele verschillen Niet iedereen heeft dezelfde nood aan zelfpresentatie Zelfsturing: neiging gedrag af te stemmen op de eisen van de sociale situatie en anderen Hoge mate van zelfsturing: ‘kameleons’, ‘toneelspelers’ Verzamelen info over met wie ze in contact komen, stemmen hun gedrag hierop af Beschouwen zichzelf als pragmatisch, flexibel, adaptief (maar worden ook als opportunisten gezien) Lage mate van zelfsturing: vertegenwoordigen altijd hun ware zelf, verdedigen ideeën waar ze achter staan Principieel en rechtuit Maar worden ook als koppig, ongevoelig voor omgeving en compromissen gezien Beiden hebben vermoedelijk waarde als ze niet extreem zijn 61 Socio-economische verschillen in self- enhancement bias Studie die het verband nagaat tussen de socio-economische gelijkheid in 15 landen en de mate waarin de bevolking een self- enhancement bias vertoonde N=1625 proefpersonen (voornamelijk universiteitsstudenten) Mate van SE ongelijkheid (op basis van Gini coëfficiënten UN rapport): GINI ligt tussen 0 (inkomen verspreid over iedereen) tot 100 (alle welvaart bij 1 persoon) Hoog: welvaart bij kleine minderheid die aan top van samenleving staan, miserie onderaan de samenleving, grote verschillen in sociale klasse (bijv. VS). Grote motivatie om zich als superieur aan anderen te tonen, grotere concurrentie Laag: welvaart meer gelijk verspreid, minder nood om superioriteit te tonen (bijv. Japan) Bron: Loughnan et al, 2011 62 Self-enhancement bias en inkomensongelijkheid Verklaarde verschillen beter dan collectivistisch/individualistische cultuur Bron: Loughnan et al, 2011 63 Overzicht Zelfpresentatie Strategische zelfpresentatie Zelfverificatie Individuele en socio-economische verschillen Voorbeeld sociale media 64 65 Strategische zelfpresentatie op sociale media en zelfwaardering Studie naar het effect van social networking sites (SNS) op zelf- perceptie bij 18-25 jarigen SNS zoals Facebook geven vaak de indruk dat anderen een beter leven leiden De Vries & Kühne, 2015 66 Onderzoeksresultaten Hoe intensiever Facebook gebruikt werd, hoe negatiever de sociale vergelijking Dit hing op zijn beurt samen met een negatievere zelfperceptie Dit verband werd volledig verklaard door negatieve sociale vergelijking Dit verband was minder sterk voor wie een hogere levenstevredenheid had ‘Poor-get-richer’ idee door interactie en groter sociaal kapitaal via SNS Maar duidelijk ook ‘poor-get-poorer’ door negatieve sociale vergelijking 67

Use Quizgecko on...
Browser
Browser