Les 24 Immuunsysteem PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
Tags
Summary
This document provides an overview of the immune system, covering innate and adaptive immunity, as well as autoimmunity and allergies. It includes detailed sections on the integument, phagocytic leukocytes, inflammation, the complement system, pathogen recognition, and various aspects of acquired immunity.
Full Transcript
Het immuunsysteem Hoofdstuk 50 in handboek Overzicht 1. Aangeboren immuniteit A. Integument B. Fagocyterende leukocyten C. Ontstekingsreactie D. Complementsysteem E. Pathogeenherkenning 2. Verworven immuniteit A. Cel-gemedieerde immuniteit...
Het immuunsysteem Hoofdstuk 50 in handboek Overzicht 1. Aangeboren immuniteit A. Integument B. Fagocyterende leukocyten C. Ontstekingsreactie D. Complementsysteem E. Pathogeenherkenning 2. Verworven immuniteit A. Cel-gemedieerde immuniteit B. Humorale immuniteit 3. Auto-immuniteit en allergie 2 Immuunsysteem Het immuunsysteem beschermt het lichaam tegen allerlei ziekteverwekkers (pathogenen). Twee soorten immuniteit: – Aangeboren immuniteit – Verworven immuniteit 3 4 Immuunsysteem Aangeboren immuniteit: − Herkent bepaalde kenmerken van groepen pathogenen. − Zeer snelle respons, gebruikt o.a. oplosbare antimicrobiële peptiden. − Al aanwezig bij Cnidaria. Verworven immuniteit: − Gekarakteriseerd door genetische verschuivingen die een diverse set moleculen genereren die een pathogeen heel specifiek kunnen herkennen. − Tragere respons, maar zeer specifiek en vormt een geheugen. 5 1. Aangeboren immuniteit Integument = systeem dat ons beschermd tegen beschadigingen (bv. huid) Niet-specifieke verdedigingsmechanismen tegen pathogenen: – Fagocyterende leukocyten – Inflammatie of ontsteking – Complementsysteem = eiwitten die geactiveerd worden zodat je andere cellen van immuunsysteem beter KU werken 6 1A. Integument Huid – Grootste orgaan van het lichaam (zelf een orgaanstelsel). – Ondoordringbare barrière: buiten Epidermis van 10-30 cellagen dik (vnl. keratinocyten) Dermis (vnl. bindweefsel) Hypodermis (vnl. vetweefsel) binnen 7 Integument De huid bevat ook chemische afweermechanismen: – Talg- en zweetklieren maken de huid zuur (pH 4–6) wat de bacteriële groei inhibeert. – Talg en zweet bevatten antimicrobiële peptiden. – Zweet bevat lysozyme dat bacteriële celwand afbreekt. – Huid bevat symbiotische flora Niet-pathogene micro-organismen die pathogenen verdrijven via competitie. 8 Integument Naast de huid zijn er nog drie infectieroutes die in direct contact staan met de buitenwereld: het verteringskanaal, het ademhalingsstelsel en het urogenitaal kanaal. – Worden omgeven door epitheel dat regelmatig wordt vervangen. – Epitheelcellen secreteren slijm dat de microben vangt. – Onder het epitheel zit een laag die veel witte bloedcellen bevat. adaptaties om die 3 routes toch meer te beschermen 9 Integument Verteringskanaal: – Lysozyme in speeksel breekt de bacteriële celwand af. – Sterk zure pH in de maag vernietigt de meeste pathogenen. – Symbiotische flora in de mond, keel en darmen verdrijft indringers door competitie en de productie van antimicrobiële stoffen. Ademhalingsstelsel: – Cilia op de epitheelcellen bewegen slijm naar de keel waar het terecht komt in het spijsverteringskanaal. – Macrofagen in het longepitheel fagocyteren pathogenen. 10 Integument Urogenitaal kanaal: – Zure urine, zure vaginale uitscheidingen – Symbiotische flora (Lactobacillus) Verwijderen van pathogenen en toxines door – Hoesten – Niezen mechanische verwijderingssystemen – Overgeven – … 11 1B. Fagocyterende leukocyten Macrofagen – Vernietigen micro-organismen via fagocytose. – Ontwikkelen uit monocyten. Neutrofielen zijn eig eerste bij de plek van probleem & doet zelf niet veel maar geeft signaal aan de rest – Fagocyteren micro-organismen.+ sturen signalen zodat de macrofagen worden aangestuurt – Meest voorkomende leukocyt (50 – 70% witte bloedcellen). Mestcellen gaan de mist --> allergische reactie – Secreteren histamine. – In bindweefsel (bv. dermis) 12 Fagocyterende leukocyten Natural killer cellen (NK-cellen) – Cytotoxische lymfocyten – Induceren lysis of apoptose van cellen geïnfecteerd met virus of kankercellen, door vrijgave van vesikels met perforines en granzymes. NK cell Vesicle Macrophage Natural killer (NK) cell Granzyme Perforin Cell membrane Target cell Target cell Apoptotic cell 3. Perforin molecules 4. Granzymes pass 5. The apoptotic cell 1. Natural killer cell 2. NK cell releases polymerize in the through the pores, is broken down (NK cell) binds vesicles containing plasma membrane activate caspase and cleared by tightly to target perforin and of the target cell, enzymes that macrophages. cell. granzymes. forming pores. induce apoptosis. 13 Fagocyterende leukocyten ==> eig. NK cel klopt op deur van cel om te kijken of alles nog goed is: - als die antwoord krijgt is alles goed ==> laat die cel met rust Natural Killer (NK) cellen: - als die slecht/geen antwoord krijgt is iets mis ==> induceert apoptose – Herkennen cellen via intact MHC I-complex. MHC = Major Histocompatibility Complex Herkenning van “self” vs “non-self” cellen. – Cellen met een intact MHC-I complex sturen een “overlevingssignaal” bij binding met NK cel. – Cellen met te weinig of gemodificeerde MHC-I complexen (virusinfectie of kanker) kunnen geen signaal doorsturen. Worden vernietigd door NK cel. 14 15 1C. Ontstekingsreactie Vijf eigenschappen: roodheid, warmte, pijn, zwelling en potentiëel functieverlies KU uitleggen in uitleg van de ontstekingsreactie ==> KU toep. − Beschadigde cellen zetten alarmstoffen vrij, o.a. histamine (vnl. mestcellen), prostaglandines (pijn), cytokines en bradykinine. − Daardoor gaan bloedvaten dilateren en gaat er meer bloed naar de getroffen plaats (roodheid, warmte). − Permeabiliteit van de haarvaten vergroot (zwelling, pijn, functieverlies). − Neutrofielen bewegen snel naar de getroffen plaats en fagocyteren de indringers (vorming van etter = dode pathogenen, neutrofielen, lichaamscellen). 16 Ontstekingsreactie Neutrofielen secreteren ook cytokines, waardoor monocyten worden gerecruteerd (na een paar uur) die ter plaatse matureren tot macrofagen en de indringers fagocyteren. Macrofagen die bepaalde pathogenen detecteren secreteren het cytokine interleukine 1 (IL-1). – IL-1 induceert koorts door in de hypothalamus het temperatuursijkpunt te herprogrammeren. – Koorts inhibeert de groei van bacteriën en stimuleert fagocyten. 17 cellen zijn beschadigd --> zetten alarmstoffen vrij --> zetten Ontstekingsreactie bloedvat dilateert + permeabiliteit verhoogt --> neutrofielen gaan --> zetten cascade van gebeurtenissen in monocyten aan --> matureren naar macrofagen --> fagocytose gang Bacteria Macrophage Monocyte Chemical alarm signals Neutrophil Neutrophil Blood vessel 18 1D. Complementsysteem Bestaat uit ca. 30 verschillende proteïnen die in het bloed circuleren in inactieve vorm. Worden geactiveerd wanneer moleculaire sensors een pathogeen herkennen. Vormen een membraanaanvalscomplex (MAC) dat een porie maakt in het pathogeen. – Pathogeen zwelt op en barst. Stimuleren ook fagocytose door te binden aan pathogenen zo verschillende pathogenen samenklonteren --> makkelijker op te ruimen (opsonisatie). 19 Complementsysteem Pore Membrane of invading microbe Fluid Complement proteins 20 1E. Pathogeenherkenning Aangeboren immuniteit is gebaseerd op het herkennen van patronen karakteristiek voor bepaalde groepen van pathogenen. – Pathogen-associated molecular patterns (PAMP’s) Lipopolysacchariden van gram-negatieve bacteriën Peptidoglycanen in bacteriële celwanden worden herkend door Viraal DNA en RNA Flagellines,... – Worden herkend door pattern recognition receptors (PRR’s): Opgelost in het bloed, op het oppervlak van witte bloedcellen of in het cytoplasma. 22 Pathogeenherkenning Binding van een PAMP aan een PRR resulteert in de activatie van een signaaltransductieweg en een snelle respons. zet van alles in gang – Expressie van niet-specifieke verdedigingsmoleculen Defensines: verstoren celmembraan van pathogenen Interferons (IFN’s): activeren leukocyten, waarschuwen omringende cellen voor virusinfectie (antiviraal) – Ontstekingsreacties – Activatie van fagocyterende leukocyten en complementsysteem. 23 Pathogeenherkenning Toll-like receptoren (TLR’s) – Best bestudeerde PRR. – Zal bij herkenning van PAMP’s verschillende signaalcascades activeren, naargelang de receptor. functies Inductie van ontstekingsreactie. dat het heeft/kan hebben Productie van antimicrobiële stoffen. Productie van cytokines en chemokines die leukocyten zullen aantrekken. 24 zetten hele cascade in gang 25 Pathogeenherkenning TLR zitten vooral aan opp. van een cel Cytoplasmatische receptoren – Bevinden zich in het cytoplasma. – Voor de detectie van pathogenen binnen in de cel. Oplosbare receptoren – Zijn opgelost in het bloed. – Vaak extracellulair deel van membraanreceptoren dat via alternatieve splicing of proteolytische klieving wordt gevormd. – Kunnen complementsysteem activeren. 26 2. Verworven immuniteit De wetenschappelijke studie naar immuniteit begon in 1796 met Edward Jenner. Zag dat boerinnen die de koepokken hadden gehad nooit pokken kregen. Innoculeerde mensen met vocht van koepokken (vaccinatie). 27 Verworven immuniteit De verworven immuunrespons wordt gekarakteriseerd door: 1. Zeer specifieke herkenning van (een enorm aantal) antigenen. 2. Geheugen, waardoor het immuunsysteem sneller kan reageren bij een tweede aanval van een pathogeen (met hetzelfde antigeen). 3. Mogelijkheid lichaamseigen stoffen te onderscheiden van lichaamsvreemde stoffen dankzij MHC’s. 28 Antigeenherkenning Op het oppervlak van alle cellen zitten specifieke componenten (proteïnen, sacchariden, lipiden). Wanneer een dergelijke component een specifieke component aan het opp. van de cel doet dit immuunrespons kan opwekken, spreken we van een antigeen. Infectie met micro-organismen, transplantatie, inademing van pollen, etc... Grotere antigenen hebben vaak meerdere determinanten (epitopen) die een immuunrespons kunnen uitlokken. = zo'n component aan opp. maar iets complexer en enkel bij 29 macromoleculen (grotere variant van antigeen voor een groter molecule) relatie antigeen-epitoop:Antigeenherkenning - epitoop = herkenplaats op macromolecule waar het immuunsysteem aan kan binden en een reactie kan starten - antigeen = molecule aan opp. van pathogeen dat herkent kan worden door immuunsysteem a.d.h.v. de epitopen op dat antigeen ==> immuunsysteem kan een pathogeen herkennen aan het antigeen erop door de epitopen dat het antigeen bevat Epitopen Antigenen Proteïne = Bacterie antigeen a. b. Elk antigeen kan verschillende epitopen bevatten, plaatsen die door het = molecuul aan opp. van pathogeen dat herkent kan worden door het immuunsysteem immuunsysteem herkend kunnen worden (door antilichamen, B- of T-cellen). 30 31 Antigeenherkenning Epitopen worden specifiek herkend door lymfocyten van het verworven immuunsysteem. Lymfocyten worden aangemaakt door hematopoiese: – Alle stamcellen van bloedcellen ontstaan in het beenmerg. – Lymfoïde stamcel differentieert tot B- en T-lymfocyten (en NK cellen van het aangeboren immuunsysteem). volgende dia – Myeloïde stamcel differentieert tot alle andere witte bloedcellen, rode bloedcellen en bloedplaatjes. 32 Pluripotente stamcel Myeloïde stamcel Lymphoïde stamcel Progenitorcel Progenitorcel Progenitorcel B lymfoblast T lymfoblast NK cel Proerythroblast Megakaryoblast Myeloblast Monoblast Vroege erythroblast Monocyt Eosinofiel Basofiel Neutrofiel Promegakaryocyt B lymfocyt T lymfocyt Late erythroblast ? ? Geheugen Plasma Cyto- T-helper cel Macrofaag B-cel B-cel toxische Normoblast Megakaryocyt Mestcel T-cel Nucleus Dendritische cel Reticulocyt Bloedplaatjes Erythrocyt 33 Verworven immuniteit De verworven immuunrespons berust op B- en T-lymfocyten: – Leukocyten met membraanreceptoren die specifieke epitopen op een antigeen kunnen herkennen. – Activeren een immuunrespons tegen het antigeen of de cel die het antigeen draagt. Elke lymfocyt heeft één type immuunreceptor die in principe één lymfocyt draagt maar receptoren voor 1 ding er zijn milioenen lymfocyten --> vanaf moment dat ene bindt aan iets --> gaat enorm repliceren en deels behouden (geheugen) verschilt van de immuunreceptoren bij alle andere lymfocyten. – Draagt tot 100.000 kopieën van deze ene receptor. 34 Receptoren lymfocyten B cel T cel Antigeen-bindende Antigen-bindende site site Antigeen Antigeen B-cel Plasmamembraan T-cel receptor receptor 35 B- en T-lymfocyten beetje zoals NK NIET betrokken bij allergische reactie 36 Verworven immuniteit B-lymfocyten of B-cellen – Differentiëren tot plasmacellen na herkenning van antigenen. daarna – Secreteren antilichamen (of immunoglobulines; Ig’s). – Deel van de humorale immuniteit T-lymfocyten of T-cellen – Vallen cellen aan (cytotoxische T-cellen) of activeren andere immuuncellen (T-helper cellen) na binding van antigenen. – Deel van de celgemedieerde immuniteit 37 Verworven immuniteit Wanneer een naïeve lymfocyt een antigeen voor de eerste maal bindt, wordt de lymfocyt geactiveerd. – Activatie vereist een bijkomend signaal van een T helper-cel voor B-lymfocyten. – De geactiveerde lymfocyt ondergaat klonale selectie: een groot aantal klones worden aangemaakt. Sommigen worden geheugencellen. 38 Verworven immuniteit Primaire immuunrespons: antigeen wordt eerste keer herkend. – Enkele B- of T-cellen kunnen het antigeen herkennen. – Na klonale expansie: vorming van geheugencellen. Secundaire immuunrespons: bij daaropvolgende blootstelling. – Ditmaal zijn er een grotere groep van geheugencellen aanwezig in het lichaam die het antigeen herkennen. – Snellere en efficiëntere immuunrespons. 39 Verworven immuniteit Immuniteit kan op 2 manieren verworven worden. – Actieve immuniteit: via eigen lymfocyten Bij infectie of vaccinatie – Passieve immuniteit: via antilichamen van een ander individu Bv. na de transfer van maternale antilichamen via de placenta. 40 Verworven immuniteit B- en T-lymfocyten bevinden zich in de lymfoïde organen. Primaire lymfoïde organen − Beenmerg --> hier matureren naïve B-lymfocyten − Thymus --> hier matureren naïve T-lymfocyten Secundaire lymfoïde organen − Lymfeknopen hier worden ook geheugencellen − Milt bewaard/hier verblijven ze − Mucosa-geassocieerd lymfoïd weefsel (MALT) −... 41 Amandelen Cervicale Lymfeknopen Thymus Axillaire lymfeknopen Milt MALT van de dunne darm Inguinale lymfeknopen Rood beenmerg Lymfevaten 42 Primaire lymfoïde organen Het beenmerg is de plaats waar naïeve B-cellen matureren. – Elke B-cel heeft ca. 105 immuunreceptoren (antilichamen) op het oppervlak. Allemaal dezelfde voor een bepaalde B-cel. Elke B-cel heeft een ander receptormolecule. – Elke lymfocyt die tijdens de maturatie een lichaamseigen stof bindt, wordt aangezet tot apoptose (negatieve selectie). 43 Primaire lymfoïde organen De thymus is de plaats waar naïeve T-cellen matureren. – Elke T-cel heeft 105 identieke T-cel receptoren (TCR’s) op het celoppervlak. – Herkennen epitopen enkel wanneer ze gecombineerd zijn met een major histocompatibility complex (MHC). – Lymfocyten die geen MHC’s kunnen binden of die MHC’s te sterk binden, worden verwijderd via apoptose (positieve + negatieve selectie). 44 Bone marrow stromal cell MHC– peptide Dendritic cell complex Ig on B cell Igs Ig does not surface binds, TCRs bind; B cell TCR binds TCR binds inducing weakly; leaves bone tightly, inducing apoptosis marrow apoptosis T cell leaves thymus Cells that cannot bind MHC are also eliminated a. B-lymfocyt b. T-lymfocyt Negatieve selectie tegen lymfocyten die lichaamseigen moleculen kunnen binden 45 Secundaire lymfoïde organen Filteren de antigenen die het lichaam binnenkomen. De gematureerde (naïeve) B- en T-lymfocyten uit de primaire lymfoïde organen komen hier (lichaamsvreemde) antigenen tegen en worden geactiveerd. – Lymfeknopen filteren lymfevocht dat van de lichaamsweefsels komt. – De milt is de voornaamste plaats waar antigenen in het bloed lymfocyten tegenkomen. – Mucosal-associated lymphoid tissue (MALT): o.a. appendix en amandelen. 46 waar lymfevaten en bloedvaten in contact komen (=lymfeknoop) 47 Verworven immuniteit De verworven immuunrespons bestaat uit twee delen: – Humorale immuunrespons (B-cellen en T-helper cellen). – Cel-gemedieerde immuunrespons (cytotoxische T-cellen en T-helper cellen). 48 video terug bekijken Verworven immuniteit 50 2A. Humorale immuniteit Start wanneer T-helpercellen geactiveerd worden door antigen- presenterende fagocyten (leukocyten) en naïeve B-cellen antigenen tegenkomen in de secundaire lymfoïde organen. B-cellen worden geactiveerd wanneer hun receptoren op het celoppervlak een specifiek epitoop binden. – Activatie vereist een additioneel signaal van een geactiveerde T-helper cel. Activatie resulteert in klonale expansie en differentiatie tot plasmacellen en geheugencellen. Plasmacellen secreteren antilichamen tegen hetzelfde epitoop. 51 B-lymfocyt moet ZOWEL geactiveerd worden door terug bekijken een antigen ALS door een T-helper cel (zodat het niet te actief wordt en te veel gaat aanvallen) Small, Antigen soluble antigen Secreted IgM Secreted IgM a. helpen bij fagocytose b. Secreted IgG FcR for IgG Bacterium opsonisatie fagocytose Macrophage or neutrophil c. 53 Humorale immuniteit Immunoglobulines (antilichamen) bestaan uit – twee identieke korte polypeptiden (lichte ketens). – twee identieke lange polypeptiden (zware ketens). De vier ketens zijn verbonden door disulfidebruggen. – Y-vormig Fab regio’s zijn de armen. Fc regio is de stam. 55 Antigen- Antigen- binding site Light chain Light chain binding site Heavy chains Carbohydrate chain a. An immunoglobulin fold Heavy chain Variable S–S bridge region S–S bridge One Fab Light chain Constant region Fc Cell membrane b. c. Structuur van een immunoglobuline molecule 56 Humorale immuniteit Elk antilichaam heeft – Een variabele regio Aminozuursequentie verschilt bij elk antilichaam. Bindt de antigenen, kan 2 identieke epitopen binden. – Een constante regio 5 sequenties in het genoom coderen voor een verschillende zware keten (μ, δ, γ, α, ε). definieert het type 5 klassen van antilichamen: IgM, IgD, IgG, IgA, en IgE. 57 Eerst gesecreteerde immunoglobuline. Altijd monomeer op celoppervlak; meestal pentameer in de circulatie. Enkel op het celoppervlak. Voornaamste immunoglobuline in het bloed; activeert complementsysteem. Meest abundant bij secreties (tranen, speeksel, slijm,…) Heel lage concentraties. Activeert mestcellen en basofielen. Belangrijk in allergische reacties. 58 Humorale immuniteit Humane B-cellen kunnen >1013 verschillende antilichamen maken dankzij de variabele regio. Diversiteit wordt gegenereerd door DNA herschikking: – Een immunoglobuline wordt gecodeerd door verschillende segmenten van DNA. herschikking hiervan zorgt voor – V (variable), D (diversity), J (joining) segmenten. – Het combineren van segmenten tijdens de maturatie van een B-lymfocyt gebeurt volledig willekeurig. 59 VH1 VH2 VH22 VH50 DH1 DH19 DH30 JH1 JH4 JH6 Cµ Cd Germline DNA at heavy-chain locus 5' Remaining constant 3' coding regions VH1 VH2 VH22 VH50 DH1 DH19 DH30 JH1 JH4 JH6 Cµ Cd 5' 3' D-J joining VH1 VH2 VH22 VH50 DH1 DH18 JH6 Cµ Cd 5' 3' Occurs in Nucleus V-DJ joining VH1 VH2 VH21 JH5 Cµ Cd Rearranged DNA at 5' 3' heavy- chain locus JH5 Cµ Cd Pre-mRNA transcript 5' 3' IgD IgM RNA processing with alternate splicing to Cµ or Cd sequences Cµ Cd mRNA 5' 3' 5' 3' Cµ Cd Occurs in Cytosol Translation by ribosomes on rough µ heavy- chain protein d heavy- chain protein endoplasmic reticulum V + J + Ck or Cl Joins with a light- chain protein in rough endoplasmic reticulum and moves through Golgi apparatus and light- chain protein onto surface of a mature naive B cell Diversiteit aan immunoglobulines wordt gegenereerd door de herschikking van DNA fragmenten. 60 Humorale immuniteit Diversiteit wordt gegenereerd door: – Willekeurige recombinatie van de V, D en J segmenten. – Willekeurige paring van lichte met zware keten. Samen goed voor 106 verschillende antilichamen Bijkomende diversiteit door: – Junctionale diversiteit: willekeurige insertie of deletie van nucleotiden op de overgang van twee segmenten. – Somatische hypermutatie: tijdens de klonale expansie worden er enorm veel puntmutaties geïntroduceerd. Leidt tot nog efficiëntere antilichamen. antilichamen gaan klein beetje verschillen --> mss gaan 61 sommige antilichamen wel beter worden ==> effectiever 2B. Celgemedieerde immuniteit Wordt uitgevoerd door T-lymfocyten. – Cytotoxische T-cellen (Tc): doden geïnfecteerde cellen. – T-helper cellen (TH): activeren sommige groepen van cytotoxische T-lymfocyten. Herkennen doelwitcellen aan de hand van verschillende MHC- merkers op het celoppervlak. 62 Celgemedieerde immuniteit Het MHC complex is uniek voor elk individu (cfr. vingerafdrukken). Lichaamseigen vs. lichaamsvreemde herkenning (self vs. nonself). MHC klasse I: komt voor in alle cellen met kernen – Herkend door cytotoxische T-cellen MHC klasse II: enkel op antigeenpresenterende cellen (samen met MHC-I eiwitten) – Herkend door T-helper cellen 63 Celgemedieerde immuniteit 64 Celgemedieerde immuniteit Cytotoxische T-cellen – Herkennen cellen die een verandering hebben ondergaan (bv. geïnfecteerde cellen of kankercellen). Door herkenning van antigenen gebonden aan MHC-I. – Na activatie ondergaan T-cellen een klonale expansie en differentiëren ze in actieve cellen en geheugencellen. – Geactiveerde T-cellen induceren apoptose in de doelwitcellen. 65 Celgemedieerde immuniteit T-helper cellen – TH cellen reageren op antigenen die opgenomen worden door antigeenpresenterende cellen. Antigeen wordt in stukjes geknipt en gebonden aan MHC klasse II. Complex wordt naar de celmembraan getransporteerd. – Geactiveerde TH cellen differentiëren tot effectorcellen en geheugencellen. – Secreteren cytokines die immuuncellen zoals B- en T- lymfocyten activeren of aanzetten tot differentiëren. 67 Celgemedieerde immuniteit T-cel receptoren (TCR’s) zijn gelijkaardig aan Fab regio van Ig’s. TCR diversiteit ontstaat eveneens door DNA herschikkingen. Bindt antigeen-MHC complexen. α chain β chain Variable region Immunoglobulin domains Constant region 68 ILLUSTRATIE 69 ILLUSTRATIE Element immunoglobuline TCR Zware Lichte (κ/λ) beta alfa V 65 70 52 70 D 27 0 2 0 J 6 5/4 13 61 Genparen 3,4 x 106 5,8 x 106 + junctionale div. 3 x 107 2 x 1011 Totale diversiteit 1014 1018 70 3. Auto-immuniteit Immunologische tolerantie: lichaamseigen stoffen worden niet aangevallen. – Niet alle B- en T-cellen die lichaamseigen stoffen herkennen worden verwijderd. Sommigen worden onderdrukt of geïnactiveerd. Auto-immuunziekten zijn een deregulatie van die onderdrukking. – Resulteert in de activatie van autoreactieve T-cellen en de productie van auto-antilichamen door B-cellen. – Veroorzaakt ontstekingen en orgaanschade. – Wordt verholpen door corticosteroïden en andere ontstekingsremmers zoals aspirine. 71 Auto-immuniteit Allergie is een verhoogde respons tegen een antigeen (allergeen). Meest voorkomende type is onmiddellijke hypergevoeligheid (type I; binnen een paar seconden tot minuten). – Wordt veroorzaakt door excessieve IgE productie. Vrijgave histamine en prostaglandines van mestcellen en basofielen. – Bv. seizoenale hooikoorts, voedselallergie – Meestal locale anafylaxis. – Systemische anafylaxis: levensbedreigend. kan heel soms gebeuren 72 Initial Exposure Allergen Allergen B cell Dendritic cell Memory B cell Helper T cell Receptor for IgE Mast cell Allergen- specific IgE Cytokines (IL-4) Helper T cell Plasma cell Subsequent Exposure Allergen Verloop van een allergische Histamine and other mediators of inflammation reactie. are released 73