Les 1 Ontwikkelingspsychologie_Inleiding_Twee fundamentele ontwikkelingstheorieën - Student PDF

Document Details

LeadingMendelevium

Uploaded by LeadingMendelevium

Karel de Grote Hogeschool

Tags

developmental psychology development theories developmental stages psychology

Summary

This document is a lecture on developmental psychology focusing on the introduction to developmental psychology and two fundamental theories in development. The lecture notes cover developmental psychology, developmental stages, and development theories. The document also includes questions about the topic and the notes for the lecture.

Full Transcript

Functioneren binnen een team Ontwikkelingspsychologie Anne Verkooijen ECTS-fiche: Leerdoelen en leerinhouden Leerdoelen – Je beschrijft de stadia in de zintuiglijke, motorische, cognitieve en sociale ontwikkeling van de mens en je toont de invloed van ontwikkelingsfactore...

Functioneren binnen een team Ontwikkelingspsychologie Anne Verkooijen ECTS-fiche: Leerdoelen en leerinhouden Leerdoelen – Je beschrijft de stadia in de zintuiglijke, motorische, cognitieve en sociale ontwikkeling van de mens en je toont de invloed van ontwikkelingsfactoren op het functioneren van de mens aan in de verschillende levensfasen in casussen uit de verpleegkundige context. Je herkent en benoemt kenmerken van de verschillende stadia in voorbeelden en licht dit toe op basis van de theorie. Leerinhouden – Ontwikkelingsmodellen (overzicht) – Ontwikkelingsfactoren (nature, nurture, rijping, persoonlijke inbreng) – Ontwikkelingstheorieën (Erikson, Piaget) – Ontwikkelingsdomeinen (zintuigen, psychomotoriek, cognitieve ontwikkeling, sociale ontwikkeling) – Ontwikkelingsperioden (babytijd, peuterjaren, kleuterjaren, schoolperiode, adolescentie, volwassenheid, ouderdom) – Seksualiteit bij de oudere zorgvrager – Psychosociale aspecten bij rouw en depressie Leerstof Handboek: Psychologie van de levensloop. Inleiding in de ontwikkelingspsychologie. Pol Craeynest. Veertiende gewijzigde uitgave 2018. – Hoofdstuk 1: Terreinverkenning – Hoofdstuk 2: Twee fundamentele ontwikkelingstheorieën – Hoofdstuk 4: De babytijd – Hoofdstuk 5: De peuterjaren – Hoofdstuk 6: De kleuterjaren – Hoofdstuk 7: De schoolperiode – Hoofdstuk 8: De adolescentie – Hoofdstuk 9: De volwassenheid – Hoofdstuk 10: De ouderdom Powerpoints op canvas Powerpoint: depressie, rouw en seksualiteit bij ouderen Examen 27/10/15 - Multiple choice met giscorrectie - Gesloten boek Hoe jezelf voorbereiden Handboek Canvas – Curuswijzer – Oefeningen thuis – PowerPointpresentaties – Test jezelf met voorbeeldvragen Belang van dit vak binnen de opleiding verpleegkunde AGENDA LES 1 Terreinverkenning Historiek Indeling in fasen Factoren die ontwikkeling sturen Twee fundamentele ontwikkelingstheorieën Erikson Piaget Belangrijke begrippen uit hoofdstuk 1 & 2 Test jezelf Nature en nurture Nativisten en empiristen Tabula rasa Gevolgen van sociale isolatie Gevoelige/kritische periode De evolutie in ontwikkelingsmodellen Factoren die de ontwikkeling beïnvloeden opsommen De studenten kunnen de 2 fundamentele ontwikkelingsmodellen van Erikson en Piaget weergeven De studenten kunnen de basisbegrippen van de ontwikkelingsmodellen van Erikson en Piaget uit leggen. Terreinverkenning a Historiek b Indeling in fasen c Factoren die ontwikkeling sturen Ontwikkelingspsychologie of levenslooppsychologie Verschillende definities mogelijk: – Studie van het gedrag doorheen de verschillende levensfasen van de mens. – Wetenschappelijke studie naar de patronen van groei, verandering en stabiliteit die zich voordoen bij toenemende leeftijd universele en unieke aspecten van groei. – Registreert verschillende gedragsaspecten bij mensen op verschillende leeftijden. 1. De verre voorgeschiedenis van de ontwikkelingspsychologie Pas ontstaan als wetenschap 2e helft 19e E Lange traditie van voorwetenschappelijk denken over hoe gedrag verandert doorheen de verschillende levensfasen. Voorwetenschappelijke ontwikkelingspsychologie – Spontane vragen en stukjes inzichten die bij mensen opkomen tijdens hun dagelijkse bezigheden. Obv eigen ervaringen ontstaan er denkbeelden over hoe dingen samenhangen.  Inzichten en beweringen over wat typisch is voor een bepaalde levensfase – Filosofen: overpeinzingen over de ontwikkeling van de mens. Welke factoren sturen de ontwikkeling?  Nativisten versus empiristen Empirisme en nativisme https://www.youtube.com/wat ch?v=-Azmp20Bbtw Nativisten = Nature Jean- Jacques Rousseau (1712-1778) We worden als mens wat de natuur ons heeft meegegeven Alles ligt min of meer al vast bij de geboorte Opvoeding: minimale rol Empiristen = Nurture John Locke (1632-1704) Ervaring en opvoeding Tabula Rasa: onbeschreven blad Weinig ligt vast bij de geboorte. Sociale isolatie Sociale contacten zijn noodzakelijk voor de ontwikkeling van  Taal  Sociale vaardigheden Gevoelige/kritische periode = Bepaalde fase om vaardigheid te leren 2. Genetische psychologie Niet langer enkel nadenken (filosoferen, speculeren) over ontwikkeling, nu ook observeren Babybiofrafieën: Verschillende geleerden maakten aantekeningen over zichtbare vorderingen in het gedrag van hun eigen kinderen Begin van wetenschappelijke theorievorming+ systematische observaties ontstaan van nieuwe wetenschap: – Genetische psychologie: ontwikkeling is een proces dat vrijwel geheel erfelijk gestuurd wordt (erfelijk rijpingsproces) 3. Omvorming tot een ontwikkelingspsychologie Vernieuwing in methodologie – Uitbreiding met en uitwerking van nieuwere onderzoekstechnieken:  Objectievere manier onderzoek, meer verantwoorde manier conclusies trekken (itt babybiografieën)  Vragenlijsten, statistische methodes (voor ordening van de verzamelde gegevens) Ontwikkeling = Erfelijk gestuurd rijpingsproces: genetische psychologie: te eenzijdig – Psychologen: Nadruk op rol van opvoeding in de ontwikkeling. – Behaviorisme: Invloed van ervaringen in het ontstaan van gedragsveranderingen. Neutralere benaming ontwikkelingspsychologie 4. Uitgroei tot een volwaardige levenslooppsychologie Tot halfweg 20e E  voornamelijk gericht op evolutie in het gedrag bij kinderen tot aan de puberteit, nadien valt evolutie stil. – Puberteit betekent definitieve afscheid van de kindertijd en start van volwassen leven. – Volwassen leven: mens = realisatie gekomen van al zijn mogelijkheden – Vanaf dan zo lang mogelijk status quo te handhaven Stilaan, interesse in – Adolescentie – Ouderen (psychogerontologie) – Volwassenheid lang verstoken van systematisch onderzoek: volwassenen evolueren nauwelijks Heden ontwikkeling wordt gezien als een levenslang veranderingsproces met in iedere levensfase nieuwe perspectieven; levenslooppsychologie B. INDELING IN FASEN Gebruikelijk om de levensloop in te delen in een aantal duidelijk te onderscheiden periodes/fasen (bijv.: kind, jeugd, ouderen,…) – Iedere levensfase heel specifieke kenmerken: mens ziet er kwantitatief (Bijv.: lichaamsgestalte) en kwalitatief (Bijv.: manier van denken) anders uit in de verschillende fasen. 1. Continuïteit of discontinuïteit in de ontwikkeling Meeste ontwikkelingstheorieën beklemtonen dat er sprake is van discontinuïteit in de ontwikkeling – Discontinuïteit: Periodes met een vrij stabiele verschijningsvorm worden afgewisseld door relatief korte overgangsfasen. Bruuske ommezwaai. – Vb.: Puberteit: crisis tussen kindsheid en volwassen leven Voorstanders van een continue ontwikkeling – Mens verandert voortdurend – Gedrag bestaat uit verschillende aspecten die zich niet steeds synchroon ontwikkelen  Motorisch  Cognitief  Sociaal  Emotioneel Henri Cammaer onderscheidde 7 verschillende soorten ontwikkelingsmodellen 1. Trapmodel 2. Lijnmodel 3. Gelaagde model 4. Metamorfose model Combinaties van trap- en lijnmodel 5. Golfmodel bijv. Piaget 6. Slingermodel 7. Spiraalmodel 2. Het trapmodel Meest klassieke voorstelling van de menselijke levensloop Symmetrisch op- en neergaande trap Geen wetenschappelijke waarde Iedere levensfase(trap) is een zinvol onderdeel van een groter geheel (gestalt psychologie) Charlotte Bühler Verwezenlijken van een levensdoel Levensloop in 5 fasen Inleiding Actie Climax Anticlimax Ontknoping Tabel 1.1 p23 is GEEN leerstof 3. Het gelaagde model De verschillende levensfasen (zoals los op elkaar liggende geologische lagen van de aardkorst) worden gezien als het resultaat van een reeks toevallige gebeurtenissen die elkaar in het verleden zijn opgevolgd. Gericht op nu met blik op verleden als verklaring voor wat in het heden misloopt. Voorbeeld: Sigmund Freud - psychoanalyse 27/10/15 Algemene persoonlijkheidstheorie van Freud Primitieve driften: Eros of levensdrift vs Thanatos of doodsdrift ⭣ Es of id ⭣ Ich of ego ⭣ Über-ich of superego Ontwikkelingstheorie van Freud: Gedrag: bepaald door manifestatie van Es Libido (nastreven van lust) zet zich telkens vast op een andere erogene zone (lichaamsdeel dat lust kan verschaffen) : psychoseksuele ontwikkeling Orale fase : mondzone: eerste levensjaar Anale fase : interesse in ontlastingsfunctie: 1-3 jaar Fallische fase : aan of afwezigheid van de fallus: 3-6jaar Oedipuscomplex Elektracomplex Latentiefase: verdringing libidinale verlangens: 6-12 jaar Genitale fase: heropleven van het libido: puberteit 4. Lijn model Ontwikkeling= proces van continue verandering zonder bruuske overgangen of sprongen Behaviorisme: – mens komt ter wereld zonder erfelijk uitgetekend stappenplan. – Accumulatie van ervaringen bepaalt hoe de ontwikkeling van een individu er concreet zal uitzien Informatieverwerkingstheorie “ Geef me tien lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen en mijn eigen gespecificeerde wereld om ze in groot te brengen en ik garandeer dat ik van elk willekeurig kind elk willekeurig soort specialist kan maken- arts, advocaat, kunstenaar, handelaar, zelfs bedelaar en dief, ongeacht zijn talenten, eigenschappen, neigingen en vermogens…’ (B. Watson, 1925) 5. Poging tot synthese Moet het leven nu gezien worden als Discontinu: een opeenvolging van kwalitatief onderscheiden fasen of als een continu voortschrijdende ontwikkeling  Op grond van empirische gegevens onmogelijk te kiezen tss beide alternatieven Normatieve vs niet-normatieve invloeden C. FACTOREN DIE ONTWIKKELING STUREN Blz. 29-41 zijn NIET te kennen. Enkel deze 2 slides Erfelijkheid – DNA - Genen Milieu – Gezin: Opvoeding – Ruimere context (micro, meso en macrosysteem) Interacties tussen erfelijkheid en milieu: onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een kluwen van moeilijk uit elkaar te houden erfelijkheids- en milieufactoren bepalen uiteindelijk wie of wat we worden. (deterministisch) Zelfsturing, zelfbepaling, persoonlijke vrijheid en eigen verantwoordelijkheid Zelfbepaling De mens is meer dan een eenvoudig snijpunt van biologische en milieu determinanten => hij kan zelf mee richting geven Maar ook tegenstanders: mens ervaart zekere vrijheid maar is geen bewijs voor zelfsturing als aparte ontwikkelingsfactor Twee fundamentele ontwikkelingstheorieën a. Erikson b. Piaget 1. De psychosociale identiteitstheorie van Erik Erikson 2. De cognitieve ontwikkelingstheorie van Jean Piaget 1. De psychosociale identiteitstheorie van Erikson 1.1 Situering ten aanzien van Freud  4 belangrijke verschillen a. De constructieve rol van het ego Erikson = Neofreudiaan – Ego  Belangrijkste instantie binnen de persoonlijkheid  Zeer constructieve taak  Centrale rol bij het oplossen van conflicten en uitdagingen  Conflict/probleem goed aanpakt: ego wint aan kracht – Egopsycholoog 1.1 Situering ten aanzien van Freud a. De constructieve rol van het ego Mens = af en toe een vat vol tegenstrijdigheden – Innerlijke psychische conflicten “Soms ben je heel zelfzeker, het ander moment helemaal niet” – Sociale spanningen: tussen het individu en de sociale omgeving: “Wat ik zelf wil doen, wat anderen van mij verwachten kan verschillend zijn” Ego = heeft hierin belangrijke constructieve taak  tegenstelling trachten overbruggen  op zoek naar harmonie (binnen de persoon en met de sociale omgeving) = continue groei van psychosociale identiteit 1.1 Situering ten aanzien van Freud  4 belangrijke verschillen b. Het belang van de sociale omgeving Interpsychische dynamiek = Veelvuldige spanningen die ontstaan tussen het individu en zijn omgeving De omgeving krijgt een heel uitdrukkelijke rol toebedeeld in de wijze waarop de ontwikkeling verloopt. Voor iedere levensfase is er een ander segment van de sociale omgeving dat prominent op de voorgrond treedt. 1.1 Situering ten aanzien van Freud  4 belangrijke verschillen c. De positieve betekenis van crisissen Positieve kijk tav de mens en zijn ontwikkeling  CRISIS = belangrijke groeikansen 1.1 Situering ten aanzien van Freud  4 belangrijke verschillen d. Een levenslang ontwikkelingsproces Levenslang ontwikkelingsproces 8 ontwikkelingsfases 1.2 Eriksons theorie Het leven is een opeenvolging van 8 verschillende levensfasen Telkens wordt op een andere manier gewerkt aan de verdere uitbouw van de psychosociale identiteit Iedere fase wordt beheerst door een kernconflict De fasen volgen elkaar op in een vaste volgorde = Epigenetisch: vast, erfelijk geprogrammeerd schema De concrete invulling wordt beïnvloed door de sociale context waarin het individu opgroeit en door de sterkte van het ego Levensfase Kernconflict Omgevingsaspect Egosterkte Fundamenteel vertrouwen Geborgenheid vanwege Oraal-sensorisch stadium tegenover fundamenteel Hoop de verzorgers wantrouwen Autonomie tegenover Gezagsvolle en Anaal-musculair stadium Wilskracht schaamte en twijfel oordeelkundige ouders Locomotorisch-genitaal Initiatief tegenover Harmonieuze Doelgerichtheid stadium Schuldgevoel Gezinssituatie Belangstellende leraars Vlijt tegenover Latentiestadium en bereidwillige Bekwaamheid Minderwaardigheid Klasgenoten Identiteit tegenover Een leeftijdsgroep en Jeugdperiode Trouw Rolverwarring Identificatiefiguren Intimiteit tegenover Jongvolwassenheid Een partner en een job Liefde Isolement Generativiteit tegenover Een eigen gezin en Middenvolwassenheid Zorgzaamheid Stagnatie zinvol werk Ouderdom laat- Ego-integriteit tegenover De bredere samenleving Wijsheid volwassenheid wanhoop 1.2 Eriksons theorie Voortschrijdende biologische rijping + toenemende verwachtingen uitgestuurd vanuit de sociale omgeving  psychosociale crisis Iedere nieuwe fase begint dus met een CRISIS waarbij de bestaande identiteit niet meer voldoet aan de nieuwe biologische en sociale realiteit en wordt dooreen geschud Herdefiniëring van jezelf is nodig zowel intern als tov de sociale omgeving Dubbele reactie: Angstig teruggrijpen naar vroegere toestand Verlangen om een stap vooruit te zetten en zich a/d nieuwe situatie aan te passen Biologische rijping Nieuwe sociale verwachtingen Vroegere psychosociale identiteit CRISIS Negatieve pool Kernconflict Positieve pool verzwakt versterkt egosterkte sociale steun 1.2 Eriksons theorie In elke levensfase een bepaald conflict: kernconflict Of een conflict evolueert naar + of – pool hangt af van: Kansen vanuit de sociale omgeving Eigen EGO-sterkte: de mate waarin men in staat is om te gaan met conflicten Verloop: = gunstig: Versterkt gevoel van eenheid en harmonie = ongunstig: Verzwakt Ego + moeilijker nieuwe conflicten in volgende fasen oplossen Iedere fase is een gevoelige periode om een specifiek kernconflict op te lossen en door een nieuw stukje ego sterkte te verwerven 2. De cognitieve ontwikkelingstheorie van Jean Piaget 2.1 Enkele basisbegrippen Jean Piaget (1896-1980) Theorie over cognitieve ontwikkeling Doel van Piaget: welke cognitieve instrumenten ontwikkelt de mens achtereenvolgens in de loop van zijn ontwikkeling om problemen op te lossen en zijn weg te vinden in nieuwe situaties waarmee hij te maken krijgt. Onderscheid maken tussen inhoud functie structuur v/d cognitie/intelligentie  Theorie van Piaget richt zich enkel op enkel op de structuur (het hoe) van de cognitie 2.1 Enkele basisbegrippen: inhoud en functie Inhoud van intelligentie = concrete inzichten en vaardigheden die iemand op een bepaald moment bezit: geen algemeen geldende ontwikkelingstheorie rond uit te werken – Evolueert – Afhankelijk van ervaringen Functie van intelligentie = universeel – Cognitieve activiteiten: Zorgen voor een betere adaptatie tussen individu en omgeving – Adaptatie functie blijft invariant gedurende de gehele levensloop 2.1 Enkele basisbegrippen: De cognitieve structuren In de theorie van Piaget gaat het over de cognitieve structuren De kwalitatieve veranderingen die deze structuren in de loop van de ontwikkeling ondergaan Definitie cognitieve structuur Zeer abstracte organisatorische principes Niet tastbaar of observeerbaar  Afleiden uit gedragingen die wel waarneembaar zijn Soort van onzichtbare hersenprogramma’s De software aan de basis van de vaststelling dat het individu op een gegeven moment blijkbaar in staat is om een bepaald soort problemen tot een oplossing te brengen. Schema (bouwsteen): aan de basis van een specifieke vaardigheid ligt een schema. Cognitieve structuur = georganiseerd geheel van een reeks uiteenlopende schema’s Zowel schema’s als structuren zijn niet rechtstreeks observeerbaar, kunnen afgeleid worden uit concrete gedragingen die wel waarneembaar zijn Men dient zich dus te baseren op de inhoud van intelligentie (wat iemand concreet kan of weet) om een idee te krijgen van de achterliggende schema’s en structuren. GEDRAG Cognitie ve structuur Schema Schema Schema 2.2 Enkele basisbegrippen: Adaptatie via Assimilatie en Accommodatie Functie van intelligentie = zorgen voor betere aanpassing of adaptatie van het individu aan de omgeving en omgekeerd.  Een belangrijke dynamiek in de ontwikkeling = aangeboren tendens tot adaptatie doorheen een wisselwerking tussen de processen assimilatie en accommodatie Functie van intelligentie Aangeboren tendens tot adaptatie Accomodatie Assimilatie Deze continue aanpassing kan op twee manieren: Het individu kan zich aanpassen aan de omgeving (accommodatie) Het individu kan de omgeving zelf veranderen zodat die zich plooit naar eigen noden (assimilatie) Voorbeeld: buiten koud: Lichaam reageert : klappertanden, haartjes rechtop (individu aanpassen aan omgeving) Naar binnen gaan (omgeving aanpassen) 2.1 Enkele basisbegrippen: Equilibratie Voor de cognitieve ontwikkeling is het belangrijk dat beide processen; accommodatie en assimilatie met elkaar in evenwicht zijn. Equilibratieproces = Afwisseling tussen periodes die gekenmerkt worden door een relatief onevenwicht (disequilibrium) en andere die meer evenwicht (equilibrium) vertonen Cognitieve ontwikkeling = Telkens opnieuw op elkaar afstemmen van assimilatie en accommodatie 2.1 Enkele basisbegrippen: Organisatie Aangeboren tendens tot organsiatie – Enkelvoudige schema’s hebben de neiging om samen te klitten tot meer complexe structuren – Zorgt ervoor dat steeds meer complexere vormen van aangepast functioneren mogelijk worden Samenvattende de basisbegrippen van Piaget Adaptatie – Het proces waardoor het individu en zijn omgeving steeds beter op elkaar afgestemd geraken. Dat gebeurt via de processen assimilatie en accommodatie Assimilatie – Het integreren van nieuwe stukken uit de omgeving binnen de al aanwezige schema’s van het individu. Accommodatie – Het aanpassen van de bestaande schema’s aan de eigenschappen van de omgeving waarmee het individu in aanraking komt. Equilibratie – Het op elkaar afstemmen van assimilatie en accommodatie waardoor de schema’s perfect aansluiten bij het uitzicht van de dingen waarmee men te maken krijgt. Organisatie – Het onderling samenvoegen van uiteenlopende schema’s tot meer complexe structuren. 2.2 De eigenlijke ontwikkeling 2.2.2 procesmatige beschrijving= geen leerstof p 60-62 Volgens Piaget verschijnen in de loop van het leven achtereenvolgens totaal verschillende vormen van cognitief functioneren met aantal universele wetmatigheden Indeling in periodes 1. Sensomotorische periode 0-2 jaar 2. Preoperationele periode met het preoperationeel denken tot 7 jaar 3. Concreet operationele periode tot 12 jaar 4. Formeel operationele periode vanaf 16 jaar Een korte evaluatie van Piagets theorie Sociale impulsen in de cognitieve ontwikkeling worden onderschat: vooral nadruk op zelfwerkzaamheid van het kind Onderschatting van de aangeboren competenties Onderschatting, lage inschatting van wat kinderen werkelijk kunnen Gebrek aan objectiviteit en selectieve weergave van zijn onderzoeksresultaten Oefen de begrippen uit deze les via volgende link: https://quizlet.com/_40snom

Use Quizgecko on...
Browser
Browser