Hoofdstuk 1: Kennismaking met de Psychologie PDF

Summary

This document is a chapter on introductory psychology, covering definitions, historical background (from philosophy to modern approaches), and perception. It explores different schools of thought and highlights the complexities of perception as a psychological function.

Full Transcript

**Hoofdstuk 1: kennismaking met de psychologie** 1.1 definitie Gedragswetenschap - Bestudeert het gedrag van mens (en dier) - Zoek verklaring voor (wreedaardig) gedrag Psychologie is niet de enige gedragswetenschap: - Sociologie - Criminologie - Biologie De specifieke invalshoek=...

**Hoofdstuk 1: kennismaking met de psychologie** 1.1 definitie Gedragswetenschap - Bestudeert het gedrag van mens (en dier) - Zoek verklaring voor (wreedaardig) gedrag Psychologie is niet de enige gedragswetenschap: - Sociologie - Criminologie - Biologie De specifieke invalshoek= het bestuderen van het gedrag van een individu, de factoren binnen de persoon zelf (sociologie) en zijn onmiddellijke omgeving (biologie) staan centraal. - Mogelijke definitie= de wetenschappelijke studie van het individuele gedrag **Gedrag:** [Sommigen:] het innerlijke van de mens moet men proberen bloot te leggen [Anderen:] dit kan niet objectief, dus je moet enkel de uiterlijk waarneembare aspecten van dat gedrag in aanmerking nemen. - Volgens de huidige visie: BEIDE en dus nieuwe definitie: wetenschappelijke studie van gedrag én mentale activiteiten van het individu 1.3 geschiedenis van psychologie 1.3.1 Verre voorgeschiedenis [1. Intuïtieve of voorwetenschappelijke psychologie] Ongeveer zo oud als de mens zelf: ook primitieve mens realiseerde vorm van zelfBWZ, waardoor hij vragen begon te stellen over hoe mensen zich gedragen en hoe men daar best rekening mee kan houden.... [2. De opkomst van de filosofie] betekende een hele vooruitgang in het zoeken naar kennis en inzicht. In onze cultuur voor het eerst in de 4de eeuw voor Christus, oude Griekenland [3. nieuw] Expliciete en systematischere manier 1.3.2 de meer directe voorgeschiedenis Ontdekkingen in de filosofie: Filosofen vroegen zich af wat de waarde is van onze kennis, waar onze overtuigingen vandaan komen en hoe we tot meer betrouwbare inzichten kunnen komen. [Twee stromingen:] - Rationalisme de waarde van het logisch denken, de ratio beklemtoond. Descartes: 'ik denk, dus ik ben' - Empirisme grote belang van zintuiglijke waarneming (= empirie). Door het denken van Descartes, kwamen we uit op een vorm van Dualisme - scherp onderscheid tussen denkend vermogen of de geest en de uitgebreidheid: alles wat ruimte inneemt, de materie. Alleen de materie kon volgens hem wetenschappelijk onderzocht worden (astronomie, fysica, fysiologie,...) De geest daarentegen leent zich niet tot wetenschappelijk onderzoek. Impulsen vanuit de natuurwetenschap Door ontdekkingen die men deed, botste men op nieuwe vragen, die dan eerder psychologisch van aard waren. Bijvoorbeeld: staat de wereld wel rechtop of lijkt dat alleen maar zo en staat alles in feite omgekeerd. 1.3.3 psychologie als wetenschap van het bewustzijn 2 stromingen: [het structuralisme:] experiment bewustzijnspsychologie [ ] Wilhelm Wundt (1879) = de vader van de wetenschappelijke psychologie - maakte een synthese wat her en der door anderen al gedacht en voorgesteld was - werkte dit uit tot een samenhangend beeld van hoe de psychologie er zou moeten uitzien - oprichting van een laboratorium voor experimentele psychologie - experimentele methode **Experimentele methode** in plaats van dingen op hun beloop te laten: ze zelf uitlokken en ze in meer gecontroleerde omstandigheden te kunnen onderzoeken. - Hijzelf beperkte dit: enkel voor relatief eenvoudige processen zoals de waarneming. Anderen (zoals Titchener), trokken naar Amerika en wilden daar de experimentele psychologie uitbouwen als een analyse van de structuur van de geest. Daartoe gebruikte men introspectie: *Voorbeeld pijnprikkel:* proefpersoon krijgt pijnprikkel in zijn vinger en wordt dan gevraagd om heel nauwkeurig te omschrijven wat er zoal gebeurt in zijn geest. - Daaruit probeerde men de elementaire deeltjes te vinden van het BWZ. [het functionalisme: ] praktische vragen van Amerika: hoe lossen mensen problemen op en hoe weten ze zich door middel van hun geestesvermogens aan te passen aan nieuwe situaties? - Vooral gericht op de werking van het bewustzijn (de wijze waarop individuen te werk gaan om zich aan te passen) - Term bewustzijn veranderde in mental activities (=de innerlijke leer- en denkprocessen om oplossingen te vinden voor problemen) Volgende stap was dierenproeven 1.3.4 de behavioristische revolutie -Rusland: Pavlov dierproeven -- conditionering -VS: Watson -- resolute afwijzing van elke verwijzing naar innerlijke toestanden, enkel bestuderen van uitwendig waarneembaar gedrag. - Alle G is te herleiden tot Stimulans -- Respons-- verbindingen. 1.3.5 nieuwe klemtomen in Europa [3^e^ stroming de gestaltpsychologie ] Lang niet iedereen sloot zich aan bij de bewustzijnspsychologie - In West-Europa ontstonden er nieuwe diverse stromingen die zich keerden tegen bepaalde aspecten van de bewustzijnspsychologie waaronder de gestaltpsychologie De gestaltpsychologie: Wat wij waarnemen wordt onmiddellijk ervaren als een gestalt - Gestalt=geheel met eigen kenmerken, niet te herleiden tot een eenvoudige optelling van de delen - later ook opvattingen doorgetrokken naar denken en sociale psychologie de dieptepsychologie volledig nieuwe stroming -\> de psychoanalyse door Freud - was bedoeld als een nieuwe behandelingsmethode voor wat hij 'neurotische' patiënten noemde - maar ontwikkelde zich tot een globale theorie van het menselijk gedrag verklaring voor gedrag: - niet: bewuste overwegingen of weloverwogen gedragsintenties - wel: diepere, zogenaamde onbewuste handelingen wetenschappelijke waarde in twijfel: - te vage begrippen - moeilijk om ze objectief te onderzoeken 1.3.6 Amerika en de herontdekking van het innerlijke Twee reacties die zich keerden tegen de excessen van het behaviorisme 1\. Het neobehaviorisme Een stroming die wel behavioristisch bleef in haar algemene doelstelling (= G verklaren op basis van objectief waarneembare feiten), maar die noodgedwongen een aantal wijzigingen moest aanbrengen in de concrete uitwerking ervan. Hoe iemand reageert, is in wisselende mate mee afhankelijk van factoren binnen het organisme, zoals zijn actuele behoeftetoestand en de dingen die hij zich herinnert/die hij verwacht**= S-O-R opvatting** - O verwijst naar het verborgen innerlijke van het individu, dat allerlei factoren bevat die een belangrijke invloed kunnen hebben op het G - Kan enkel onrechtstreeks geregistreerd worden Steeds meer aandacht hebben voor innerlijke factoren - Aandacht - Geheugen - Denken - Behoeften en verlangens - Emoties 2\. De humanistische psychologie =reactie tegen overheersende invloed van behaviorisme en dieptepsychologie - Behaviorisme= de mens is onder controle door zijn omgeving, niet meer dan een laboratorium rat - Dieptepsychologie= de mens is onder controle van het onbewuste, mens stelt voornamelijk abnormaal, neurotisch gedrag 1.3.7 hedendaagse stroming De cognitieve psychologie Ziet de mens als een informatieverwerker met input en output De manier waarop we informatie verwerken bepaald ons gedrag: - Goede informatieverwerkingsstrategieën zorgen voor een psychische gezondheid - Psychische stoornissen zijn het gevolg van slecht strategieën - Black box -\> white box **Hoofdstuk 3: de waarneming** 3\. de waarneming (psychische functie) Waarnemen= een ongelofelijk ingewikkeld proces, waarbij veel meer gebeurt dan het simpelweg registreren van prikkels Heel eenvoudig gesteld: - Prikkels zijn het ruw materiaal, een verwarde chaos aan impulsen - We worden erdoor gebombardeerd via de verschillende zintuigkanalen - Hersenen proberen hieruit een beeld van de werkelijkheid te construeren Synesthesie= een vermenging van de zintuigen, hoewel het niet ongewoon is dat zintuigelijke waarnemingen onderlinge invloed hebben, is die bij synesthesie zodanig sterk - Kleuren proeven - Geluiden zien Hersenen nemen meerdere soorten impulsen tegelijk waar 3.1.1 de lange weg van prikkel tot waarneming Waarneming= een eigen constructie, een beeld dat onze hersenen zelf creëren op basis van de informatie die ze vanuit de zintuigen krijgen. - Waarneming van de werkelijkheid is subjectief Hersenen pogen uit vele prikkels die info te halen die men nodig heeft om zich vlot aan te passen aan de omgeving. - Enkele bewerkingen nodig met als doel te komen tot een overzichtelijk en betekenisvol geheel - Lang niet alles wordt gebruikt: drastische selectie, filtering, gewild of ongewild... Iedere waarneming verloopt volgens een vast schema: 1\. Telkens starten met een bepaalde fysische prikkel 2\. Deze werkt in op de receptor: de receptor is meestal - een zintuig - of zintuigcellen - of gespecialiseerde uiteinden van zenuwvezels 3\. Vanuit deze receptor wordt een bepaalde zenuwimpuls in gang gezet (=transductie) - zenuwimpuls= ruwe verzamelde info, die doorgestuurd wordt naar de hersenen 4\. in de hersenen worden deze zenuwimpulsen geïnterpreteerd, en krijgt een bepaalde betekenis Binding of verbindingsprobleem= de vraag hoe in onze hersenen allerlei afzonderlijke details van objecten die wij waarnemen, worden gebundeld tot een geheel. Waarneming= proces waarbij het [hele] individu is betrokken: - info wordt niet per zintuig apart verwerkt - wordt beïnvloed door: - motoriek= niet passief op prikkels wachten, we gaan erop af - geheugen= onmiddellijke herkeninning van gekende objecten/personen - fantasie en denken= vanuit ons verwachtingspatroon dingen die er niet zijn zien - behoeften, interesses en emoties Onderscheid tussen gewaarwording en waarneming: - Gewaarwording= sensatie =bewustzijnsinhouden die het onmiddellijke resultaat zijn van een prikkeling van de zintuigen (bv licht en donker, verschillende kleuren...) Het is het registeren van die eenvoudige prikkelingen - waarnemen= percepten =het resultaat van meer diepgaande verwerkingsprocessen. Betekenisvolle gehelen die we in de binnenkomende info ontdekken (bv de melodie van een nieuw liedje, de smaak van limonade...) Het is een actiever soort verwerkingsproces, waarbij de ontvanger de gewaarwordingen tot een zinvol geheel omvormt Waarnemen= actief proces, waarbij je zelf de informatie organiseert en bewerkt Gewaarworden= de suggestie inhoudend dat de informatie je overkomt zonder dat je er vat op hebt 3.1.2 drie psychologische activiteiten 1. waarnemen is een selectief proces We gebruiken slechts een beperkt deel van de vele op ons af komende prikkels. De meerderheid van de informatie blijft als het ware onderweg hangen en slaagt er niet in om tot het BWZ door te dringen. 2. waarnemen is een structurerende activiteit De prikkels die wel geselecteerd worden, worden niet gewoon de ene na de andere opgenomen of simpelweg bij elkaar gevoegd. Ze worden actief op elkaar betrokken en aldus ontstaan er gehelen waarvan de kenmerken niet terug te vinden zijn in het oorspronkelijke materiaal waarmee ze opgebouwd zijn. 3. waarnemen is een zingevende activiteit Prikkels krijgen een bepaalde betekenis mee: het zijn geen inhoudsloze structuren, maar herkenbare dingen en situaties. Kortom: we nemen objecten en gebeurtenissen waar die bepaalde herinneringen bij ons oproepen, en die ons vaak emotioneel niet onberoerd laten. **'Wat we waarnemen, omvat dus tegelijk meer en minder dan de prikkels die op de zintuigen inwerken. '** - Minder: een beperkte selectie van de prikkels wordt effectief gebruikt - Meer: surplus aan structuur en betekenis die erin aangebracht wordt... De verschillende zintuigen Er moeten diverse hindernissen genomen worden voordat de info die in de fysische prikkels besloten ligt, kan doordringen tot het BWZ. Wat we waarnemen is afhankelijk van het soort zintuigen waarover we beschikken. De mens zijn zintuigen zijn vaak totaal anders dan die van andere diersoorten. - Daardoor: leven in een andere werkelijkheid. Survival of the fittest: Resultaat van een biologisch evolutieproces. Bepaalde individuen hebben genetische uitrusting die hen in een bepaald milieu meer overlevingskansen biedt. 3.2.2 het waarneembaar spectrum Vijf klassieke zintuigen van de mens: exteroceptieve zintuigen Extero: Deze zintuigen ontvangen informatie van buiten af... Interoceptieve: ontvangen informatie van binnen het lichaam (honger, misselijkheid, winderigheid, plasdrang,...) Proprioceptieve: informatie omtrent de positie van het eigen lichaam (sta ik mooi rechtop, mijn evenwicht,... ) De adequate prikkel= de prikkel waarvoor receptor het meest gevoelig is **het gehoor:** Het menselijk oor: niet het hele gamma van geluidsgolven, enkel frequenties tussen 20 en 20 000 Hz. (aantal trillingen per seconde) zijn hoorbare klanken. Andere frequenties zijn ook aanwezig, maar voor ons niet detecteerbaar. 3.2.3 de minimumintensiteit van de prikkels Niet alle prikkels binnen het waarneembare spectrum worden ook waargenomen... Ze moeten bovendien voldoende **intens** zijn opdat we ze effectief zouden kunnen waarnemen. De absolute drempel of detectiedrempel: =de minimumintensiteit die een prikkel moet hebben opdat wij hem zouden kunnen waarnemen. - Verschillend van persoon tot persoon - Evoluerend naar leeftijd (meestal verhoging van de drempel, met de leeftijd bv. dover worden met de leeftijd) maximumgrens bestaat niet echt, alleen in de vorm van de pijndrempel - meestal hoger dan punt waarop weefselschade optreedt 3.2.4 differentiële gevoeligheid de verschildrempel: =het kunnen waarnemen van een verschil algemene stelling: 2 prikkels moeten 'voldoende' van elkaar verschillen om dat verschil te kunnen vaststellen - hoe groot dat verschil moet zijn hangt af van de wet van Weber **De wet van Weber:** De intensiteit die je moet toevoegen om een verschil in intensiteit gewaar te worden is een constante fractie van de beginintensiteit. De Wet van Weber spreekt dan ook over het juist waarneembare verschil, of de differentiële drempel: die geen vaste grootheid, maar wel een vaste verhouding t.a.v. de uitgangsprikkel is 3.2.5 selectieve aandacht meer actieve selectie = aandachtsmechanisme, diep in CZS. Van alle indrukken die via de zintuigen naar de hersenen worden gestuurd, dringt er op ieder moment slechts een beperkte hoeveelheid werkelijk door tot de kern van ons BWZ. Andere blijven op de achtergrond, klaar om op een ander moment eventueel opgeroepen te worden. deze keuze wordt bepaald door: externe factoren - intensiteit (*bv luide donderslag*) - contrast (*bv jongen in een meisjesgroep, scheidsrechter met andere kleren dan voetballers*) - verandering *(bv getik van een klok die plots stopt)* - beweging (*bv een vallende ster)* habituatie= BWZ heeft zich aangepast aan onveranderlijk binnenkomende prikkels - bv wonen aan een drukke baan en op een duur die auto's niet meer horen deze keuze wordt bepaald door interne factoren: - behoeften en interesses (*bv bij twijfel eens kijken naar de blik van je ouders)* - actuele verwachtingen (*bv een bepaald stopwoordje van iemand horen waardoor je er op begint te letten)* - emoties (*bv angstig zijn in een bos door het horen van geluiden)* **het cocktailpartyfenomeen=** In een gesprek dat je tot nog toe niet volgde, hoor je plots je naam zeggen en hop, je hoort het wel... Kennelijk drongen de boodschappen vanuit de omgeving al die tijd dus wel op de een of andere manier door tot in je brein, maar ze werden ahw weggedimd, opdat je je helemaal zou kunnen concentreren op je gesprekspartner. **subliminale waarneming** Experiment in bioscoop, 'drink coca-cola' 'eat popcorn' slechts 1/3000ste van een seconde zichtbaar... Nadien zeiden de mensen niets gezien te hebben... Stijging van 57% meer popcorn en 18% meer cocacola. 3.3 waarnemen is structureren waarneming= actief en doelgericht proces van informatie opzoeken, selectief opnemen en verwerken. structureren= uiteenlopende signalen tot een eenheid verwerken - hoe vormen we hier een adequaat beeld met inhoudsloze impulsen die onze zintuigen beroeren - vooral onderzocht door gestaltpsychologen, later aangevuld door cognitief psychologen 3.3.1 figuur en achtergrond =meest elementaire wetmatigheid in iedere waarneming, dit is de figuur-achtergrond scheiding toepassen - wanneer er geen enkele differentiatie in de prikkels aanwezig is vervalt deze opdeling structurering binnen de visuele waarneming [grenzen] schrijven we altijd toe aan de figuur, figuur springt als het ware vooruit ten opzichte van de achtergrond, die achter de figuur lijkt te lopen bij [beweging]: we schrijven de beweging toe aan de figuur en niet aan de achtergrond figuur maakt [meeste indruk:] we merken meer details op, we zijn gevoeliger voor veranderingen die erin worden aangebracht en ze worden beter onthouden andere waarnemingsmodaliteiten - gehoor: *bv voorbijrijdede trein als figuur of achtergrond?* - tast: *bv kledij is meestal achtergrond, maar bij nieuwe schoenen?* - over verschillende zintuigen heen: *de les is meestal auditief en visueel, maar wie zich niet goed voelt...* sommige relaxatietechnieken kan als toepassing worden gezien: progressieve relaxatietechniek: relaxeren wordt de figuur en de stresserende prikkels de achtergrond 3.3.2 structureringsfactoren **de bijdrage van gestaltpsychologie** zij zochten vooral naar de factoren die te maken hebben met de aard van de aangeboden prikkel bijdrage: Via eenvoudige proefjes probeerden de gestaltpsychologen uit te zoeken welke soorten prikkelconfiguraties bij voorkeur samengevoegd worden tot een figuur... **nabijheid:** dicht bij elkaar gelegen prikkels worden makkelijker als groep waargenomen dan prikkels die ver uit elkaar liggen **gelijkheid:** prikkels die aanleiding geven tot gelijke indrukken inzake kleur, helderheid worden makkelijker als geheel samengevoegd **gemeenschappelijk lot:** prikkels die gelijktijdig in eenzelfde richting en met een zelfde snelheid voortbewegen worden eveneens gemakkelijk als een geheel waargenomen **geslotenheid:** prikkels die een gemeenschappelijke grenslijn lijken te hebben of die er alleen maar toe neigen om samen een gesloten geheel te vormen worden makkelijker ervaren als een compact geheel **continuïteit:** prikkels die samen een doorlopend patroon lijken te vormen hebben eveneens de neiging om een geheel te vormen - dit zijn gestaltprincipes **de cognitief-psychologische benadering** de wet van pregnantie= de prikkels die zelf ertoe neigen om samen te smelten tot een 'goeie' figuur - volgens cognitief psychologen gebeurd dit niet zomaar maar is het een actief proces van informatieverwerking - huidige visie twee processen die continu inspelen op elkaar: top-down en bottom-up **bottom-up:** van onderen naar boven: vanuit individuele enkelvoudige stimuli wordt de waarneming 'steen voor steen' opgebouwd tot een geheel **top-down:** het verwerkingssysteem treedt het inputmateriaal als het ware tegemoet vanuit een aantal cognitieve schema's of organisatieprincipes die het zelf al bezit. bottom-upverwerking =verschillende hypothesen betreffende de wijze waarom ons waarnemingssysteem eenvoudige inputgegevens verwerkt tot complexe kennisgegevens [vaststelling:] in de hersenen: aparte cellen die enkel reageren op bepaalde visuele prikkels - leidt tot veronderstelling: gespecialiseerde hersencentra registreren eerst die afzonderlijke eigenschappen van de input. - andere centra zouden die elementaire gegevens op elkaar betrekken en tot meer samengestelde patronen komen. - nog andere zouden dan tot identificatie komen de cellen die gevoelig zijn voor aparte aspecten van input, noemt men kenmerkdetectoren - na dit model: geonenmodel - geonen= basisbouwsteen van de waarneming - dus zintuigen zouden altijd eerst uitzoeken uit welke geonen een voorwerp is samengesteld en wat hun onderlinge relaties zijn. topdownverwerking de wijze waarop we de binnenkomende informatie ordenen en er vormen en patronen in herkennen, wordt mede gestuurd vanuit diverse inwendige factoren (ervaringen, behoeftes..). Zeker bij nogal vage prikkels zullen die innerlijke factoren het structureringsproces in een welbepaalde richting sturen **bruner: verwachtingstheorie van de perceptie** waarnemingsproces draait in feite rond het creëren van verwachtingen of hypothesen over hoe de werkelijkheid vermoedelijk in elkaar zit. Som ontstaan zo'n hypotheses vanuit de prikkels, soms is ze er op basis van wat men denkt of hoopt te zullen zien **herkennen van gestalten** gehelen die méér omvatten dan een eenvoudige optelsom van de afzonderlijke indrukken waaruit ze zijn opgebouwd. Ze vertonen een soort toegevoegde waarde: kenmerken die niet terug te vinden zijn in een willekeurige samenvoeging van de delen, maar die er enkel komen doordat de delen op een bepaalde manier geordend zijn. Dit noemen we **gestaltkwaliteiten.** - daardoor subjectieve contouren= omtrekken die in de figuur zelf niet aanwezig zijn, maar die je er wel in ziet **aanvullingen vanuit cognitieve psychologie** cognitieve psychologie stelt dat het bestaan van zogenaamde gestaltkwaliteiten maar een deel van het verhaal is. Immers: er bestaat geen duidelijke regel die bepaalt wanneer een verandering in het prikkelpatroon al of niet tot een wijziging zal leiden in een gepercipieerd gestalt. daarom: het informatieverwerkend systeem probeert telkens iets te herkennen dat bruikbaar is voor het creëren van een adequaat wereldbeeld 3.3.3 waarnemingsconstanties we blijven het object zelf toch meestal op een vrij constante manier waarnemen twee verklaringen hiervoor: 1. context: we nemen objecten altijd waar in verhouding tot de context waarin ze verschijnen en herkennen ze daardoor ook heel makkelijk 2. ervaring: ons brein wil niet noodzakelijk de prikkels exact registreren, maar wil er wel nuttige informatie uithalen waarmee het een betrouwbaar beeld kan vormen van hoe de dingen er in werkelijkheid uitzien. **grootteconstantie** uit 1 netvliesbeeld maakt ons brein een schatting van - de grootte van de objecten - en de afstand waarop ze zich van ons bevinden door de grootteconstantie houden we een realistische kijk op de werkelijkheid, waar halen de hersenen deze info? - uit de context: we houden rekening met andere objecten die we in de omgeving zien. We weten hoe groot een fiets is, hoe groot een auto is... - ervaring: we hebben kennis van de ware grootte van veel voorwerpen. We weten bijvoorbeeld hoe groot een lantaarnpaal ongeveer is door deze soort gegevens komen we meestal tot een vrij accuraat beeld van de dingen in de werkelijkheid. Toch zijn er grenzen. Soms moeite tot reële inschatting **plaatsconstantie** =ondanks de plaatsveranderingen die de projecties op ons netvlies voortdurend ondergaan hebben we niet de indruk dak de dingen rondom ons aanhoudend aan het bewegen zijn. - we laten ons niet misleiden door onze oogbewegingen, toch ervaren we de werkelijkheid als stilstaand 'moeilijk' voor de hersenen: hoe kunnen ze weten dat een beweging komt door een reële beweging van de dingen, dan wel van hun lichaam (ogen, hoofd, hele lichaam)... ze gebruiken hiertoe verschillende soorten informatie: - eerste uitgangspunt= hele netvliesbeeld beweegt betekend: de oorzaak is bij onszelf te zoeken. Door jarenlange ervaring is dit in ons denken 'geautomatiseerd' als idee. - tweede soort= wanneer de hersenen vanuit het oogbewegingscommandocentrum de boodschap ontvangen dat zijzelf in actie zijn, dan zullen de hersenen de wereld als 'statisch' ervaren. Te merken bij: het van buitenaf doen bewegen van de ogen **helderheids- en kleurconstantie** wij blijven voorwerpen dezelfde helderheid en kleur toeschrijven, zelfs wanneer de kleur en helderheid op ons netvlies verandert 3.3.5 waarnemingsillusies =foutieve waarnemingen door toepassen van normale verwerking in de hersenen - brein maakt getrouwe voorstelling van de werkelijkheid, maar er zijn situaties die ons op een verkeerd been zetten. in feite gaat het om een verkeerde uitkomst van een op zich correcte verwerkingswijze, ten gevolge van de ongewone omstandigheden waarin prikkels aangeboden worden **maanillusie** maan aan de horizon lijkt veel groter dan een maan hoog in de hemel de illusie heeft niks te maken met fysische factoren, ze worden enkel veroorzaakt door onze wijze van waarnemen, het inschatten van de grootte van een hemellichaam zoals de maan vormt een lastig probleem voor ons brein: - geen enkel criterium om ons beeld te vormen van de ware grootte - geen perspectieflijnen die ernaartoe leiden - geen enkele voorkennis over de ware omvang **treinillusie** je zit in een trein en je staat naast een stilstaande trein, die trein vertrekt waardoor je denkt dat het jouw trein is die beweegt - verklaring onderscheid figuur-achtergrond Wat je door het raam ziet, ervaar je spontaan als achtergrond. De eigen trein is dus de figuur. En zoals we eerder gezien hebben: vertonen we de spontane neiging om een relatieve beweging tussen figuur en achtergrond bij voorkeur toe te schrijven aan de figuur, wat er ook gebeurt. 3.3.6 culturele verschillen in structureringsproces bv bewoners van een eiland aan de stille oceaan kennen geen lange, rechte wegen dus missen ook niet bij de ponzo-illusie ander cultureel onderscheid= wijze waarop zogenaamde onmogelijke figuren worden verwerkt onmogelijke figuren= afbeeldingen die wij, wanneer we ze trachten te begrijpen of te kopiëren zeer verwarrend vinden 3.4 waarnemen is interpreteren wat wij op ieder moment waarnemen zijn geen geïsoleerde indrukken, maar gestalten gestalten= gehelen die zowel meer als minder bevatte dan de informatie die in de prikkels zelf besloten ligt meerwaarde van een waarneming is meer dan gestaltkwaliteit - waargenomen gehelen zijn geen inhoudsloze structuren maar zinvolle objecten en situaties die voor ons een bepaalde betekenis hebben betekenis van een voorwerp is meer dan de puur conventionele betekenis - de denotatieve betekenis= de louter aanwijzende betekenis - dikwijls zit er ook een heel subjectieve (connotatieve) betekenis vast aan een waarneming waar komen al die betekenissen vandaag? waarnemen is tweerichtingsverkeer: deels top-down en deels bottom-up. Het is vooral door deze top-down processen dat waarneming een heel eigen invulling krijgt 3.4.1 de rol van vroegere ervaringen invloed van vroegere ervaringen is soms heel duidelijk maar gebeurt niet zo nadrukkelijk opgemerkt blijft altijd wel iets van de vele dingen die we meemaken: - de ervaringen binnen het gezin waar we opgroeiden - de gewoonten en opvattingen die we inademen vanuit de cultuur - de vele beelden waarmee de media en de reclame ons dagelijks bestoken - tal van persoonlijke ervaringen dat alles kan een soort bezinksel achterlaten dat zich vastzet in onze persoonlijkheid, we nemen de dingen als het ware altijd waar door besmeurde brillenglazen vele conflicten en misverstanden tussen mensen vinden hier hun oorsprong. Soms denken we dat we het over dezelfde dingen hebben, maar eigenlijk praten we naast elkaar omdat iedereen de dingen interpreteert vanuit zijn eigen ervaringsgeschiedenis 3.4.2 de dynamisch-affectieve ingesteldheid de subjectieve betekenissen die we ervaren in de zintuigelijke input die ons bereikt, kunnen in wisselende mate beïnvloed zijn door verlangens, gevoelens en verwachtingen van het moment zelf - bv: denken dat je bekeken wordt wanneer je niet de 'correcte' kleren aanhebt ook weer de basis van heel veel misverstanden, in de sociale interacties komt het frequent voor dat we totaal verkeerde bedoelingen toeschrijven op basis van foutief interpreteren van wat de ander zei of deed **projectie=** bepaalde eigenschappen van onszelf toeschrijven aan dingen in de buitenwereld - complementaire projectie= aan wat we waarnemen, schrijven we eigenschappen toe die we zelf erg missen - supplementaire projectie= bepaalde kenmerken die we zelf bezitten, worden toegeschreven aan dingen of mensen in onze omgeving. Dingen waarvan je weet waar je niet goed in bent, ga je bij andere juist extra benoemen wanneer zij er wel goed in zijn **Hoofdstuk 5** 5.1 soorten leerprocessen Leren= inoefenen/zich eigen maken van allerlei nuttige kennisinhouden en vaardigheden - Intentioneel= een bepaalde vaardigheid/kennis zo goed en snel mogelijk onder de knie (in ons hoofd) krijgen cognitieve leerprocessen -- expliciet geheugen - Spontaan= door ervaringen, gewoonten, neutrale gedragsvormen en gewenning automatische leerprocessen -- impliciet geheugen 5.1.1 habituatie =meest elementaire vorm van leren, bij herhaalde aanbieding van steeds dezelfde prikkel vermindert gaandeweg de reactie. Na verloop van tijd verdwijnt de reactie zelf helemaal 5.2 klassieke conditionering Pavlov= een fysioloog met interesse voor spijsvertering Storend element tijdens experiment: proefdieren begonnen na een paar keer al speeksel te produceren nog voor de eigenlijke prikkel maar al bij het horen van voetstappen of het zien van voedsel 5.2.1 klassieke conditionering ***Stelling van Pavlov:*** Elke prikkel kan een hond doen kwijlen, op voorwaarde dat die herhaaldelijk en telkens net voor voedsel werd aangeboden. -\> een voorwaardelijke of geconditioneerde reflex Conditionering= proces waardoor bestaande reactie verbonden raakt met nieuwe prikkel - Werd later klassieke conditionering genoemd, omwille van het verschil met 'leren door gissen en missen'. - Skinner gaf er later nog een ander benaming aan: respondente conditionering (gaat enkel om een respons die uitgelokt wordt door het geven van een prikkel vooraf) Aanvankelijk: was er een stimulus (voedsel), die onvoorwaardelijk, uit zichzelf, als natuurlijk gegeven een bepaalde respons uitlokte - De onvoorwaardelijke prikkel (OP) - De onvoorwaardelijke reactie (OR) De neutrale prikkel= de prikkel die ook herhaaldelijk vooraf werd gegaan die geen speekselreactie uitlokt (NP) - Misschien lokt dit wel een andere reactie op, maar deze is niet van belang in het experiment dus daarom wordt dit de neutrale reactie genoemd (NR) Schema: ![](media/image2.png) **Pavlovs verklaringswijze:** Door contiguïteit= conditioneringproces is op een eenvoudige fysiologische basis verklaard Er worden nieuwe verbindingen gevormd in de hersenen (door samen optreden van VP en OP) die instaan voor de verwerking van verschillende prikkels - Hierdoor wordt dezelfde reactie uitgelokt door de VP net zoals door de OP Is biologisch nuttig en zinvol: voor overleven van een dier moet het kunnen reageren op een prikkel wanneer die zich daadwerkelijk aandient maar ook op een stimulus die het als een signaal heeft leren ervaren voor de eigenlijke prikkel (bv krakende tak) Geen mentalistische verklaring: volgens Pavlov is er in heel het conditioneringsproces geen enkel spoor van inzicht (conditionering doet zich ook voor bij platwormen die geen verstandelijk inzicht hebben) 5.2.2 bijkomende processen [5.2.2.1 aversieve conditionering ] Het inschakelen van onaangename prikkels Behavioristen bevestigden dit: door nieuwe prikkel (VP) herhaaldelijk te laten voorafgaan aan een bestaande respons (OR), lokt de stimulus na een tijd automatisch dezelfde reactie (VR) uit, waardoor een nieuwe S-R verbinding wordt gecreëerd. Aversietherapie= vb voor chemo voedsel eten met een heel atypische smaak om hun afkeer naar dit product te kanaliseren 5.2.2.2 uitdoving =Wanneer na een zekere tijd de VR telkens werd aangeboden zonder dat er nog voedsel volgde, stelde Pavlov een geleidelijk berdwijven van de conditionering vast. Biologisch zinvol: Het zou voor een dier zeer inefficiënt zijn om een plek te vermijden waar hij schrik heeft leren kennen en een nare ervaring heeft meegemaakt, ook al is het gevaar al lang verdwenen. - Wat ooit door conditionering werd aangeleerd, kan dus ook door nieuwe ervaringen worden afgeleerd. Spontaan herstel= een uitgedoofde VR blijkt na een tijd weer spontaan op te treden zonder dat de associatie tussen VP en OP herbevestigd moet worden, komt ook in uiting in het feit dat het opnieuw conditioneren van een voordien uitgedoofde reactie veel sneller gaat dan de oorspronkelijke conditionering. - Dit verklaart waarom mensen via conditionering behandeld worden voor angststoornissen zo makkelijk hervallen - eens de angst eenmaal gevestigd is, verdwijnt deze nooit helemaal 5.2.2.3 prikkelgeneralisatie =andere prikkels, die een zekere gelijkenis vertonen met de VP, zijn eveneens in staat dezelfde reactie op te roepen - hoe groter het verschil tussen de nieuwe prikkel en de eigenlijke VP, hoe zwakker de VR zal zijn biologisch erg zinvol: prikkels zijn in het gewone leven nooit helemaal identiek, het zou bv erg onpraktisch zijn als een hond niet meer in staat was om zijn baasje te herkennen met een andere trui aan 5.2.2.4 prikkeldiscriminatie Proces van selectief conditioneren en uitdoven bv: wel bij hoge tonen voedsel geven maar niet bij lage tonen - het dier leert beide prikkels van elkaar onderscheiden en er verschillend op de reageren experimentele neurose= soms kunnen de verschillen tussen prikkels zo miniem worden dat we niet meer weten hoe het ons moeten gedragen - weeskinderen hebben een fundamentele behoefte om zich aan iemand te hechten, wanneer ze met hun hechtingspersoon buitensporig veel negatieve ervaringen opdoet wordt de hechting ontredderd - behoefte aan hechting wordt nog groter, waardoor makkelijk een vicieuze cirkel ontstaat stockholmsyndroom: reactie die optreedt wanneer slachtoffers van een misdaad, zoals gijzelaars zich gaan identificeren met misdadigers of er zelf sympathie voor krijgen. 5.2.2.5 hogere-orde-conditionering =nieuwe conditionering die voortbouwt op een bestaande *wanneer een VP (bv belgeluid) na conditionering een VR uitlokt, dan kan hij op zijn beurt als een nieuw soort OP gebruikt worden. Wanneer een andere neutrale prikkel (bv lichtflits) nu herhaaldelijk gevolgd wordt door het belgeluid, dan kan die als een voorwaardelijke prikkel van tweede orde, op termijn de VR gaan oproepen, zelfs al wordt de eigenlijke OP niet meer toegediend.* 5.2.3 cognitieve interpretatie klassieke conditionering 5.2.3.1 Contingentie in plaats van klassieke conditionering Kritiek op overdreven optimisme van behavioristen - alle gedrag zou kunnen verklaard worden a.d.h.v. dit soort simpele conditioneringsmechanisme. - Eenvoudige overzetting van de oorspronkelijke reactie van de OP naar de VP, als gevolg van een louter temporele contiguïteit tussen prikkels. Rescorla en Wagner: =de eersten die konden aantonen dat er meer nodig was om conditionering tot stand te brengen. - Verhouding tussen het wel en niet op elkaar volgen van een VP en een OP - Daaruit bleek dat het vooral de informatieve waarde van de VP is die bepaalt of er al of niet iets geleerd zal worden. Contingentie= ontdekken van een zinvolle samenhang tussen beide gebeurtenissen 5.2.3.2 andere kritiek op klassieke conditionering (prikkelsubstitutie) Volgens Pavlov wordt niet echt nieuw gedrag aangeleerd, maar dezelfde reactie die voorheen werd opgeroepen door OP, werd volgens hem opgeroepen door VP. Uit onderzoek blijkt: VP en OR zijn over het algemeen niet identiek Soms zelf helemaal tegengesteld= compensatoire reactie Het lichaam zal bij het verschijnen van een prikkel die regelmatig geassocieerd werd met het innemen van een bepaalde stof, als een soort anticipatie een reactie oproepen die tegengesteld is aan de reactie die door de stof zelf wordt uitgelokt. De reactie is niet een fysiologische reflex maar een doelgerichte voorbereidende gedragsreactie. 5.2.3.3 cognitieve interpretatie klassieke conditionering **Pavlov** nam aan: om het even welke prikkel kan als VP gekoppeld worden aan een OP **Garcia en Koelling** stelden vast: dat sommige prikkels veel makkelijker met elkaar te associëren zijn dan met andere - Wat maakt de ene associatie makkelijker dan de andere? - Mogelijk antwoord= preparedness= een soort biologische voorprogrammering in de hersenen, waardoor bepaalde neuronverbindingen makkelijker gevestigd en versterkt kunnen worden dan andere. 5.2.3.4 aanpakken van slechte gewoontes Gedragstherapie vertrekt van het behavioristisch standpunt: heel wat gedragingen ooit aangeleerd en dus ook weer af te leren, of op zijn minst te vervangen door meer aangepaste gedragswijzen. Cue exposure-blootstelling techniek: Cliënt wordt blootgesteld aan het lekkers zonder dat hij ervan mag eten. Op die manier wordt de eerder geleerde associatie verbroken, of wordt er minstens een nieuwe associatie gelegd tussen het zien van het voedsel en het niet-eten. =contra-conditionering 5.2.4 klinische toepassingen klassieke conditionering **Behandelen van fobieën** Fobie= een intenste aanhoudende vrees voor objecten of situaties, die bij de persoon een onweerstaanbare aandrift uitlokken om ze te ontvluchten of te vermijden Twee technieken: 1\. Systematische desensitisatie -- in vier fasen =de cliënt wordt stap per stap voorgesteld aan het voorwerp terwijl men hem tegelijk een aan de angst tegengestelde emotie laten ervaren - [1. ontspanningstechniek aanbrengen] - [2. opstellen van een vreeshiërarchie:] in onderlinge afspraak wordt een lijst gemaakt van beangstigende situaties in verband met het gevreesde object (van weinig angst tot extreme) fase 3 en 4= eigenlijke conditionering - [3. vreeshiërarchie oproepen in verbeelding]: 1 voor 1 de situaties oproepen waarbij de cliënt zich door de geleerde relaxatietechniek heel rustig moet houden (in vitro= in verbeelding) - [4. vreeshiërarchie doorlopen]: de situaties gebeuren in het echt (in vivo= in het echt) de stappen mogen niet te snel worden gezet! 2\. implosie of flooding Veel minder stapvoets, cliënt wordt onmiddellijk ondergedompeld in de meest beangstigde situatie, de cliënt ervaart geleidelijk een toenemend gevoel van rust, hoewel de voorstelling van het gevreesde object nog steeds intens aanwezig is - het gevreesde object verliest zijn hoedanigheid van een VP die angst oproept, hierdoor zal het individu nadien ook makkelijker de echte confrontatie aankunnen met het object. Uitgangspunt= de vaststelling dat een emotie nooit permanent kan blijven duren en dat de angst dus hoe dan ook na een tijd vanzelf zal overgaan. 5.2.4 klinische toepassingen klassieke conditionering Behandelen van verslavingen: twee mogelijke behandelingswijzen Flooding= men bezorgt het individu een indigestie (=zorgen dat ze er misselijk van worden) voor het object waar ze zo naar hunkeren Klassieke aversietherapie= via gewone conditioneringsprocedure het begeerde object koppelen aan een negatief gewaardeerde prikkel en er aldus een VP van maken die afschuw opwekt. 5.3 operante conditionering Klassieke conditionering= verband tussen twee gebeurtenissen, het ene wordt gezien als een signaal voor het andere Operante conditionering= een gebeurtenis en de gevolgen daarvan 5.3.1 leren door gissen en missen Het experiment van Thorndike: probleemoplossend gedrag van katten en honden **(de puzzelbox)** *Hongerige kat wordt opgesloten in een houten kooi, ze ziet een stukje voedsel waar ze niet bij kan behalve door met haar poot aan een lus te trekken die in de kooi hangt, zodra ze de juiste handeling stelt gaat het deurtje open en kan ze uit de kooi eten.* Wat gaat de kat eerst doen? - Met haar poot door de tralies aan het voedsel proberen - Onrustig worden: aan alles krabben en miauwen - Per ongelijk haperen aan de lus waardoor het lukt Het verwerven van nieuwe reactie/gedrag is louter het gevolg van de effecten die het gedrag oplevert - het goede resultaat/beloning zorgt er automatisch voor dat de verbinding tussen situatie en succesvol gedrag versterkt wordt - niet succesvolle reacties zijn steeds minder hecht verbonden met de probleemsituatie, waardoor ze progressief achter blijven. **=de wet van het effect** Dit staat parallel met Darwin: zeer langzaam verlopend proces, waarbij de natuur er voor zorgt dat er nieuwe mutaties gelanceerd worden. - In het leerproces gaat het om de ontwikkeling van meer aangepaste gedragsvormen 5.3.2 cognitieve interpretatie van dit leerproces [Het opdoen van kennis i.p.v. leren van S-R-connectie ] Latent leren= een soort verborgen of innerlijk leerproces, dat totaal afhankelijk is van het zichtbare of manifeste gedrag *Ratten in een labyrint kregen voedsel:* - *Groep A: steeds op dezelfde plaats, maar werden iedere keer op een andere plaats gezet om te starten dus moesten ze iedere keer een andere weg nemen* - *Groep B: kregen steeds volgens de zelfde draairichtingen voedsel* *De ratten uit groep A, die geen vast reactiepatroon maar een vaste ruimtelijke plaats moesten leren, maakten rapper vorderingen.* [Het belang van contingentie] =men moet beloning als gevolg zien van het gedrag dat voordien gesteld werd - Er moet dus een innerlijke logica te vinden zijn tussen gedrag en wat erop volgt **Aangeleerde hulpeloosheid** *Bv: honden die een aantal elektrische schokken gekregen hadden waar ze niks aan konden, werden totaal futloos en vertikten het om nadien om nog iets te ondernemen.* Seligman onderzocht dit verder: *twee honden kregen exact dezelfde schokken, maar de ene kon gedrag leren waardoor het stopte en de andere kon niks doen* overeenkomst met depressie - Motivationeel: apathisch, zelf niet meer proberen om iets aan de situatie te doen - Cognitief: wanneer ze toevallig toch een gedrag stelden dat tot geen schokken meer leidde, trokken de meesten daar geen lessen uit, in die zin dat ze geen vooruitgang boekten - Emotioneel: vele ontwikkelden maagzweren of vertoonden andere tekenen van toegenomen stress Het systematisch ontbreken van enige contingentie tussen het stellen van een bepaald gedrag en het ervaren van een specifieke uitkomst, noodlottig is voor het leren. **Preferentiële contingenties** Volgens Thorndike was de wet van het effect algemeen toepasbaar: het toedienen van beloning zou volstaan om eender welk gedrag in frequentie te doen toenemen. - Niet waar, wat volgt op het gedrag moet op een of andere manier ervaren worden als 'passend' bij het gestelde gedrag opdat er van contingentie zou sprake zijn. **Het eigene van operante conditionering** Skinner zet systematische studie van het leerproces verder De skinnerbox: Veel meer gecontroleerde situaties, waarin de gedragsprocessen een stuk nauwkeuriger geobserveerd konden worden - Minder afleiders (stimuli die geen functie hadden) - Ingebouwd registratiemechanisme, waardoor prestaties continu in de gaten werden gehouden Klassiek experiment: Door eenvoud was Skinner in staat operant leren grondig te onderzoeken Duif in Skinner box ziet voor zich enkel een knop en een voederbak, zodar ze op de knop pikken valt er een maïskorrel in het bakje -\> op die manier leren ze heel snel 5.3.2 het verschil tussen operante conditionering en klassieke conditionering 1. Operant conditionering is een actievere vorm van leren Telkens: leren van twee verschillende S-R-verbindingen Telkens: de VR volgen door de OP Daarna pas beloning 2. Klassieke conditionering= S-R en operante conditionering= R-S Bij KC gaat het om een reactie die een eenvoudige respons is op een vooraf gegeven Prikkel, gedrag staat dus onder volledige controle van een prikkel Bij OC staat gedrag veel minder onder controle van de prikkel, maar van onder de gevolgen die het oplevert Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, nummer Automatisch gegenereerde beschrijving 5.3.3 operante conditioneringsmechanismen **Gebruik van bekrachtigers (beloning)** - Positieve bekrachtiger= er wordt iets toegevoegd, versterking teweeggebracht door toedienen van een prikkel, die als aangenaam wordt ervaren - Negatieve bekrachtiger= er wordt iets weggenomen, de stopzetting of verwijdering van een prikkel, die het gedrag doet toenemen, het wegnemen of het doen ophouden van negatief ervaren prikkel zoals een elektrische shock Primair= op zichzelf bekrachtigend **uitdoven bij niet-bekrachtiging** Een aangeleerd gedrag dat niet meer bekrachtigd wordt vanaf een bepaald moment, zal geleidelijk achterwege blijven. Dan vindt er, zoals bij KC, een geleidelijke uitdoving plaats **gevolgen van het toedienen van straf** straf= prikkel die er uit zichzelf toe leidt dat het stellen van een bepaald gedrag zal afnemen - positieve straf= het toedienen van een negatief gewaardeerde prikkel (bv een tik op de vinger of straf schrijven) - negatieve straf= het wegnemen van een positief gewaardeerde prikkel (bv geen televisie meer) diverse soorten bekrachtigers: 1. positief-negatief positief: aangename toevoeging negatief: onaangename weglating 2. primair-secundair primair: prikkels die uit zichzelf een bekrachtigende waarde hebben (eten, minder pijn,...), die we van nature aangenaam vinden secundair: prikkels die op zichzelf neutraal zijn, maar die een bekrachtigende waarde verworven hebben doordat ze op de een of andere manier geassocieerd worden met een primaire bekrachtiger. (bv geld op zich is niet speciaal, maar daarvoor in ruil iets leuks kunnen kopen wel) 3. materieel-immaterieel 4. intrinsieke-extrinsiek extrinsiek: stellen van gedrag wordt telkens gevolgd door een van buiten toegevoegde prikkel intrinsieke: wat de persoon ervaart bij het stellen van goed gedrag is op zich al leuk **prikkelgeneralisatie en discriminatie** positieve transfer= wanneer de prikkelgeneralisatie ervoor zorgt dat het G in de nieuwe situatie vlotter verloopt negatieve leeroverdracht= Wanneer de nieuwe situatie een heel ander gedrag vereist dan wat in de oorspronkelijke situatie geleerd werd - na verloop van tijd vanzelf een discriminatief leerproces: geleidelijk aan leren om in de ene situatie anders te reageren dan in de andere. - dit proces komt in stand door het selectief bekrachtigen van het G in de ene en het bestraffen in de andere discriminatieve stimulus= prikkel die het verschil maakt of aangeeft welk specifiek gedrag vereist wordt in de gegeven situatie. **bekrachtigingsschema's** continu of intermitterend Om nieuw gedrag aan te leren: telkens wanneer G gesteld wordt, meteen bekrachtiging toedienen = continu Na een tijdje beter om niet meer iedere keer, maar slechts af en toe te bekrachtigen = discontinu of intermitterend of partieel. [verhoudingsschema's: vast of variabel ] Verhouding: pas om de zoveel keer wordt het gedrag gevolgd door een bekrachtiger. - Vast (fixed ratio schedule) = G wordt bekrachtigd telkens nadat het een bepaald aantal keren gesteld werd - veranderlijk (variabele ratio schedule) = bekrachtigingen worden op een onvoorspelbare manier toegediend, dwz na een wisselend aantal beurten [intervalschema's: vast of variabel] De eerste keer dat het geviseerde gedrag gesteld wordt na een vooraf bepaald tijdsverloop, bekrachtigd, alleen de klok bepaalt wanneer er een beloning volgt. - vast (FIS): bekrachtigt telkens het eerste G na verloop van 6 seconden - variabel (VIS): telkens het G bekrachtigen dat gesteld wordt na een (vooraf bepaalde) wisselende tijdsinterval partiële paradox - Nieuw gedrag wordt snelst geleerd als het continu bekrachtigd wordt - Maar continu bekrachtigd gedrag dooft snel weer uit wanneer bekrachtiger na tijd niet meer wordt toegediend. - Meest efficiënt: flexibele aanpak - Aanvang: continue bekrachtiging tot het vlot komt - Vervolgens: vast verhoudingsschema waarbij de verhouding bekrachtigde versus niet-bekrachtigde geleidelijk laat dalen. - Na een tijd: variabel verhoudingsschema, met in begin hoog aantal later minder. 5.3.4 pedagogische toepassingen **aanleren van gewenst gedrag** 1. specificeren van het gewenst gedrag Nauwkeurig omschrijven van wat je precies bij iemand wil aanleren en in hoeverre dit doelgedrag op het moment zelf al bij hem aanwezig is. - iedere betrokkene duidelijke afspraken en eensgezind zelfde gedrag voorop stellen 2. kiezen van een passende bekrachtiger Efficiëntie: welke prikkels of manipulaties garanderen het meeste succes bij het aanleren van dit concrete gedrag bij dat bepaalde individu. 3. uitvoering van het leerprogramma IN het begin meestal een continu bekrachtigingsschema: zodra doelG gesteld, meteen een bekrachtiger... Twee verschillende uitgangssituaties: - gedrag wordt soms uit zichzelf gesteld worden, maar niet frequent genoeg of niet in de juiste omstandigheden (telkens juist gedrag, een bekrachtiger) - doelgedrag wordt helemaal niet gesteld, dan moet gedrag uitgelokt worden 4. autonoom maken van het gedrag gedrag dat via een bekrachtiger verworven werd, zou al snel weer uitdoven wanneer de bekrachtiger voorgoed achterwege gelaten werd. Anderzijds kun je het gedrag ook niet blijven belonen. Gebruik maken van een intermitterende bekrachtiger **technieken om doelgedrag te stellen:** - mondelinge instructie: uitleggen wat er precies gedaan moet worden en hoe dit best kan gebeuren, Voorwaarde: diegene die G moet stellen, moet in staat zijn tot inzichtelijk leren. - modeling: Gedrag voordoen en de andere het laten nadoen. Best om getoonde gedrag te vergezellen van een mondelinge instructie en gedemonstreerde G ook zichtbaar te bekrachtigen (goed voor complex gedrag) - prompting: methode waarmee je iemand de eerste aanzet geeft tot het stellen van het doelgedrag (prompting betekent letterlijk aansporen, aanzetten tot). Begeleider die een directe motorische ondersteuning geeft bij het uitvoeren - shaping: in het begin iedere poging tot stellen van G belonen en pas geleidelijk strenger worden. Het gewenste gedrag krijgt dan geleidelijk het juiste uitzicht, net zoals een beeldje pas geleidelijk zijn vorm krijgt - chaining: Het aanleren van een gedrag in stukjes... Het aan te leren G wordt als het ware schakel per schakel aangeleerd **afleren van ongewenst gedrag** 1. analyse van het af te leren G Het is van belang om eerst nauwkeurig uit te zoeken door welke determinanten het geviseerde gedrag vooral beïnvloed wordt. Wanneer blijkt dat het af te leren G inderdaad onder controle staat van een welbepaalde bekrachtiger, dan kunnen we proberen om specifiek daar iets aan te doen. We weten dat zowel straf als uitdoving de kans op het stellen van een bepaald G doet verminderen. 2. toepassing van uitdoving belang van consequent niet blijven toedienen van bekrachtiger. Wanneer anderen voor de bekrachtiging zorgen: time out. Wanneer intrinsieke bekrachtiging: straf of aanleren van alternatief, incompatibel gedrag 3. bekrachtiging van alternatief gedrag Wanneer je uitdooft of bestraft van ongewenst gedrag, kun je dit best steeds koppelen aan het bekrachtigen van aanvaardbare alternatieve gedragsvormen. 4. het werken met straf soms moet je straffen, dan is het van belang om in te zien wat de mogelijke negatieve effecten van straf kunnen zijn en uit te kijken hoe je, als het dan toch moet, een bestraffing op een zinvolle manier kunt aanwenden. 5.4 modeling Als mens leren we veruit het meest door het G van anderen te observeren vicair of plaatsvervangend leren= door G van anderen te observeren kan iemand mee profiteren van de successen en tegenslagen die een ander ondervindt wanneer die in zijn plaats de kastanjes uit het vuur haalt. G waarin een ander succesvol wordt nagebootst, en G dat geen of negatief effect heeft, laat men links liggen... heel wat G wordt geleerd zonder dat er maar ergens beloond wordt= sociaal leren of modeling (observerend leren) en beschouwde dit als een aparte variant in het leerproces het Bobo Doll experiment: Conditie A: kinderen hoe model geprezen werd. B: hoe model berispt werd C: geen vervolg. Zoals verwacht: vooral kinderen A meer agressie: ze hebben door vicair leren geleerd dat agressie loont. B: kinderen minst agressie. Ook dit via plaatsvervangend leerproces: agressie wordt bestraft. C: kinderen: ook zij gingen heel agressief tekeer. verklaring: C toont aan dat mensen ook bepaalde gedragen van anderen overnemen zonder dat er ook maar enige beloning aan te pas komt. B kinderen stelden G niet omdat ze geleerd hebben dat er gestraft werd. Wanneer nadien werd gevraagd om voor te doen wat de volwassene deed in het filmpje dan konden zij dit even goed imiteren. onderscheid tussen leren en het daadwerkelijk stellen van het gedrag - acquisition = verwerven van nieuwe gedragsschema's - performance = effectief uitvoeren of tentoonspreiden van wat geleerd werd **de sociale leertheorie van Bandura** gedrag voortonen en daardoor nagebootst worden verloopt in 4 deelprocessen: 1. aandacht Er moet voldoende aandacht zijn voor het G om te kunnen waarnemen. 2. inprenting Het modelG moet vervolgens op de een of andere manier ingeprent kunnen worden. Pas dan is het verworven. 3. nabootsing zodat het ook nagebootst zou worden moet het gevormde geheugenspoor worden omgezet in motorische reactieschema's 4. motivatie er moet voldoende motivatie aanwezig zijn om het te stellen 5.5. priming =hoewel de waargenomen woorden geen merkbare sporen in het BWZ achterlaten, blijken ze in bepaalde omstandigheden toch zichtbare gevolgen te hebben op het latere G. Daarnaast blijkt dat priming als subtiele vorm van leren niet alleen een invloed heeft op wat men achteraf onthoudt, maar ook op hoe men de dingen achteraf gaat waarderen. het mere exposure effect of het blootstellingseffect: alleen al het feit dat we meermaals aan iets worden blootgesteld, maakt dat we er positiever tegenover staan. De voorwaarde voor een dergelijk effect is natuurlijk wel dat mensen op voorhand geen uitgesproken negatieve attitude hadden tegenover het product **Hoofdstuk 7: motivatie** Gedrag van mensen hangt af van verschillende invloeden die een rol spelen: - De externe situatie - Het temperament (opvoeding en gewoontevorming) Motivatie is de inwerking van verlangens en behoeften, die als innerlijke kracht het individu stimuleren tot het stellen van een bepaald gedrag. 7.1 precisering vraagstelling Motivatiepsychologie: moet grondiger nadenken over wat mensen drijft en geeft geen antwoorden uit de losse pols, maar antwoorden die empirisch gefundeerd zijn... Probleem bij de studie is het onsystematische gebruik van bepaalde termen: - ![](media/image4.png)Motivatie - Behoeften - Motieven - Incentives 7.1.1 complexiteit van de menselijke motivatie Motivatie= het geheel van de processen die betrokken zijn bij de interne dynamiek van gedrag. 4 aspecten: - Aanzet= motivatie geeft de **aanzet** tot het stellen van gedrag - Richting= motivatie bepaald welke **richting** het gedrag uitgaat - Intensiteit= motivatie bepaald mee de **intensiteit** van het gestelde gedrag, hoe groter het verlangen om je diploma te halen, hoe meer inzet je zal hebben om te studeren - Persistentie= motivatie heeft een invloed op het **volharden** van het gedrag Intrinsieke versus extrinsieke motivatie Intrinsieke= soms is de handeling een doel op zich. Het gedrag is kennelijk zo aangenaam of boeiend dat de positieve gevoelens dat je erdoor ervaart een voldoende motivatie zijn om het gedrag te (blijven) stellen. Extrinsieke= Enkel als een middel om iets anders te bereiken. Ook al vind je de activiteit op zichzelf niet zo interessant, toch blijf je ze stellen omwille van de externe baten die ermee te verdienen vallen... **Motivatie is niet waarneembaar** =Innerlijke dynamiek van G niet waarneembaar. Zelfs met moderne beeldvormtechnieken die de hersenactiviteit heel gedetailleerd in beeld brengen, kun je niet zien wat mensen zoal verlangen of nastreven... - Je kan het alleen waarnemen in het gedrag. Behoeften zijn dus hypothetische constructen: veronderstellingen die we ontwerpen mbt wat er zich vermoedelijk achter het zichtbare gedrag afspeelt. - eenzelfde behoefte kan, naargelang de persoon of de cultuur, ook aanleiding geven tot heel verschillende gedragingen **pluriformiteit van de menselijke motivatie** eenzelfde gedrag= verschillende behoeften eenzelfde behoefte= verschillend gedrag 7.1.2 hoe psychologen daarmee omgaan [Begin van de psychologie: ] Gedrag van mensen is door instincten bepaald [Vanaf jaren 1920:] Instincten is totaal onwetenschappelijk Twee manieren om motivatie te duiden: 1. fundamentele behoeften in kaart brengen 2. 1 specifiek gedragsdomein onderzoeken (seks, streven naar macht, iets presteren, iets doen voor een ander...) 7.2 algemene motivatietheorieën 1. Psychodynamische theorie van Freud 2. De neobehavioristische visie van Hull 3. De humanistische behoeftetheorie van Maslow 4. Zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan 7.2.1 de psychodynamische theorie van Freud De geest ligt in 3 lagen: - Het bewuste deel= Alle waarnemingen en gedachten die zich in het hier en nu afspelen. - Het onderbewuste of voorbewuste deel= Daarin bevindt zich de verworven kennis. Het gaat daarbij om allerlei zaken waar je je op het moment zelf doorgaans niet BW bent, maar waarvan je je, met een zekere inspanning, eventueel wel BW kunt worden. - Het onbewuste deel= Inhouden die actief uit het BWZ weggeduwd/verdrongen zijn, omdat ze door het individu als te ondraaglijk, bedreigend of schaamtevol werden ervaren. Volgens Freud zit de dynamiek van ons gedrag in deze derde laag De persoonlijkheid= het psychisch apparaat Drie verschillende, deels tegenstrijdige instanties: - Het es= de diepste kern, OBW energie die de uiteindelijke kracht is voor alle gedrag, bestaat in eerste plaats uit aangeboren biologische behoeften - Het ich= houdt voeling met de realiteit en heeft de taak om uit te zoeken langs welke weg het Es het best aan zijn trekken kan komen. - Het Über-ich Elk bezitten heel eigen kenmerken en ze leveren ieder een aparte bijdrage in de vormgeving van gedrag **Het es** Driften: beheerst door het lustprincipe, beide behoren tot de levensdrift= **Eros** -- libido -ik driften= een soort psychologische vertaling van de biologische drang naar zelfbehoud -de seksuele drift= de drang naar soortbehoud of de voorplantingsdrift Tweede drift**: Thanatos** of doodsdrift =verlangen naar de dood **het ich** de bewuste bovenlaag van de psyche, houdt voeling met de realiteit en heeft als taak uitzoeken langs welke weg het Es het best aan zijn trekken komt. het omvat: - aantal cognitieve functies (waarneming, geheugen, denkvermogens..) - taak van het Ich: - op zoek gaan naar objecten die eventueel in aanmerking komen om de behoeften uit het Es te bevredigen - mogelijke hindernissen uit de weg ruimen die de bevrediging in de weg staan - geheugenfunctie - intelligentie om het Es via allerlei omwegen maximale winst op te leveren ich handelt volgens het realiteitsprincipe realiteit= - feitelijke omstandigheden - belangen van andere mensen - eventuele geboden en verboden die zij opwerpen - maatschappelijke normen en eventuele sancties **het über-ich** Op een bepaald moment in de ontwikkeling worden die sociale normen en de waarden waarop ze gebaseerd zijn verinnerlijkt. Het Uber-Ich fungeert vanaf het eind van de kleuterperiode als een interne moraliserende instantie, die voortdurend toezicht houdt op wat mag en niet mag. Het Uber-Ich wordt als het ware beheerst door een soort moraliteitsprincipe - [een Ik-ideaal (grotendeels OBW):] een soort voorstelling van hoe men eigenlijk zou moeten zijn, een vaag beeld dat het kind kritiekloos heeft overgenomen van de ouders. - [het geweten (BW):] innerlijke stem die influistert of bepaalde wensen of handelingen al dan niet stroken met dat ik-ideaal. **De werking van het psychisch apparaat** Alle gedragingen worden nu verklaard vanuit een krachtenspel tussen die drie instanties (es, ich en uber-ich) [Neurotische symptomen: ] Worden geïnterpreteerd als verkrampte pogingen om de uit het Es opwellende impulsen onder controle te krijgen **Afweermechanismen:** - Verdringing= schokkende factoren niet aanvaarden of niet geloven, bepaalde emotioneel geladen wensen worden naar het onbewuste weggeduwd - Isolatie= een schokkende ervaring wordt niet in haar geheel verdrongen maar alleen de gevoelens die erbij horen worden weggeduwd - Verschuiving/verplaatsing= gevoelens, fantasieën en wensen ten aanzien van een bepaalde persoon of object worden verschoven naar ene 'veiliger' iets of iemand - Sublimatie= onaanvaardbare geachte wensen worden op een hoger niveau getild, waardoor ze in een maatschappelijk aanvaardbare vorm toch ingewilligd kunnen worden - Regressie= wanneer verlangens niet meer op de gebruikelijke manier worden bevredigd, kun je teruggrijpen naar gedragsvormen die kenmerkend zijn voor een vroegere ontwikkelingsfase - Reactievorming= uit angst voor het aan de oppervlakte komen van bepaalde OBW verlangens, zul je net het omgekeerde doen van de oorspronkelijke wens - Rationalisatie= verlangens of impulsen die je als ongepast ervaart of waar je geen raad mee weet, worden gecamoufleerd door rationele argumenten die ze acceptabel moeten maken - Intellectualisatie= een verlangen of emotionele gebeurtenis wordt heel afstandelijk geanalyseerd in puur intellectuele termen, om de inhoud te ontdoen van zijn bedreigende affectieve lading. - Projectie= bepaalde wensen, gevoelens of gebreken die je zelf bezit maar die je niet wil onderkennen, worden aan de ander toegeschreven. - Identificatie= om te ontsnappen aan bepaalde frustratie- of onmachtsgevoelens neem je OBW allerlei gedragingen en opvattingen over van wie je meent dat hij of zij zich wel goed recht kan houden in zo'n situaties **Enkele kanttekeningen** De meeste ideeën kunnen moeilijk getoetst worden omdat begrippen 'verdringing' en dergelijke niet te observeren zijn - Daarom worden vele psychologen als onwetenschappelijk van de hand gedaan - Toch aantal interessante inzichten Kritiek op doorgedreven reductionisme: volgens Freud zou alles wat een mens nastreeft te herleiden zijn tot het bevredigen van 2 primitieve verlangens: lichamelijke lust en tot agressie omgevormde verlangen naar de dood 7.2.2 de neobehavioristische theorie van Hull Orthodox behaviorisme: Geen plaats voor interne factoren, alles was S-R Gaandeweg neobehaviorisme: vanuit vaststelling dat G nooit te verklaren is door alleen S-R verbindingen Interne factoren: drives en habits **Psychologische spanning als bron van motivatie** ![Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, algebra Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image6.png) **Primaire en secundaire behoeften** Volgens behavioristen: lokaliseerbaar fysiologische onevenwicht leidt rechtstreeks tot het ontstaan van een behoefte. Meestal gaat het om een verstoring van het homeostatisch evenwicht of een hormonale verandering. - volgens hen zijn alleen fysiologische gebaseerde behoeften fundamenteel, daarom noemen ze dit primaire behoeften - toch stellen zij ook ander gedrag vast, dat niet in verband staat met specifieke homeostatische toestanden (bv kennis opdoen, contact onderhouden...) dit noemen ze secundaire behoeften **een korte evaluatie** groot pluspunt: kan getoetst worden kritiek: het is in haar geheel nogal simplistisch en eenzijdig - Klopt dat heel wat motieven bij de mens afgeleid zijn van biologische behoeften - Klopt dat leerprocessen vaak een beslissende rol spelen in de manier waarop behoeften evolueren en zich richten op concrete objecten die van mens tot mens kunnen verschillen... maar: - Niet alles wat we doen of nastreven is zomaar rechtstreeks of onrechtstreekse uitloper van homeostatisch of hormonaal gerelateerde behoefte. - Ander discussiepunt: zoekt iedereen naar spanningsreductie? Sommigen zoeken spanning/stimulatie op... **aanpassingen van Hebb op de theorie van Hull:** 1. naast de klassieke biologische behoeften hebben mensen ook een soort exploratorische, nieuwschierigheids- of manipulatie behoefte 2. niet altijd de tendens naar spanningsreductie maar eerder de tendens naar optimaal spanningsniveau 7.2.3 de humanistische behoeftetheorie van Maslow Mens beschikt over eigen beslissingsvermogen en is van binnen uit geneigd om verantwoordelijkheid op te nemen, zich te ontplooien en streven naar geluk en vriendschap. - Toch gaat het niet vanzelf: volgens Maslow komen veel mensen er niet toe om die mogelijkheden tot volle ontwikkeling op te brengen, omdat ze al hun energie nodig hebben om hun lagere behoeften te bevredigen 1. Fysiologische behoeften= behoefte aan voedsel, water, zuurstof, behoud van constante lichaamstemperatuur... 2. Veiligheidsbehoefte= behoefte aan zekerheid, voorspelbaarheid, orde en stabiliteit 3. Samenhorigheid en liefde= zelfliefde, goeie persoonlijke contacten, lossere contacten 4. Achting/waardering= appreciatie en zelfrespect 5. Zelfactualisering= de hoogste behoefte die pas aan de oppervlakte komt wanneer je al voldaan bent, daarom groeibehoefte **Kritische evaluatie** Positieve benadering van de mens en maatschappelijke relevantie en herkenbaarheid Beperking: -eerder filosofisch en vaag, moeilijk te objectiveren -hiërarchische indeling strookt niet met de werkelijkheid 7.2.4 zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan Positieve psychologie **Drie basisbehoeften** - Autonomie - Verbondenheid - Competentie **Psychologische basisbehoeften** ![](media/image8.png) **Universaliteit van de drie basisbehoeften** Individualistische versus collectivistische culturen Opgelet: autonomie versus (subjectief ervaren) vrijheid **Behoeftebevrediging en frustratie** Er staat geen rem op de bevrediging van je basisbehoeften - Behoeftedeprivatie= het feit dat je een bepaalde behoefte hebt die niet ingevuld wordt - Behoeftefrustratie= het gevoel hebben dat je aan de behoefte kan voldoen maar die wordt op de laatste moment afgenomen (bv je bent super goed in het maken van presentaties, je werkt deze af voor een groepswerk, maar tijdens de presentatie is plots alle inhoud veranderd door een medestudent) **Korte evaluatie** Positief: - Evidence based= het is wetenschappelijk onderzocht - Breed toepasbaar= het geldt voor alle domeinen Negatief: - Geen fysiologische behoeften opgenomen in de theorie - Gelijkenissen en verschillen theorie van Maslow **hoofdstuk 8: emoties** psychologisch: het belevingsaspect: innerlijk gevoel van opgewekt, blij, bang of boos zijn lichaamsreacties: bv versnelde hartslag, maagoprispingen of kippenvel - sommige expressieve betekenis= anderen die merken aan je gezicht en aan je lichaamshouding wanneer er iets is al die verschillende reacties worden gereguleerd vanuit de hersenen, wanneer daar iets fout loopt kun je soms de meest onverwachte emoties zien 8.1 plaats emotie in gedrag emoties: welke plaats is het geheel van affecten affect= aantal processen die met te maken hebben met de manier waarop het individu de confrontatie ervaart tussen: - bepaalde aspecten van de situatie - een actuele behoeftetoestand affecten zijn soms heel nauw verbonden met behoeftes, daarom worden ze als dynamisch-affectieve component omschreven. er bestaat veel verwarring over de begrippen emoties en gevoel, het gaat om: - een indruk, oordeel (ik heb het gevoel dat hier iets gaat mislopen) - louter zintuigelijke gewaarwording (ik voel me duizelig) - emotie: ik voel me verdrietig, boos... 8.1.1 emoties, gevoelens en stemmingen 3 affecten met een gradatieverschil waarbij de grens tussen de begrippen is afgelijnd: 1. emoties meest krachtige, en daarom ook de meest duidelijke vormen van affecten volgens Frijda: specifieke reacties op relevante gebeurtenissen - specifiek: in die zin dar ze gerelateerd zijn aan de uitlokkende prikkel of situatie - relevante gebeurtenis: gebeurtenissen die 1 of meer behoeften van het individu raken Emoties zijn dus intense en kortdurende reacties die gericht zijn op een welbepaald object of gebeurtenis. Door hun heftigheid zijn de lichaamsreacties die ermee gepaard gaan bovendien heel prominent waarneembaar. 2. gevoelens soms subjectieve belevingen die gepaard gaan met emoties. In die betekenis vormen ze geen apart affect, maar zijn ze enkel een deelaspect van emotie. Als afzonderlijke categorie onderscheiden ze zich van emoties vooral wat de intensiteit betreft 3. stemmingen vagere gemoedstoestanden die langdurig zijn en waarbij niet noodzakelijk een uitlokkende factor aan te wijzen is - soms zijn ze enkel een soort uitloper van voorbije emoties - maar ze kunnen ook endogeen ontstaan, bijvoorbeeld door vermoeidheid of ziekte of na het innemen van medicijnen en drugs Stemmingen zullen ook vaak invloed hebben op het algemene functioneren, terwijl het bij emoties eerder gaat om specifieke kortstondige reacties die een rechtstreeks gevolg zijn van een bepaalde ervaring 8.1.2 op het snijpunt tussen cognitie en motivatie emoties= reacties op ervaring dat 1 of andere behoefte al of niet bevredigd is of bedreigd wordt - op die manier liggen emoties op de doorsnee tussen cognitie en motivatie negatieve emoties= kunnen dan ook ontstaan wanneer onze cognitieve BWZsinhouden (wat we op het moment waarnemen, verwachten,...) niet in overeenstemming zijn met onze behoeften. Wanneer de confrontatie tussen beide wel een gunstig resultaat oplevert, kunnen positieve emoties of een lustgevoel opduiken gevoelens en emoties kunnen op hun beurt ook zelf invloed uitoefenen op hoe we de situatie cognitief beleven (ze geven kleur aan onze waarnemingen en voorstellingen) en soms kunnen ze -- motivationeel -- mee aanleiding geven tot het al dan niet stellen van G emotie en cognitie Onderscheid tussen lust en onlust. Vullen cognitieve processen aan met een subjectief ervaren evaluatie reactie - cognitieve BWZinhouden (waarnemingen, gedachten, herinneringen en fantasieën) beperken zich tot het kennisnemen van iets zonder dat hier een appreciatie of een gevoelsmatige bijbetekenis aan wordt toegevoegd - affectieve ervaringen (emoties) zal aan deze cognitieve processen een subjectief ervaren evaluatie reactie toegevoegd worden: een herinnering roept bijvoorbeeld verdriet op cognitie is niet gelijk aan emotie: - het kan je rationeel denken moeilijker maken - je hele bewustzijn vult zich met je emotie waardoor er geen plaats meer is voor de realiteit of logisch redeneren toch zijn rede en emoties gekoppeld aan elkaar en zijn ze zelf wederzijds afhankelijk, volgens Damasio heeft ons denken naast een rationele, ook een emotionele basis emoties en motivatie Emoties en motivatie staan evenmin los van elkaar. Zo kan een triatleet gemotiveerd zijn om haast bovenmenselijke prestaties te leveren, louter omwille van de emoties (euforie, geluk, ontlading, trots,...) die de overwinning met zich meebrengt. Tegelijk kan diezelfde topsporter in een emotionele 'dip' geraken, wanneer hij het vooropgestelde doel waar hij zo sterk voor gemotiveerd was, niet haalt. - emoties kunnen dus net als behoeften, een stuk dynamiek en richting geven aan gedrag - in dat geval werken ze motiverend, Frijda neomt het actiebereidheid/actietendens die besloten ligt in emotie. 8.2 autonome lichaamsveranderingen bij emoties 8.2.1 belangrijke lichamelijke veranderingen **de rol van het autonome zenuwstelsel** vooral bij emoties merken we: onzinnig om scheiding te willen aanbrengen tussen lichaam en geest. Emoties zijn globale reacties van het individu, waarin afhankelijk van de hoek van waaruit je bekijkt, verschillende facetten onderscheiden kunnen worden. - introspectief: merk je uiteraard vooral het innerlijke belevingsaspect (hoe je je voelt: kwaad, bang, zenuwachtig,...). - maar tegelijk zijn er de diverse veranderingen in de werking van organen/orgaansystemen (hartkloppingen, transpiratie, een droge mond...) - evenals de spontane spierbewegingen die aanleiding geven tot de karakteristieke gelaats- en lichaamsexpressies belangrijkste lichamelijke veranderingen - inwendige orgaanveranderingen die gestuurd worden door het autonome zenuwstelsel - de expressieve lichaamsbewegingen en gelaatsuitdrukkingen die hoewel meestal onbewust bevolen worden door het willekeurig zenuwstelsel **[het autonome zenuwstelsel:]** - omvat de zenuwverbindingen die de info-uitwisseling verzorgen tussen de hersenen en de inwendige organen van het lichaam - maar het reguleert ook de productie van de meeste hormonen daarbij is vooral een centrale rol weggelegd voor de hypothalamus: een structuur in de tussenhersenen, die ondanks haar geringe omvang, een grote impact heeft op het gedrag - het ontstaan van de behoeften tot de wisselingen in onze stemmingen en emoties [de rol van het autonome zenuwstelsel:] het willekeurig ZS: vele activiteiten waar ons BWZ of onze wil vat op kan hebben, onder meer het gebruik van de zintuigen en skeletspieren. (bv arm op steken, gaan lopen) het autonome ZS: onwillekeurige, automatische verrichtingen van onze inwendige organen (spijsvertering, bloedcirculatie...). Daarnaast ook superviserende rol bij productie van hormonen. [autonome zenuwstelsel= twee aan elkaar tegengestelde werkende systemen:] - sympathische ZS: zorgt ervoor dat het lichaam in opperste staat van paraatheid gebracht wordt wanneer het onder verhoogde druk komt te staan allerlei ingrepen zorgen ervoor dat we alert worden, in staat zijn om snel en krachtig te reageren. Dat gebeurt door: - de hartslag te verhogen - de ademhaling te intensifiëren - de bloedtoevoer naar de spieren te verhogen afremmen van andere activiteiten: - spijsvertering - herstel van weefselbeschadiging - parasympathisch ZS: neemt de overhand in periodes van rust en ontspanning - maximale stimulatie van spijsvertering - cellen voor groeihormonen - belangrijkste functie: lichaam laten recupereren en nieuwe energiereserves aanleggen om voorbereid te zijn op eventuele volgende noodsituaties **het hormoonstelsel** hypothalamus heeft naast het beïnvloeden van inwendige organen via uitsturen van zenuwimpulsen nog een tweede commandosysteem - hij zorgt er namelijk voor dat er op bepaalde momenten diverse soorten hormonen afgescheiden kunnen worden in het bloed hormonen= stoffen die geproduceerd worden door endocriene klieren: met inwendige afscheiding, rechtstreeks in de bloedsomloop. - bij organen met gepaste receptoren komen ze tot uitwerking hormonen die rechtstreeks tussenkomen bij emoties: worden geproduceerd in de bijnieren, de binnenkant van die bijnieren zorgt voor continu adrenaline en noradrenaline bevoorrading [hormonen die een prominente rol spelen bij emoties]= cortisol innerlijke reacties bij vrees/angst: - versnelling van hartslag - stijging van de bloeddruk - ongelijke verdeling van bloed - spijsverteringstelsel doet het minder goed (speekselproductie-droge mond, uitscheidingsorganen-constipatie) dit allemaal ten gevolge van de werking van het sympathisch ZS; ze maken dat we alerter, sneller en krachtiger kunnen reageren op potentieel gevaar. - wanneer het gevaar voorbij is neemt het parasympathisch ZS het weer over 8.2.2 biologisch nut autonome lichaamsveranderingen soms weinig aangenaam, maar het verhoogt wel onze overlevingskansen **faciliteren van doelgerichte reacties** In de eerste plaats kunnen de lichamelijke reacties het doelgerichte G waartoe de emoties aanzetten, efficiënter laten verlopen. Wie geconfronteerd wordt met een gevaar, kan je daar verschillend op reageren: vaak fight of flight= vechten of vluchten van het gevaar - volgens Taylor is het vaak de reactie van mannen - bij vrouwen: tend-and-bestfriend-respons= geneigd zijn om hun kroost te koesteren en te beschermen tot de situatie veiliger wordt. Daarnaast hebben zij een soort van sociaal netwerk opgebouwd, waarop kan teruggevallen worden in tijden van nood.. **signaalfunctie** Sommige autonome lichaamsveranderingen: niet meteen duidelijk in welke zin ze behulpzaam zouden zijn bij vlucht of aanval. Bij enkele vermoedde Darwin dat ze eventueel als signaal kunnen dienen naar een eventuele aanvaller toe, kennelijk in de hoop hem af te schrikken, zodat het niet tot een gevecht zou moeten komen (bv je groter maken dan je bent, of dieren die hun veren/stekels openzetten) andere reacties: (geluiden produceren zoals janken, blazen, blaffen, of specifieke geuren verspreiden) kunnen ook een middel zijn om vijand af te schrikken of in andere gevallen om mededogen af te smeken. Of een freeze-reactie. Bij de mens zal dit vaak de combinatie zijn van een aantal van deze reacties. **functioneel of disfunctioneel** Darwin wist al: sommige autonome lichaamsreacties zijn heel moeilijk te verklaren. Je kunt je bijvoorbeeld afvragen: - waarom er bij verdriet tranen geproduceerd worden - waarom mensen schaamte/verlegenheid beginnen te blozen 8.2.3 stress en stresshantering stress= een negatieve en emotionele ervaring, gaan gepaard met veranderingen: - biochemische - fysiologische - cognitieve - gedragsmatige met als doel: - de stressvolle gebeurtenis te veranderen - zich aan te passen aan het effect ervan **oorzaken van stress** - acute, ingrijpende gebeurtenissen - chronische stressoren: minder intens en acuut maar wel langdurig en zeer belastend **fysiologische reacties** - flight or fight - cortisol, beschermreactie tegen de nefaste gevolgen die deze heftige noodreactie met zich meebrengen, deze worden gestuurd door de hypothalamus GAS= algemene aanpassingssyndroom in drie stadia: 1. alarmfase hier worden ogenblikkelijk de fight-or-flight-responsen geactiveerd. Indien de stressor verdwijnt, dan zal het lichaam zich dankzij het tweede mechanisme dat gestuurd wordt vanuit de bijnierschors, na een tijdje normaliseren. 2. weerstandfase Bij een aanhoudende stressor: organisme komt in tweede stadium. Het lichaam lijkt zich te herstellen en weet zich, dankzij de energie die gemobiliseerd wordt onder invloed van de bijnierschorshormonen, ogenschijnlijk aan te passen aan de stresserende situatie. - die normalisering is maar een schijn: in feite is het lichaam in deze fase heel kwetsbaar en elke nieuwe stressfactor moet op dat moment vermeden worden 3. uitputtingsfase Omdat de tegenreactie die tijdens de weerstandsfase is opgewekt om het evenwicht te herstellen, niet volgehouden kan worden, treden de reacties uit de alarmfase weer op. In een laatste poging om het tijd te keren probeert het sympathische ZS het lichaam maximaal te mobiliseren voor de strijd, maar uiteindelijk verliest het alle kracht en kan er een zeer laag activiteitsniveau en een soort van passieve toestand ondergaan van de stressvolle situatie. **psychologische gevolgen** mensen die onder stress staan: - zijn dikwijls prikkelbaarder en angstiger - hebben meer last van slaap en concentratiestoornissen - vaker in de negatieve stemmingen de prestaties van een individu die onder stress lijdt kan soms zelf bevorderlijk werken waardoor de prestaties net beter lukken. - een minimale hoeveelheid arousal is wenselijk - prestaties worden beter wanneer die iets hoger is Indien de spanning daarna nog verder stijgt, begint de prestatie immers weer te dalen... Afbeelding met tekst, diagram, lijn, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving Bij een nieuwe of moeilijke taak, zal het optimale arousalniveau sneller bereikt worden dan bij een makkelijke of bekende taak. Anders gesteld: bij een moeilijke of niet vertrouwde taak zal een verhoogde opwinding al veel sneller tot prestatievermindering leiden dan bij een bekende of makkelijke taak... **stresshantering via coping** - je past je strategieën toe die je in staat stellen om weerbaar te zijn tegen onaangename omstandigheden. 5 mogelijke functies: - schadelijke omgevingsfactoren uitschakelen - aanpassen aan gebeurtenissen - levert een bijdrage aan het in stand houden van een positief zelfbeeld - emotioneel evenwicht bewaren of herwinnen - intact houden van goede sociale contacten copingstrategieën op 2 terreinen: 1. probleemgerichte copingstrategie= de oorspronkelijke stressor, wordt indien mogelijk aangepakt. (bv relatieproblemen aanpakken of stoppen met school door te veel stress) Soms ook niet mogelijk om stressor uit te schakelen, wie de stressor wel kan wegnemen zal mogelijk met een hoge stressgevoeligheid blijven zitten. 2. emotiegerichte copingstrategie= Is in zekere zin een soort 'symptoombestrijding': je pakt immers niet zozeer de oorzaken van de stress aan, maar je concentreert je meer op de emotionele gevolgen, dit kan heel verschillend zijn: bv bij ongeneeslijke ziekte: -gebruiken van humor -gebruiken van geloof -gebruiken van alternatieve geneeskunde zeer belangrijke copingsmethode= het zoeken van steun in het sociale netwerk - bieden troost - bieden materiële hulp - zijn bron van informatie - goed voor zelfwaardegevoel cursus stressmanagement =aantal basistechnieken aanleren om in tijden van stress het hoofd boven water te houden in drie fases: 1. psycho-educatie= aanleren van wat stress precies is en waaraan je potentiële stressoren kan herkennen 2. verwerven en inoefen van strategieën= die vaak heel effectief blijken te zijn bv relaxatie (lichaam en geest ontspannen) 3. technieken toepassen in stressvolle situaties 8.3 psychologische aspecten **het belevingsaspect van emoties** tijdens een emotionele opwelling: vooral innerlijke gevoelens het meest opvallen - maar dat is moeilijk te onderzoeken (alleen betrokkene kan ze beschrijven), waardoor ze enkel via introspectie kunnen onderzocht worden. sommige psychologen probeerden om via introspectie erachter te komen welke opzichten die emotionele belevingsinhouden zoal kunnen verschillen: - Wilhelm Wundt: drie basisdimensies lust \ onlust prikkeling \ kalmering spanning \ ontspanning - factoranalyse= woorden uit het woordenboek die op een of andere manier betrekking hebben op gevoelens, emoties of stemmingen - meest uitgewerkte systeem= de emotiecirkel van Robert Plutchik de emotiecirkel ging uit van 8 basisemoties: verwachting, vreugde, acceptatie, angst, verrassing, verdriet, afkeer en woede. Hij zette deze in een cirkel en leidde vervolgens meer complexe emoties af door telkens twee aangrenzende basisemoties met elkaar te combineren. - primaire diaden= emoties die afgeleid zijn uit twee emoties vlak naast elkaar (bv liefde als gevolg van vreugde) - secundaire diaden= wanneer een emotie ontstaat tussen twee emoties waar1 plaats tussenzit hoe verder van elkaar gelegen emoties, hoe moeilijker die te combineren zijn, emoties die recht tegenover elkaar liggen kunnen niet gecombineerd worden ![](media/image10.png) 8.3.2 expressie van emotie organisme zal op verschillende terreinen een reactie vertonen. Voor de buitenwereld zullen vooral de gedragsmatige expressies opvallen (non-verbaal). Ook zullen er verbale reacties tot uiting komen bv roepen of schelden. - het expressieve luik wordt gestuurd vanuit het autonome ZS (bv rood worden), maar tegelijk ook door het willekeurige (bv schelden) universele expressies: blijdschap, boosheid, angst, verbazing, walging, verdriet, minachtig en neutraal Paul Ekman volgens hem zijn er 6 emoties te onderscheiden waarbij met name de gelaatsexpressie een universeel gegeven zijn: vreugde, verdriet, woede, angst, verrassing en walging zijn onderzoek: foto's voorleggen aan proefpersonen van verschillende culturele en geografische origine en hen te vragen om aan te geven welke emotie door de persoon op de foto werd uitgebeeld. Overigens komen dezelfde gelaatsuitdrukkingen ook voor bij blind geboren kinderen, alhoewel zij deze nooit hebben kunnen aanschouwen en imitatie of leerprocessen bijgevolg geen rol kunnen spelen. de Duchenne glimlach de Franse Duchenne de Boulogne verschillende emotionele gelaatsexpressies die hij induceerde met elektroden op bepaalde gelaatsspieren. Zo creëerde hij een glimlach door de grote jukbeenspier (de spier die de mondhoeken optrekt) te stimuleren. Hij merkte echter op een foto dat de man er toch niet echt blij uitzag... - het grote verschil zat in de ogen: bij een echte lach trekt ook de kringspier rond de ogen samen - die bestaat uit 2 delen: de ooglidaanspanner (valt opzettelijk op te spannen) **culturele invloeden** via opvoeding leren wij uiten van emoties op sommige momenten te onderdrukken of te versterken, of ze te camoufleren mbv aangeleerde of geveinsde expressies. Maar ook binnen de cultuur is het tot uiting brengen van emoties onderhevig aan allerlei afspraken en conventies voorbeeld: het verschil tussen mannen en vrouwen. Van vrouwen wordt makkelijker aanvaard dat ze huilen, terwijl mannen zich doorgaans veel meer schamen om publiekelijk een traan weg te pinken. Enkel in besloten kring of na het behalen van een zeer bewonderenswaardige prestatie wordt huilen bij mannen meer aanvaard... display rules= regels of conventies die aangeven wie onder welke omstandigheden en op welke wijze bepaalde displays of uitingen mag vertonen... experiment Ekman: Japanse en Amerikaanse proefpersonen keken elk in hun eigen land naar een zeer emotionele film. Twee condities: - alleen in het lokaal - Proefleider aanwezig in het lokaal Zonder dat de proefpersonen het wisten, werd hun gelaatsuitdrukking op video opgenomen. Wat bleek? - Alleen: geen verschil in de gelaatsuitdrukkingen tussen beide groepen - Met proefleider: japanners leken veel minder geëmotioneerd dan de amerikanen: hun gezicht veranderde nauwelijks, ongeacht de filminhoud en zelfs bij de meest gruwelijke beelden bleven ze even beleefd en vriendelijk kijken. Uit een nauwkeuriger analyse: in aanvang dezelfde emoties als amerikanen maar emoties werden quasi onmiddellijk onderdrukt. experiment Masuda: Afbeelding met schets, Lijnillustraties, illustratie, tekening Automatisch gegenereerde beschrijving Het centrale figuurtje had daarbij een emotionele gelaatsexpressie die ofwel overeenstemde met die van de achtergrondfiguurtjes ofwel ervan verschilde. De proefpersonen kregen de opdracht om de sterkte van de emotie van de centrale figuur in te schatten. Uit de resultaten bleek dat de Japanse proefpersonen (behorend tot een hoog contextafhankelijke cultuur) bij hun beoordeling meer beïnvloed werden door de achtergrondfiguren dan de blanke Amerikaanse proefpersonen. Dit zou erop wijzen dat mensen uit een hoog contextafhankelijke cultuur emoties niet beschouwen als louter aanwezig in het individu zelf, maar als onlosmakelijk verbonden met de omgeving. **functionaliteit van emotionele expressies** 1. rechtstreeks instrumenteel In functie van de overleving, in die zin dat ze deel uitmaken van een gedrag dat ooit nuttig was (en eventueel nog is) voor het overleven van het individu of van de soort. Omdat de omstandigheden waarin de lichaamsexpressies in de loop van de evolutie uitgeselecteerd werden, teruggaan naar een heel ver verleden en ze in eerste instantie dus aan dat soort omstandigheden aangepast waren, is het soms niet meteen duidelijk wat hun instrumentele waarde precies inhoudt. Om dezelfde reden kan het trouwens gebeuren dat ze in een bepaalde situatie ook werkelijk niet veel nuttigs opleveren. 2. signaalwaarde Hoewel ze zelf niet direct bijdragen tot de overleving, zijn ze erop gericht om G van anderen (soortgenoten, mogelijke belagers) te beïnvloeden, en als zodanig = meer indirecte overlevingswaarde. 3. functieloos tot disfunctioneel Volgens Frijda zijn heel wat gedragsmatige expressies louter uitingen van wat hij vrije activiteit noemt. In het bijzonder geldt dit voor expressies van uitgelaten uitbundigheid, zoals de reacties van een student die op de proclamatie hoort dat hij geslaagd is. Dit houdt onder meer in dat ze niet in dienst staan van een bepaalde behoefte, maar zomaar gesteld worden

Use Quizgecko on...
Browser
Browser