Summary

This document describes production and costs in business and economics. It covers topics such as critical considerations, production costs, and factors influencing production efficiency. The document provides an overview of relevant concepts.

Full Transcript

9 Kritische bedenkingen Zie dia 83 Gebreken en tekortkomingen van de theorie van het consumentengedrag: § Geen plaats ingeruimd voor sparen en ontsparen § Niet in staat vormen van altruïsme te verklaren a) Nutsfuncties zijn independent: ouder...

9 Kritische bedenkingen Zie dia 83 Gebreken en tekortkomingen van de theorie van het consumentengedrag: § Geen plaats ingeruimd voor sparen en ontsparen § Niet in staat vormen van altruïsme te verklaren a) Nutsfuncties zijn independent: ouders halen voldoening uit de consumptie van hun kinderen § Consumenten zijn dikwijls niet zozeer geïnteresseerd in de hoeveelheden, maar wel in de karakteristieken van de geconsumeerde producten (belang aan kwaliteit) § Impliciete assumptie van de individualiteit en de hypothese van gegeven preferenties § Het begrip onzekerheid a) Stelling “consument kent alle goederen en alle relevante prijzen met zekerheid” NIET realistisch b) In de praktijk zal de consument keuzen moeten maken onder omstandigheden van imperfecte informatie Appendix zie HB pg 128 -134 Hoofdstuk 4: productie en kosten van bedrijven op korte en op lange termijn 1 Inleiding Bedrijf: organisatie die inputs (porductiefactoren) omzet in outputs (productie) Economische problemen van de ondernemer: § Welke producten wenst hij aan te bieden en hoeveel van elk product wenst hij te produceren (productieniveau) § Hoe zal hij de gekozen output realiseren producentengedrag Analyse van het consumentengedrag: nuttig een onderscheid te maken § Lange termijn: periode die lang genoeg is om de producent in staat te stellen alle productiefactoren (inputs) optimaal aan te passen § Korte termijn: kapitaalvoorraad constant en alle andere inputs constant 2 Bedrijven en de organisatie van de productie 2.1 Voordelen van de organisatie van productie in bedrijven Welke factoren dragen ertoe bij dat productie via een organisatie in bedrijven efficiënter verloopt dan wanneer alle coördinatie en organisatie via de markt verloopt? De volgende elementen zijn belangrijk: § Transactiekosten: alle kosten en moeite die men zich moet getroosten om een partner te vinden om de transactie mee te realiseren, de moeite die moet worden gedaan om te onderhandelen over prijzen en kwaliteit, de kosten van controle op de uitvoering van de transactie,… § Schaalvoordelen: het produceren op een grotere schaal heeft in veel gevallen een lagere kost per eenheid § Diversificatievoordelen: het is goedkoper het aanbod van meerdere producten of diensten binnen 1 bedrijf te organiseren dan er aparte bedrijven voor op te zetten § Specialisatie en teamwerk: een teamwerk waarbij ieder werker gespecialiseerd is in iets 43 2.2 Doelstellingen en beperkingen van bedrijven Doelstellingen: § Maken van economische winst: verschil tussen opbrengsten van de productie en de werkelijke opportuniteitskosten a) Omvat zowel expliciete (lonen, kosten van materialen,…) als impliciete kosten (bv tijdsinzet van de eigenaar) § Noodzakelijk als men winst wil maken: a) Technische efficiëntie: het bedrijf realiseert de maximale output met de beschikbare middelen (arbeid, kapitaal,…) b) Economische efficiëntie: het bedrijf realiseert een gegeven productie tegen de laagst mogelijke kosten Beperkingen: § De beschikbare technologie § Informatieproblemen: het vergaren van bijkomende informatie is duur § Marktomstandigheden 2.3 Vormen van bedrijfsorganisatie Principal-agent-probleem: de opdrachtgever (principaal) wil dat de opdracht wordt uitgevoerd om zijn doelstellingen te realiseren, maar kan niet garanderen dat de uitvoerder (de agent) dit ook daadwerkelijk efficiënt doet. § Oplossing: aanvulling van een motivatiesysteem (incentive schemes) a) Om managers en werknemers aan te zetten de doelstellingen van het bedrijf na te streven Men maakt de agent mede-eigenaar Men voert aangepaste beloningssystemen in Men werkt met langetermijncontracten 3 Productie en kosten: enkele inleidende begrippen 3.1 De productiefunctie Productiefunctie: geeft aan wat voor een bepaald productieproces de maximaal realiseerbare output is die per tijdseenheid kan worden voortgebracht voor verschillende hoeveelheden van de inputs § Kan in praktijk worden bepaald door verzamelen van informatie over de gebruikte inputs en de gerealiseerde productie Productiefunctie op lange termijn: X = f(l, k) F(.): productiefunctie L: arbeid (gemeten door het aantal personeelsleden of het aantal gepresteerde uren) K: kapitaal (uitgedrukt in aantal machine-uren, het aantal bakplaten,…) Inputs en outputs moeten in EENZELFDE tijdseenheid uitgedrukt worden. 44 Veel gebruikte productiefunctie (Cobb-Douglas-productiefunctie): x = f(l, k) = Alαkβ A, α, β: parameters die het productieproces beschrijven Productiefunctie op korte termijn: x = f(l, k) (met streepje op de k) k: de op korte termijn vaste hoeveelheid kapitaal Figuur 4.1 Productie technisch efficiënt (a, b, c): we sluiten verspilling van inputs uit D: technisch mogelijk maar inefficiënt Figuur 4.2 Productiefunctie ≠ statisch Technische vooruitgang: wanneer men in de tijd met gegeven inputs een hogere maximale productie kan realiseren § Grafisch: een opwaartse beweging van de productiefunctie 45 3.2 Productiekosten: relevante en irrelevante kosten Opportuniteitskosten: weergave van de waarde van de gebruikte inputs in hun beste alternatieve aanwending (prijs van de input § Relevante kosten van arbeid, kapitaal en materialen § Vb. bakstenen en cement in een productieproces = prijs die het voor deze bakstenen betaald § Men had ze even goed aan een ander bedrijf kunnen verkopen § Tabel pg 146: werkelijke/economische kosten aanzienlijk hoger dan expliciete/boekhoudelijke kosten Gezonken kosten (sunk costs): objecten die niet in andere bedrijven verkocht kunnen worden § Geen marktwaarde § Moeten niet in rekening worden gebracht § Nooit meer recupereerbare en onvermijdelijk verloren uitgave § Omdat ze onder geen enkele omstandigheid kunnen worden gerecupereerd, hebben ze geen invloed op economische beslissingen naar de toekomst toe § STEL: gesofisticeerde apparatuur die alleen nuttig is binnen het bedrijf (opportuniteitskosten van deze apparatuur = 0) Vb. oprichtingskosten, reeds gemaakte reclame-uitgaven § Werkelijke opportuniteitskosten: bijvoorbeeld familie die in het bedrijf voor veel minder geld werkt dan elders Vaste kosten: variëren niet met het productieniveau, ze zijn er onafhankelijk van Variabele kosten: kosten van de variabele productiefactoren. Deze kosten variëren met de productie § Bestaan grotendeels uit opportuniteitskosten (lonen arbeiders,…), MAAR kunnen soms ook gezonken kosten bevatten (merkteken op de verpakking) 4 Het gedrag van de producent op lange termijn: de optimale keuze van inputs in de productie Kenmerken van de productietechnologie: § Substitutiemogelijkheden: Mate waarin inputs vervangbaar zijn § Schaalopbrengsten: mate waarin de productie toeneemt wanneer meer inputs worden ingezet 46 4.1 Productie en substitueerbaarheid van inputs 4.1.1 De langetermijn-productiefunctie en isoquanten Tabel 4.2: Voor verschillende combinaties van arbeidsuren (l) en machine-uren (k), hoeveel meter staaldraad de producent kan realiseren. § Langetermijn-productiefunctie: geven weer hoe de productie samenhangt met de ingezette inputs § Productieniveau: kan zowel op een kapitaalintensieve als op een arbeidsintensieve wijze berijkt worden § Eenzelfde output kan vaak op verschillende manieren worden geproduceerd (producent moet de inzet van de verschillende inputs optimaal te kiezen) § Productiefunctie: X = f(l,k) Figuur 4.3 Bevat alle mogelijkheden die er technisch zijn om verschillende productieniveau te realiseren. Isoquant: geeft alle mogelijke combinaties van arbeid en kapitaal die eenzelfde output opleveren (mogelijkheid tot substitutie) isoquant 47 Figuur 4.4 Hoe leidt men isoquanten af uit de productiefunctie? Wiskundig is de isoquant voor een willekeurig productieniveau x0 gegeven door de vergelijking: X0 = f(l, k) Isoquantenveld: gevormd door verschillende isoquanten → Hoe verder de isoquant van de oorsprong ligt, hoe groter het overeenkomstig outputniveau Verschil tussen isoquanten en indifferntiecurven: isoquantenveld Getalwaarde van isoquant heeft een kardinale betekenis (outputniveau van 66 is 11X groter dan outputniveau van 6) 4.1.2 Eigenschappen van isoquanten § Dalend verloop a) Een verminderde inzet van de productiefactor kapitaal vereist een verhoogde inzet van de factor arbeid om hetzelfde outputniveau te behouden (stijgende deel (stippellijnen): economisch niet relevant) § Convex tov de oorsprong a) Wanneer men de factor kapitaal telkens verder met dezelfde hoeveelheid vermindert, moet steeds meer extra arbeid ingezet worden om hetzelfde outputniveau te blijven behouden § Kunnen elkaar niet raken of snijden Figuur 4.5 48 Marginale technische substitutiegraad: geeft een maat voor de substitueerbaarheid van kapitaal door arbeid, en wordt grafisch weergegeven door de RC van de raaklijn aan de isoquant, voorafgegaan door een minteken. § Verhouding van het marginaal product van arbeid tot het marginaal product van kapitaal De numerieke waarde van de helling van de raaklijn aan de isoquant wordt kleiner naarmate de arbeidsinzet toeneemt. Marginaal product van een productiefactor: de verandering van het outputniveau tgv een kleine verandering van de inzet van deze productiefactor, terwijl de overige productiefactoren constant worden gehouden Formule marginaal product van arbeid zie HB pg 154 Figuur 4.6 2 isoquanten kunnen elkaar niet snijden of raken. Als dat wel het geval is, zou de onderneming 2 verschillende outputniveaus kunnen voortbrengen met dezelfde inputcombinatie (in strijd met de veronderstelling dat met elke inputcombinatie steeds het maximale outputniveau wordt gerealiseerd) 4.1.3 Speciale vormen van isoquanten: vaste inputverhoudingen en perfecte substitueerbaarheid Vaak kan is er om technische redenen alleen een vaste verhouding. (geen enkele substitutiemogelijkheid) Vb. 1 bus = 1 chauffeur Bij vaste inputverhoudingen: isoquanten rechte hoeken Een extra beschikbare bus maakt het niet mogelijk meer vervoer te produceren, als de busmaatschappij slechts over 1 chauffeur beschikt. 49 Tabel 4.3 Meerdere procédés zijn mogelijk. Belangrijk is dat elke techniek op zich vaste inputverhoudingen impliceert, maar dat de producent wel verschillende technieken kan combineren om gegeven hoeveelheden te verkrijgen. Figuur 4.8 Alle mogelijke imputcombinaties met lijnstukken verbonden (geknikte isoquant) § Lijstukken geven delen weer van de isoquant die gerealiseerd kunnen worden door verschillende technieken te combineren Vb. 50 stuks maken met techniek A en 50 stuks met techniek B (punt z) § Hoewel er binnen een gegeven techniek geen substitueerbaarheid is, kan men de technieken zelf wel substitueren 50 Figuur 4.9 In sommige productieprocessen is de substitueerbaarheid onafhankelijk van de gebruikte inputcombinatie: de marginale technische substitutiegraad is constant, en de isoquanten worden gegeven door rechten (lineair) PERFECTE SUBSTITUEERBAARHEID 4.2 Toenemende, afnemende of constante schaalopbrengsten 4.2.1 Het concept schaalopbrengsten Schaalopbrengsten: hoe de productie varieert wanneer alle ingezette inputs proportioneel, dwz met eenzelfde percentage, veranderen § Constante schaalopbrengsten: arbeid en kapitaal X 2 = output X2 § Toenemende schaalopbrengsten: arbeid en kapitaal X 2 = output X 3 (meer dan evenredig) § Afnemende schaalopbrengsten: arbeid en kapitaal X 2 = output X 1 (minder dan evenredig) Figuur 4.10 4.2.2 Economische relevantie van schaalopbrengsten Toenemende schaalopbrengsten: impliceren dat de gemiddelde kosten per eenheid dalen Afnemende schaalopbrengsten: toenemende gemiddelde kosten bij outputverhogingen Constante schaalopbrengsten: Constante gemiddelde kosten: Belangrijkste redenen voor toenemende schaalopbrengsten: § Specialisatie van inputs bij hogere productievolumes § Ondeelbaarheden in de inzet van bepaalde kapitaalgoederen a) Het heeft geen zin een zeer efficiënte machine met een capaciteit van 100.000 stuks per dag in te zetten, wanneer de productie 5000 eenheden bedraagt 51 Redenen voor afnemende schaalopbrengsten: § Toenemende productievolumes maken de organisatie en de controle van de productie en van de bedrijfsoperaties veel complexer en duurder § Bij zeer grote volumes kan het bedrijf verplicht zijn minder kwalitatief hoogstaande inputs te gebruiken; deze hebben een lagere productiviteit Fusies in de luchtvaart zie HB pg 162-163 4.2.3 Berekening van schaalopbrengsten Hoeveelheden l0, k0 van de 2 inputs gebruikt om een outputniveau x0 te realiseren: X0 = f(l0, k0) Beide inputs proportioneel verhogen met een factor h, waarbij h>1 X’ = f(hl0, hk0) Om na te gaan of er een constante, toenemende of afnemende schaalopbrengsten, moet men x’ vergelijken hx0: X’ > hx0 of x’ = hx0 of x’ < hx0 Indien de gerealiseerde productie van x’ na de toename van de inputs groter dan dx0, dan zijn er toenemende schaalopbrengsten. 52 4.3 Het keuzeprobleem van de producenten: productie tegen minimale kosten 4.3.1 Isokostenlijnen W: prijs van 1 eenheid R: gebruiksprijs van 1 eenheid kapitaal TK: totale productiekosten TK = wl + rk Isokostenlijn: alle combinaties van arbeid en kapitaal die dezelfde totale kosten veroorzaken § IK-lijnen die grotere totale kosten vertegenwoordigen liggen verder van de oorsprong 53 Grafisch: kapitaal op verticale as, dan is de helling van de isokostenlijn gelijk aan –w/r § Herschrijven van de isokostenlijn met kapitaal als functie van arbeid: k= - l merk bovendien op dat bij een verandering in de relatieve factorprijzen de helling van de isokostenlijn wijzigt. Een stijging van de prijs van de arbeid geeft, bij een ongewijzigde prijs van de kapitaalinput, een steiler verloop van de isokostenlijn. 4.3.2 Kostenminimerend gedrag van de producent: optimale keuze van de inputs Figuur 4.14 § Met inzet van l0 uren arbeid en k0 machine-uren (zie punt b) kan het gewenste outputniveau geproduceerd worden § Totale kosten van deze inputcombinatie: TK2 (isokostenlijn mn) (b is NIET optimaal) § Isokostenlijn rp door punt c ligt dichter bij de oorsprong en correspondeert met lagere kosten (TK1 < TK2) (c is NIET optimaal) § Goedkoopste inputcombinatie wordt bereikt in punt e (= raakpunt van de isoquant met de isokostenlijn uv die het dichtst bij de oorsprong gelegen is isoquant Marginale technische substitutiegraad van kapitaal door arbeid = RC van de raaklijn (voorafgegaan door een minteken) § In punt e geldt: MTSGkl = MTSG kan ook geschreven worden als de verhouding van de marginale producten van arbeid en kapitaal: 54 Kostenminimering: impliceert dat de producent die hoeveelheden arbeid en kapitaal moet inzetten zodanig dat de verhouding van het marginaal product van arbeid tot het marginaal product van kapitaal gelijk is aan de verhouding tussen het loon en de eenheidsprijs van het kapitaal Andere interpretatie voor kostenminimerend gedrag: Deze vergelijking zegt dat de producent die voor een gegeven output de laagst mogelijke productiekosten wil realiseren, zijn inputs zodanig kiest dat het marginaal product per uitgegeven euro voor elke productiefactor gelijk is. M.a.w., de additionele output die verkregen wordt door 1 extra euro uit te geven voor arbeid en voor kapitaal dient gelijk te zijn. Is bijvoorbeeld de extra productie verkregen door de inzet van meer arbeid groter dan in het geval meer kapitaal wordt gebruikt, dan betekent dit dat de producent iets minder kapitaal moet inzetten en vervangen door meer arbeid. 55 4.3.3 Kostenminimering en speciale vormen van isoquanten Perfecte substituten: Belgisch rundvlees of geïmporteerd rundvlees § Laagst mogelijke kosten worden bereikt indien men enkel de goedkoopste input gebruikt § Men krijgt een hoekoplossing (niets van het duurste wordt gebruikt) § Vaste inputverhoudingen: gebruikte inputs en inputprijzen liggen vast 56 4.4 De relatie tussen output en kosten op lange termijn Expansiepad: geeft alle optimale combinaties van de gebruikte inputs bij verschillende outputniveaus, waarbij de inputprijzen constant worden verondersteld kostenbedrag 4.5 Toepassingen van optimale inputkeuze in bedrijven Voorbeeld 1 We bekijken de gevolgen van een loonsverhoging in de sector waar ene bedrijf werkzaam is. W0: oorspronkelijke lonen R0: prijs van kapitaal Initiële optimum wordt weergegeven door een optimale inzet van arbeid en kapitaal van (l0, k0) Nieuwe onderhandelde lonen voorstellen door w1 (w1 > w0) § Dan zal het bedrijf op termijn geneigd zijn optimaal minder arbeid in te zetten en meer kapitaal (optimale inzet van arbeid (l1) en kapitaal (k1) 57 Uitzondering: enkel indien (zoals in 4.18) de productie sterk toeneemt (van x0 naar x1), dan kan zelfs bij toenemende lonen de werkgelegenheid in bedrijven stijgen. Voorbeeld 2 Chemisch bedrijf dat arbeid combineert met een aantal technische installaties (kapitaal) § Productie: komt tot stand door inzet van kapitaal (k) en water (a) Stel dat het water na gebruik wordt geloosd in de rivier en zeer vervuilend is § Wat zijn de gevolgen voor het gebruik van inputs wanneer de overheid een milieubelasting invoert per kubieke meter geloosd afvalwater? →lager verbruik van water en een hogere inzet van kapitaal (zoeken naar technologische vernieuwingen) § Na het opleggen van de belasting is de optimale inzet van kapitaal en water op lange termijn k1 en a1 58 59 5. Productie en kosten op korte termijn Veronderstelling in dit boek: § Kapitaal is de enige vaste input op korte termijn § Slechts 1 variabele input, nl arbeid 5.1 De productiefunctie in de korte periode: totaal gemiddeld en marginaal product Productiefunctie op korte termijn: x = f(l,k) (k met streepje) k: ingezette hoeveelheid kapitaal kortetermijn-productiefunctie: geeft aan hoeveel arbeid met het beschikbare kapitaal moet worden gecombineerd om een bepaalde productie te realiseren § Geen probleem meer van optimale inputkeuze: de bestaande kapitaalvoorraad kan maar op 1 manier efficiënt met arbeid worden gecombineerd om een gegeven output te realiseren § Grafisch: functie af te leiden uit productiefunctie op LT (2 manieren) a) Productiefunctie op KT vormt grafisch de doorsnede van de LT-productiefunctie bij een gegeven hoeveelheid kapitaal k (streepje) b) Uitgaande van de isoquanten die werden afgeleid uit de LT-productiefunctie = totale productcurve 60 Wanneer weinig arbeid wordt ingezet in een gegeven fabriek (vanaf de oorsprong tot punt B), dan leidt een kleine verhoging van de arbeidsinput tot een versnelde toename van de productie § Output stijgt proportioneel sterker dan de arbeidsinput De output stijgt in de 2de zone (grafisch tussen T en B) minder dan proportioneel, wanneer men meer arbeid inzet. Ten slotte neemt vanaf een bepaald moment (punt T) het totale product af, wanneer de arbeidsinput toeneemt Wet van de variabele meeropbrengsten: wanneer men aan een constante productiefactor (hier kapitaal) achtereenvolgens meer eenheden van een variabele productiefactor (hier arbeid) toevoegt, zal aanvankelijk het totaal product snel toenemen. Na enige tijd neemt het product vertraagd toe, om nadien zelfs af te nemen (oorzaak: constante productiefactor) Marginaal product van arbeid, bij inzet van kapitaal (streepje): 61 Gemiddeld product van de variabele productiefactor (GP1): productie per ingezette eenheid arbeid Figuur 4.22: grafische afleiding van het gemiddeld en marginaal product Additioneel product: benaderende waarde van het MP verkregen door na te gaan met hoeveel de productie toeneemt, wanneer de arbeidsinput met 1 eenheid wordt uitgebreid Grafische bepaling van GP: Men berekent de tangens van de hoek gevormd door de voerstraal vanuit de oorsprong naar het betreffende punt op de totale productcurve en de l-as. C: GP1 maximaal (voerstraal vanuit de oorsprong heeft de grootst mogelijke helling C’: GP stijgt hiertoe (voor grotere arbeidsinzet daalt vervolgens het GP) Marginaal Product: tangens van de hoek gevormd door de raaklijn met de totale productcurve en de l-as B: MP1 maximaal (buigpunt van de productcurve) T: raaklijn evenwijdig aan de l-as (in T MP1=0, rechts van T MP1 < 0) C: MP = GP § links van C: helling van de voerstraal steeds kleiner dan de helling van de raaklijn (GP1 < MP1) § rechts van C: helling van de voerstraal steeds groter dan de helling van de raaklijn (GP1 >MP1) 62 Samengevat: § GP heeft een inverse U-vorm: eerst stijgt de curve, vervolgens daalt ze § MP heeft ook een inverse U-vorm: eerst stijgt de MP-curve , ze daalt vervolgens en wordt nadien zelfs negatief § In het max van de TP-curve is het MP gelijk aan 0; in het buigpunt van de TP-curve bereikt het MP een maximum § Zolang de GP-curve stijgt, ligt de curve van het MP erboven. Wanneer de GP-curve daalt, ligt de curve van het MP eronder. Bijgevolg snijdt de curve van het MP de GP-curve in het maximum van deze laatste 5.2 Het kostenverloop in de korte periode 5.2.1 Totale, vaste en variabele kosten Prijs van 1 eenheid arbeid: €1000 per week Prijs van 1 eenheid kapitaal: €800 per week Vaste kosten (FK): uitgaven die niet afhangen van de omvang van de productie (kapitaal) § Voorgesteld door een evenwijdige met de x-as, aangezien ze niet afhangen van het productievolume Variabele kosten (VK): kosten van de variabele productiefactor arbeid; deze kosten variëren met het outputniveau Totale kosten: som van de vaste en de variabele kosten § Eenzelfde verloop als de VK-curve: de TK gaan typisch eerst vertraagd en dan versneld toenemen Vb. TK = FK + VK = 5600 (7*800) + 1000l 63 Figuur 4.24 Linkse deel: de VK worden weergegeven op de horizontale as Rechtse deel: gegeven TP-curve die het verband legt tussen output en de ingezette hoeveelheid arbeid Stel: § L0 eenheden arbeid VK = wl0 § X0 eenheden output Omdat de VK altijd w maal de arbeidsinzet bedragen, krijgt men, bij herhaling van deze procedure voor een groot aantal verschillende waarden van l, in het linkse luik een curve die als het ware uitvergroot spiegelbeeld is van de TP-curve. Figuur 4.25 Door de curve te hertekenen (door de garfiek te kantelen) met de VK op de verticale en output op de horizontale as, verkrijgen we deze figuur. 64 5.2.2 Gemiddelde en marginale kosten X: per eenheid product Gemiddelde vaste kosten (GFK): GFK = Gemiddelde variabele kosten (GVK): GVK = Gemiddelde kosten (GK): GK = = = GVK + GFK Marginale kosten (MK): verandering van de totale kosten ten gevolge van een zeer kleine verandering van de output Merk ook op dat de MK dus de kosten geven van een extra eenheid productie. Dit kan ook geschreven worden, aangezien de vaste kosten niet wijzigen als: Benaderende waarde van de MK: nagaan hoeveel de VK toenemen, wanneer de output achtereenvolgens toeneemt (additionele kosten) GK-curven: kunnen worden bepaald door telkens de voerstraal vanuit de oorsprong naar de relevante kostencurve te bekijken § Waarde van de GVK (GVK = VK/x) in een gegeven punt van de VK-curve gelijk aan de helling van de voerstraal vanuit de oorsprong naar dit punt § GK: helling van de voerstraal vanuit de oorsprong naar een punt op de TK-curve § MK: grafisch gegeven door de helling te beschouwen van de raaklijn aan de VK- of de TK- curve 65 Figuur 4.26 § De GVK volgen een monotoon dalend verloop (vaste uitgaven, voor een constante productiefactor kapitaal, kunnen uitgesmeerd worden over een steeds groter aantal geproduceerde eenheden) § De GVK en de GK hebben een soort U-vorm § De afstand tussen de GVK- en de GK-curve wordt steeds kleiner owv de dalende GFK § Het minimum van de MK-curve komt overeen met een lager outputniveau dan het minimum van de GVK-curve § Zolang de GVK- en de GK-curve dalen, ligt de MK-curve eronder. Wanneer de GK-curven stijgen, ligt de MK-curve erboven. Hieruit volgt dat de MK-curve de GK- en de GVK-curve snijdt in het minimum van deze laatste curven (c’ en d’) § MP- en GP-curven: inverse U-vorm § GVK-, GK-, MK-curven: U-vorm Verband tussen gemiddeld en marginaal product en gemiddelde en marginale kost: 66 GVK: gelijk aan het loon (de inputprijs van arbeid) MK: betaalde loon per tijdseenheid per extra eenheid productie die met de inzet van de extra eenheid arbeid kan worden gerealiseerd Zolang de curve van het GP stijgt, daalt die van de GVK (en andersom). Het outputniveau waarvoor het GP maximaal is, is tevens het outputniveau waarvoor de GVK minimaal zijn. Zolang het MP stijgt, dalen de MK (en andersom). Het outputniveau waarvoor het MP maximaal is, is tevens het outputniveau waarvoor de MK minimaal zijn. 5.3 Productie- en kostenrelaties: speciale gevallen Essentieel is dat de vorm van de TP-curve volledig alle relaties tussen kosten en output determineert. Figuur 4.27: Luik a: In processen met weinig directe interactie tussen arbeid en kapitaal, is de relatie tussen productie en arbeid voor een gegeven hoeveelheid kapitaal proportioneel Luik b, c, d: MK en GVK zijn constant tot de capaciteit van de kapitaalvoorraad is bereikt Figuur 4.28: Olieraffinaderijen: § MK nemen in schokken toe met de productie § De schokken ontstaan door de overgang naar minder efficiënte installaties telkens wanneer de capaciteit van de goedkopere apparatuur bereikt is MK gaan steeds door het minimum van de GVK en GK 67 6. Samenhang tussen de korte- en de langetermijnkosten Lange termijn: alle productiefactoren kunnen optimaal worden ingezet en dat de producent daarbij streeft naar de laagste mogelijke kosten voor een gegeven productieniveau 6.1 De relatie tussen kosten op korte termijn en op lange termijn Figuur 4.29 Producent wilt een output x0 realiseren Korte termijn: → op KT beperkt door de beschikbare kapitaalvoorraad k(streepje) = k0 → gedwongen een hoeveelheid arbeid l0 in te zetten →Kosten van de combinatie (l0, k0): TKkt = wl0 + rk (streepje) Grafisch: waarde die overeenkomt met de isokostenlijn door punt (l0, k0) Lange termijn: Optimale inputcombinatie (l1, k1) →leidt tot laagste mogelijke kosten op LT TKlt = wl1 + rk1 Grafisch: waarde die overeenkomt met de isokostenlijn door het punt (l1, k1) Gevolg: optimale kosten op LT noodzakelijk lager dan gerealiseerde kosten op KT (TKkt > TKlt) 68 Figuur 4.30 Met elk gegeven niveau van de kapitaalinput komt een KT productiefunctie overeen luik a: 3 KT-kostenfuncties Een hogere kapitaalinzet (k2 > k1 > k0) leidt bij kleine productieniveaus tot hogere totale kosten, omwille van de grote vaste kosten, maar impliceert tevens dat de totale kostencurve minder snel zal stijgen. Stel dat de ondernemer x1 eenheden produceert met een kapitaalinzet k0 (TK = TK0) Het punt van de curve TK1 dat overeenkomt met output x1 is dan een punt van de LT- kostencurve Stippellijnen: kostenenveloppes 6.2 Economisch belang van de gemiddelde kosten op lange termijn LT-gemiddelde-kosten-curve: verloop van deze curve bepaalt of de productiekosten per eenheid product gaan toenemen of afnemen wanneer het bedrijf zijn productie verhoogt en alle inputs optimaal kiest Schaalvoordelen: voordelig meer te produceren omdat de eenheidskosten afnemen Schaalnadelen: als de gemiddelde kosten stijgen Noch schaalvoordelen noch –nadelen: gemiddelde kosten zijn constant Verloop van de LT-gemiddelde –kosten: dit bekijken is een eenvoudige manier om na te gaan of er toenemende schaalopbrengsten zijn 69 4 mogelijke vormen voor GK op LT: Luik a: GK nemen toe met de productie (schaalnadelen) Vb. TK = 50x + 2x² → GK = 50 + 2x Luik b: GK dalen (toenemende schaalvoordelen) !! Vb. TK = 100x0,5 → GK = ,# Luik c: kosten per eenheid onafhankelijk van de productie (constante GK) Vb. TK = 2x → GK = 2 Luik d: eerst zone van toenemende schaalopbrengsten bij lage outputniveaus, maar schaalnadelen bij een zeer grote productie (standaard geval) Vb. TK = 50x – 2x² +0,1x³ → GK = 50 – 2x + 0,1x² 7. Besluit: kritische assumpties bij de studie van het gedrag van de producent Precieze informatie over productiekosten: § Waardevol § Moeilijk, duur om te achterhalen Relevantie: § Bedrijfsstructureringen § Kostenbesparende fusies a) Overnemend management overschat kostendalingen om mededingingsautoriteit te overtuigen van “fusie bevoordeelt consumenten” b) Concurrenten niet-overnemers willen fusie blokkeren en minimaliseren kostenbesparingen Appendix: wiskundige uitwerking zie HB pg 198-199 70

Use Quizgecko on...
Browser
Browser