H11 Quiz PDF
Document Details
Uploaded by ImpressedRed
Tags
Summary
This document discusses concepts related to consumption, investment, and the aggregate demand in economics.
Full Transcript
als alle producenten GEKLIJKTIJDIG met dezelfde kostenverhoging geconfronteerd worden (opwaartse verschui...
als alle producenten GEKLIJKTIJDIG met dezelfde kostenverhoging geconfronteerd worden (opwaartse verschuiving van AAkt0 naar AA’kt met e’) → bij een lager evenwichtsinkomen en een hoger algemeen prijspeil E’: alg prijsniveau P’ verschilt van verwachte prijsniveau P0 (Pe = P01 !, (consumptie>inkomen) :/ in q: GCQ = = 1 (consumptie = !/ inkomen) 9 in d: GCQ = !9 < 1 (consumptie < inkomen) Luik b: spaarfunctie wordt uit de consumptiefunctie van luik a afgeleid § 45°-lijn geeft voor een willekeurig inkomen de consumptie weer waarvoor het totale inkomen wordt geconsumeerd (C = Y) § Verticale afstand tussen de 45°-lijn en de consumptiefunctie vormt het spaarbedrag dat overeenkomt met dit inkomen 2.2 De spaarfunctie Spaarfunctie: relateert het totale sparen (S) in een economie in een bepaalde periode aan het inkomensniveau van deze periode S ≡ Y-C S ≡ Y-C = Y-C0 –cY Of (4) S = - C0 + (1-c)Y = - C0 +sY S = 1-c - C0: ontsparen (negatief sparen) voor Y=0 131 Gemiddelde spaarquote (GSQ): naarmate het inkomen stijgt, wordt een groter aandeel van het inkomen gespaard (neemt toe naarmate Y groter is) § Tangens van hoek ρ wordt groter naarmate het inkomen hoger ligt ; – GSQ = = + s (= = tgρ) 4 4 !9> Marginale spaarquote (MSQ): constant ∆; &> > MSQ = = s (= > > = tgΧ) ∆4 GCQ en GSQ enerzijds en MCQ en MSQ anderzijds zijn afhankelijk van elkaar: (1) Y ≡ C+ S Y/Y = C/Y + S/Y waardoor 1≡GCQ + GSQ GCQ + GSQ = C0/Y + c + (-C0/Y +s) = c+s = 1 (2) ∆Y ≡ ∆C+ ∆S (wijzigingen in het inkomen) ∆Y/∆Y = ∆C/∆Y + ∆S/∆Y waardoor 1≡MCQ + MSQ MCQ + MSQ = c+s = c+(1-c) =1 2.3 Andere bepalende factoren van consumptie (en sparen) Ze oefenen hun invloed uit via de autonome consumptie C0 § Vermogen: meer consumeren naarmate het vermogen groter is a) Vermogen individu: voorraad tasbare en ontastbare bezittingen die men heeft, en die een zekere marktwaarde vertegenwoordigen (roerend X onroerend) b) Financ crisis: werkloosheid (gepaard met vermogensdaling) § Interestvoet en kredietbeschikbaarheid a) Interestvoet: Hoge interestvoet, meer sparen (minder consumeren) b) Kredietvoorwaarden: groter voorschot of kortere afbetalingstermijnen beperken de consumptie § Houding en verwachtingen van de consumenten § Demografische factoren: a) Leeftijdssamenstelling b) Omvang van het gezin c) Verhouding stadsbevolking vs. rurale bevolking § Voorraad van duurzame consumptiegoederen § Beschikbaarheid van nieuwe producten en verkoopspromotie § Verdeling van het inkomen over de gezinnen a) Verschillende inkomensklassen hebben verschillende marginale consumptiequote (hoge MCQ voor arme gezinnen en lage MCQ voor rijke gezinnen) Verschillen tussen MCQ < verschillen in GCQ 132 3. De investeringsfunctie 3.1 De rol van de rentevoet Verwachte rendement (niet zeker) van een investering: interessant voor bedrijfsleider V1, V2,…,Vn: verwachte extra nettoopbrengsten van de investering Pk: prijs N: aantal perioden (intern) rendement: actualisatievoet waartegen de actuele waarde van de toekomstige stroom van opbrengsten gelijk is aan de kostprijs van het kapitaalgoed 3 elementen bepalen de uitdrukking van het rendement: § Kostprijs van het kapitaalgoed § Inzicht ondernemer in de toekomstige stroom van opbrengsten § Periode waarover de toekomstige opbrengsten worden uitgesmeerd Figuur 10.3 Additionele investeringen onderworpen aan de wet van de afnemende meeropbrengsten (neg verband tussen omvang van de investeringen en het rendement) 4 projecten van elk 10 miljoen euro (1 (18%),2 (10%),3 (5%),4 (3%): gerangschikt volgens dalende rendement) Vb. interestvoet 8% dan gaan we enkel 1 en 2 doen omdat > 8% Marginale efficiëntie van de investeringen (MEI): verwachte rendement van een extra geïnvesteerde euro →dalend verloop: eerste euro investeren in meest aantrekkelijke project Men zal de investering verwezenlijken asa verwachte rendement > i (hoe lager de rentevoet, hoe meer men zal investeren, en andersom) 133 Investeringsfunctie: lineaire benaderingen (6) Iea = I0 – bi I0: autonome investeringen b: gevoeligheid van de geplande investeringen b = - (∆Iea/∆i) 3.2 De rol van de afzet In de lange periode is de productie of de afzet de meest bepalende factor om het investeringsniveau te verklaren Accelerator: op LT worden de investeringen bepaald door veranderingen in de afzet § Kapitaal-outputratio: constant (α > 1) § Verloop van de output als gegeven (exogeen) (7) α= K/Y (K: kapitaalvoorraad, Y: nationaal inkomen) Of (8) K=αY Omvang van de gewenste nettoinvesteringen: (9) ∆K = α∆Y Of aangezien ∆K = I (10) I = α∆Y (11) Iea = I0 + α∆Y (legt vast verband tussen de gewenste nettoinvesteringen (uitbreidingsinvesteringen) en de verandering in de output) Verloop van de brutoinvesteringen: (10) + depreciatievoet aan beide leden (12) I + D = α∆Y + D 134 Tabel 10.2: samenhang tussen investeringen en productie § Indien output niet wijzigt, blijft kapitaalvoorraad constant Geen uitbreidingsinvesteringen nodig, WEL vervangingsinvesteringen § Indien output met eenzelfde bedrag toeneemt, zijn investeringen constant § Wnr output sterker toeneemt, nemen uitbreidingsinvesteringen toe § Wnr output minder sterk toeneemt, dalen investeringen = vermindering in outputtoename, verlaagt investeringsniveau 4. Macro-economisch evenwicht 4.1 Algebraïsch (13) Y = Yv (macro-ec evenwicht enkel bepaald dor de vraag naar goederen en diensten) (14) Yv = C + Iea ( aggregatieve vraag: consumptievraag + investeringsvraag) (15) C = C0 + cY ( consumptiefunctie) (16) I = I* ( gewenste investeringen worden als gegeven beschouwd) (17) Y = C + Iea (algemene evenwichtsvoorwaarde) Hieruit volgt Y ≡ C+ S (18) S = Iea (beknopte evenwichtsvoorwaarde) voor gesloten ec zonder overheid (19) (gereduceerde vorm voor Y) (15) en (16) invullen in alg evenwichtsvoorwaarde Aggregatieve vraag > binnenlands product (ongewenste uitputting, bedrijven productie verhogen) Binnenlands product > aggregatieve vraag (ongewenste opstapeling voorraden, productie inkrimpen) Kader 10.1 De spaarparadox § Macro-ec evenwichtsmodel: verhoging van de spaarquote leidt tot een lager nationaal inkomen (KT) § Groeitheorie: verhoging van de spaarquote, leidt tot een permanent hoger nationaal inkomen (LT) CONCLUSIE: een hoge spaarquote is positief voor de economie, maar een toename van de spaarquote als reactie op ongunstige omstandigheden (werkloosheid, internationale politieke conflicten…) beïnvloedt de ec negatief 135 4.2 Grafisch Luik a: § Nationaal inkomen (Y) op hor as, aggregatieve vraag Yv op vert as § Alg evenwichtsvoorwaarde: voor elk punt van de 45°-lijn geldt dat het nationaal inkomen gelijk is aan de som van de consumptie en de gewenste investeringen § Yv: consumptie + gewenste investeringen Consumptie: rechte door de oorsprong met helling 2/3 (//Yv-lijn) § Lager inkomensniveau: Yv > Y vraagoverschot dat productie- en inkomenspeil omhoog zal trekken (punt h) Hoger inkomensniveau: Yv < Y aanbodoverschot dat neerwaartse druk op peil van de ec activiteit (productie) uitoefent (punt i) Luik b: S = Iea 5. De investeringsmultiplicator Stel: rentevoet daalt en bedrijven zijn geneigd meer te investeren Y = C + Iea (Ye uit nemen) Luik b: evenwichtsinkomen 136 Multiplicatormechanisme: Een toename in de investeringen met een gegeven bedrag leidt tot een verhoging van het evenwichtsinkomen met een veelvoud van de oorspronkelijke investeringstoename Investeringsmultiplicator: (k1) verandering van het evenwichtsniveau van het nationaal inkomen en de verandering van de gewenste investeringen die er de oorzaak van is ∆4 (20) k1 =∆? 7 7@ Gebruik makend van de uitdrukking van het evenwichtsinkomen: Zien we onmiddellijk dat: ∆47 k1= = = ∆? 7@ 2* ( Investeringsmultiplicator = inverse MSQ (hoe kleiner MSQ, hoe groter de investeringsmultiplicator) (gesloten ec zonder overheid) 137 Sequentie van inkomensvorming: (21) ∆Ye = 2* = ∆Iea (1-c=s, dus 1/(1-c) = 1/s) Ook wijziging in autonome consumptie, leidt tot (meervoudige) wijziging in de aggregatieve vraag en het evenwichtsniveau van het nationaal inkomen 6. Instabiliteit in de aggregatieve vraag: het accelerator-multiplicatormodel Mechanisme van de investeringsmultiplicator: fluctuaties in de gewenste investeringen zullen zich bijvoorbeeld versterkt doorzetten in de gehele aggregatieve vraag Mechanisme van de accelerator: gewenste uitbreidingsinvesteringen worden zelf bepaald door de (toename van de) aggregatieve vraag en de output (22) Yt = Ct + It (alg VW voor macro-ec evenwicht (binnenlands product=aggregatieve vraag) (23) Ct = C0 + cYt-1 (consumptiefunctie) (24) It = I0 + α∆Yt-1 (investeringsfunctie: weerspiegelt het belang van de veranderingen in de afzet voor de investeringen) C0: autonome component van de consumptie I0: autonome component van de investeringen c : MCQ α: accelerator (25) It = I0 + α(Yt-1 – Yt-2) Y t = C t + It Yt = C0 + cYt-1 + I0 + α(Yt-1 – Yt-2) (26) It = C0 + I0 + (c+α) Yt-1 – αYt-2 (gereduceerde vorm van Y: differetievgl van 2de orde (restricties van c en α leiden tot fluctuaties die convergeren ofwel exploderen)) 138 Figuur 10.7: bovengrens en benedengrens opleggen aan de fluctuaties van Y Naar boven toe wordt de expansie vertraag door allerlei knelpunten (bottlenecks), vnl tekort van Productiefactor arbeid. Naar beneden toe een afremming omdat de accelerator “uitvalt” wnr de beschikbare kapitaalvoorraad niet meer volledig wordt benut 139