H1 quiz Samenvatting Algemene Economie PDF

Summary

This document is a summary of general economics. It covers fundamental concepts, including scarcity and choice. It also delves into the differences between microeconomics and macroeconomics, and other economic principles.

Full Transcript

Samenvatting Algemene Economie De cursusdienst van de faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen. Op het Weduc forum vind je een groot aanbod van samenvattingen, examenvragen, voorbeeldexamens en veel meer, bijgehouden door je medestudenten....

Samenvatting Algemene Economie De cursusdienst van de faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen. Op het Weduc forum vind je een groot aanbod van samenvattingen, examenvragen, voorbeeldexamens en veel meer, bijgehouden door je medestudenten. www.weduc.be 1 Hoofdstuk 1. Wat is economie? 1. Inleiding Meningen over wat economie is, lopen nogal uiteen. Economie: menswetenschap die zich toelegt op het bestuderen van keuzeproblemen waarmee iedereen, elk op zij of haar niveau, wordt geconfronteerd. →het toepassen van deze principes kan leiden tot beter beslissingen 2. Het ec probleem: veelvuldige behoeften vs. schaarse middelen Individuele behoefte: wat je zelf nodig hebt naar eigen mening Collectieve behoefte: wat een samenleving nodig heeft Schaarse middelen: middelen die maar in beperkte mate aangewend kunnen worden Schaarste: wanneer de middelen en de tijd beperkt zijn. Ze volstaan niet de doelstellingen te realiseren en kunnen niet in alle behoeften voorzien → °keuzeproblematiek: onderzocht door economische analyse. (=gaat na hoe mensen, bedrijven, overheden en allerlei organisaties keuzes maken en wat daarvan de maatschappelijke gevolgen zijn) 2.1 Menselijke en maatschappelijke behoeften Behoefte: het aanvoelen van een tekort en naar het verlangen om dit tekort aan te vullen § Betrekking op (im)materiële goederen § Zowel van individuele als van collectieve aard § Kenmerken: rangorde & intensiteit zijn verschillend a) Verschillend tussen personen b) Veranderen in tijd c) Veranderen naargelang omstandigheden veranderen - principe van consumentensoevereiniteit 2.2 Schaarse middelen en de noodzaak te kiezen Economische goederen: § Materiële goederen § Immateriële diensten →schaarste en nut moeten BEIDEN aanwezig zijn om van economische goederen te spreken Niet-schaarse goederen: § Vrije goederen § Vb. lucht Schaarste is een relatief begrip naargelang de tijd en de omstandigheden. Voor een diepzee duider is lucht wel een schaars goed omdat hij ervoor moet betalen. = nieuwe schaarsten Schaarse middelen kunnen op verschillende manieren aangewend worden, waardoor een keuzeprobleem ontstaat. Je kan nooit dezelfde middelen terzelfder tijd gebruiken. Er moet een ander goed opgegeven worden. Individu, huishoudens, bedrijven, overheid 2 Het feit dat middelen slechts eenmaal kunnen worden ingezet, plus het feit dat ook tijd voor iedereen beperkt is, betekent dat iedereen met schaarste wordt geconfronteerd, zelfs diegenen die over enorme financiële middelen beschikken. Moeilijke keuze tussen efficiëntie en gelijkheid: § Efficiëntie: overheid zorgt ervoor het maximum te halen uit de beschikbare middelen § Gelijkheid: verdeling van de voordelen van de gebruikte middelen 2.3 Het maken van keuzes en opportuniteitskosten Opportuniteitskost: de werkelijke kosten van een gemaakte keuze zijn niets anders dan de waarde van het beste alternatief dat men opgeeft door deze keuze te maken 2.4 Economie: een definitie Tibor Scitovsky: “ een sociale wetenschap die tot voorwerp heeft het beheer van schaarse middelen” Beheer van beschikbare middelen, 3 typeproblemen: § Allocatie van middelen: hoe moet de allocatie of toewijzing van de schaarse middelen naar de diverse aanwendingen gebeuren? § Verdelings- of distributieprobleem: hoe moeten de voordelen van de geproduceerde goederen en diensten verdeeld worden over de bevolking? § Stabiliteitsprobleem: een goed beheer van schaarse middelen vereist het nastreven van de volledige aanwending van de beschikbare middelen Eerste 2 problemen worden samengevat onder: 2.4.1 Wat? Hoeveel? Welke goederen en diensten men beslist aan te bieden en in welke hoeveelheden, rekening houdend met de niet-onuitputtelijk beschikbare middelen. 2.4.2 Hoe? Productie kan gerealiseerd worden met verschillende combinaties van schaarse productiefactoren zoals arbeid, materialen en kapitaal. 2.4.3 Waar? Waar produceren, rekening houdend met de locatie van de markt. Vb. uitbesteden aan lageloonlanden 2.4.4 Voor wie? Naar wie gaan de voordelen van de productie in een maatschappij 3 2.5 Micro- en macro-economie = twee zijden van dezelfde medaille Micro-economie: § Te maken met allocatie- en distributieproblemen § Studie van het gedrag van individuele economische agenten en van het gedrag van producenten Macro-economie: § Stabiliteitsprobleem § Hier komt de invloed van het menselijk gedrag (incl. dat van de overheid) op de globale of aggregatieve economische grootheden (nationaal product, algemeen prijsniveau, globale tewerkstelling, saldo van de betalingsbalans,…) aan bod § Beleid: gericht op lage inflatie en werkloosheid, een aanvaardbare economische groei,… 3. Het productieproces 3.1 Productiefactoren + ondernemersinitiatief: menselijk kapitaal Arbeid: § Arbeidsprestaties (fysische en intellectuele aard) § Heterogeen karakter § Gerekend met aantal gepresteerde arbeidsuren of het aantal arbeidsdagen § Activiteitsgraad: duidt percentage aan van de totale bevolking dat voor arbeid in aanmerking komt Natuur: § Natuurlijke rijkdommen § Zeer ongelijk verdeeld § Hun ec nut hangt af van: precieze ligging, de bereikbaarheid en de moeilijkheidsgraad van ontginning Kapitaal: = afgeleide § Geheel van de door mensen geproduceerde productiemiddelen § Vb. fabrieksgebouwen, machinemark § Ook de infrastructuur van een land wordt tot nationale kapitaalvoorraad gerekend + heterogeen is opnieuw probleem 3.2 Het productieproces § Verschillende stadia § Elke fase waarbij de waarde van de geproduceerde goederen toeneemt, behoort tot het productieproces vb. vervoer, handel § Omwegproductie: kapitaalgoederen dragen indirect bij tot de uiteindelijke bevrediging van de behoeften a) Oorspronkelijke of primaire productiefactoren: arbeid en natuur b) Afgeleide productiefactor: kapitaal § Consumptiegoederen: a) Gebruiksgoederen: langere tijdspanne (duurzame consumptiegoedreen) b) Verbruiksgoederen : slechts eenmaal Investeren: verhogen van de hoeveelheid reële kapitaalgoederen (=uitstel van consumptie) § Op korte termijn zijn consumptie en investeringen alternatieven en gaat het ene ten koste van het andere. Op lange termijn gaan beide echter samen 4 3.3 De productiefunctie Productiefunctie: technische relatie tussen de hoeveelheid productiefactoren (inputs) en de output (de hoeveelheid economische goederen), die daarmee geproduceerd wordt. X = f(L,N,K) X: de output L: hoeveelheid ingezette arbeid N: hoeveelheid van de productiefactor natuur K: de hoeveelheid kapitaal 5 (a) Stijgend concaaf verloop: bij toenamen van hoeveelheid arbeid, de voortgebrachte hoeveelheid graan ook toeneemt, hoewel die toename steeds kleiner wordt. (afnemend marginaal product, afnemende fysische meeropbrengsten) (b) Elke toename in de inzet van arbeid leidt tot dezelfde verhoging van de productie (lineair) 4. De productiemogelijkheden v/e land: de curve v/d prod. mogelijkheden Curve v/d productiemogelijkheden: alle mogelijke combinatie van de productie van economische goederen voor die bij volledige aanwending van de beschikbare productiefactoren kunnen worden voortgebracht. Kans 1 (u) onderbenutting (productie is economisch inefficiënt omdat de beschikbare productiefactoren niet volledig benut worden) (z) niet haalbaar !!! Elk punt komt immers overeen met een andere allocatie of aanwending van de productiefactoren 6 Illustreert de begrippen: schaarste, OK, keuzeprobleem Omvat twee beheersproblemen: volledige aanwending, allocatie vd middelen De curve kan ook gebruikt worden om verschillen te illustreren in de keuzen die landen hebben gemaakt. Voorbeelden zijn: § De keuze tussen consumptiegoederen en kapitaalgoederen § Levensnoodzakelijke goederen (ontwikkelingslanden) of luxegoederen (Geïndustrialiseerde landen) produceren § Verschil tussen economie in oorlogstijd (veel nadruk op militaire goederen ten nadele van andere goederen) en in vredestijd (minder nadruk op militaire goederen) § Private goederen vs. publieke productie Opportuniteitskosten: als men meer graan wil produceren, moet men automatisch een deel productie van de kleding opgeven (werkelijke kosten van de extra graanproductie) →opportuniteitskosten van graan nemen toe naarmate men meer graan produceert 5. Het verruimen van de productiemogelijkheden van een land Meer / betere productiefactoren Arbeidsverdeling: specialisatie in het productieproces § Voordelen: a) Deeltaak kan beter in overeenstemming gebracht worden met de aangeboren talenten b) Er kan een aangepaste opleiding en scholing worden gegeven c) Routine verhoogt meestal de vakbekwaamheid § Nadelen: sterke vervreemding tov productie = aliënatie § Vb. Adam Smith: productieproces speldenfabriek § Term gebruikt door Karl Marx om mentale toestand van de arbeiders te beschrijven = aliënatie Productiemogelijkheden verhoogd door: § Vooruitgang in technologische kennis: geeft aanleiding tot nieuwe en meer recent: informatietechnologie geperfectioneerde kapitaalgoederen § Wijzigingen in de economische ordening (=gehele institutionele kader waarbinnen een ec opereert) Bv. verlening schoolplicht Arbeidsverdeling en specialisatie, vooruitgang in de technologische kennis en verbeteringen in de economische ordening verschuiven de curve van productiemogelijkheden naar rechts. X = f(L,N,K,T) 3 elementen = technologische vooruitgang T: stand van de technologie Niet in elke sector met dezelfde intensiteit! (technische vooruitgang verschuift grafisch de productiefuncties naar boven en het verruimt de productiemogelijkheden; de curve van de productiemogelijkheden verschuift naar rechts) 6. Het marktmechanisme versus centrale planning 6.1 Centrale planning Centraal geleide economie: relevante beslissingen worden toevertrouwd aan een centraal orgaan, dat ze vastlegt in een plan § Interne consistentie van het plan: cruciaal § Administratieve inefficiëntie creëert een tekort aan flexibiliteit § De juiste vereiste hoeveelheden intermediaire goederen, nodig voor de productie van de uiteindelijke outputs, moeten juiste worden afgeleid § Vb. tot voor het transitieproces sloot de ec organisatie in voormalige Oostbloklanden zoals de USSR het best aan bij de bovenstaande beschrijving 7 6.2 Het marktmechanisme Marktmechanisme: § Prijsvorming staat centraal § Markt: een theoretische instelling waar vraag met aanbod wordt geconfronteerd en ruilvoorwaarden worden vastgelegd. Vb. markt voor frisdranken § Markteconomie: sterk gedecentraliseerde organisatie Prijsmechanisme: § Informatie over relatieve schaarste en relatieve nut § Geven signalen of prikkels aan de consumenten en producenten § Bepaalt de inkomensvorming § Tekortkoming op 4 punten: a) Geen goede functionering bij monopolievorming b) Publieke of collectieve goederen: goederen die door hun specifieke kenmerken moeilijk aan de markt kunnen overgelaten worden c) Productie gaat gepaard met ongeprijsde, en meestal ongewenste neveneffecten (milieu, geluidshinder) d) Inkomensverdeling gebaseerd op de marktwaarde van de geleverde prestaties die niet noodzakelijk sociaal aanvaardbaar worden geacht Adam Smith § Vader van de moderne economie § Voorstander van verregaande specialisatie § Meesterwerk “An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations” § Verdedigt het economisch liberalisme op alle niveaus (gegrondvest op privéondernemers die alleen hun eigenbelang nastreven) § “Invisible hand”: automatische regelaar die als vanzelf evenwicht in het economisch leven brengt § Voorwaarde om het individuele streven en de collectieve welvaart te laten convergeren: a) Dat overal de vrije concurrentie heerst b) Dat het prijsmechanisme optimaal kan functioneren (cf. volmaakte mededinging) 6.3 de moderne gemengde economie: marktwerking met overheidsinterventie Marktmechanisme: aangevuld met overheidscorrectie (overheidsinterventie) § Publieke sector: budgetmechanisme als ordeningssysteem →voor deze goederen wordt het marktmechanisme gedeeltelijk uitgeschakeld (omdat ze of geen marktprijs hebben of onderprijsd (merit goods: overheid wil consumptie aanmoedigen) worden) § Ook tussenkomst in het marktmechanisme zelf 7. Methodologische aspecten van economische analyse Economische wetenschap: studie van het menselijke keuzegedrag vanuit de gezichtshoek van de spanning tussen schaarse middelen en veelvuldige behoeften (humane wetenschap) 8 7.1 Hypothesen van de economische analyse Eerste hypothese: mensen reageren op prikkels (incentives). Ze gaan hun gedrag aanpassen afhankelijk van de prikkels die ze ervaren. Tweede hypothese: dat men het gedrag van personen, bedrijven en organisaties kan verklaren en voorspellen door ervan uit te gaan dat dit gedrag het gevolg is van optimaliserend gedrag. Derde hypothese: ceteris paribus (als het overige gelijk blijft; onder gelijke omstandigheden) § Partiële analyse 7.2 Het belang van “marginaal” denken Marginaal: de invloed van ene kleine verandering in een bepaalde variabele op een andere § Vb. marginale kosten Principe: als de marginale kosten (nadelen) groter zijn dan de marginale opbrengsten (voordelen), kiest de rationele beslissingnemer ervoor de aanpassing in het actieplan niet door te voeren (en andersom) MK > MO Marginaal denken: het kan zeer winstgevend zijn een product of dienst te verkopen tegen een prijs die veel lager ligt dan de gemiddelde kosten. →ze kan het best een tarief vragen dat ver beneden de gemiddelde kosten ligt, zolang de extra opbrengst van een gesprek de marginale kosten maar dekt. 7.3 Positieve en normatieve economische analyse Positieve analyse: men beschrijft alle gevolgen en implicaties voor de werkgelegenheid en de werking van de arbeidsmarkt en analyseert ze grondig (hierdoor leert men de implicaties in detail kennen) Normatieve analyse: stelt de vraag, obv de beschrijvende analyse, of het verhogen van het minimumloon een maatregel is die wenselijk is vanuit maatschappelijk oogpunt (waardeoordelen) 7.4 Statische versus dynamische analyse Statische analyse: bestudeert economische verschijnselen (endogene variabelen) met als uitgangspunt dat de relevante verklarende factoren (exogene variabelen) onmiddellijk op het fenomeen inwerken en zelf gedurende de analyse ongewijzigd blijven. Dynamische methode: onderzoekt het tijdspad en het aanpassingsproces bij de overgang van de ene economische situatie naar de andere. 7.5 Deductieve en inductieve methoden Deductie: hier wordt uitgegaan van bepaalde axioma’s waaruit nieuwe besluiten worden afgeleid Inductie: hier wordt uitgegaan van feitelijke observaties 9

Use Quizgecko on...
Browser
Browser