Filosofie PDF
Document Details
Uploaded by DecentAntigorite3778
KU Leuven
Tags
Summary
This document explores the concept of philosophy, encompassing Plato's allegory of the cave, the relationship between philosophy and ideology, the historical context of philosophy, and a discussion of the philosophical canon. It highlights the importance of questioning and the role of intellectual curiosity in shaping philosophical thought. The emergence of philosophical rational thought from the context of a Greek cultural shift is also discussed.
Full Transcript
Filosofie Inleiding ========= ### Plato's Grot Verwondering, Vervreemding, Vanzelfsprekend. Plato vergelijkt de filosofie met mensen die vastgebonden zitten in een grot en enkel figuren zien door de schaduw van het vuur in de grot. De schaduwen zien we als enige ware werkelijkheid, want we kenne...
Filosofie Inleiding ========= ### Plato's Grot Verwondering, Vervreemding, Vanzelfsprekend. Plato vergelijkt de filosofie met mensen die vastgebonden zitten in een grot en enkel figuren zien door de schaduw van het vuur in de grot. De schaduwen zien we als enige ware werkelijkheid, want we kennen niets anders. Maar op een bepaald moment wordt 1 van de grotbewoners met geweld losgemaakt, waardoor hij de echte voorwerpen ziet en niet meer de schaduw. Hij wordt nieuwsgierig en gaat buiten de grot, waar hij een veel feller licht ziet; de zon. Hij vertelt erover tegen zijn medegrotbewoners, maar zij zijn niet enthousiast. Ze zijn bang.\ Zij zeggen: laat ons maar hier zitten, wij hebben het hier goed, droom jij maar verder. Hiermee wil Plato aangeven dat niet iedereen zit te wachten om de wereld vanuit andere perspectieven te bekijken. Er zullen altijd mensen zijn die liever 'het besef' negeren. Filosofie vertrekt dus vanuit verwondering, nieuwsgierigheid. Wetenschap, poëzie & religie doen dit toch ook? Ja, zij vertrekken inderdaad ook uit verwondering, maar daarna gaan ze verder met een andere leidraad. Filosofie is de enige die vertrekt vanuit verwondering, maar dit ook als leidraad verder blijft gebruiken. **Verwondering is het begin én het beginsel van de filosofie.** ### Filosofie en ideologie Eigenlijk is de wil van de filosofie om die [verwondering te overwinnen].\ Filosofie is een wetenschap, omdat er denkwerk voor nodig is, dus verwondering alleen is niet voldoende, anders zou het puur cynisme of kritiek zijn. Maar de [verwondering keert steeds terug], want als het allemaal definitieve zekerheden zouden zijn, dan zouden we spreken van een ideologie. Als alles telkens opnieuw in vraag wordt gesteld, worden er dan wel definitieve resultaten bereikt? Ja, want doordat het denken telkens verfijnder wordt en door de filosofische traditie zijn er heel wat veranderingen (in het denken), algemeen verspreide inzichten, doorgekomen. Bv. de afschaffing van de slavernij, de rechten van de mens... ### De historiciteit van de filosofie Cultuurgebonden, tijd en ruimte, spatio-temporele context, veranderende bestaanscontext.\ [Geschiedenis] noodzakelijk om het te begrijpen.\ Problemen van vroeger, waar nu al een maatschappelijke consensus over is, zullen we niet opnieuw in vraag stellen (vrouwenstemrecht), maar wel op een andere manier. Ook zijn er nu nieuwe vragen die er vroeger niet waren (dierenrechten).\ We zijn zelf ook onderhevig aan onze tijdsgeest, ons denken is zelf een historisch gesitueerde uiting. Historiciteit van het object, maar ook de [historiciteit van het subject]! Ze zijn pas laat tot deze vaststelling gekomen. ### Een filosofisch canon? Het wereldbeeld tracht het vreemde of bedreigende te neutraliseren.\ Er wordt over verteld alsof we zelf ons wereldbeeld kunnen kiezen, maar dit proces is eerder onbewust. We worden geboren of **geworpen** in dat **wereldbeeld** en zijn 'kind van onze tijd'.\ Het wereldbeeld die verandert, dat gebeurt door geleidelijke ontwikkelingen die meestal ongemerkt plaatsvinden. Soms wel duidelijke breuklijn oud en nieuw: revoluties die het perspectief veranderen. Vaak de focus op het '**revolutionaire'** en de 'grote namen, ook hier. De [keuze voor een canon] is ook een interpretatie vanuit haar eigen tijdsgeest. De Filosofische Canon is een samenvatting van de belangrijkste [filosofische posities] van de Europese geschiedenis. In de filosofische canon zijn de auteurs het zelden of nooit met elkaar eens. Het is een voortdurende **discussie**. **Kritiek op de Canon** is noodzakelijk, zowel inhoudelijk als formeel.\ **Inhoudelijk**: wat de filosofen zeggen. Als Aristoteles bijvoorbeeld de vrouw als minderwaardig ziet, dan kunnen wij niet anders dan daar kritiek op geven, ook al was dat in zijn tijd 'normaal'.\ **Formeel**: wie de filosofen zijn. Dit gaat over de eenzijdige samenstelling van de filosofen, het zijn namelijk allemaal witte mannen. Er is wel ergens een nuance, want er waren ook invloeden van bv. Noord-Afrikaanse filosofen, maar de vrouwelijke en niet-Europese stem zijn pas echt doorgebroken in de 20^ste^ eeuw. Maar dit wil ook niet zeggen dat we de filosofen uit het verleden moeten afwijzen, want de emancipatie die vandaag plaatsvindt is ook gebaseerd op die filosofische ideeën. De filosofische traditie brengt altijd critici met zich mee.\ Het komt er nu op aan om een zinvolle interactie teweeg te brengen tussen onze eigen tijdsgeest en die van de filosofen uit het verleden. Deel 1: De lotgevallen van de filosofische rationaliteit ======================================================== Hoofdstuk 1: Wijsbegeerte binnen de antieke bestaanshorizon (6^e^ eeuw v.C. -- 6 eeuw) -------------------------------------------------------------------------------------- ### Het ontstaan van de wijsgerige rationaliteit Het is ontstaan in het Griekse cultuurgebied in de 6^e^ eeuw v.C.\ Gebaseerd op oeroude tradities: **mythen**. Meestal met goden en halfgoden.\ 2 Griekse dichters: HOMERUS (7^e^ eeuw v.C.) en HESIODUS (6^e^ eeuw v.C.)\ De orde van de werkelijkheid wordt verklaard door de genealogie van de goden.\ Het valt niet te ontkennen dat de mythe een [verklarende waarde] heeft.\ De verklaringsmethode is apart:\ 1) Een weten dat [niet kritisch] is.\ 2) [Normatief]: ze geeft aan waarom de dingen zo móéten zijn.\ 3) Het bestaande wordt [gelegitimeerd]\ **Het vertellen** speelt ook een cruciale rol. #### **Van mythos naar logos** 6^e^ eeuw v.C.: ontstaan van een nieuwe Griekse cultuur door inmenging met andere volkeren.\ Hierdoor: kritiek op de vanzelfsprekendheid van de mythe. Verhalen moeten voortaan worden geïnterpreteerd.\ Nieuw beeld van de goden: lijken op mensen. Nieuw godsbeeld kan niet langer antropomorf zijn. Door dichter XENOPHANES (6^e^ eeuw v.C.).\ Er worden nieuwe verklaringsmethoden gezocht, die niet meer gebonden zijn aan lokale tradities, maar die een universeel inzicht bieden. Ook de overlevering werd verandert. Het was eeuwenlang mondeling, tot de Atheense tiran PESISTRATUS een standaardversie van HOMERUS op schrift liet stellen objectieve status. Er moest op zoek gegaan worden naar een nieuwe manier om de wereld te verklaren: Logos.\ Logos = uitleg, rationele verklaring.\ Universele geldigheid, objectieve inzichtelijkheid & systematische ordening **Logos**. Deze verandering van mythos naar logos wordt vaak het **Griekse Wonder** genoemd: het begin van de filosofie. Maar deze verandering van mythos naar logos was niet plots of onaangekondigd. LEVI-STRAUSS zegt dat de mythen een even waardevolle strategie is als de wetenschap:\ Mythe: het wilde denken, zoals een kunstenaar\ Logos: het getemde denken, zoals een ingenieur\ Maar 1 gemeenschappelijk doel: de wereld ordenen/ de beheersing van een mysterieuze wereld. Er was eigenlijk al logos ingedrongen in de mythos. Bv. een werk van HESIODUS was bedoeld om eenheid te brengen in de veelheid van onsamenhangende verhalen. Dus toen werd er al uniformiteit en homogenisering nagestreefd **Mytho-logie**, er heeft al een eerste rationalisering plaats gevonden. Ook het goddelijke zelf kreeg een andere status. Op de eerste plaats een natuurreligie, maar tegelijk werden de krachten van de goden gepersonifieerd onmogelijk om de goden aan 1 bepaald natuurfenomeen te binden. Dus de antropomorfe goden verhuizen van tussen de mensen naar Olympus scheiding van de natuur & het sacrale: [desacralisering] van de natuur. Vanaf nu zoeken mensen de verklaring van de wereld in **de universaliteit van de rede**. De Babyloniërs en Egyptenaren waren goed in geometrie en astrologie, maar gebruikten dit enkel voor de praktijk. In de Griekse handen: 'weten omwille van het weten' = **Theoria**.\ Theoros = reiziger die uit belangstelling op pad gaat om bezienswaardigheden te zien.\ HERODOTUS (5^e^ eeuw v.C.) vertelde over hoe SOLON naar Lydia reisde omwille van de theoria. Toeschouwer die vanop afstand kijkt, zonder zelf mee te doen om het geheel te kunnen bekijken, het totaalbeeld. Belangeloos overschouwen, begrijpen. #### **1.2. De natuurfilosofen: het ontstaan van een kosmologie.** Er kwam meer behoefte aan kennis en kunde.\ Er zijn nu [wijzen] die een theoretisch inzicht hadden en die voornamelijk de natuurverklaring en de kosmologie bestuderen door de desacralisering van de natuur. De eerste filosofen waren dus **natuurfilosofen**. Ze bestudeerden de natuur als een organisme dat zichzelf in stand houdt en alle principes om het te verklaren bestonden ook zelf binnen de natuur. Geen behoefte meer aan externe factoren. De orde die in de natuur aanwezig is, kunnen ze nu op een rationele manier uitleggen.\ De '**kosmos'** is dus zelf een rationeel geordende logos.\ De filosofen benaderden de kosmos [materialistisch]. Ze gingen op zoek naar de **oerstof**, waaruit de gehele werkelijkheid is ontstaan.\ THALES & ANAXIMENES gaven daar een andere invulling aan, maar die invulling maakt eigenlijk niet zoveel uit. Het is vooral belangrijk dat zij vooropstelden dat er zoiets als een oerstof bestond. Groot contrast met Hesiodus was ANAXIMANDER: strikt natuurlijke krachten waardoor de natuur zichzelf ontplooit die met de logica van de mens kunnen worden begrepen. Er waren 2 filosofen die zich onderscheden van de andere natuurfilosofen: PARMENIDES (6^e^ eeuw v.C.) & HERACLITUS (6^e^ eeuw v.C.) omdat bij hen de ontdekking van de orde in de werkelijkheid leidde tot een reflectie over hoe 'het zijnde' kan bestaan en zijn verhouding tot de wereld van 'het worden'. ***HERACLITUS: 'Alles vloeit'*** **'Alles vloeit, niets is blijvend'.**\ Er is een [permanente flux] aanwezig die ervoor zorgt het bv. onmogelijk is om 2x in dezelfde stroom af te dalen. Door deze [voortdurende verandering] kan de wereld als kosmos bestaan.\ \ De spanning van de tegengestelden is wat orde in deze wereld brengt.\ Oorlog is de vader van alles. Bv.: boog/lier kan enkel bestaan door voortdurende spanning kader & snaar. Conclusie:\ **De werkelijkheid** is dus niet enkel voortdurend in beweging, maar ze is ook het resultaat van voortdurende conflicten tussen tegengestelden.\ **De kosmos** is het resultaat van een steeds verschuivend evenwicht tussen de bewegende krachten. **PARMENIDES: 'Het zijnde is'** Tegenpool van Heraclitus.\ Hij gaat als eerste (en direct ook zeer radicaal) 'de zijnsvraag' stellen.\ \ **'Het zijnde is en het niet-zijnde is niet'.\ **Keuze tussen 2 opties:\ 1) 'Dat het is, en dat het onmogelijk is dat het niet is'.\ 2) 'Dat het niet is, en dat het noodzakelijk is dat het niet is'.\ Gewone mensen laten zich leiden door emoties en onwetendheid en doen alsof allebei de opties mogelijk zijn. Parmenides kiest voor de eerste optie enkel vertrouwen op de logos.\ Parmenides: keuze voor de rede & tegen de bedrieglijke schijn van de zintuigen.\ \ **'Het zijnde is'.**\ 1) Het is [niet ontstaan] en het kan niet vergaan: het is eeuwig en onvergankelijk.\ 2) Het is [niet deelbaar]: iets is of het is niet; ongedifferentieerd continuüm.\ 3) Het is [onbeweeglijk en onbegrensd].\ 4) Het is [volmaakt]: er is geen mogelijkheid om verder te gaan.\ 5) Het is [bolvormig]: overal en in alle richtingen identiek. We zien dat Parmenides het zijnde nog steeds materialistisch benaderd.\ Hierdoor kreeg hij [kritiek van Aristoteles].\ De [natuurfilosofie] bestudeert de concrete veranderlijke werkelijkheid.\ De [metafysica] bestudeert de onveranderlijke principes waaraan die veranderlijke werkelijkheid beantwoordt. Hij zegt dat hij het 'zijnde' binnen een natuurfilosofisch kader wou uitleggen, maar dat dit eigenlijk tot de metafysica behoort. Parmenides blijft gebonden aan de waarneembare dingen, waardoor het eigenlijk [niet het zijn-op-zich] betreft. De eeuwige tegenstelling wordt hierdoor gecreëerd:\ **Universeel immobilisme** de eenheid van het abstracte zijn.\ **Universeel mobilisme** de veelheid van de concrete werkelijkheid. #### **1.3. Het ontstaan van een ethiek** Door de desacralisering van de wereld, kwamen er andere samenlevingsverbanden.\ Als er al vragen naar gezag werden gesteld in die periode, dan werden die beantwoord door de [sacrale fundering]. De hoogste gezagsdrager (koning) had ook de hoogste religieuze functie.\ Religieus gezag: basileus. Werd opgenomen in het ambt van de arachonten. Door die desacralisering werd de evidentie van waarden en wetten problematisch.\ Aandacht voor spanning tussen natuur en cultuur.\ Bloedwraak werd verboden in het recht door DRACON (7^e^ eeuw v.C.).\ En de ordening van de politieke maatschappij was niet meer door familieclans, maar door geografische districten, door CLEISTHENES (6^e^ eeuw v.C.) gerationaliseerde bestuurspraktijk. ***Het relativisme van de sofisten\ ***Door die vernieuwing waren er veel onzekerheden waar geen pasklare antwoorden voor waren. In de 5^e^ eeuw v.C. kwam hier een oplossing voor: de Sofisten = rondtrekkende leraren die wijsheid bijbrengen. Vooral in Athene was er veel behoefte aan kennis.\ Maar de sofisten leerden hun leerlingen vooral disputeren en anderen overtuigen om hen te wapenen voor het maatschappelijk debat. Zij herleiden het woord of de logos naar een puur machtsmiddel. Al hadden sommigen wel echt een oprechte bedoeling die gebaseerd was op een filosofische overtuiging. Bijvoorbeeld: PROTAGORAS. Hij zei dat er geen kennis van de ultieme waarheid mogelijk is, dat er geen maatstaf is om dingen te beoordelen, we moeten kijken naar de individuele mens. Maar hij was eerder een uitzondering, de meeste sofisten waren effectief uit op macht, waardoor er een [kloof ontstond tussen de kennis (of de kunde) en de wijsheid.] ***SOCRATES: 5^e^ eeuw v.C.*** Zijn tijdsgenoten zeiden dat hij ook een sofist was, maar er zijn veel verschillen.\ De sofisten zetten morele begrippen om naar hun hand, terwijl Socrates effectief op zoek ging naar de ware betekenis van die morele begrippen (1). **'Wat is het goede?'** waarbij hij ervan uit ging dat als je inzicht had in moreel juist handelen, dat je dit dan ook deed. Als je bv. wist wat rechtvaardigheid inhield, dat je dan ook rechtvaardig zou handelen. Samen met Plato zegt hij dat deugd gelijk is aan inzicht. Hierdoor gaan Plato en Socrates in tegen het traditionele Griekse [heldenideaal] in van de sofisten, waar je als held wordt gezien los van je innerlijke motieven (2). Zij gaan hiertegen in en zeggen dat ons handelen enkel moreel goed kan zijn als we dat met de juiste morele bedoeling of de juiste motieven doen. Socrates gaat [in gesprek] met mensen en stelt zich op als degene die niets weet. Vanuit dat standpunt van onwetendheid brengt hij zijn gesprekspartners ertoe hun eigen kennis te articuleren. Door Ironie dwingt hij tot reflectie.\ De Sofisten voeren een monoloog en veranderen rede naar rede-voering. Socrates voert een **dialoog** en verandert rede naar rede-nering (3). De filosofie moet zich afbakenen van de [retoriek], paradox is dat dit enkel kan door gebruik te maken ervan. Maar groot verschil met de sofisten is dat de filosofie zich niet enkel op retoriek kan beroepen, want filosofie wil mensen niet overtuigen door de schoonheid van woorden, maar door het inzicht van die woorden. Socrates' optreden was provocerend, waardoor hij ter dood veroordeeld werd en de gifbeker dronk.**\ ** ### De filosofie wordt een systeem **PLATO: 5^e^ eeuw v.C.** Bij Plato wordt de filosofie omgezet naar een systeem. 1 globale visie, een consistente leer.\ Maar dat is eigenlijk wat wij er later van hebben gemaakt, hijzelf had niet deze bedoeling, aangezien al z'n [interesses door elkaar lopen] in zijn werken.\ Hij spreekt ook nooit in eigen naam, hij is de auteur van filosofische dialogen.\ Principe van de *filo-sofia.* Voortdurende zoektocht waarbij antwoorden geldig zijn als verklaring, maar tegelijk nooit de absolute waarheid kunnen zijn.*\ *Platoonse filosofie balanceert tussen het zoekende & voorlopige karakter van het weten en de drang om een systematische verklaring van de werkelijkheid te bieden.\ Dialoog draagt hiertoe bij. ***In de ban van Socrates*** Beïnvloed door zijn leermeester Socrates.\ Zijn hele filosofische project kan je zien als een rechtvaardiging voor Socrates' levenskeuze.\ De [ethische dimensie] blijft centraal staan, maar bij Plato wordt het gekaderd binnen een globale interpretatie van de werkelijkheid. ***De ziel*** Plato ontwikkelt een consistente leer over de ziel.\ Vanouds zeggen de Grieken dat de ziel het principe van leven (zelf-beweging) inhoudt.\ PYTHAGORAS zei dat de ziel [de zetel van onze kennis] was, dat die [onsterfelijk] is en zich in een [cyclus van wedergeboorten] bevindt. Plato neemt deze kenmerken over, maar maakt ze ondergeschikt aan het principe dat de ziel [de kern van onze persoonlijkheid] is. Morele goedheid komt voort uit de harmonieuze verhouding van 3 delen van de ziel (die elk ook gekoppeld zijn aan een deugd):\ **1)** De redelijke ziel verstandigheid\ **2)** Het vurige, driftige dapperheid\ **3)** Het vermogen tot begeren matigheid of zelfbeheersing\ Als deze 3 een harmonieuze verhouding hebben, waarbij de rede de leiding neemt, dan heb je de overkoepelende deugd: '[rechtvaardigheid']. Plato werkt zijn theorie ook ten dele uit met [mythen]. Hier keren de mythen dus terug, omdat Plato wilt aantonen dat de inzichten die ter sprake komen niet alleen zijn weggelegd voor een strikt rationele argumentatie. ***Het inzichtelijke*** Inzicht in de waarheid = norm van goed handelen. Verder bouwend op Parmenides & Socrates stelt Plato dat er een [onderscheid] is tussen arbitraire opvattingen & inzicht en dat ze elk een ander werkterrein hebben. De kennis (het inzicht) '**het zijn'**, het vaste, het stabiele in de werkelijkheid.\ De mening '**het worden'**, zintuiglijke realiteit, voortdurend aan verandering onderhevig. Plato stelt dus als eerste dat kennis of wetenschap zich niet bezighoudt met het zichtbare, maar met het puur inzichtelijke. *De 2 leerstellingen over de ziel en het inzichtelijke zijn in Plato's denken onafscheidelijk met elkaar verbonden!* ***Het probleem van de morele opvoeding*** De zwakte van de morele opvoeding. Wat we meedelen zijn [opinies of meningen]: overtuigingen waarvan we niet kunnen aangeven *waarom* ze al dan niet gefundeerd zijn uitermate kwetsbaar. 1 oplossing: door onze moraliteit te funderen op [ware kennis] verwerven we een stabiele morele grondhouding die bestand is tegen slechte invloeden. Hoe de harmonieuze ziel deugdzaam kan zijn. De [deugd] bestaat uit inzicht en dat inzicht wordt door de rede verworven en de andere zielsdelen laten zich erdoor leiden. ***De morele staatsorde*** De [filosofische mensen] moeten de staat besturen, want vanwege hun wijsheid zijn zij uitverkoren om de staat te leiden. De [leiders of 'wachters'] van de staat zijn zij die tot het hoogste inzicht zijn opgeklommen en als gevolg daarvan uitsluiten het algemeen belang dienen: geen privé-eigendom & geen familiebanden. Binnen de klasse van wachters opdeling tussen leiders en 'helpers'.\ De '[helpers'] behartigen de taken van leger en politie. Boven muzische & gymnastische opleiding krijgen de wachters ook wiskunde en dialectiek om hen voor te bereiden. De 'handwerkers' = derde klasse. Landbouwers en ambachtslieden. Zij moeten voorzien in de materiële behoeften van de bevolking. Deze staat is rechtvaardig als iedere klasse zijn taak correct vervult.\ Leiders taak van de redelijkheid -\> inzicht en verstand.\ Helpers afweer van gevaar -\> dapperheid.\ Handwerkers voorziening van behoeften -\> zelfbeheersing.\ Rechtvaardigheid staat als overkoepelende deugd voor de orde tussen deze bestanddelen.\ Staatsorde parallel met individuele ziel mens is een ministaat. Plato's politieke utopie gaat ervan uit dat sociale structuren '[maakbaar'] zijn.\ Moraal gefundeerd inzicht.\ Als de staat effectief wordt geleid door mensen die altijd de meest wijze beslissingen maken, dan is de gehoorzaamheid van de lagere klassen geen onderwerping. Probleem is het utopische karakter: waar gaan we ooit mensen vinden die voldoen aan de eisen van de wachters? Plato geeft later aan dat zo'n mensen nooit te vinden zijn: [de wet] is de plaatsvervanger voor de volmaakte regeerder. ***De kennis*** Plato: geen vertrouwen in instabiele wereld van de zintuigen: onvoldoende als basis voor kennisverwerving, want kennis vereist [stabiliteit, algemeenheid & volmaaktheid].\ \ Waarneming kan hooguit leiden tot een mening: [particulariteit, instabiliteit & beperktheid]. Voor een mening (zelfs voor een ware mening!) is het onmogelijk om te verklaren *waarom* ze waar is. In kennis wordt de waarneming overstegen.\ Universele begrippen ' [ideeën' of 'vormen'] (bv. DE dapperheid, DE schoonheid).\ Dit zijn vaste ijkpunten om de wereld rondom ons te begrijpen. De ideeën moeten *afzonderlijk* bestaan, los van de concrete werkelijkheid, in ['de ideeënwereld].' Zo: onderscheid tussen de wereld van 'het zijn' (kennis) en de wereld van het 'worden' (mening) kloof is onoverbrugbaar. Geen ruimtelijke splitsing, maar toch moeilijk om presentatie van dit schema volledig te ontdoen van ruimtelijke metaforen. Het gaat bij de ideeën op de 1^ste^ plaats om het intelligibele aspect van *deze* wereld. ***Participatie*** Taakverdeling tussen kennis en mening met eigen werkterrein (zijn & worden) en eigen object (de ideeën en sensibele dingen), betekent niet dat de 2 niets met elkaar te maken hebben. De concrete wereld is nooit absoluut veranderlijk. De stabiliteit die er in de zintuiglijke wereld is, is niet te verklaren als iets zintuiglijks, ze komt voort uit de stabiliteit van de ideeën. Deze relatie tussen de zintuiglijke wereld en de ideeën = [Participatie].\ Vgl.: 'nabootsing': de zintuiglijke dingen zijn afbeeldingen/afschaduwingen van de ideeën.\ Hierdoor is hun werkelijkheidswaarde ook kleiner. ***Het Goede*** 1 van de belangrijkste elementen van de ethiek. Hij vergelijkt de rol van het Goede in de inzichtelijke realiteit met de werking van de zon in de zintuiglijke wereld. Het Goede is verheven boven alle ideeën, en zelfs boven het zijn hoogste metafysisch principe. Waarom is Plato zo spaarzaam met informatie over het Goede?\ De verheven positie van het Goede hangt waarschijnlijk samen met het feit dat [de ideeën allemaal volmaakt] zijn. 'Het rechtvaardige' gaat over de 'ideale' rechtvaardigheid.\ De idee is dus niet alleen *[ideëel]*, maar ook *[ideaal]*. Ze is het volmaakte doel waarnaar elke concrete verschijningsvorm streeft en waaraan de verschijningsvorm ook wordt getoetst. Dus in die zin draagt elke idee onmiddellijk ook het Goede in zich. Alle kennis blijft tot op een zekere hoogte onvolkomen, omdat het laatste woord over het principe van de werkelijkheid niet kan worden gezegd. ***Loslaten van het lichamelijke*** Vóór de geboorte was onze ziel aanwezig in de ideeënwereld en had ze dus perfecte kennis. Bij de incarnatie is die kennis verloren gegaan: de ideeën leiden vanaf de geboorte een sluimerend bestaan in onze ziel. Het komt er dan op aan ze weer te activeren.\ '[Wederherinnering' of 'anamnese'.] Wat nodig is, is dat de idee zelf wordt herinnert, zonder hulp van de ervaring. Vgl. met vroedvrouw: [Maieutiek]: de vroedvrouw laat het reeds aanwezige mee geboren worden. De methode die hiervoor zorgt = [dialectiek]: de dialoog die we met onszelf of met anderen voeren en die ons dwingt rekenschap af te leggen voor elk bereikt resultaat. [ ] Zuiveren aan de hand van het verwerven van inzicht. Het doel van de filosofie stelt zich in het 'leren sterven', oefenen in het loslaten van de lichamelijkheid. De wereld van het lichaam is vol verleidingen die onze ziel dreigen af te houden van haar ware bestemming op het pad van de filosofie moeten we ons van het lichaam onthechten. *ARISTOTELES: 4^e^ eeuw v.C.* Aristoteles was de eerste die effectief de **bedoeling** had om een **allesomvattend systeem van weten** te creëren. Hij bakende de verschillende disciplines af en omschreef hoe die samenhingen. Hij was ook de eerste die **empirisch onderzoek** deed. Hij observeerde en beschreef een groot aantal diersoorten en ontwikkelde hiermee een biologie (of eerder zoölogie). In z'n politiek traktaat onderzocht hij de verschillende constituties en instellingen van (Griekse) staten. Het is 1 van de belangrijkste en volledigste bronnen over de Atheense instellingen. ***Een systematische wetenschap*** Empirisch onderzoek van vandaag is niet hetzelfde als bij Aristoteles. Vandaag organiseren wij de waarneming in een experimentele setting, terwijl Aristoteles' [observatie] alledaagser is, het gaat om de waarneming en beschrijving van wat er te zien is.\ De observatie mag wel niet het laatste woord hebben, want *iedereen* kan waarnemen, maar niet iedereen is een wetenschapper.\ Model van [theoria] waarbij observatie een belangrijke rol speelt, maar op zich geen wetenschappelijke kennis oplevert. Kennis moet ook enkel worden nagestreefd omwille van de kennis zelf, los van praktisch nut. Aristoteles maakte ook een hiërarchie van de wetenschappelijke disciplines:\ 1) Metafysica 2) Fysica 3) Biologie. ***De categorieën*** Bijzonder algemeen\ Individueel universeel\ Waarneembare oorzaken Methodologie = de 'logica'.\ Instrumentarium op grond van de analyse van ons spreken over de werkelijkheid.\ Onze logos vertrekt altijd vanuit een aantal basisvragen. Structuren van ons verstand = categorieën.\ 1) Substantie (bv. 'Jan')\ 2) Kwaliteit (bv. kleur)\ 3) Kwantiteit (bv. lengte)\ 4) Plaats (bv. 'in dit lokaal')\ 5) Relatie (bv. 'rechts van mij')\ 6) Tijd (bv. 'gisteren')\ 7) Activiteit (bv. 'praten')\ 8) Ondergaan (bv. 'gestoord worden')\ 9) Houding (bv. 'zittend')\ 10) Aanhebben (bv. 'geschoeid') De logica van ons denken weerspiegelt de logica die in de werkelijkheid aanwezig is. Aristoteles is het eens met Plato dat de werkelijkheid slechts kan bestaan als er [stabiliteit] is, m.a.w.: als dingen op zichzelf kunnen bestaan. MAAR anders dan Plato, zegt hij dat we de vastheid en stabiliteit niet uit de zintuiglijke wereld moeten weghalen, maar aanvaarden dat deze wereld een zekere mate van vastheid bezit (GEEN IDEEËNWERELD). ***De vier oorzaken*** Wat is een oorzaak en welke werking heeft het in de realiteit? De natuurfilosofen vóór Aristoteles hadden enkele een beperkte set van materiële oorzaken. Aristoteles zegt dat men op zoek moet naar uitgebreidere set van oorzaken dan degene die de voorsocratici hebben gehanteerd. 1. Vorm of formele oorzaak (causa formalis)\ een ding kan maar bestaan als er een bepaalde vorm of begrenzing is opgelegd aan een brok materie. 2. Materiële oorzaak (causa materialis)\ al bij voorsocratici. 3. Bewerkende of efficiënte oorzaak (causa efficiens)\ het ontstaat niet uit het niets, alles heeft een maker\ (pot: pottenbakker, levend wezen: voortplanting) 4. Doeloorzaak of finaleoorzaak (causa finalis) de belangrijkste!\ met een bepaalde bedoeling, zonder doel kan nooit iets ontstaan. ***Vorm en doel: teleologie*** Nadruk op koppeling tussen vorm en doel. Het doel waarvoor een ding bestemd is, bepaalt de wezensvorm volledig. Bv. een mes zal minstens een scherpe rand hebben met het oog op de specifieke werking die het moet vervullen: het snijden. Het is dan ook o.b.v. die distinctieve vorm dat een mes als mes zal worden herkend en gebruikt. De door een efficiënte oorzaak voortgebrachte constellatie van vorm en materie is dus *doelgericht*. [Het doel bepaalt wat de dingen zijn.] Men gaat ervan uit dat de natuur de dingen voortbrengt *met het oog op* die planmatige orde.\ [Alles in de natuur is dus doelgericht]. Met [Charles DARWIN] (19^e^ eeuw) komt er een einde aan dit denken.\ Hij zegt dat de natuur geen doelen stelt, maar dat al het bestaande effect is van een proces van natuurlijke selectie. Het gaat dus enkel om [onbedoelde effecten] van voorafgaande evoluties. De verklaring is niet langer '*waarom'*, maar '*waardoor'*.\ Aristoteles zou het hier niet mee eens geweest zijn, want hij heeft al zo'n dergelijke verklaring afgewezen van EMPEDOCLES van Akragas (5^e^ eeuw v.C.). Het belangrijkste argument van Aristoteles: verwijzing naar de [herhaling] die zich in de natuur voordoet. Het is het argument dat we de [evolutie niet 'zien'], we zien enkel de herhaling, en als dat het geval is, dan kán toeval geen verklaring zijn. Dus er moet wel [doelgerichtheid] zijn. ***De ziel als vorm*** De doelgerichtheid geldt niet enkel voor artefacten (messen, potten\...). Ook natuurlijke organismen zijn van nature op een doel gericht. Complexer, want het doel is *inherent* gegeven. Bij levende wezens is de vorm 'de ziel'. Binnen de ziel zijn er gradaties:\ vegetatief (planten), vegetatief en sensitief (dieren) & vegetatief-sensitief en rationeel (mensen). Het doel van het levende wezen is telkens met de zielsvorm gegeven. ***Vorm en materie: hylemorfisme*** Verhouding tussen materie & vorm is fundamenteel hylemorfisme. Elk concreet ding, elke substantie, ontstaat doordat een bepaalde vorm wordt opgelegd aan een portie materie. [Vorm en materie kunnen niet op zichzelf bestaan]. Materie is volstrekt onbepaald, maar wel volstrekt *bepaal-baar*.\ Probleem = dat de materie los van de vorm [niet kan bestaan en niet kan worden gedacht]. Het is een limietbegrip. Iets totaal onbepaalds kan niet bestaan. Ook de vorm kan [niet los bestaan van de materie]. Hier is Aristoteles het oneens met Plato die zei dat de vorm op zichzelf bestond. Tegelijk gaat Aristoteles wel akkoord met Plato dat de vorm het 'wezen' van de dingen aangeeft. Vorm is en blijft dus een universeel begrip.\ Anders dan de materie is de vorm [wél op zichzelf kenbaar]. In ons kenvermogen kunnen we de vorm losmaken van de combinatie met de stof. [Wezensvorm *abstraheren*]: *dematerialiseren* (ontdoen van de materie) en *desindividualiseren* (ontdoen van de individuele en accidentele kenmerken). Onze kennis gaat dus niet over substanties (want individueel), ook niet over materie (in zichzelf onbepaald), maar [kennis gaat dus uitsluitend over de vorm], = over het universele wezen dat zorgt dat de substantie tot een bepaalde klasse van zijnden behoort. Dat wezen kan dan worden omschreven in een definitie, waarin de kenmerken van de soort worden verzameld. Aristoteles blijft tegen Plato inbrengen dat het wezen van de dingen niet op zichzelf bestaat.\ Het is altijd al aanwezig in de zintuiglijke wereld en kan enkel afzonderlijk worden beschouwd als een algemeen begrip in ons kenvermogen.\ Het is het resultaat van een veralgemening die wijzelf maken in ons kenproces. ***Veranderlijkheid: act en potentie*** De volmaakte vorm wordt niet altijd meteen gerealiseerd (zaadje plant).\ Verklaring nodig voor geleidelijke realisering van de vorm of van het doel =\> *dynamisch* perspectief. Nieuw begrippenpaar: *act & potentie.* - Elke bestaande substantie (combinatie van stof en vorm) is een act, een actuele toestand. - De verandering wordt dan verklaard doordat elke act in zich de mogelijkheid (potentie) draagt om een bepaalde modificatie te ondergaan. Die modificatie is mee bepaald door de reeds gerealiseerde actuele toestand. Beweging is dus de actualisering van wat potentieel aanwezig is. Deze verandering is doelgericht : ontplooiing van de kenmerken die met z'n vorm zijn gegeven. De volmaakte realisering van zijn vorm = *entelechie*. ***Ethiek*** Het menselijk geluk is de hoogst mogelijke actualisering van de hoogst mogelijke vermogens van de mens. Specifieke taak van de mens [het rationele vermogen] & de mogelijkheid om ons leven te laten bepalen door de activiteit van het intellect. Ethiek wordt voor het eerst als een [aparte wijsgerige discipline] beschouwd. Aristoteles maakt een scherp onderscheid:\ - [Theoretisch weten] (de wetenschap) universele principes.\ - [Praktische wijsheid] (de verstandigheid) particuliere richtlijnen. Niet de kennis (weten dat), maar 'weten hoe': vermogen om verstandig te reageren op concrete situaties. Ethiek rationele principes van het goede handelen blootleggen.\ Domein van de doeleinden, meer bepaald het hoogste doel: [het geluk].\ Onderscheid:\ - '[maken'] altijd gericht op een extern doel\ - '[doen'] handeling die omwille van zichzelf wordt nagestreefd. Het geluk is bij de orde van het 'doen': het dient geen verder doel dan zichzelf. Om dit doel te bereiken is [deugd] vereist (verstand & karakter). Het gaat dus om een karakterhouding, een vaste gesteldheid, die verworven wordt door oefening, opvoeding & natuurlijke aanleg. De [keuzes] die we maken bepalen de morele waarde van onze daden & het al dan niet bereiken van geluk. De juiste keuze is altijd een '[midden']: is op ons afgestemd, afhankelijk van persoon en situatie. Het belangrijkste kenmerk van de deugd is dat het midden wordt bepaald door [de rede]. In zijn laatste boek neemt Aristoteles een vreemde wending, waarin hij toch aangeeft dat het hoogste geluk voor de mens uiteindelijk in de theoretische activiteit ligt. Als de theoretische activiteit de hoogste actualisering is van de menselijke rationaliteit, dan moet de hoogste menselijke zelfontplooiing hier te situeren zijn. ***Het goddelijke*** De god van Aristoteles = puur *vorm*, geen materie. Het is de enige uitzondering dat vorm niet los van materie kan bestaan. God moet ook een [zuivere *denk-act*] zijn. Deze kan enkel volmaakt zijn, als ze het hoogst denkbare object denkt = het denken zelf: god is dus het *zichzelf denkende denken*. Ook hoogste oorzaak van elke beweging, maar beweging ontstaat niet uit zichzelf; dus er moet een [eerste *onbewogen beweger*] zijn = god. Dus voor Aristoteles is god de zuivere act en de eerste beweger, die de beweging voortbrengt, maar [die niet de efficiënte oorzaak is van het zijn zelf van de dingen] god die niet schept *God zet in beweging door object van verlangen te zijn'.* Gods rol als doeloorzaak = effect dat hij heeft op de lagere realiteit. Hij is het eeuwige streefdoel van alle beweging in de natuur, zonder zelf actief iets in beweging te zetten. ### De latere oudheid: filosofie als levenswijsheid 4^e^ eeuw v.C.: einde oude politieke organisatie van de stadsstaat (polis). Nieuwe jonge, dynamische natie: Macedonië. Vorst PHILLIPUS II onderwierp de Griekse steden aan zijn gezag. Zijn zoon, ALEXANDER DE GROTE creëerde a.d.h.v. een veroveringstocht een wereldrijk van Griekenland tot aan de Indus. ***Schaalvergroting: het hellenisme (323-30 v.C.) en het Romeinse Rijk (200 v.C. -- 475)*** Hellenisme = de overname van de Griekse cultuur door niet-Griekse volkeren. Wetenschap en geleerdheid kenden een grote bloei (stoommachine, astronomie..). Schaalvergroting politiek vlak kosmopolitisme: de hele kosmos is hun polis wereldburgers. Hierdoor waren ze voor de concrete uitwerking van waarden en normen vooral op zichzelf aangewezen individualisme. De hoofdopdracht van de filosofie werd geherdefinieerd: alle weten werd ondergeschikt aan ethiek (belangrijkste vraag was die naar geluk). De wijsbegeerte was nu een praktische levenswijsheid of een 'levenskunst'. Filosofie werd beoefend in 'scholen'. Het ideaal is nu leren omgaan met verlangens. Het beeld van de filosoof als geneesheer voor de geest. ***De stoa*** Vernoemd naar zuilenhal in Athene waar ZENO van Citium les gaf. ZENO: *'We moeten leven overeenkomstig de natuur'.* Verlangens beheersen door onze redelijkheid: wanneer onze rede zich laat bedwelmen door de passies, slaagt zij er niet meer in om de juiste beslissingen te nemen. Goed en slecht worden zuiver van elkaar onderscheiden. Wijze mens bereikt het ideaal van *het leven zonder passies*. Bij SENECA, EPICTETUS & MARCUS AURELIUS (1^e^ eeuw) wordt het stoïsche ideaal samengevat als '*enkel datgene nastreven wat in onze macht ligt'.* Daarmee wordt ook het kosmopolitisme gefundeerd: geluk mogen we niet laten afhangen van familie of vrienden, de enige drijfveer van onze gehechtheid moet bestaan in solidariteit tussen alle redelijke wezens, aangezien de sleutel tot geluk ligt in de redelijkheid. ***Het epicurisme*** De leer van EPICURUS (3^e^ eeuw v.C.), naast het stoïcisme. De enige verlangens die we mogen toelaten, zijn verlangens die van nature noodzakelijk zijn. Ons laten leiden door de natuurlijke limieten van onze strevingen. 3 soorten verlangens: 1. [Natuurnoodzakelijke verlangens]: met de eenvoudigste middelen bevredigd: bv. een glas water tegen de dorst. 2. Wel natuurlijk, maar niet noodzakelijk: bv. glas wijn. Bevrediging uitstellen. 3. Niet natuurlijk & niet noodzakelijk: bv. politieke ambities, eerzucht, geldzucht\... deze hebben geen natuurlijke limiet & zijn onverzadigbaar. Epicurus kiest dus voor een levenskeuze die tegengesteld is aan die van de politiek geëngageerde stoïci. Zijn slogan: '*leef verborgen'.* ***Het neoplatonisme*** 3^e^ eeuw: o.b.v. interpretatie van werken Plato ontwikkelt PLOTINUS een hiërarchisch systeem: 1. [Het Ene Goede ] 2. [Het Intellect] 3. [De ziel] 4. [De zintuiglijke wereld] 5. [De materie] In dit systeem is [de ziel de 'reizigster']. De ziel moet de juiste keuzes maken en zich oriënteren op het Goede. De terugkeer naar de oorsprong = [belangrijke opdracht], waarmee de verschillende stadia in de ontplooiing van de werkelijkheid in omgekeerde richting worden doorlopen. De opklimming bereikt men in de diepste kern van het eigen bestaan (het is geen extase of pure mystiek). Het neoplatonisme combineert de systemen van [Plato en Aristoteles] met het streven naar levenswijsheid. Het is ook de [dominante filosofie] in de late oudheid tot 6^e^ eeuw (sluiting door Justinianus). Het [vroege christendom] positioneert zich ook als een filosofische stroming: als een levenswijsheid die vanuit een coherent doordacht mens -en maatschappijbeeld een visie op geluk propageert. Neoplatonisme & vroege christendom vertrekken beide vanuit een duidelijke nadruk op de transcendentie van oorsprong en einddoel van de werkelijkheid. Dus de articulatie van de [christelijke leer sluit sterk aan bij het neoplatonisme]. Hoofdstuk 2: Het middeleeuwse perspectief (5e -- 15e eeuw) ---------------------------------------------------------- 4^e^ eeuw: machtsverhoudingen verschuiven: Germaanse stammen in RR. Geldeconomie economie o.b.v. grondbezit. 5^e^ eeuw: Germanen nemen over. Economie o.b.v. grondbezit feodaal systeem nationale staten. ***Het Christendom*** Idee van WRR blijft bestaan. 800: keizerskroning KAREL DE GROTE. Succes van de Franken: militair overwicht, maar vooral de stabiliteit van de Kerk. Kerk bleef overeind als draagster van het culturele erfgoed. Religieus verschil (arianisme) = medeverantwoordelijk voor de mislukking van de meeste Germaanse rijken. Franken zijn uitzondering: geen arianen & bondgenoten integratie eenvoudiger permanente heerschappij vestigen. Dus dankzij de houvast die de Kerk bood in een lange periode van instabiliteit, en dankzij haar inspanningen om de antieke traditie van onderwijs en cultuur verder te zetten, werd de Kerk voor eeuwen de belangrijkste instantie in de maatschappij. ### De Vroege Middeleeuwen Heidenen denken dat het christendom een voorbijgaand fenomeen zal zijn en dat de heidense Griekse cultuur uiteindelijk weer dominant zal worden.\ Christenen hebben kritiek op de hoogmoed van de heidenen, omdat zij ervan uitgaan dat ze enkel steunend op de rede de gelukzaligheid kunnen bereiken AUGUSTINUS: 4^e^ eeuw Aurelius AUGUSTINUS zegt dat de verlossing niet in de macht van de menselijke rede ligt, maar slechts mogelijk is dankzij de vrij geschonken goddelijke genade. ***De wil en de rede*** Alles wat bestaat is de uiting van Gods scheppingskracht. De [schepping] is het moment waarop God Zijn gedachten verwezenlijkt. Het universum is dus in se [goed]. Het kwaad in de wereld komt door de hoogmoed van de mens.\ Augustinus is de eerste die de '[antropologische vraag'] stelt: *Wie ben ik?* God schiep de mens met vrije wil: het vermogen waardoor ons handelen wordt geleid. Maar door z'n zondige natuur is de [menselijke wil] altijd zwak & kan het echte geluk pas worden bereikt door de genade van God. Alle beslissingen van de wil moeten die keuze maken die het best aansluit bij het [goddelijke heilsplan]. Augustinus wantrouwt [nieuwsgierigheid]. ***De verlichting van het verstand (illuminatie)*** Alle heidense deugden zijn zonden. De heidenen missen de houding waardoor ze de échte deugd zouden bereiken: [bescheidenheid & overgave aan Gods wil]. Zij kunnen het heil niet verwerven. Een goed georiënteerde wil en redelijkheid is noodzakelijk, niet alleen om heil te verwerven, maar ook om tot kennis te komen. De [universele begrippen] bestaan in Gods geest. De mens kan uiteraard niet in de goddelijke geest doordringen, maar toch kan de mens effectief eeuwige waarheden kennen, [door in het particuliere of het onvolmaakte de universaliteit of volmaaktheid te herkennen]. Universele begrippen zijn echter alleen maar te zien wanneer ons verstand 'verlicht' is. Dus: het is het goddelijke licht of de goddelijke illuminatie die ons verstand in staat stelt de waarheid te zien. [ ] MICHELANGELO heeft deze theorie gevisualiseerd op het plafon in de sixtijnse kapel, want daar zie je hoe God de mens schiep. ***Philosophia Christiana*** De christelijke filosofie: nieuwe fase in intellectuele geschiedenis. Bouwt verder op het oude, maar opent ook nieuwe perspectieven. Belangrijkste innovaties: 1. Scheppingsgedachte 2. Wereld: onomkeerbaar lineair proces: heilsgeschiedenis 3. Elke mens wordt individueel door God geschapen, en in de eindtijd zullen ziel én lichaam verrijzen + mens wordt centraal gesteld in schepping: antropocentrisme. In ME natuurbeschouwing: natuur opnieuw *gesacraliseerd*. De filosofie wordt gezien als geloofsovertuiging die op zoek is naar rationele verantwoording. De filosofie is dus de '[dienstmeid van de theologie']. De filosofie beschouwt zich als *wetenschappelijke discipline*, meer bepaald de draagster van alle rationele kennis en van de methode om tot die kennis te komen. ***Het Vroegmiddeleeuwse Geestesleven*** Volksverhuizingen alle bronnen voor rechtstreekse kennis van de antieke filosofie afgesloten. Onrechtstreeks is de invloed van die antieken wel zeer groot De christenen hebben hun leer ontwikkeld in aansluiting bij de neoplatoonse filosofie en daarbinnen was de aristotelische leer overgenomen (vooral: studie van natuur). Door [gebrek aan materiële kennis]: elk nieuw spoor: groot gezag *auctoritates* = gezaghebbende bronnen die in argumentatie konden worden ingeroepen. Hierdoor kregen ME auteurs (bv. Bacon & Descartes) het verwijt dat ze zelf nooit ernstig hebben nagedacht en enkel gezagsargumenten hebben gehanteerd. Maar hoewel de auctoritates werden beschouwd als de 'blootgelegde rationele waarheid', werd ook de zwakte van het gezagsargument erkend. Thomas van Acquino stelt ook dat een gezagsargument wel *weten*, maar geen *inzicht* verschaft. Dus [interpretatie] nodig! [6^e^ -- 12^e^ eeuw:] bijna exclusief augustiniaans (& dus platoons), de platoonse inzichten leveren voor de christelijke denken immers geen onoverkomelijke inhoudelijke problemen: [Plato]: geestelijke werkelijkheid. [Neoplatonisme]: hiërarchisch wereldbeeld.\ [Christelijke ME]: wereldvisie: scheppingskracht God = allesbepalend & elk schepsel streeft op zijn niveau naar zijn schepper.\ +- 50 n.C.: prestige van de neoplatoonse filosofie werd nog eens versterkt door een werk van PSEUDO-DIONYSUS DE AREOPAGIET (hij gaf zich uit voor Dionysus die op de Aeropaag door de apostel Paulus werd bekeerd). Door deze vervalsing kreeg hij enorm gezag en legitimeerde hij de invloed van het neoplatonisme op het christendom. ### De volle middeleeuwen: herontdekking van Aristoteles 13^e^ eeuw: herontdekking van aristotelische filosofie en wetenschap. Grote Arabische geleerden: IBN SINA = AVICENNA (10^e^ eeuw) & IBN RUSH = AVERROES (12^e^ eeuw die meestal commentator werd genoemd (vanwege gezaghebbende commentaren op Aristoteles). De Latijnse vertalingen van hun werken: grote invloed Latijnse denkers in volle middeleeuwen. Zo komt Aristoteles via grote omweg in W-EUR terecht & het veroverde direct de collegezalen van de nieuwe universiteiten. ***Middeleeuwse (aristotelische) natuurfilosofie*** Middeleeuwse wetenschap = strikt theoretische bezigheid. Ze bestudeert de natuur met het oog op het vaststellen van de oorzaken en principes, die dan in de metafysica worden gesynthetiseerd. De natuurwetenschap = speculatief, niet gericht op praktisch nut. Astronomie: geocentrisme. Middeleeuwers voegen nog elementen toe: 1. [De hel] ligt in het centrum van de aarde 2. Boven de vaste sterren is er nog een hemelsfeer: het *empyreum*, waar zich de zielen van de uitverkorenen bevinden. God bevindt zich zo buiten de kosmos. 3. Het [ondermaanse] wordt gekenmerkt door fundamentele onvolmaaktheid & ook voortdurend in [verandering]. De verandering in het ondermaanse theorie van de 4 elementen (aarde, water, lucht, vuur) en de 4 basiskwaliteiten (koud, warm, vochtig, droog). 4. [Natuurlijke beweging van lichamen] theorie van de 'natuurlijke plaats': het ene ding streeft ernaar zo ver mogelijk van het middelpunt van de kosmos weg te komen, het andere streeft ernaar zo dicht mogelijk bij het middelpunt van de kosmos te komen. [Elk ding heeft dus een inherente streving naar boven of beneden] de beweging wordt veroorzaakt door een inwendige karakteristiek, niet door externe krachten. Gravitatie is ondenkbaar. De filosofen zijn enthousiast over de herontdekte aristotelische wetenschap. Met name het belang dat Aristoteles hecht aan empirische waarneming als basis van alle kennis. De moderne reactie tegen de middeleeuwse wetenschap (bv; door BACON) moeten we in dat licht zeker nuanceren. Aristoteles' systematische geest heeft 1 lijn getrokken van natuurwetenschap en biologie naar metafysica, dus op deze gebieden ook verwezenlijkingen. 3. De integratie van Aristoteles Middeleeuwers zien ook de nadelen van Aristoteles z'n systeem. Vele vragen blijven onbeantwoord of krijgen een antwoord dat voor de christenen onaanvaardbaar is. ***Aristotelische conflictstof*** 1. Onmogelijk om [onsterfelijkheid van de ziel] te aanvaarden; menselijke ziel kan niet los bestaan van het lichaam (vorm & stof), ook al schrijft hij dat het theoretisch wel mogelijk zou zijn, maar dan gaat het niet langer over een individuele ziel. 2. Zeer moeilijk om te argumenteren waarom de [vormen in de substanties eeuwig identiek] zijn 3. [Godsopvatting is zeer *immanentistisch*]: hij ziet god als aanwezig in de fysische wereld en heeft niet het begrippenapparaat om de transcendentie van god te denken. De integratie van het aristotelische gedachtegoed is dus niet zonder discussie verlopen. De 13^e^-eeuwse filosofen (bv. Thomas van Acquino) hebben geprobeerd om het te verzoenen met de christelijke leer, omdat zij overtuigd waren dat er geen tegenspraak mogelijk was tussen de waarheid van de rede en de waarheid van de Openbaring. Grote discussie tussen dominicanen (meer aristotelisch) & franciscanen (meer augustiniaans). Niet iedereen even subtiel: sommige filosofische doctrines o.b.v. Aristoteles zonder verzoenbaarheid met het geloof kerkelijke veroordelingen onderwijs filosofie Aristoteles verboden. Later wordt [verbod] herroepen. 14^e^- 15^e^ eeuw: scheiding geloof en rede; van filosofie en theologie. *De synthese van THOMAS VAN ACQUINO: 13^e^ eeuw* Dominicaan; staat open voor invloed Aristoteles. Er bestaan geen 'twee waarheden', dus de tegenspraak moet worden opgelost. ***Rede en geloof*** Geloven is niet hetzelfde als weten. De christelijke geloofsleer is geen wetenschap, maar de rede kan ze ook niet weerleggen (overstijgen menselijk begripsvermogen). Toch heeft de rede ook een rol in het geloof. De articulatie van het geloof is onmogelijk zonder redelijkheid, maar tegelijk kan de rede nooit de tegengestelde positie definitief uitsluiten. Ook hulp van natuurlijke rede vereist om elementen aan te reiken waarop geloof kan verder bouwen. ***De kennis*** Er kan niets in het intellect aanwezig zijn dat niet eerst in de zintuigen is geweest. Het eigenlijke voorwerp van de menselijke geest is de inzichtelijke vorm in de materiële verschijnselen. [Geen kennis mogelijk zonder waarneming]. De mens is wel in staat om uit zichzelf tot kennis van natuur te komen, het is mogelijk om zonder goddelijke ingreep door te dringen tot kennis van de inzichtelijke vormen. Zintuigen particuliere. Kennis universele. Hoe komen we tot die universalis? Thomas zegt dat de menselijke geest beschikt over een '[natuurlijk licht'] waarmee het zichzelf verlicht = nog voordat er zintuiglijke informatie binnenkomt heeft het verstand denkprincipes die de basis vormen van elke denk-act = 'eerste intelligibele dingen' =\> noodzakelijk om gelijk welk universeel begrip te begrijpen. Het [voorwerp van de kennis is de vorm], die uit de eenheid van stof en vorm wordt geabstraheerd, dus Thomas neemt het aristotelische hylemorfisme over. Maar dit hylemorfisme brengt moeilijkheden mee. Thomas lost deze problemen op a.d.h.v. platoonse elementen binnen een christelijk perspectief. ***De universalia*** Over het bestaan grote discussie, met vragen: 1. Bestaan ze reëel of bestaan ze in de geest? 2. Als reëel: stoffelijk of onstoffelijk? 3. In tastbare dingen of gescheiden ervan? Niet iedereen aanvaarde het reële bestaan van de begrippen Petrus ABELARDUS (11^e^ eeuw) & later het nominalisme stellen dat universalia slechts woorden of begrippen in de geest zijn. Degene die wel het bestaan aanvaardden, moesten [keuze maken]: platoonse of aristotelische model? Ideeën in aparte inzichtelijke wereld of immanente vormen? Thomas maakt geen keuze, maar combineert ze. Universele begrippen bestaan volgens hem op 3 manieren: 1. In [Gods geest] (als exemplaria = platoonse ideeën) 2. In de [dingen] (als vorm, gecombineerd met materie) 3. In het [verstand] (als geabstraheerde universele vorm) ***God*** Godsopvatting & scheppingsleer zijn het moeilijkst te verzoenen met aristotelische metafysica. TVA probeert hier evenwicht te bewaren. Onderscheid tussen 1. *Essentie* = het wezen (aristotelische vorm) 2. *Existentie* = het reële, actuele bestaan van dingen *De essentie gaat aan de existentie vooraf.* God denkt de essentie en voegt achteraf ook actueel bestaan toe. Toevoegen van de existentie is de scheppingsdaad zelf. [Alles wat in de werkelijkheid bestaat, is dus in elk geval samengesteld uit essentie (vorm) en existentie (zijnsact).] [Verschil met Aristoteles]: het wezen bestaat [los van de substantie]. Dit kon bij Aristoteles niet, maar als we de vormen in Gods geest lokaliseren, dan kan dit ook [zonder materie]. Volgens Thomas is dit het geval bij specifieke soorten van zijnden (bv. engelen, de ziel..). Bij deze wezens is er sprake van een op zichzelf bestaande vorm. Andere, lagere wezens zijn wel stoffelijk. Ook strikte hiërarchie van mens over dieren en planten tot gesteenten enz. De geschapen wezens zijn altijd [afhankelijk]! Aan de top van de [hiërarchie] staat God, bij wie essentie en existentie niet onderscheiden zijn. God is het zijn zelf dat op zichzelf bestaat. Dus hij is puur act (pure zijnsact) en einddoel van alle geschapen werkelijkheid. Maar hij is ook de scheppende God die essentie en existentie met elkaar verbindt. [De eindige dingen participeren zo elk op hun niveau aan het oneindige, volmaakte zijn van God.] ***De menselijke ziel*** [Onsterfelijke] ziel door God geschapen. De menselijke ziel is als vorm gebonden aan het lichaam, tegelijk overstijgt de ziel de lichamelijkheid in haar denken. De ziel is daardoor een zeer specifiek wezen, dat als vorm aan het lichaam gebonden is en toch tegelijk op zichzelf kan bestaan als substantie. De ziel heeft als [op zichzelf bestaande vorm] een eigen essentie en existentie, los van het lichaam. De ziel is dus nooit een puur biologisch gegeven. De ziel is dus een subsistente vorm die (anders dan de engelen) wél tijdelijk met het lichaam verbonden is, maar die (anders dan de dieren) toch los van het lichaam kan blijven bestaan. Ze behoudt daarbij wel haar [individualiteit] doordat de band met het lichaam haar individuele kenmerken heeft gegeven. ***Ethiek*** Thomas gaat ervan uit dat Aristoteles zich bewust heeft beperkt tot het *onvolmaakte geluk*, aangezien het volmaakte geluk niet van deze wereld is. Het volmaakte geluk bestaat in de onmiddellijke [contemplatie van God] *(=\> verwijst naar de ultieme staat van geluk die gelovigen zullen ervaren als ze God van aangezicht tot aangezicht in de hemel zien).* Elke handeling heeft een [eigen rechtstreeks doel], dat zich in een hiërarchische reeks plaatst onder hogere doeleinden. 1 ultiem doel waarop alle mogelijke handelingen zijn gericht het goede. Elke menselijke daad is moreel en kan moreel worden beoordeeld. Onderscheid: - [Facultas] capaciteit, technische vaardigheid om bepaalde handeling te stellen of om bepaald theoretisch inzicht te verwerven. - [Usus] het gebruik dat wij van de facultas maken, de praktische toepassing en die altijd per definitie moreel. Thomas classificeert de verschillende deugden o.b.v. de verschillende vermogens: 1. Deugden van het verstand - Beschouwende verstand: - *Inzicht* (kennis van principes) - *Weten* (kennis van conclusies) - *Wijsheid* (kennis van hoogste principes) - Praktische verstand: - *Kunde* (weten hoe iets te maken) - *Verstandigheid* (weten hoe iets juist te doen) 2. Deugden van het streven - De wil: *rechtsvaardigheid* - De zintuiglijke strevingen: - Het begeervermogen: *matigheid* - Het weerstreefvermogen: *dapperheid* 3. Theologische deugden - m.b.t. het verstand: geloof (begrijpen van het laatste doel) - m.b.t. de wil: - *Liefde* (beminnen van het laatste doel) - *Hoop* (vertrouwen in het bereiken van het laatste doel) Specifieke rol voor kardinale deugden. Dit zijn 4 deugden (verstandigheid, matigheid, dapperheid & rechtvaardigheid) die niet hiërarchisch de hoogste zijn, maar nevengeschikt aan andere deugden. Kardinale deugden hebben eigen werkterrein. De andere, nevengeschikte deugden zouden moeilijk mogelijk zijn bij afwezigheid van de kardinale deugden. Unieke functie als soort van katalysator: vervullen een scharnierfunctie. Bv. domein van het instellen van een rationele orde in intermenselijke verhoudingen: De domeinen: ontzag, religiositeit & respect zijn voor hun bestaan niet afhankelijk van rechtvaardigheid, maar rechtvaardigheid wel prominente rol omdat het op een eminente manier de kenmerken en vereisten van dit domein van het handelen in zich verenigt. Het nominalisme van WILLEM VAN OCKHAM: 13^e^ eeuw Nominalisme: ontstaat aan einde 13^e^ eeuw & getuigt van een toenemende kloof tussen filosofie en theologie. De geloofswaarheden worden niet in twijfel getrokken, maar worden uitsluitend beschouwd als een kwestie van het geloof. ***Reactie tegen het realisme*** Nominalisme vertrekt vanuit verheven opvatting over almacht en onkenbaarheid van God. Willem wijst erop dat het voor mensen onmogelijk is om tot Gods scheppingskracht door te dringen. Vanwege de beperktheid van de menselijke kennis is het ook niet gegarandeerd dat de manier waarop wij de dingen kennen, overeenkomt met de manier waarop de dingen in werkelijkheid zijn. Manier waarop ik de werkelijkheid *ken* =/= de manier waarop de werkelijkheid *bestaat*. Filosofische traditie: als wij algemene begrippen kennen dan wil dat zeggen dat er ook algemene begrippen bestaan = filosofisch realisme: de werkelijkheid bestaat onafhankelijk van het denken en wordt gekend voor zover het subject daartoe in staat is. (Plato, Aristoteles, Augustinus & Thomas). ***Aandacht voor het particuliere*** Nominalisme [doorbreekt parallel tussen denken en werkelijkheid]. We mogen enkel voortgaan op de info die de zintuigen ons leveren. In zintuigen: enkel particuliere dingen, nooit algemeenheden. In werkelijkheid zijn er alleen maar [concrete dingen], waaraan we in onze geest namen toekennen. Er bestaan geen universele, algemene 'dingen' buiten de geest. [Enkelvoudigheid, individualiteit], is de enige reële bestaanswijze. Algemeenheid is wel een wijze van denken en een wijze van uitdrukken in de taal, maar geen bestaanswijze. ***Het 'scheermes van Ockham'\...*** Principe van ontologische spaarzaamheid of het scheermes van Ockham: men mag niet meer dingen in de werkelijkheid aannemen dan strikt noodzakelijk. Dit systeem heeft de bedoeling om de weergave van de werkelijkheid te vereenvoudigen, maar is niet evident. Ockham zegt: er zijn enkel particuliere dingen, die nu eenmaal soms op elkaar lijken, maar dat betekent niet dat we de gelijkenis of de relatie zelf als een 'ding' moeten zien: het is enkel een relatie die wij in ons denken construeren. ***\... scheert aan twee kanten*** Nominalisme was geen aanval op het geloof. Ockhams nominalisme legt de nadruk op de onbereikbare almacht van God t.o.v. de kleinheid van de mens. Maar het scheermes snijdt aan 2 kanten: het heeft de weg geopend voor een nieuwe visie op de wereld. De filosofisch-wetenschappelijke rationaliteit kan nu haar eigen koers varen, los van de theologie. Met de veralgemening van dit inzicht zijn de ME definitief voorbij in 15^e^ en 16^e^ eeuw. Hoofdstuk 3: de crisis van de moderniteit (15e -- 19e eeuw) ----------------------------------------------------------- Het intellectuele klimaat is in de 15^e^ eeuw volop in beweging. De filosofie ondergaat ingrijpende veranderingen. Vooraanstaande intellectuelen proclameren zelfbewust de intrede van een nieuwe tijdsgeest. De vroege renaissancemens Francesco PETRARCA (14^e^ eeuw) verwijst naar de voorbij periode als 'duisternis'. Later maken Leonardo BRUNI en Flavio BIONDO (15^e^ eeuw) een onderscheid tussen 3 historische periodes: 1. [Antieke bloeitijd] 2. [Verval ] 3. [Heropleving (hun eigen tijd) ] Deze passen ze toe op allerlei domeinen van de cultuurgeschiedenis. De architect Giorgio VASARI (16^e^ eeuw) is de eerste die de ME kunst als 'gotisch' bestempelde verfoeilijke 'Duitse stijl'. Wetenschap: Francis BACON (17^e^ eeuw): termen 'middel-eeuwen' en 'tussen-tijd'. Maar: boekdrukkunst, uitvinding van kompas mogelijkheden lijken onbegrensd. 1. Geweld Het fiere zelfbewustzijn: vestiging van de Europese dominantie was gebaseerd op kolonisatie, uitbuiting en slavernij. Ook intra-Europese crisis. Daarna in 1618: 30-jarige oorlog. In 1648 vrede, maar ravage is enorm. ***De crisis*** Waarom beschouwen zij de ME als een barbaarse periode?\ De kern van het conflict ligt in de [religieuze verdeeldheid] die er sinds de Reformatie in W-EUR is. Opeenvolgende verzoeningspogingen en conflicten brengen geen oplossing. Concilie van Trente (1545-1563) herbevestigt de katholieke leer als onaantastbaar. Het fiere Europa is dus verscheurd en uiteindelijk verwoest door een ideologisch conflict. Geen toeval dat men zich net op dat moment op de wetenschap stortte. Ook nu nog toenemende neiging om ideologische, godsdienstige overtuigingen terug te dringen naar de privésfeer en de publieke sfeer te beperken tot die dingen waarover iedereen het 'in alle redelijkheid' eens kan zijn. Het model daarvoor is de [wetenschappelijke rationaliteit]. De lutherse hervorming komt in grote lijnen neer op de [ontkenning van de 'bemiddeling'], dit beklemtoont de *individuele* relatie tussen de gelovige en God. Gevolgen: 1. Transcendentie van het goddelijke wordt extreem bevestigd 2. De mens wordt op zichzelf teruggeworpen - De Reformatie zorgt voor 2 belangrijke tendensen: 1. De desacralisering van de wereld 2. De subjectivering van de mens De geldeconomie doet opnieuw haar intrede. Ook enorme inflatie verarmd proletariaat. Politiek: vorsten vergroten macht door inkomsten uit belastingen staand leger & door vredesverdrag van Westfalen (einde godsdienstoorlogen): bevestigt de natiestaat als fundament van de machtsbalans in Europa basis vorstelijk absolutisme. 2. De nieuwe wetenschap Herontdekking van de traditie nieuwe wetenschap. Hernieuwde beschikbaarheden van neoplatoonse commentaren op Plato en Aristoteles en de herontdekking van Plato's volledige oeuvre in het Grieks waren bijzonder inspirerend. De [renaissance van het neoplatonisme] is grotendeels te danken aan Marsilio FICINO en Cosimo DE' MEDICI (15^e^ eeuw). Ook op wetenschappelijk vlak: herontdekking en verspreiding van teksten van o.a. ARCHIMEDES (3^e^ eeuw v.C.), HERO (1^ste^ eeuw v.C.) en EUCLIDES (4^e^ eeuw v.C.). Vanuit de interactie tussen wedergeboorte van de oudheid & toepassing van de wiskunde op de natuur begint men de traditionele aristotelische natuurfilosofie in vraag te stellen. De [mathematische methode & de aandacht voor observatie en experiment] zijn ook wezenlijke bestanddelen van de nieuwe wetenschap. LEONARDO DA VINCI (15^e^ eeuw). De [wiskunde en meetkunde] waren al op hoog niveau ontwikkeld door de Grieken, maar nooit had men eraan gedacht om deze toe te passen op de ondermaanse werkelijkheid. Nicolaus COPERNICUS (15^e^ eeuw) stelt een eenvoudige ingreep in het systeem voor: vanuit puur theoretisch standpunt stelt hij dat logischer is als we eenvoudigweg de zon en aarde van plaats verwisselen. Deze [Copernicaanse Revolutie] wordt beschouwd als de belangrijkste uiting van de nieuwe mentaliteit. Copernicus z'n standpunt wordt door GALILEÏ en KEPLER (16^e^ eeuw) door observatie geverifieerd. Er is nu geen enkele reden meer om te stellen dat de concrete, tastbare wereld niet volgens wiskundige principes is geordend. [De wereld wordt hierdoor geobjectiveerd]: de natuur wordt nu gezien als een samenspel van zuiver natuurlijke krachten die als variabelen en constanten in een wiskundige formule kunnen worden gebracht. Andreas VESALIUS (16^e^ eeuw): [het menselijk lichaam] is een natuurobject en kan dus op dezelfde manier worden onderzocht. Ook in de [kunst]: Tommaso MASACCIO paste voor het eerst het wetenschappelijk perspectief toe: met diepte en afmetingen. Leon Battista ALBERTI publiceert een werk waarin hij de theorie en praktijk van [perspectief] en projectie van 3D-objecten uitlegt. ***FRANCIS BACON: 16e eeuw*** = belangrijkste theoreticus van de nieuwe wetenschappelijke mentaliteit. Zijn hoofdwerk werd opgevat als een '[nieuw instrument'] voor de verklaring van de wereld. Het 'oude instrument' waren de aristotelische werken over de logica die in ME werden bestudeerd. Bacons werk is dus een aanval op de oude denktrant en tegelijk de bevestiging van een nieuwe zienswijze. Als eerst moet het denken zich bescheidener opstellen: natuur zelf aan het woord laten en gegevens verzamelen door observatie. Pas dan mogelijk om in te grijpen in de natuur [kennis = macht]. Maar ook dan kan de natuur slechts worden overwonnen door haar te gehoorzamen. Bacon benadrukt het belang van het manipuleren van de natuurwetten, om de natuur te beheersen. Ook bepleit hij de bescheidenheid van het verstand ( Augustinus). Maar tegelijk geeft Bacon een [eenzijdig beeld van de verhouding tussen theorie en observatie]. Aristoteles gebruikte ook al observatie, dus daar ligt het verschil niet. De vernieuwing ligt in de *nieuwe blik* waarmee men de werkelijkheid gaat observeren. [De nieuwe wetenschappelijke methode] bestaat uit 3 pijlers: 1. De observatie van feiten 2. Het opstellen van een hypothese 3. Het verifiëren van de hypothese De wetenschap zoekt *consistentie in de natuur*, een consistentie die *objectief vaststelbaar* is en *universeel en noodzakelijk geldig*. Dit wordt vnl. gevonden in de natuurwetten. Typisch voor moderne wetenschap is dat ze 'het objectieve' en 'het universeel en noodzakelijk geldige' *mathematiseert*. Er wordt al op voorhand van uitgegaan dat wat we zullen vinden wiskundig is. We zullen ze in een formule (letterlijk: 'vormpje') kunnen gieten, waardoor we ze kunnen tellen en meten & abstracte bewerkingen. Het nieuwe van de wetenschap = de wiskunde manier van kijken, die al op voorhand onze verwachtingen, en ook onze observaties bepaald. experimenten. [Een experiment is zeker geen alledaagse waarneming!] **Conclusie**: het nieuwe van de wetenschap ligt in het mathematische wereldbeeld, het nieuwe theoretische kader van waaruit men gaat observeren. De wetenschap kan nu ook razendsnel resultaten voorleggen. ***Wetenschap en filosofie groeien uit elkaar*** Aanvankelijk: nieuwe wetenschap als filosofie. Isaac NEWTON: natuurfilosofie. Grote filosofen als René DESCARTES en Baruch de SPINOZA willen de wis- en meetkundige methodes toepassen op alle domeinen van filosofische reflectie. Zo wordt de wetenschappelijke rationaliteit tot [norm voor zindelijk denken] verheven. Door de [toenemende specialisatie] ontstaat een verregaande differentiatie van de kennis. De filosofie, die aanvankelijk de draagster was van alle weten, blijft nu verweesd achter. Deze [moeilijke verhouding tussen filosofie en wetenschap] is ontstaan doordat oeroude vragen terzijde werden geschoven en de verklaring wordt nu binnen het vooraf geconstrueerde kader van de wiskunde gezocht. Maar anderzijds is dit ook hun beperking. ***De natuur als te beheersen vijand*** De natuur is nu een vijand geworden die moet worden overwonnen. Voortaan is 'begrijpen' = 'ingrijpen'. De logos wordt technologos. De natuur wordt voortaan gezien als een artefact, waarin de mens (wiens lichaam ook wordt gezien als machine) vrij kan ingrijpen om de schepping te beheersen. 3. De opmars van het subject De objectivering van de wereld heeft de globale harmonie verstoord. Nu wordt [het subject de bron van ware kennis] antropocentrisme. De mens wordt de dragende onderbouw van de werkelijkheid. Nieuwe copernicaanse revolutie waarin het subject als centrum van de wereld wordt gesteld. Autobiografieën (MONTAIGNE, 16^e^ eeuw) , zelfportretten (DÜRER, 15^e^ eeuw; REMBRANDT, 17^e^ eeuw, VELÁZQUEZ, 17^e^ eeuw). Anderzijds wordt het subject vereenzaamd en staat het nu tegenover de wereld die voor hem een probleem is geworden. Dus de [eenheid van mens en natuur wordt verbroken]. De mens zit opgesloten in zijn denkwereld opkomst landschapsschilderijen. PATINIR (15^e^ eeuw): schilderde natuurtaferelen waarin de mens wordt weggedrukt. 4. De moderne wijsbegeerte ten dienste van wetenschap en subject Het rationalisme van René DESCARTES: 17^e^ eeuw 1^ste^ keer dat de filosofie zich ten dienste stelt voor de wetenschap. Descartes: de filosofie heeft nog geen enkel volstrekt betrouwbaar resultaat opgeleverd, terwijl de wetenschap op korte tijd veel vooruitgang heeft geboekt. Descartes is trouwens zelf 1 van de grondleggers van de analytische meetkunde, houdt zich bezig met lichttheorie en systematiseerde het nieuwe wereldbeeld van de mathematische fysica. Anderzijds uit hij een ongenoegen t.o.v. [moderne fysica], want ze [mist fundering] 'zolang de connectie tussen denken en werkelijkheid niet vast is aangetoond, zou het kunnen dat de wetenschap enkel expliceert wat er in ons denken omgaat, zonder connectie met de fysische realiteit.' Het is dus nodig dat vanuit de filosofie wordt aangetoond dat de wetenschap correct op de werkelijkheid betrokken is. 2 mathematische principes: Analyse = ontbinding: de wiskunde klimt op tot de 1^ste^ basisprincipes.\ Synthese = samenstelling: de wiskundige beschouwt de oorzaken met het oog op de effecten. In de wiskunde: voorkeur voor de analyse, want ontdekking van de 1^ste^ zekerheden, terwijl synthese vooral didactische waarde heeft. Als de filosofie ooit vaste en betrouwbare resultaten bereiken, dan moet er een nieuwe methode ontwikkeld worden. Hier wordt voor de 1^ste^ keer de mathematisch-wetenschappelijke rationaliteit verheven tot de enige geldige manier om waarheid te achterhalen rationaliteit er wordt aangetoond dat de zekerheid over de werkelijkheid buiten ons wordt verworven door de rede en niet door de zintuigen. ***De twijfel*** [Alles] in vraag stellen, als *methode*! (niet vanuit een existentiële vertwijfeling of sceptische levenshouding) le doute méthodique. De twijfel is *universeel.* Ook de eigen waarneming is niet te vertrouwen. De twijfel is zelfs nog radicaler dan enkel het wantrouwen t.o.v. de zintuiglijke ervaring metafysische twijfel.\ Hypothese van de 'kwade geest': le malin génie stel dat alles wat ik voor waar houd in mijn denken, eigenlijk fout is, doordat een demon optreedt als 'stoorzender'.\ Ben ik eigenlijk wel op de juiste manier toegerust om om het even welke kennis te verwerven? ***Eerste zekerheid: 'Je pense donc je suis'*** Ik kan wel de objecten in vraag stellen, maar ik kan niet in vraag stellen, *dat ik twijfel.* Als je de twijfel in twijfel trek, dan herbevestig je eigenlijk de twijfel, het kan dus niet anders dat ik aan het twijfelen ben, zelfs als ik twijfel aan de [twijfel]. Niets van *wat* ik betwijfel is voorlopig zeker, maar zeker is *dat* ik twijfel. De denk-act van het twijfelen = een feit. Een activiteit heeft een drager nodig die de act volbrengt, die [drager ben ik zelf]. IK DENK, DUS IK BEN: *[cogito ergo sum]*. Het *cogito* is datgene wat de twijfel zelf fundeert. Het vaste punt van de twijfel wordt nu het vaste punt waarop we de kennis kunnen baseren. Het is dankzij het feit dat ik denk (*cogito*), dat ik kan bevestigen dat ik *ben*. Er is geen toegangsweg tot de wereld buiten mij dan via mijn eigen bewustzijn. ***Dualisme*** Wereld van het object 'buiten'-wereld. [Scheiding tussen innerlijke wereld van het denken & uitwendige wereld die van een andere orde is.] De 'buitenwereld' zal slechts in een 2^de^ beweging kunnen worden afgeleid uit het 'binnen' van de denkwereld. subject: geïsoleerd: gesloten bewustzijn (zoals gevangene). De binnenwereld van het bewustzijn is wel zeker: zodra ik een activiteit vaststel binnen mijzelf kan ik bevestigen dat het bewustzijn bestaat. 'Denken' moet dus in de ruimst mogelijke zin worden opgevat, maar wel altijd als een interne activiteit van het bewustzijn. Denk-act heeft voorrang op alle denkinhouden, want alleen het denken kan volstrekt uit mijzelf voortkomen. Als ik kijk naar iets, moet ik die zintuiglijke informatie in twijfel trekken. Als de bewustzijnsactiviteiten naar iets buiten mij verwijzen, dan blijven ze voorlopig onzeker. Ze zijn ook niet noodzakelijk, want ik kan mij zonder emoties en zintuiglijke voorstellingen evengoed een heldere en welonderscheiden idee vormen van mijzelf. [Het lichaam op zich = een onderdeel van de buitenwereld.] ***Het probleem van de brug*** Het komt er op aan nu we de 1^ste^ zekerheid kennen om de wiskundige methode consequent toe te passen, waardoor we tot afgeleide zekerheden kunnen komen. Eerst analyseren wat we reeds hebben gevonden: waarom is het *cogito* onbetwijfelbaar zeker? [Omdat het een *heldere* en *welonderscheiden* idee is.] - *Helder*: logisch evident, een heldere idee is onmiddellijk duidelijk wanneer het denken zich erop concentreert. - *Welonderscheiden*: de idee wordt helemaal op zichzelf gekend, los van al het andere. Deze eigenschappen = norm voor alle zekerheid. Nu is de vraag: naast *cogito* nog iets anders? Als we de zekerheid willen bereiken, zullen we die zelf uit het *cogito* moeten putten. De heldere, welonderscheiden ideeën die we nu zoeken, zullen 'ingeboren' moeten zijn, van nature aanwezig in het *cogito*. Maar tegelijk moet het ook van nature verwijzen naar iets buiten het *cogito*. 1^ste^ stap: Malin génie uitschakelen! (Beroep doen op instantie die de juistheid van denken van buitenuit garandeert). ***Tweede zekerheid: het bestaan van God*** Het [idee van het oneindige] (waartoe ook de volmaaktheid behoord) is een idee dat niet kan verschijnen zonder dat er ook een reëel bestaan aan beantwoordt. Deze idee is onmiddellijk duidelijk en niet te herleiden, dus beantwoordt aan criteria voor zekere kennis. [Het godsbewijs:] 1. A posteriori vertrekt vanuit de gekende effecten om van daaruit op te klimmen naar de oorzaak die die effecten heeft voortgebracht. Beroep op de [causaliteit]. Ik kan de idee van het oneindige niet uit mezelf hebben gehaald, want ik ben eindig & aangezien de oorzaak altijd minstens even groot moet zijn als het gevolg, moet het dus door iets buiten mij zijn voortgebracht God die de idee in mijn *cogito* heeft geplant. 2. A priori o.b.v. een analyse van de godsidee komen we tot de conclusie dat God noodzakelijk moet bestaan. De termen zelf waarin ik God denk, dwingen mij ertoe om het bestaan van God te aanvaarden. Dat God moet bestaan volgt uit de notie van de [volmaakte oneindigheid:] iets wat niet bestaat, zou immers niet volmaakt kunnen zijn. Op grond van deze redenering moet ik (zegt Descartes) aannemen dat er iets buiten mij bestaat: God is de 2^de^ substantie die zich naast het denken poneert en waarvan ik het bestaan via het denken heb achterhaald. Idee van de volmaaktheid verder analyseren impliceert ook goedheid en waarachtigheid. God zal niet toestaan dat ik constant word bedrogen. [Het bestaan van God garandeert dus uiteindelijk de structurele juistheid van mijn kennis.] Dat wil wel niet zeggen dat ik me nooit kan vergissen, want de hypothese van de *malin génie* (die nu is ontkracht) sloeg niet op de relatie van subject en buitenwereld, maar op de waarheidswaarde van de puur abstracte begrippen. Al wat ik voorlopig weet is dat mijn denken op een goede manier is uitgerust om de werkelijkheid te analyseren: ik weet nu alleen zeker dat mijn begrip van de driehoek ook het juiste begrip is. *Cogito* nog verder analyseren [idee van de uitgebreidheid]. Deze behelst de kwantiteit als zodanig & dus los van het reële bestaan. Toch is in dit begrip de verwijzing naar een lichamelijke buitenwereld onmiskenbaar. ***Derde zekerheid: het bestaan van de buitenwereld*** Het is duidelijk dat o.b.v. de zekerheid van de causaliteit dat de zintuigen voorstellingen in ons bewustzijn veroorzaken. [Het enige dat ik weet op het moment dat ik iets zintuiglijk waarneem is dat er een voorstelling in mijn *cogito* verschijnt]. Mogelijkheden zijn niet onbeperkt, als we kunnen aantonen dat die voorstellingen niet uit het cogito of God komen, dan kunnen we aannemen dat er een 3^e^ substantie is. Dus ofwel heb ik het [uit mezelf] gehaald geen voldoende verklaring. ofwel is het [God] die de voorstelling heeft veroorzaakt dan zou hij een bedrieger zijn. [Conclusie]: er bestaat een derde substantie: de buitenwereld, die *représentations* veroorzaakt. Systeem van Descartes = 'mediaat realisme': het realisme kan maar via een omweg worden bevestigd; tussen denken en buitenwereld is de [bemiddeling] nodig van de zintuiglijke voorstellingen. ***De mathematische structuur van de werkelijkheid*** *Dat de wereld bestaat* is een conclusie die ik kan trekken o.b.v. de zintuiglijke voorstellingen die de buitenwereld veroorzaakt. *Dat de* *wereld* *is zoals hij in de voorstellingen verschijnt*, wordt gegarandeerd door het bestaan van God. *Wat de wereld is*, wordt duidelijk dankzij de heldere en welonderscheiden idee van de *uitgebreidheid* (enkel kwantitatief! Van kwaliteiten (kleuren, geuren..) is de kennis niet gegarandeerd). In deze wereld kunnen we dus ook mathematische en natuurkundige begrippen toepassen om de bedrieglijkheid van de zintuigen te overwinnen. Descartes: het is een wereld die mathematisch is geordend en waarover het subject zekere kennis kan bereiken, als het zijn ingeboren ideeën op een juiste manier toepast. Het is de wereld van de wetenschappen, die nu een fundament voor hun rationaliteit hebben gevonden. Het Empirisme: John LOCKE: 17^e^ eeuw & David HUME: 18^e^ eeuw Het empirisme worstelt met dezelfde vragen als het rationalisme. Zij vertrekken ook vanuit het 'gesloten bewustzijn'. Als we iets kennen, zijn het niet de dingen zelf, maar enkel de *indrukken* van de dingen in ons bewustzijn. ***'No innate ideas!'*** De empiristen ontkennen het bestaan van denkinhouden of ideeën in onze geest die aan de waarneming zouden voorafgaan. 'Er zijn geen ingeboren ideeën', zegt John Locke. Alle kennis gaat volledig terug op de zintuiglijke waarneming (het empirie). Onze geest is als een leeg blad papier, waarop geleidelijk de tekst wordt aangebracht door opeenvolgende waarnemingen. De 'samengestelde ideeën' (*complex ideas*) ontstaan doordat wij verbanden leggen tussen de 'enkelvoudige ideeën' (*simple ideas*) die tot stand komen door uitwendige (*sensations*) of inwendige waarnemingen (*reflections*). Wat we waarnemen zijn hoedanigheden (*qualities*) van de uitwendige dingen: kwantitatieve eigenschappen (*primary qualities*) en kwalitatieve eigenschappen (*secondary qualities*). - We kunnen nooit de dingen zelf waarnemen: het primaire bestanddeel van de kennis is de indruk, de enkelvoudige idee, die door een hoedanigheid van de dingen in onze geest wordt gemaakt. Wij zelf combineren de indrukken tot *complex ideas*. Deze waargenomen eigenschappen veronderstellen een drager: de dingen zelf of de 'substanties' die we nooit kunnen kennen, toch moeten we hun bestaan aannemen. ***Het scepticisme van David Hume*** Lockes empirisme gaat niet ver genoeg. Locke heeft zomaar aangenomen dat er een reële band bestaat tussen mijn indrukken en de werkelijkheid. Hume zegt dat we enkel de indrukken tot onze beschikking hebben. Deze sceptische grondhouding extreem doordenken van het empirisme. Hume trekt 3 grondintuïties in twijfel. ***Mind, substanties en causaliteit*** 1: subjectzijde [Locke] aanvaardt het bestaan van een [geest] (*mind*). [Hume] zegt: al wat ik waarneem (in de reflection), is de act van het combineren van ideeën (idea = herinnering aan impression) en ik kan niet weten of er ook een reëel 'ik' gegeven is met die act. 2: objectzijde Hume trekt het bestaan van [substanties] in twijfel: er is geen enkele empirische grond om iets als 'substanties' te aanvaarden. Als we, zoals Locke zelf zegt, alleen de indrukken van hoedanigheden van dingen waarnemen, moeten we de consequentie aanvaarden dat het bestaan van de dingen zelf niet bewezen is. 3: het bestaan van de [causaliteit] is niet bewezen zegt Hume. Ik kan niet weten of er causaliteit is in de werkelijkheid. De causaliteit bestaat slechts als een associatie die wij zelf leggen, op grond van gewoonte (*custom and habit*). Bij uitbreiding geldt Humes kritiek voor alle vormen van causale gevolgtrekking: voor alle gevallen waar wij een conclusie formuleren o.b.v. een verondersteld verband tussen oorzaak en gevolg. Onze conclusie berust dus op een niet-waargenomen element. Dat geldt ook voor ons natuurlijk geloof in een bestaan van een wereld buiten ons. Het enige wat onze waarneming ons aanlevert zijn zintuiglijke prikkels en geen 'dingen'. De causaliteit kan dus ons natuurlijk geloof (*belief*) in het bestaan van een buitenwereld niet rechtvaardigen. ***De wetenschap in crisis?*** Wat het scepticisme overhoudt, zijn enkel de zintuiglijke indrukken, waaraan we verder geen vaste conclusies mogen verbinden. Ik heb geen enkel criterium om te bepalen of de structuur die ik in dingen leg, ook *werkelijk* is. Het enige wat ons rest, is te 'doen alsof': weten dat je niet ontsnapt aan de ficties die je als 'redelijk' bestempelt (zoals mind en causaliteit), zonder uit het oog te verliezen dat niets zeker is, en toch uitgaan van het geloof (belief) dat de wetenschappelijke inzichten waar zijn, om houvast te hebben in het leven. Dit scepticisme dwingt tot een standpunt. Volgens Hume kan zekerheid enkel betrekking hebben op de relatie tussen impressions en ideas: het bewustzijn dat er zich een zintuiglijke prikkel voordoet. Vork van Hume alle uitspraken gaan ofwel over *relaties tussen ideeën*, ofwel over *standen van zaken.* 1. Relaties tussen ideeën a-priori uitspraken, zoals 'een vierkant heeft vier zijden'. Deze uitspraken zijn altijd per definitie waar (onafhankelijk van de vraag of de objecten ook werkelijk bestaan). 2. Standen van zaken a-posteriori uitspraken, zoals 'de zon zal morgen opkomen'. Deze zijn afhankelijk van het reële bestaan van de dingen en kunnen worden ontkend zonder contradictie. Maar ze zijn slechts waarschijnlijk en niet onbetwijfelbaar waar. Volgens Hume vallen uitspraken over de natuurwetenschap hieronder. Is er een oplossing om uit de impasse te geraken? Kant zal een oplossing zoeken. *Het kritisch idealisme van Immanuel KANT: 18^e^ eeuw* Filosoof van de [verlichting] (ging ervan uit dat de vooruitgang van de mens onstuitbaar was en dat elke mens individueel verantwoordelijkheid voor zichzelf zou moeten opnemen). De mens moet door zijn eigen denken 'verlicht' worden hij moet zichzelf [ontvoogden]; zich ontdoen van alle bevoogde instanties en zelf mondig worden. Een echt gebruik van de rede is [autonoom] en daar is moed voor nodig. Pas door zelf te denken komt het subject tot autonomie en kan het zich emanciperen. Gaat samen met een optimistisch geloof in de vooruitgang: [de wereld kan er alleen maar beter op worden, als het subject zichzelf ontvoogdt.] motor voor reactie tegen de absolute vorsten ( Franse Revolutie). Wat is de redelijkheid? 2 vlakken: - Theoretische kennis = de wetenschap (Kritik der reinen Vernunft) - Redelijk handelen = de moraliteit (Kritik der praktischen Vernunft) ***Rationalisme en empirisme*** ['Kritiek van de zuivere rede']. Alle filosofen vóór Kant hadden geprobeerd de objectiviteit van de kennis te funderen: Rationalisten: alle objectieve kennis vertrekt vanuit het besef dat aan mijn eigen bestaan niet kan worden getwijfeld. Empiristen: enkel zinsindrukken. Het uitgangspunt van Kant is het inzicht dat dit scepticisme ondraaglijk is, maar niet ongefundeerd. Kant zal proberen het scepticisme te beantwoorden.\ Welke rol speelt de waarneming in de kennis? Begrippen: - [A priori] = universeel en noodzakelijk geldig - [A posteriori] = niet universeel en noodzakelijk geldig - [Analytisch] = geldigheid wordt gegarandeerd door de betekenis van de termen zelf - [Synthetisch] = er wordt iets nieuws geaffirmeerd dat niet gegeven is in de definitie van de termen zelf. Begrippenparen! - Synthetisch a posteriori waarneembaar particulier verband, vb. 'de postbode is geweest' =\> ik heb vastgesteld dat er een brief in de bus steekt, ik weet uit ervaring dat die daar door de postbode wordt gedeponeerd, en ik combineer die waarnemingen). - Analytisch a priori inhoud van een begrip expliceert & particuliere empirische vaststelling overstijgt, bv. 'een cirkel is rond', 'een paard is een dier', 'de hoofdstad van België is een stad'. - Synthetisch a priori verbinding onderwerp en predicaat die empirische vaststelling overstijgt door aanspraak te maken op algemene geldigheid & noodzakelijkheid. Niet te reduceren tot de termen zelf. Bv.: 'water kookt op 100°C'. - 4^e^ combinatie is uitgesloten: analytisch onderdeel kan nooit a posteriori zijn, omdat een analytisch oordeel altijd universeel en noodzakelijk geldt, onafhankelijk van de empirie. Nu is de vraag of de synthetische a priori uitspraken wel mogelijk zijn; is het wel mogelijk kennis over de wereld te verwerven die de empirie overstijgt? De empiristen noch de rationalisten hadden de mogelijkheid van deze uitspraken aanvaard.\ Nochtans, zegt Kant, zijn de synthetische a-priori-uitspraken precies die uitspraken die zich als wetenschappelijk aandienen: ze affirmeren iets nieuws en maken aanspraak op universele geldigheid, zonder dat ze in elk afzonderlijk geval empirisch moet worden geverifieerd. Dus de synthetische a-priori uitspraken zijn er, maar nog niet achterhaald *hoe* ze mogelijk zijn. ***Copernicaanse revolutie*** De [empiristen] stellen terecht dat de waarneming slechts disparate prikkels oplevert, maar concluderen daaruit onterecht dat het werkelijke bestaan van de dingen in de wereld een fictie is; het werk van de verbeelding. De [rationalisten] hebben terecht oog voor het belang van het denken, maar zij kunnen niet verklaren hoe mijn voorstellingen van de 'dingen' tot stand komen o.b.v. disparate zintuiglijke prikkels. Ze miskennen [allebei] dus de actieve rol die het subject speelt in het structureren van de zintuiglijke prikkels tot objecten. In filosofie ook [copernicaanse revolutie] doorvoeren [aandacht richten op de actieve rol die het subject speelt in de kennisverwerving.] ***Transcendentaal standpunt*** Vast standpunt vinden van waaruit we het scepticisme kunnen overstijgen. Het verstand moet onderzoeken hoe het verstand eigenlijk werkt = transcendentaal standpunt: een objectieve beschrijving door het verstand van wat we zien gebeuren wanneer we verstand gebruiken. Transcendentaal onderzoek richt zich dus op *[de manier waarop]* & niet op *de dingen zelf*. Dat betekent dat het transcendentaal standpunt vraagt naar de mogelijkheidsvoorwaarden die voorafgaan (a priori) aan de objectkennis en het benadert het subject van zijn *puur formele* kant[, los van elke inhoudelijke bepaling.] ***Analyse van het kenproces: Fase 1: Transcendentale esthetiek*** De waarneming: in een eerste moment bereikt een chaotische hoeveelheid prikkels de zintuigen, die deze instroom passief ondergaan. Het subject moet ordening scheppen om overeind te blijven. [Het stelt zich actief op als 'waar*nemer*' en structureert de prikkels]. Het waarnemingsvermogen kan *tijd* en *ruimte* opleggen, waardoor de hoeveelheid prikkels wordt geordend tot 1 waarneming. Dus volgens Kant worden [tijd en ruimte] door het subject aan de waarnemingsstof opgelegd. Niemand kan ooit zeggen dat hij/zij de tijd en ruimte zelf waarneemt. Tijd en ruimte zijn 'a-priori-vormen van de waarneming': het zijn subjectieve elementen die behoren tot de 'basisuitrusting' van het (transcendentale) subject. Het zijn dus de 1^ste^ ingeboren principes, maar ze zijn enkel formeel (ze leveren zelf geen inhoud af). De waarneming getuigt hoe dan ook, zegt Kant, van het reële bestaan van iets buiten mij. Wat dat ding op zichzelf is, los van de waargenomen prikkels, kan ik op geen enkele manier achterhalen. ***Fase 2: Transcendentale analytiek*** We voeren met ons verstand een bewerking uit op de *Anschauung*. Verschillende kenmerken van het object analyseren, resultaat = kenobject. De a-priori-vormen van het verstand = de categorieën: 12, opgedeeld in 4 groepen: [kwaliteit, kwantiteit, relatie en modaliteit]. Deze categorieën zijn de grondvormen van onze kennis. KWALITEIT ----------------- ---------------------------------------------------------------- ------------------------------ (oordeelsvorm) (voorbeeld) (categorie) **Bevestigend** Hume is een filosoof Realiteit (werkelijkheid) **Ontkennend** Het huis is niet wit Negatie (niet-werkelijkheid) **Onbepaald** Hume is geen Duitser, er zijn nog tal van andere mogelijkheden Beperking KWANTITEIT ----------------- ------------------------------ ------------- (oordeelsvorm) (voorbeeld) (categorie) **Universeel** Alle mensen zijn sterfelijk Eenheid **Particulier** Sommige mensen zijn filosoof Veelheid **Singulier** Kant is een filosoof Totaliteit RELATIE -------------------------------------- ------------------------------------------------------ --------------------- (oordeelsvorm) (voorbeeld) (categorie) **Categorisch (onvoorwaardelijk)** Deze steen is zwaar Substantie-accident **Hypothetisch (voorwaardelijk)** Als een steen zwaar is, dan kan ik hem niet optillen Oorzaak-gevolg **Disjunctief (elkaar uitsluitend)** De steen is zwaar of licht Wisselwerking MODALITEIT -------------------------------- -------------------------- -------------------------------- (oordeelsvorm) (voorbeeld) (categorie) **Problematisch (vermoeiend)** Ik kan vandaag studeren Mogelijkheid -- onmogelijkheid **Assertorisch (verzekerd)** Ik zal vandaag studeren Bestaan -- niet-bestaan **Apodictisch (noodzakelijk)** Ik moet vandaag studeren Noodzaak - toeval Kennis is dan de toepassing van deze schema's: categoriseren van de kenmerken van de waargenomen subjecten. Wij zijn het die het kenmerk 'substantie' (of ook 'causaliteit') aan de objecten opleggen. Het verstand is dus net zoals de waarneming actief en passief tegelijk. [Passief]: zijn inhoud aangereikt krijgt vanuit de waarneming. [Actief]: het grijpt zelf formeel in, in de waarnemingsstof en ordent ze tot kenobject. Categorieën puur formeel instrumentarium. Kenobject = iets wat binnen en door het subject zelf wordt opgebouwd, o.b.v. de waarneming. Er is geen kennis mogelijk zonder waarnemingsstof! De kennis haalt haar inhoud exclusief uit de waarnemingsobjecten. Hiermee is nu de [kennis gefundeerd]: ze wordt opgebouwd, geconstrueerd, a.d.h.v. het a priori gegeven instrumentarium van waarneming en verstand, waardoor de waarnemingsstof wordt geordend. Kant voegt nog 1 element toe om de [eenheid van het subject] te bevestigen. Alle opgedane ervaringen en kennis vormen een eenheid in de zin dat het [*mijn* kenacten] zijn. Ze zijn het effect van mijn activiteit: er is één ik. Dit is een vorm van zelfbewustzijn dat bij elke ervaring aanwezig is, maar dat zelf niet het voorwerp van ervaring of kennis is. Kant noemt het de 'transcendentale eenheid van apperceptie' of het 'Ik denk' (als vertaling van Descartes' cogito), maar het verschilt van Descartes' denkende substantie, in die zin dat aan het 'Ik denk' geen heldere kennis beantwoordt. [Het transcendentale subject] (niet mijn lichamelijke ik). Maar we hebben nu niet het einde bereikt, want als we nu de analyse zouden stopzetten, zouden we opnieuw dreigen onder te gaan in een wirwar van dingen die ongeordend op elkaar volgen: [oneindig veel kenobjecten zouden elkaar verdringen in mijn verstand, zonder dat ik ook maar enige samenhang kan ontdekken.] ***Fase 3: Transcendentale dialectiek*** Nog iets toevoegen, maar we verlaten het domein van de kennis en we komen terecht in een werkelijkheid waarover niets met zekerheid kan gezegd worden. De [zuivere rede] (het vermogen) is hier aan het werk, dus enkel nog het denken, niet langer de kennis. De thematiek van de traditionele metafysica keert hier terug: [Ik, Wereld, God] = de drie transcendentale ideeën, die we nooit kennen, maar wel een rol spelen in ons denken. Ze worden 'regulatief' genoemd omdat ze fungeren als aantrekkingspolen of 'magneten' die automatisch elk een aantal kenobjecten tot een eenheid structuren. ***De traditionele metafysica als onmogelijke wetenschap*** Enerzijds kunnen we niet zonder een hogere eenheid van het denken, anderzijds kunnen we hierover nooit kennis verwerven, en dus niets definitief bevestigen of ontkennen. De traditionele metafysica had een verkeerd, onkritisch gebruik gemaakt van de zuivere rede. Kant zegt hierover dat er over de grote thema's van de metafysica nooit zekere kennis kan verworven worden (= [theoretisch agnosticisme]). Wie deze grens negeert, en toch probeert aan te nemen dat de metafysica tot het niveau van theoretische kennis kan komen, komt terecht in een fatale illusie of ['transcendentale schijn'] en wordt door de aard van de zaak zelf gedwongen zichzelf tegen te spreken. Kant wijst erop dat de rede altijd automatisch geneigd is om een aantal dingen te beweren waarover ze geen enkele zekerheid kan verwerven. Dus Kant ontwikkelt een nieuwe metafysica, die op kentheorie is gebaseerd en de grenzen van het kenbare afbakent. ***Kritiek van de praktische rede*** Ethiek wordt een kritisch project. Kant vertrekt van de vaststelling dat er een moreel feit is: ons besef dat plichten moeten worden vervuld. De praktische rede biedt een verdere aanvulling op de exploratie van de mens. De plicht doet zich voor als iets onvoorwaardelijks. De oproep die ervan uitgaat, is niet op de eerste plaats context- en situatie gebonden, maar *categorisch* [de plicht geldt altijd en overal, ongeacht de omstandigheden.] Wie bv. beseft dat hij niet mag liegen, gaat ervan uit dat dit een *absoluut* principe is en weet dat hij verkeerd handelt als hij ertegen in gaat. Heel ander moreel systeem dan Aristoteles.\ [Aristoteles]: gericht op het einddoel, daarmee maakt hij het hypothetisch: afhankelijk van een achterliggend doel. De gerichtheid op de plicht kan niet worden gerechtvaardigd door een beroep te doen op externe omstandigheden. [Enkel de zuivere rede] is in staat een onvoorwaardelijke eis op te leggen. Vraag naar het morele feit wordt nu het [onderwerp van een transcendentaal onderzoek]. Centrale element = de *categorische imperatief*: de wet die de rede zichzelf onvoorwaardelijk oplegt en waarmee ze haar handelen onderwerpt aan de eis tot universaliteit. Maar de rede kan dit enkel realiseren dankzij het feit dat ze vrij is. [In de natuur is dus geen vrijheid aanwezig]. Vrijheid of autonomie behoort exclusief tot het domein van de ethiek, waar de mogelijkheid wordt geopend om daden te stellen die niet determinerend zijn. Toch speelt het [hoogste goed] in Kants ethiek een [grote rol]. Hoogste goed is volgens Kant de volmaakte [realisering van de zedelijkheid]: de intrinsieke waarde van de plichtvervulling. Het geluk ligt gelegen in de vervulling van de plicht. Over dat hoogste goed valt niets met zekerheid te zeggen, maar wel [te vatten vanuit praktische rede]: het gaat om de praktische realisering van het geluk. De mogelijkheidsvoorwaarden voor deze realisering moeten worden gezocht [binnen de structuren van de rede]. Het is hier dat de transcendentale ideeën een fundamentele rol spelen = de door de praktische rede gepostuleerde voorwaarden die het mogelijk maken om het hoogste goed te realiseren. 1. De onsterfelijkheid van de morele persoon afspelen tegen een oneindige horizon, die te definiëren is als een persoonlijk eeuwig voortbestaan. 2. Het bestaan van een God God zal de plichtsvervulling op een rechtvaardige manier met geluk belonen. 3. De vrijheid vermogen om een volmaakte zedelijkheid te realiseren. Duidelijk dat deze 3 postulaten overeenkomen met [Ik, Wereld & God]. Op die manier toont Kants praktische filosofie hoe de menselijke rede toch kan doordringen tot de metafysische werkelijkheid, niet door haar te kennen, maar door haar in de ethische praxis als vooronderstelling te ervaren. *Het absolute idealisme van Georg Wilhelm Friedrich HEGEL: 18e eeuw* De subjectfilosofie bereikt haar culminatiepunt met Hegel. Het subject wordt nu in een allesomvattend systeem [het bestaan zelf van de werkelijkheid]. ***Het uitgangspunt: de Franse Revolutie*** Hegel beschouwt de Franse Revolutie niet als een opzichzelfstaand, geïsoleerd politiek feit, maar als de uitdrukking van iets beslissends in de geschiedenis: [de doorbraak van een *idee van vrijheid die in de geschiedenis aan het werk is.*] De verlichtingsidealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap geven de geschiedenis een richting. ***Het project: denken van het absolute*** De vrijheidsdrang die doordringt is veel ruimer dan de politiek. De vrijheidsdrang uit zich eigenlijk in *alles*. Dus Hegel wil een *absoluut* standpunt innemen. [De filosofie is voor Hegel een poging om het absolute te denken, los van elk perspectief]. We moeten alle tegenstellingen en partiële gezichtspunten overstijgen en de verloren gegane eenheid herstellen. ***De te overwinnen weerstand: het 'verstandsdenken'.*** Hoe komt het die eenheid verloren is? Volgens Hegel ligt het aan [het eenzijdige overheersen van het *verstand*.] Het verstandsdenken heeft tot grote verwezenlijkingen geleid, maar het is er nooit in geslaagd de opposities die het zelf heeft ingesteld te overwinnen. *Het verstand is verstard* en houdt krampachtig vast aan de onderscheiden die het zelf heeft ingesteld. Het verstand '[analyseert'], het zit vastgekluisterd aan kunstmatige abstracties en tegenstellingen, terwijl de realiteit altijd een concrete eenheid is. De realiteit is immers nooit puur onderscheid: als de wereld 1 vat vol tegenspraken was, zou ze gegarandeerd uit elkaar vallen. ***Hegels reactie tegen Kant*** Hegel waardeert Kant in hoge mate, omdat Kant had gesteld dat [alle inzichtelijkheid van de wereld wordt bepaald door de structuur die het subject zelf oplegt aan het object]. Maar Kant had deze analyse niet tot het einde toe doorgevoerd. Kant zei: Denken Werkelijkheid\ Transcendentaal subject Ding an sich. Hegel wil deze tegenstelling opheffen. Het onderscheid tussen denken en wereld heeft niet het laatste woord, de filosofie mag niet blijven staan bij het onderscheid tussen objectiviteit en subjectiviteit, maar moet de tegengestelden samen denken in een synthese. Kant had ten onrechte een deel van de werkelijkheid uit z'n systeem geweerd, met de mededeling dat het *Ding an sich* onkenbaar is. De notie van het 'kenbare' is zelfcontradictorisch. [Iets kan wel onbekend of niet gekend zijn, maar dan nog blijft alles principieel *kenbaar*]. Als we ook maar iets, al was het maar het naakte bestaan, over iets affirmeren, hebben we al aangenomen dat het niet onkenbaar is. Want we affirmeren een keninhoud (bv. het 'bestaan') waarvan we stellen dat het onkenbaar is, dus dat is een [interne contradictie]. Zodra iets als 'onkenbaar' wordt aangenomen, is het al in de wereld van de kennis binnengekomen. Toepassen op Ding an sich van Kant functioneel onderscheid tussen het ding zoals dat op zichzelf (*[das Ding an sich]*) bestaat en het ding zoals dat in mijn waarneming verschijnt ([*das Ding für mich*).] Het waarneembare wordt tegenover het niet-waarneembare geplaatst, als eerste uitgangspunt van Kants analyse van het kernproces. Waar komt dat Ding an sich vandaan, als we er effectief helemaal niets over weten? Eigenlijk is het door het denken zelf aangebracht. Volgens Kant is het denken (de rede) puur formeel, en ligt ons instrumentarium te wachten tot er inhoud binnenkomt via de gewaarwording. Maar dat is niet wat er gebeurt, het denken brengt zelf ook inhoud voort, met name het bestaan van een Ding an sich. De enige plek waar dat bestaan geaffirmeerd wordt, is binnen door het denken zelf, dat er functioneel gebruik van maakt om te argumenteren dat we over het *Ding an sich* niets kunnen weten. Dus in het algemeen leert deze analyse ons dat de affirmatie van het bestaan van iets [niet afhangt van waarnemingsgegevens.] Kant heeft gelijk als hij 'bestaan' als denkwijze koppelt aan een begrip in het denken (de categorie bestaan-niet bestaan in de categorie modaliteit). Maar Kant heeft niet gezien dat dat toepasbaar is op alle mogelijke denkinhouden: volgens hem zijn de categorieën leeg tot er via waarneming inhoud binnenkomt. Maar als het Ding an sich wordt gedacht, zonder te worden waargenomen inhoud van ons denken komt niet noodzakelijk uit de waarneming, maar van het denken zelf. [De prioritaire vraag om over 'bestaan' te spreken, is of het betreffende ding een denkinhoud is.] ***Absoluut idealisme*** Fundamentele principe van de filosofie van Hegel: het 'bestaan' betekent niet anders dan de mogelijkheid om door de rede te worden gedacht, de mogelijkheid om denkinhoud (idee) te zijn. De wereld toont zich als een geh