Document Details

LuckierBasil

Uploaded by LuckierBasil

AP Hogeschool Antwerpen

Tags

consumer theory microeconomics economics

Summary

This document is a summary on consumer theory, in particular the optimal combination of goods. It presents various aspects, such as the factors affecting consumer choices, the laws describing changes in the utility of a good, and the concept of the budget line.

Full Transcript

Samenvatting economie H1, consumenten =============== De keuze van de optimale goederencombinatie ------------------------------------------- **De keuze van de consument wordt bepaald door:** a. Niet-economische factoren = voorkeuren of preferenties [Sociologische:] alle invloeden die te maken...

Samenvatting economie H1, consumenten =============== De keuze van de optimale goederencombinatie ------------------------------------------- **De keuze van de consument wordt bepaald door:** a. Niet-economische factoren = voorkeuren of preferenties [Sociologische:] alle invloeden die te maken hebben met het feit dat mensen tot een bepaalde bevolkingsgroep behoren gezinssituatie, sociale klasse, religie, woonplaats [Psychologische]: Persoonlijkheid, levensstijl (bandwagoneffect en het snobeffect), attitude b. Economische factoren - Prijzen - Inkomen Eerste wet van Gossen of de wet van het dalend grensnut =Naarmate men meer beschikt over een aantal eenheden van een bepaald goed, daalt voor de consument het nut van de laatst toegevoegde eenheid. (bv. De wijziging in het totaal nut door een toename met één eenheid van de iPad, het grensnut van een glas wijn stijgt als men er minder gebruik van maakt) ### Budgetlijn **P~1~. Q~1~ + P~2~. Q~2~ = budget** P = prijs, Q = hoeveelheid - Punt op de X-as, door hoeveelheid van het goed op Y-as gelijk te stellen aan 0 - Punt op de Y-as, door hoeveelheid van het goed op X-as gelijk te stellen aan 0 **Budgetrestrictie** ![](media/image2.png) **Verlaging van het inkomen** **Nominaal inkomen** = inkomen in geldeenheden **Reële inkomen** = inkomen gecorrigeerd voor de hoeveelheid goederen en diensten die we voor een bepaald inkomen kunnen kopen. - Onderscheid is belangrijk om de koopkracht te bepalen - De koopkracht wordt gevormd door het reële inkomen. **Daling van de prijs** **Besluit :Een prijswijziging wijzigt de helling van de budgetlijn** Als de prijs van één van de goederen (hier broodjes) daalt en de prijs van het andere goed (pintjes) blijft constant, dan kan de consument met hetzelfde budget meer eenheden van het kopen ene goed kopen (hier broodjes). Dit betekent een toename van het reële inkomen terwijl het nominale inkomen constant is gebleven. De prijsvraagcurve ================== De afleiding van de individuele vraagcurve ------------------------------------------ - Relatie tussen hoeveelheid en de prijs van 1 goed - Alle andere factoren constant (is ceteris paribus) Welke stadia? - Prijs van 'pintje' daalt van 2,5 naar 2 euro - *De preferentie van de consument is constant, 25 broodjes.* Uitgaven voor broodjes bedragen dan 100 EUR (25 maal 4) - Met het resterende budget koop ik het andere goed. ![](media/image4.png) **Wijziging van de prijs** De verschuiving van de individuele vraagcurve --------------------------------------------- De vraagcurve verschuift wanneer, bij constante prijzen van het beschouwde goed, de overige determinanten van het consumentengedrag wijzigen. - Veranderingen in het inkomen ![](media/image6.png) - Wat stellen we vast? Een **verandering van het inkomen** heeft een [verschuiving **van** de vraagcurve] tot gevolg. Zo is bij een afname van het inkomen de consument bereid minder van een bepaald goed te kopen voor eenzelfde prijs en verschuift de vraagcurve naar links (=gedaalde vraag). Verandering in de preferenties ------------------------------ **Veranderingen in de prijs van andere goederen** - Inkomen en preferenties blijven constant - Wat stellen we vast in figuur 1.8 ? Een prijsdaling van auto's heeft een ***dubbel gevolg*** a. Toename van de vraag naar auto's b. Toename van de vraag naar benzine De prijsvraagcurve van benzine verschuift naar rechts = **complementair** goed Verschuiving bij complementaire goederen ---------------------------------------- ![Chart, scatter chart Description automatically generated](media/image8.png) Wat stellen we vast? Een prijsdaling van appelen heeft een dubbel gevolg a. Toename van de vraag naar appelen b. Afname van de vraag naar peren De prijsvraagcurve van peren verschuift naar links = **substituut** goed Substitueerbare goederen ------------------------ De marktgraaf of collectieve curve ---------------------------------- ![Chart, line chart Description automatically generated](media/image10.png) **Een stijging of daling van de marktvraag kan het gevolg zijn van:** - De preferenties van de consumenten - Bandwagoneffect (ik ook) - Snobeffect - De grootte en de samenstelling van de bevolking - Het inkomen - De inkomensverdeling - De toekomstvooruitzichten - Het vermogen - Het Pigou-effect (P dalen, C stijgen) - De prijzen van de andere goederen 3. De elasticiteit van de vraag ============================ De prijselasticiteit van de vraag --------------------------------- De producenten (overheid) van goederen en diensten zijn geïnteresseerd in de vraag wat er met de verkochte hoeveelheid gebeurt als de prijs van een goed verandert. De **[prijselasticiteit van de vraag]** = de verhouding tussen de procentuele (relatieve) verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele (relatieve) verandering van de prijs van dat goed. Het begrip geeft weer met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid wijzigt wanneer de prijs toeneemt met één procent.De prijselasticiteit is een onbenoemd getal, het is de verhouding van twee procentuele veranderingen. Dit maakt het mogelijk de numerieke warden van elasticiteiten voor diverse goederen met elkaar te vergelijken.De prijselasticiteit is steeds negatief omdat de vraagcurve een negatieve helling heeft (daarom wordt ook dikwijls de absolute waarde weergegeven). Een belangrijke waarde is de numerieke waarde 1 (de scharnierwaarde). Voorbeeld: Indien de prijselasticiteit -5 is, wat betekent dit dan? Indien de prijs met 1% stijgt, de gevraagde hoeveelheid met 5% dealt. Bij een constant elasticiteit gelijk aan 1 in absolute waarde het total bedrag van de uitgaven voor dat goed steeds gelijk zijn. **Formule**: Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid (gevolg) Procentuele verandering van de prijs (oorzaak) Oefening: Een auto kostte oorspronkelijk 10000 EUR. Tegen die prijs verkoopt men 50000 auto's. - De prijs wordt verhoogd tot 12500 EUR. Het gevolg is dat men slechts 40000 wagens verkoopt. **Bereken de prijselasticiteit van de vraag**. 1. Bereken verandering in prijs - [\$\\frac{12500\\ - 10000}{10000} =\$]{.math.inline} +0,25 of +25% 2. Bereken de verandering in volume - [\$\\frac{40000 - 50000}{50000}\$]{.math.inline} = -0,20 of -20% 3. Prijselasticiteit van de vraag is verandering van hoeveelheid door verandering in prijs of [\$\\frac{- 0,20}{+ 0,25}\$]{.math.inline} = **-0,80** (is een onbenoemd getal) [Onderscheiding situaties]: **E~v~ = -1 unitair prijselastisch** **E~v~ = \< -1 prijselastisch** **-1 \< E~v~ \< 0 prijsinelastisch** ![](media/image13.png) - Hoe **prijselastischer** de vraag, hoe **vlakker** de vraagcurve verloopt - Hoe **prijsinelastischer** de vraag, hoe **steiler** de vraagcurve verloopt [2 extremen:] - Ev = 0 (levensnoodzakelijke goederen indien aandeel in budget klein) - Ev = -∞ (luxegoederen waarvoor consumenten slechts een bepaalde prijs wensen te behandelen) Chart, box and whisker chart Description automatically generated De prijselasticiteit is afhankelijk van verschillende **factoren**: - Behoefte, aandeel van de uitgaven voor een bepaald goed in het budget, het inkomensniveau van de consument, de substitueerbaarheid van het goed en de tijdsperiode **Effect op de totale omzet van een onderneming van een en E~v~?** - Totale omzet = P. Q - Prijs = 1 EURO per eenheid - Gevraagde hoeveelheid = 100 stuks. - Omzet is 100 EURO Stel dat de prijs stijgt met 10%, wat gebeurt er dan met de omzet als a. E~v~ = -2 b. E~v~ = -0,5 - Beschikbaarheid van substituten - De tijdshorizon - Gaat het om noodzakelijke of luxegoederen (hier geldt dat, ceteris paribus, de prijselasticiteit van een luxe goed groter is dan die van een noodzakelijk goed. Dus als de noemer met 10% stijgt. - +-----------------------------------+-----------------------------------+ | | **E~v~ = -0,5** | +===================================+===================================+ | -2 = X / +10% | Dus als de noemer met 10% stijgt | | | | | X = -20 % | -0,5 = X / +10% | | | | | De omzet van 100 stuks gaat met | X = -5 % | | 20% dalen. | | | | De omzet van 100 stuks gaat met | | De omzet wordt dan (80.1,1) euro | 5% dalen. | | = 88 euro. | | | | De omzet wordt dan 95.1,1euro = | | De omzet daalt dus. | 104,5 euro. | | | | | | De omzet stijgt dus. | +-----------------------------------+-----------------------------------+ ![](media/image15.png) **TOETS JEZELF PPT dia 102** De kruiselingse prijselasticiteit van de vraag ---------------------------------------------- = de verhouding tussen de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een bepaald goed X en de procentuele verandering van de prijs van een goed Y **Formule:** - Waarbij [*Q*~*vx*1~]{.math.inline}= gevraagde hoeveelheid op moment 1 van goed x - Waarbij [*Q*~*vx*0~]{.math.inline}= gevraagde hoeveelheid op moment 0 van goed x - Waarbij [*P*~*y*1~]{.math.inline}= de prijs hoeveelheid op moment 1 van goed y - Waarbij [*P*~*y*0~]{.math.inline}= de prijs hoeveelheid op moment 0 van goed y - Bij **substitueerbare** goederen E~k~ \> 0 (Spotify en Apple Music) - Bij **complementaire** goederen E~k~ \< 0 (fietsbanden en de prijs van fietsen) - Als de waarde dicht bij 0 ligt, is er geen direct verband tussen de goederen. De inkomenselasticiteit van de vraag ------------------------------------ **Wet van Engel**: bij een stijging van het inkomen zullen de uitgaven voor voeding procentueel dalen en die van luxegoederen procentueel stijgen. We spreken van een *Engelkromme* (of inkomensvraagcurve) als het verband tussen de gevraagde hoeveelheid van een goed en het inkomen van de consument grafisch wordt weergegeven. **De inkomenselasticiteit =** gelijk aan de verhouding tussen de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele verandering van het inkomen van de consumenten **E~y~ \> 1 (gewoonlijk luxegoederen)** **E~y~ \< 1 (voeding, genotsmiddelen)** ![](media/image17.png) - ∣ℇ~y~∣ \> 1 = inkomenselastisch (drempelinkomen) - ∣ℇ~y~∣ \< 1 = inkomensinelastisch - Normaal positief behalve bij een inferieur goed ![](media/image19.png) **Belang elasticiteiten**: Prijszetting bij grote bedrijven, effect van indirecte belastingen voor bedrijven, overheid, effect van overheidsmaatregelen (btw-tarieven,...) **TEST JEZELF DIA 124** Drempelinkomen -------------- = minimaal inkomen alvorens ik een bepaald (luxe) goed begin te consumeren. Dit wordt uitgedrukt in een vergelijking, bijvoorbeeld: - 0,5Y - 20.000€ = uitgaven aan luxegoed. **Uitleg**: - In deze vergelijking vertegenwoordigt Y het inkomen van de consument. Als we willen weten bij welk inkomen de consument begint met het uitgeven aan het luxegoed, stellen we de uitgaven aan het luxegoed gelijk aan nul: - 0,5Y - 20.000€ = 0 - Hieruit volgt: - 0,5Y = 20.000€ - Deel beide zijden van de vergelijking door 0,5: - Y = 40.000€ - Dit betekent dat de consument een inkomen van 40.000€ moet hebben voordat hij of zij begint met het uitgeven aan het luxegoed. Kijk dia's voor oefeningen Het consumentengedrag in België =============================== Het bestedingspatroon --------------------- Consumptie in principe in functie van prijzen en beschikbaar inkomen. **Evolutieschets van de particuliere consumptie 2016-2022** - 2020: COVID pandemie (sluiting winkels,...) - 2021 : herstel - 2022: hoge energie-en voedselprijzen: koopkracht wordt aangetast. **Het bestedingspatroon van de Belgische gezinnen** - FOD Economie, een [huishoudbudgetonderzoek] - Elke maand een 500-tal huishoudingen (6000/jaar) - ![](media/image21.png)Dit huishoudbudgetonderzoek vormt de basis voor de samenstelling van de korf voor de consumptieprijsindex. Het spaargedrag van de Belgische particulieren ---------------------------------------------- **Sparen** = gedeelte van het beschikbaar inkomen dat overblijft na consumptieve uitgaven. Ofwel oppotten ofwel aanbieden op de vermogensmarkt. Spaarquote is het meetinstrument om de spaarneiging van de particulieren weer te geven. Het aandeel van het beschikbaar inkomen dat gespaard wordt. **A. Factoren op LANGE termijn** **B. Factoren op KORTE termijn** - Inflatiepeil - Economische activiteit - Toegankelijkheid van de kapitaalmarkten - Omgekeerde relatie tussen de directe belastingen en de spaarneiging ![](media/image23.png)Evolutie Consumptie, beschikbaar inkomen en spaarquote ---------------------------------------------------------------------------- Meting van de prijzen, de consumptieprijsindex ============================================== [Wat] ? **= sociaal financiële correctiecoëfficient** **is een maatstaf die de gemiddelde prijsverandering van een vast pakket goederen** en diensten meet, die door huishoudens worden gekocht voor consumptie [Waarom] kennen? - Indexering van lonen en huurprijzen. - Is basis voor inflatie [Berekening] : op basis van een representatief produktenkorf (steeds aangepast bijv. in jan 24 werden suikervervangers toegevoegd) [Voorwaarden waaraan de consumptieprijsindex als inflatiemeter moet voldoen:] - Representatief, soepel, gewogen en geijkt **De consumptieprijsindex** - Sinds 1920 met als basisjaar 1914= 100, nu is het jaar 2013=100 - Sinds 1 januari 2014 worden lonen, wedden en sociale uitkeringen (pensioen,...) gekoppeld aan het 4-maandelijks voortschrijdend gemiddelde van het gezondheidsindexcijfer (het CPI zonder tabak, alcohol, benzine en diesel) - Het jaarlijks inflatiepercentage kan men berekenen door de procentuele wijziging van het indexcijfer te bepalen ![Afbeelding met tekst, schermopname, nummer, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image25.png) **Op basis van deze gegevens worden o.a. inflatie, loonindexering en huurindexering berekend** 1. [Inflatie] - Hoeveel bedraagt de inflatie (op basis van de consumptieprijsindex) tussen 2016 en 2023? [\$\\frac{129,45\\ - 103,54}{103,54\\ }\$]{.math.inline} = [\$\\frac{25,91}{103,54}\$]{.math.inline} = 0,250241 = 25% - Hoeveel bedraagt de inflatie (op basis van de consumptieprijsindex) tussen 2016 en 2023? [\$\\frac{129,45\\ - 103,54}{103,54\\ }\$]{.math.inline} = [\$\\frac{25,91}{103,54}\$]{.math.inline} = 0,250241 = 25% En tussen 2018 en 2019 ? [\$\\frac{109,04\\ - 108,22}{108,,22\\ }\$]{.math.inline} = [\$\\frac{0,82}{108,22}\$]{.math.inline} = 0,0076 = 0,76% 2. Berekening loonindexering **Spilindex** = De aanpassing van de meeste lonen aan de index wordt uitgevoerd als het gemiddelde van de laatste 4 gezondheidsindexen een bepaalde grens overschrijdt. Dit gemiddelde wordt vermenigvuldigd met 0,98. Als de spilindex wordt overschreden met 2% spreken we van een overschrijding van de spilindex en worden lonen geïndexeerd -- -- -- -- De gezondheidsindex stijgt in de komende maanden als volgt: 1. Hoeveel bedraagt de afgevlakte loonindex? 2. Wat wordt de nieuwe maandloon na indexering van 2% 3. Berekening huurindexering In België wordt de huurindexering gebaseerd op de gezondheidsindex Stappen om de huurindex in België te berekenen: - Bepaal de initiële huurprijs: Dit is de huurprijs die in het contract is afgesproken (startprijs of de laatst geïndexeerde huurprijs). - Kijk naar de gezondheidsindex: a. Gezondheidsindex van de maand voorafgaand aan de aanpassing: Dit is het gezondheidsindexcijfer van de maand die voorafgaat aan de maand waarin je de huur wilt indexeren. b. Gezondheidsindex op de startdatum van het huurcontract: Dit is het gezondheidsindexcijfer van de maand waarin het huurcontract begon, of van de maand waarin de huur voor het laatst is geïndexeerd. - Bereken de verhouding tussen de twee gezondheidsindexcijfers: - **Bereken de nieuwe huurprijs:** - ![](media/image27.png)Vermenigvuldig de initiële huurprijs met de indexeringsfactor om de nieuwe huurprijs te bepalen. - Indexeringsfactor = 112 / 108 = 1,0370 - Nieuwe huurprijs = 750 × 1,0370 = €777,75 - De nieuwe huurprijs zou in dit geval **€777,75** bedragen. H2, Producenten =============== 2.1 De bepaling van de optimale productiegrootte ------------------------------------------------ = bij welke productieomvang is de winst maximaal (bij gegeven totale kosten en opbrengsten)? De winst die gemaakt is = totale opbrengsten -- totale kosten **TW = TO -- TK** **TO** = hoeveelheid producten, prijs **TK** = Ingezette productiefactoren, vergoeding (=prijs **Productiefunctie** = verband tussen de omvang van de productie en de hoeveelheid ingezette productiefactoren (natuur, arbeid en kapitaal). Resultaat hiervan wordt aangeduid als de [productiviteit]. **Formulevorm:** **Output producten : input producten** ### Omzet en afzet **Afzet** is volume (aantal, KG,...) **Omzet** is geld of = afzet maal prijs **Productiviteit** = [\$\\frac{\\text{Output}}{\\text{Input}}\$]{.math.inline} = [\$\\frac{\\text{Output\~producten}}{\\text{Inzet\~Productiefactoren}}\$]{.math.inline} ### Onderscheiding van kortetermijn en langetermijn productiefunctie **Kortetermijn =** gaat men uit van hypothese dat aantal eenheden dat men in een gegeven periode kan voortbrengen met de beschikbare hoeveelheid kapitaalgoederen (=productiecapaciteit) constant blijft. Ondernemer wenst geen uitbreiding van hoeveelheid kapitaalgoederen (gebouwen, machines). Men gaat op korte termijn na hoe de productie toeneemt, maar enkel bij de hoeveelheidsstijging van 1 productiefactor (bv arbeid) **Langetermijn =** alle kosten worden variabel omdat alle productiefactoren ook variabel worden. Om productie te verhogen, koopt men nieuwe machines aan en breidt men fabrieken uit. 2.2 De wet van de toe-en afnemende meeropbrengst ------------------------------------------------ Waarom inzetten van meer productiefactoren, waarom meer kassiersters inzetten, waarom verschillende arbeiders in dienst nemen? **Totale productie** **(TP)** = opbrengst van de ingezette productiefactoren gedurende een bepaalde tijd. **Marginale productie (MP)** = meeropbrengst wanneer de hoeveelheid van de variabele productiefactor (bv arbeid) met één eenheid toeneemt. (= marginale arbeidsproductiviteit) **Formule: MP = Δ TP : Δ A** **Δ A = arbeiders** **TP is dus ook de som van MP** **Gemiddelde productie (GP) =** gemiddelde opbrengst van één eenheid van de (variabele) productiefactor. (= gemiddelde arbeidsproductiviteit) **GP = TP : A** Marginale productie groter dan gemiddelde? = stijging van GP Marginale productie kleiner dan gemiddelde? = daling van GP Gelijk aan elkaar = geen daling, geen stijging Kan ook gebeuren te veel extra eenheden arbeid geen toename meer veroorzaakt van de TP = verzadigingspunt (productie vindt dus plaats VOOR dit punt) Toe-en afnemende opbrengst geldt enkel bij combinatie van een constante productiefactor en een variabele productiefactor (= KORTE TERMIJN). Is dus niet van toepassing wanneer de grootte van het bedrijf verandert en er geen constante productiefactor is (= LANGE TERMIJN). 2.3 Het kostenverloop --------------------- ### Totale constante kosten Een deel van de productiekosten blijft constant op korte termijn (afschrijvingskosten op machines, rente op leningen,...) De totale constante kosten (**TCK**) blijven per tijdsperiode **onveranderlijk** binnen de gegeven productiecapaciteit (korte termijn) en [veranderen niet met de omvang van de productie]. ### De totale variabele kosten ![](media/image29.png)De **TVK** (totale variabele kosten) per tijdsperiode zijn **WEL** afhankelijk van de productiehoogte Wat stellen we vast? Eerst minder dan evenredige (=degressieve) stijging Dan meer dan evenredige (=progressieve) stijging Wat betekent **evenredig**? Als de capaciteit stijgt met 100% dan zal de TVK ook stijgen met 100%. **Degressief**? Als de capaciteit stijgt met 100% dan zal de TVK stijgen met minder dan 100%. **Progressief**? Als de capaciteit stijgt met 100% dan zal de TVK stijgen met meer dan 100%. **Verband tussen TP en TVK:** - Zolang TP meer dan evenredig stijgt (lees toenemende meeropbrengsten) , verlopen TVK degressief stijgend; - Zolang TP evenredig toeneemt, stijgen de TVK evenredig; - Zolang de TP minder dan evenredig toeneemt (lees dalende meeropbrengsten), verlopen de TVK progressief stijgend. ![](media/image31.png) ### De totale kosten ### De gemiddelde & marginale kosten ![](media/image33.png) ### GTK & MK ![](media/image35.png) **Grafiek boven**: Gekleurde oppervlakten verwijzen naar slide 5 met de meeropbrengsten **Grafiek onder**: cruising MP en GP, en waar TP = max daaris MP = 0 ![](media/image37.png)Wat stellen we vast? - De GCK dalen voortdurend als de productieomvang stijgt - De GVK dalen eerst, maar voorbij een zeker punt stijgen ze (toenemende -- en afnemende meeropbrengsten of met het degressief/progressief verloop van de TVK). **GVK minimaal?** Optimale bezetting - Technisch optimaal punt. GTK minimaal - **MK/e:** TK degressief (toenemende meeropbrengsten), MK dalend TK progressief, MK stijgend 2.4 Het opbrengstenverloop bij volkomen concurrentie ---------------------------------------------------- Producent streeft naar **winstmaximalisatie**. [Twee mogelijkheden]: prijszetter (hoofdstuk 3) ofwel is hij een **prijsnemer** (het vervolg van dit hoofdstuk) Volkomen concurrentie of volledige mededinging (zie ook hoofdstuk 3) 1. Aantal vragers: veel 2. Aantal aanbieders: veel 3. Volkomenheid van de markt: doorzichtig 4. Toetreding: vrij 5. Aard van de goederen: homogeen ![](media/image39.png) 2.5 De optimale productiegrootte bij volkomen concurrentie ---------------------------------------------------------- ![](media/image41.png) **Winstmaximalisatie op twee manieren:** 1. [Vergelijking TO met TK ] Daar waar het positief verschil tussen TO (punt C) en TK (punt D) het grootst is. De totale winst bedraagt daar 99 EUR. ![](media/image43.png) 2. [Vergelijking MO en MK] Winst zodra GO \> GTK Maximaal **MO = MK** De afleiding van de aanbodcurve bij volkomen concurrentie --------------------------------------------------------- ### De individuele aanbodcurve - Volkomen concurrentie - Dus P = MO = GO - Wat is de reactie van de producent bij veranderingen in de prijs. 4 situaties: P= 6 euro, P=6,98 euro, P=7,75 euro, P=12,50 ![](media/image45.png) **Besluit:** Bij volkomen concurrentie valt de aanbodcurve op korte termijn samen met het stijgende deel van de MK-curve vanaf het minimum van de GVK**.** ### Een beweging langs de individuele aanbodcurve: ### Gevolg van een prijswijziging ### Verschuivingen van de individuele aanbodcurve ### Bij constante prijs van het beschouwde goed treedt een wijziging op in o.a. de kostenstructuur. ![Graphical user interface, chart Description automatically generated](media/image47.png) **De collectieve of marktaanbodcurve** Som van de individuele aanbodcurven bij een gegeven prijs. De collectieve aanbodcurve verschuift als de marginale kosten veranderen. Hiervoor zijn verschillende **oorzaken**: - Verandering van de productiviteit van de productiemiddelen - Verandering van de prijzen van de productiemiddelen - Verandering van het aantal aanbieders Chart, line chart Description automatically generated De breakevenanalyse ------------------- - Loeki: Verkoop en productie van fitnessbroodjes - Alle bedragen zijn exclusief BTW - [Kosten:] - Variabel deel: 0,8 EURO per broodje - Constant deel: 56000 EURO per jaar - [Marktprijs] bedraagt 2,2 EURO Hoeveel fitnessbroodjes dient Loeki te verkopen om verlies noch winst te maken? ![](media/image49.png)TO = TK P.Q = TCK + TVK P.Q = TCK + (GVK. Q) (P.Q) -- (GVK.Q) = TCK (P-GVK).Q = TCK Q = TCK : contributiemarge per eenheid TO = TK TO -- TK = 0 (break-even) TO = PQ P = 2,2 TK = TCK + TVK TK = 56000 + 0,8Q = 2,2Q Q = [\$\\frac{56000}{1,4}\$]{.math.inline} = 40000 TO = 2,2 x 40000 = 88000 = TK = 56000 + 0,8 x 40000 Hoeveel broodjes dient Loeki te verkopen om een winstmarge van 10% te realiseren? Omzet dus + 10% of P.Q.1,1 2,2Q = 56.000+(0,8\*Q)+(10%.2,20.Q) Q = 56.000 : (2,2-0,8-0,22) **Q = 47.45** De prijselasticiteit van het aanbod ----------------------------------- ![](media/image51.png) H3, marktprijs ============== 3.1. Markt en marktvormen ------------------------- - Objectieve omstandigheden kenmerken de marktvorm: - Aantal marktpartijen - Mate van doorzichtigheid (prijzen, kwaliteit,...) - Toetredingsmogelijkheden - Mate van productdifferentiatie 3.2. De volkomen concurrentie ----------------------------- **3.2.1. Kenmerken** - De vragers en aanbieders zijn hoeveelheidsaanpassers. - Zij kunnen de prijs op de markt als een gegeven accepteren. - Deze marktvorm komt slechts zelden voor. ![](media/image53.png) ### 3.2.2. Het marktevenwicht bij volkomen concurrentie - De individuele consument en producent hebben niet de economische macht om het marktgebeuren naar hun hand te zetten. - Evenwicht als vraag = aanbod (waar de vraagcurve en de aanbodcurve elkaar snijden). Chart, line chart Description automatically generated **Prijsafzetcurve** - De prijsafzetcurve is gegeven en is een rechte (P=GO=MO). - De evenwichtsprijs is 0,75 EUR. - Zolang de collectieve aanbod- en vraagcurve niet verschuiven, blijft de evenwichtsprijs onveranderd. **Veranderingen in collectieve vraagcurve door bijvoorbeeld:** - Verandering van de preferenties van de vragers - Prijzen van andere goederen - Inkomens van de vragers ![](media/image55.png) **Veranderingen in collectieve aanbodcurve door bijvoorbeeld:** - Verandering van de productiviteit van de arbeiders - Prijzen van de productiemiddelen - Aantal aanbieders Chart, line chart Description automatically generated ### 3.2.4. Ingrijpen van de overheid in de prijsvorming - De prijs bij volkomen concurrentie ontstaat door vrije prijsvorming, maar kan maatschappelijk ongewenst zijn. ![](media/image57.png) **Voorbeelden:** - [Mislukte graanoogst → Broodprijs te hoog → Overheid stelt **maximumprijs** in.] Vraagoverschot leidt tot: - Tijdelijk: rantsoenering (substituten). - Structureel: productie stijgen of import stimuleren. - [Te lage producentenprijs → Overheid stelt **minimumprijs** in.] Aanbodoverschot leidt tot: - Tijdelijk: overheid koopt overschot op (uitvoersubsidies). - Structureel: productiequota. (\*) Rantsoeneren betekent goederen verdelen zodat iedereen slechts een bepaalde hoeveelheid krijgt. 3.3. De onvolkomen concurrentie\ 3.3.1. Het monopolie - De monopolist is een prijszetter. - Beperkingen: reactie kopers bij prijsstijging (substituten). **Soorten monopolies:** - Overheidsmonopolie: overheid neemt productie in handen - Natuurlijk monopolie: bv. bedrijf bezit unieke grondstoffen. - Feitelijk monopolie: ondernemer dringt concurrenten uit de markt. **Evenwicht van de monopolist** - Winstmaximalisatie: prijs en hoeveelheid bepalen door vergelijking totale opbrengst en kosten. ![](media/image59.png) Bij volkomen concurrentie = prijs is een gegeven (P=MO=GO) Bij monopolist = prijs geen gegeven, maar moet rekening houden met gedrag consumenten. Kan dus zelf prijs zetten (markt gaat dus wel reageren op zijn prijs) Bij prijsdaling zal de vraag toenemen (in dit geval van 5 euro naar 1 euro en afzet stijgt van 0 naar 8) Totale opbrengsten gaan eerst stijgen tot afzet 5 en dan gaat TO dalen. **PUNT X = unitair elastisch** Als prijs daalt en hoeveelheid stijgt sterker en omzet stijgt = **[PRIJSELASTISCH ]** Als prijs daalt en hoeveelheid stijgt (10 procent) maar hoeveelheid in mindere (5 procent) mate, zal omzet dalen = **[PRIJSINELASTISCH]** Tussen 0 en 5 = **prijselastisch** (omzet stijgt), tussen 5 en 8 = **[prijsinelastich]** (omzet daalt) MO daalt sterker dan GO en sterker dan de prijs MO wordt negatief wanneer TO naar beneden gaan. Prijselastisch Unitair elastisch Prijsinelastisch ------------------ ---------------- ------------------- ------------------ PRIJS **STIJGT** Omzet daalt Omzet constant Omzet stijgt PRIJS DAALT Omzet stijgt Omzet constant Omzet daalt **Belangrijke punten:** - TO maximaal → MO = 0. - Prijselastische vraag: prijsdaling → TO stijgt. - Prijsinelastische vraag: prijsdaling → TO daalt. - Winst is maximaal bij MO = MK. [Winstmaximalisatie bij welke productieomvang?] 1. **Vergelijking TO en TK (figuur 3.7)** 2. **Winst is maximaal als MO = MK (figuur 3.8)** ![](media/image61.png) Snijpunt MO EN MK = 4 eenheden, 3 euro (winst maximal) (kijken naar b want dat Is de prijs) Opbrengst = 12 (4 x 3), GTK = 1,31, Kosten = 1,31 x 4 Verschil = groene blok = winst Om prijs en hoeveelheid te bepalen ga je eerst zien naar MO = MK, dan trek je door naar de P-lijn (GO=P), daarna zie je de prijs. Om de winst te bepalen heb je TW= Q \* (GO-GTK) B = het punt van Cournot ![Chart, line chart Description automatically generated](media/image63.png) **Winst:** - Monopolie: 3euro/e -- 1,31 euro/e) x 4 eenheden = 6,75 EURO - Volkomen concurrentie: 2 euro/e -- 1,38 euro/e) x 6 eenheden = 3,72 EURO ### 3.3.2. Het oligopolie **Kenmerken:** - Enkele aanbieders, veel vragers. - Grote marktaandelen, prijs beïnvloedbaar. - Homogeen (bv. benzine) vs. heterogeen (bv. auto's). - Toetredingsbarrières: technologisch karakter, grote investeringen, grote bedragen aan reclame, ontbreken van een ongebonden distributiesysteem **Evenwicht:** - Relatieve prijsstarheid (Colruyt/Delhaize/Carrefour/Albert Hein/...) - Dominerend bedrijf treedt soms op als prijsleider - Kartelvorming (OPEC), dus eerder prijsstijging en een [benedenwaartse prijsstarheid]. - Meestal geen prijzenoorlog eerder concurreren op de andere elementen van de marketingmix = [non-price competition] ### 3.3.3. De monopolistische concurrentie - Meest voorkomende marktvorm. - Kenmerken: tussen monopolie en volledige concurrentie. - Productdifferentiatie en grote rol van reclame. **Voorbeelden:** - Koffie, wasmiddelen, luiers. 3.4. Het prijsbeleid in België ------------------------------ - Belgische mededingingsautoriteit (BMA): - Bescherming consument: maximumprijzen. - Bescherming producent: eerlijke concurrentie, minimumprijzen. - Toenemende rol van Europa. **Mededinging** = concurrentie (= beste garantie voor vooruitgang) Het verwijst naar de situatie waarin bedrijven of organisaties met elkaar strijden om klanten of marktaandeel. Het doel van mededinging is vaak om betere producten, lagere prijzen en innovatie te stimuleren, zodat de consument profiteert. In de wetgeving, zoals bij mededingingsrecht, betekent het het waarborgen van eerlijke concurrentie door bijvoorbeeld monopolies of kartels te voorkomen. - Minimumprijzen of maximumprijzen (bv farmaceutische prijzen medicijnen) - Tegenhouden van grote fusies (bescherming producent) - Europe voornamelijk voor landbouw en veeteelt H4, De Macro-economische grootheden =================================== \ 4.1. De economische kringloop\ Het belangrijkste economisch gegeven = Bruto Binnenlands Product (BBP).\ Het BBP ontstaat door samenwerking tussen gezinnen, bedrijven, overheid, en buitenland. 4.2. De berekening van de economische activiteit\ Drie manieren: 1. **Vanuit productieoptiek**: Totale waarde van goederen en diensten geproduceerd in één jaar. 2. **Vanuit bestedingsoptiek**: Totale uitgaven naar producenten in één jaar. 3. **Vanuit inkomensoptiek**: Totale inkomsten verdiend in één jaar.\ Deze methoden zijn per definitie gelijk *ex post*. **4.2.1. 'Bruto' en 'netto'**\ Naast de productie van consumptiegoederen is er ook productie van investeringsgoederen. ![](media/image65.png) **Vervangingsinvesteringen:**\ Vergroten de bestaande productiecapaciteit niet. - **Technische slijtage:** Door gebruik. - **Economische slijtage:** Door veroudering.\ Bedrijven leggen een interne financieringsbron aan (vervanging na levensduur).\ **Afschrijvingen** worden gemaakt om vervangingsinvesteringen te financieren. **Netto-investeringen:**\ Bestaan uit uitbreidingsinvesteringen + voorraadwijzigingen. - **Uitbreidingsinvesteringen:** Verhogen de productiecapaciteit. - **Voorraden:** Vlottende investeringen. - Negatieve voorraden: Desinvestering. Netto-investeringen worden gefinancierd door: - Spaargelden van gezinnen en ondernemingen. - Kredietinstellingen bieden deze spaargelden aan bedrijven.\ Vergoeding: - Rente (lenen). - Dividend (kapitaalparticipatie). ### ### ### ### ### ### ### ### ### Bruto- en netto-product - **Bruto-product:** Waarde van verkochte consumptiegoederen + waarde van bruto-investeringen. - **Netto-product:** Bruto-product -- vervangingsinvesteringen. **Gevaar voor dubbeltellingen**\ ![](media/image67.png)Bij bepaling van het bruto-product. **Bruto-product**: Som van bruto toegevoegde waarde.\ Bruto toegevoegde waarde = Marktprijs -- waarde van gebruikte goederen/diensten. Chart Description automatically generated **Gebruik bruto toegevoegde waarde:** - Beloning van productiefactor arbeid (loon). - Beloning van productiefactor kapitaal (rente, huur). - Winst (voor combinatie productiefactoren). - Vervangen van versleten kapitaalgoederen (afschrijvingen).\ Netto toegevoegde waarde = Bruto toegevoegde waarde -- afschrijvingen. ![A picture containing graphical user interface Description automatically generated](media/image69.png) 4.2.2. Tegen marktprijzen en factorprijzen\ De overheid verricht economische activiteiten zoals onderwijs en defensie. - **Collectieve goederen/diensten:** Worden gratis of tegen niet-marktprijs aangeboden. - Waarde = Geschat tegen kostprijs. **Overheidsconsumptie omvat:** 1. Levering van goederen/diensten van bedrijven aan overheid. 2. Lonen/wedden van overheidspersoneel. 3. Afschrijvingen van de overheid.\ De financiering gebeurt hoofdzakelijk door belastingen. **Belastingen en financiering:** - **Directe belastingen:** Op inkomen van gezinnen en ondernemingen. - **Indirecte belastingen:** Op goederen en diensten.\ Andere inkomstenbronnen: - Parafiscale ontvangsten (RSZ-bijdragen). - Subsidies aan bedrijven. - De overheid kan sparen of ontsparen. Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving ![Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, algebra Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image71.png) **Bruto-product en marktprijzen:** - **Bruto-product** = Hoeveelheid × marktprijs = Bruto-product tegen marktprijzen. - Indirecte belastingen verhogen marktprijzen. - Subsidies verlagen marktprijzen.\ Bruto-product tegen marktprijzen -- indirecte belastingen + subsidies = Bruto-product tegen factorprijzen. **Bruto- en netto-product:** - Bruto-product tegen factorprijzen -- afschrijvingen = netto-product tegen factorprijzen. - Afschrijvingen, indirecte belastingen en subsidies vormen geen vergoeding voor productiefactoren. - Alleen netto-product tegen factorprijzen vormt nieuw inkomen. 4.2.3. 'Nationaal' en 'binnenlands'\ Enerzijds: - **Export:** Bedrijven leveren goederen/diensten aan het buitenland. - **Primaire inkomens ontvangen:** Ingezetenen ontvangen vergoedingen uit het buitenland. - **Import:** Bedrijven kopen goederen/diensten uit het buitenland. - **Primaire inkomens betaald:** Buitenlanders ontvangen vergoedingen uit België. **Bruto Nationaal Product vs. Bruto Binnenlands Product:** - **BNP (brutonationaal) tegen marktprijzen:** Toegevoegde waarde geproduceerd door Belgische ingezeten productiefactoren (in binnen- of buitenland). - **BBP (brutobinnelands) tegen marktprijzen:** Toegevoegde waarde geproduceerd op Belgisch grondgebied (door ingezetenen en niet-ingezetenen). ![](media/image73.png)**Relatie tussen BNP en BBP** Afbeelding met tekst, Lettertype, schermopname, algebra Automatisch gegenereerde beschrijving **Nationaal inkomen (Y):** ![Afbeelding met tekst, schermopname, software, Computerpictogram](media/image75.png) 4.3. Reëel en nominaal BBP ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Het bbp als indicator om de economische activiteit te meten. Een stijging van het bbp wordt veroorzaakt door hogere productie en/of hogere prijzen. - **Nominaal BBP:** BBP tegen lopende prijzen (geldbedrag van BBP). - **Reëel BBP:** BBP gecorrigeerd voor prijsbewegingen (koopkracht). - Berekening in kettingeuro's (prijseffect uitschakelen). **BBP per capita:** - Neutraliseert de bevolkingsgroei.\ **Voorbeeld:** - BBP 2019: €500.000; inwoners: 500; BBP per capita: €1.000. - BBP 2020: €550.000 (+10%); inwoners: 525 (+5%); BBP per capita: €1.047,62 (+4,76%). **Reëel vs. nominaal BBP:** Afbeelding met tekst, schermopname, software, Computerpictogram Automatisch gegenereerde beschrijving BBP per capita als welvaartsmaatstaf ------------------------------------ - Goede indicator voor economische activiteit. - Problematiek: zegt niets over verdeling, milieu-impact, en andere maatschappelijke waarden **Alternatieve maatstaven voor welzijn:** - **Human Development Index (HDI):** BNP per capita, levensverwachting, opleidingsniveau. - **IHDI:** HDI aangepast voor ongelijkheid. - **Sustainable Society Index (SSI):** Inclusie van welzijnsaspecten zoals biodiversiteit, energieverbruik, en CO2-uitstoot. **Groene nationale rekeningen en BBP:**\ Voor duurzaam beleid baseert de overheid zich op: - Groene nationale rekeningen. - Groen BBP: Indicator voor duurzame economische activiteit. **Indicatoren van duurzame ontwikkeling:**\ Het Instituut voor Nationale Rekeningen en het Federaal Planbureau publiceren aanvullende indicatoren: 1. **Hier en nu:** Welzijn en maatschappelijke ontwikkeling vandaag in België. 2. **Later:** Vermogen van toekomstige generaties. 3. **Elders:** Impact van België op de wereld. H6, Nationaal inkomen en werkgelegenheid ======================================== 6.1. De hoogte van het nationaal inkomen ---------------------------------------- **Aanbodfactoren/structurele factoren** = factoren die de hoogte van de productiecapaciteit bepalen (= lange termijn) Bv. bevolkingsgroei, onderwijs, technologische ontwikkeling **Vraagfactoren**= van conjuncturele aard. De vraag bepaalt of de aanwezige productiecapaciteit wel of niet volledig wordt benut. ### ### De macro-economische consumptie- en vraagvergelijking - Een stijging van het inkomen leidt tot een toename van de consumptieve bestedingen. C = c~m~Y waarbij c~m~ de [marginale consumptiequote] is. Geeft aan hoeveel de consumptieve bestedingen veranderen (= ∆ C) als het inkomen verandert (= ∆ Y). **Autonome consumptie (Caut)** = deel van consumptie die onafhankelijk is van het inkomen. Zelfs als inkomen 0 is, bestaat er toch een consumptie voor levensnoodzakelijke behoeften. C = c~m~Y + C~aut~ Aangezien Y = C + S, kunnen we de spaarvergelijking afleiden: S = Y -- C = Y -- (c~m~Y + C~aut~) = 1.Y -- c~m~Y - C~aut~ = (1 -- c~m~ ) Y -- C~aut~ = S **Marginale spaarquote** **s~m~** = mate waarin de besparingen veranderen (= ∆ S) als het inkomen verandert (= ∆ Y). **S~m~ = ∆ S / ∆ Y** Aangezien **c~m~ + s~m~ = 1** en 1 -- c~m~ = s~m~ **S = s~m~Y -- C~aut~** ![](media/image77.png) ### De investeringsvergelijking De grootte is afhankelijk van de investeringsbeslissingen van de [producenten]. De winstverwachtingen bepalen de investeringsplannen. - Sommige investeringen (scholen, wegen,...) houden geen rechtstreeks verband met de aangroei van het nationale inkomen. De **I ~ex\ ante~ of I ~aut~**. De voorgenomen investeringen, de **autonome investeringen**. Bij andere is er wel een verband met het nationale inkomen, de **geïnduceerde investeringen**, **I\*** ### ### De investeringsmultiplicator Evenwichtsinkomen zal wijzigen bij een wijziging in de **EV**. Dit kan het gevolg zijn van veranderingen in de **consumptieve bestedingen** van de [gezinnen] (c~m~ of C~aut~) en/of [investeringsgedragingen van de bedrijven]. Uitgangspunt bij de investeringsmultiplicator is dat we de [voorgenomen investeringen] (I ~ex\ ante~) [wijzigen]. ![](media/image79.png) ### De accelerator - Als de economie groeit en het inkomen stijgt, gaan bedrijven investeren om aan de extra vraag te voldoen. - De accelerator vertelt ons hoe sterk de investeringen toenemen door die groei in de economie. - Hoe groter de accelerator, hoe sterker de investeringen reageren op groei van inkomen of productie. ![](media/image81.png) ### De hoogte van het nationaal inkomen en de tewerkstelling - De **klassieken** (Smith, Ricardo, Malthus,...) dachten dat de productiecapaciteit de hoogte van het nationaal inkomen bepaalt. - 'the invisible hand' van Smith (1723-1790) - Werkloosheid = verschijnsel van tijdelijke aard (vraag en aanbod van arbeid / prijs (lonen) van arbeid) +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Adam Smith** | - Wealth of Nations is het | | | magnum opus van Adam Smith, | | | gepubliceerd in 1776 aan de | | | vooravond van de Industriële | | | revolutie. Principes van de | | | vrijemarkteconomie worden | | | voor het eerst systematisch | | | verdedigd | | | | | | - De onzichtbare hand | | | | | | - Verklaart internationale | | | handel aan de hand van het | | | 'absolute kosten voordeel' | | | | | | - 1723 - 1790 | +===================================+===================================+ | **David Ricardo** | - Introduceert de deductieve | | | methode in de economische | | | theorie | | | | | | - Verklaart internationale | | | handel aan de hand van het | | | 'comparatieve kostenmodel' | | | | | | - 1772 -- 1823 | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Thomas Malthus** | - Econoom en demograaf | | | | | | - Malthusiaanse spanning =Het | | | vermogen van de mens tot | | | bevolkingsgroei is onbegrensd | | | veel groter dan het vermogen | | | van de aarde om voor de mens | | | een bestaan te produceren | | | | | | - 1766 - 1834 | +-----------------------------------+-----------------------------------+ **Grote Depressie van de jaren 30** - Tijdens de Grote Depressie wilden bedrijven en mensen weinig investeren, zelfs met lage rentes. - De economie zakte in, en de overheid wist niet goed wat te doen. Kritiek van Keynes op de klassiekers John Maynard Keynes, een bekende econoom, had kritiek op de klassieke economen: 1. **Mensen sparen liever dan geld uit te geven**: Ze houden geld vast (\"oppotten\"), waardoor er minder vraag is naar producten, het inkomen daalt en er werkloosheid ontstaat. 2. **Loon als inkomen**: Als mensen minder verdienen, hebben ze minder koopkracht, dus kopen ze minder, wat de economie vertraagt. 3. **Winstverwachtingen**: Bedrijven kijken meer naar toekomstige winst dan naar het huidige loonpeil. Keynes' oplossingen In zijn boek *The General Theory of Employment, Interest and Money* (1936) stelde hij voor: 1. **Overheid moet ingrijpen**: - Geld uitgeven om de economie te stimuleren, zelfs als dit betekent dat de overheid schulden maakt (\"deficit spending\"). - Voorbeelden: Werklozen aan het werk zetten en rentetarieven laag houden. 2. **Effecten op de economie**: - Meer koopkracht → meer consumptie → meer investeringen. - Door het multiplicatoreffect stijgt het inkomen en groeit de economie. Dit hielp om de crisis van de jaren 30 op te lossen. Beperkingen van Keynes' beleid Keynesiaans beleid werkte niet altijd, bijvoorbeeld in de jaren 80, omdat: - Problemen waren structureel (dieper liggend), zoals: Een negatieve handelsbalans, hoge schulden en tekorten van de overheid, inflatie en werkloosheid en trage economische groei. **Latere crises** 1. **Grote Recessie (2008)**: - Een nieuwe wereldwijde crisis, deels door schulden en problemen in banken. - In Europa ontstonden extra problemen, zoals de crisis in Griekenland. 2. **Drahinomics (2014)**: - Een soepeler beleid, waarbij de Europese Centrale Bank (onder leiding van Mario Draghi) krediet makkelijker maakte en strenge begrotingsregels versoepelde om de economie te stimuleren. **Huidige uitdagingen** 1. **Nieuwe problemen**: - Digitale munten, economische bubbels, hoge studentenschulden. - De corona-crisis veroorzaakte ook een grote economische dip. 2. **Toekomstige zorgen**: - Hoge inflatie, energieproblemen, en hoe deze samen de economie beïnvloeden. ### ### ECB (gouverneurs) - Mario Draghi (Draghinomics) - Christine Lagarde, huidige gouverneur van de ECB 6.2. De arbeidsmarkt -------------------- **=** marktsysteem waar arbeidsaanbod en arbeidsvraag elkaar ontmoeten. **Belangrijke Elementen**: Werkkrachten (arbeidsaanbod) en Banen(jobs) (arbeidsvraag). **Lonen en Banen**: Bepaald door vraag en aanbod. **Werkingsprincipe**: Gebaseerd op de principes van vraag en aanbod. **Transactie**: Werknemers bieden arbeid aan in ruil voor salaris; werkgevers zoeken en betalen voor deze arbeid. ### Het aanbod van arbeidskrachten = aantal werkuren dat werknemers bereid zijn te werken tegen bepaald loon. [Verschillende factoren beïnvloeden het arbeidsaanbod en het gedrag van individuen op de arbeidsmarkt:] - **Loon**: Belangrijke factor; hoger loon maakt werken aantrekkelijker. - **Werkuren**: Variëren op basis van persoonlijke omstandigheden en voorkeuren. - **Persoonlijke Factoren**: Gezondheid, gezinsverplichtingen, vaardigheden, en interesses beïnvloeden aanbod. - **Wetten en Regelgeving**: Belastingen, minimumloon, arbeidsrechten hebben effect op arbeidsaanbod. - **Economische Omstandigheden**: Groei stimuleert, recessie ontmoedigt arbeidsaanbod. - **Demografische Factoren**: Aanbod afhankelijk van bevolkingsevolutie en beroepsbevolking. - **Beroepsbevolking**: Werkenden en werklozen die zich aanbieden op de arbeidsmarkt; afhankelijk van bevolking op arbeidsleeftijd. ### De vraag naar arbeid = aantal werknemers dat bedrijven willen inhuren bij een bepaald loonniveau. [Verschillende factoren beïnvloeden het arbeidsaanbod en het gedrag van individuen op de arbeidsmarkt:] - **Afgeleide Vraag**: Vraag komt voort uit de behoefte aan goederen en diensten die arbeid produceert. - **Loonkosten**: Hoger loon vermindert, lager loon verhoogt de vraag naar arbeid. - **Productiviteit**: Hogere productiviteit kan de vraag naar arbeid vergroten. - **Technologie**: Kan zowel de vraag naar arbeid verhogen als verlagen. - **Economische Omstandigheden**: Groei stimuleert, neergang vermindert de vraag naar arbeid. De werkgelegenheidsgraad geeft het percentage werkende personen in een bepaalde leeftijdsgroep weer. De activiteitsgraad geeft het percentage beroepsbevolking (werkende personen + werklozen) in de totale bevolking binnen een bepaalde leeftijdsgroep weer. De werkloosheidsgraad geeft het percentage werklozen in de beroepsbevolking (werkende personen + werklozen) binnen een bepaalde leeftijdsgroep. ### Onevenwicht op de Arbeidsmarkt en Werkeloosheid Wanneer het aanbod de vraag overtreft zal er werkloosheid ontstaan. We onderscheiden verschillende soorten werkloosheid naar gelang de oorzaken ervan: +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Frictionele of | Tussen banen wisselen, = positief | | Wrijvingswerkloosheid** | en functioneel voor de | | | arbeidsmarkt. | +===================================+===================================+ | **Structurele Werkloosheid** | Mismatch van vaardigheden tussen | | | werknemers en werkgevers. | | | Oorzaken zijn technologische | | | veranderingen, globalisering, | | | verandering in | | | consumentenvoorkeuren. | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Conjuncturele Werkloosheid** | Veroorzaakt door economische | | | recessies. | | | | | | Bedrijven verminderen | | | activiteiten en ontslaan | | | werknemers. | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Tijdelijke Werkloosheid** | Tijdelijke reductie in werkuren | | | of tijdelijke ontslagen. | | [Soorten Tijdelijke | | | Werkloosheid:] | Tijdens bepaalde seizoenen, | | | vooral in sectoren als toerisme, | | **Seizoenswerkloosheid** | landbouw en bouw. | | | | | **Technische Werkloosheid** | Door technische problemen of | | | onvoorziene omstandigheden. | | **Economische Redenen** | | | | Tijdens economische neergang om | | **Gedwongen Werkloosheid door | kosten te besparen. | | Crisis** | | | | Bij buitengewone gebeurtenissen | | | zoals pandemieën | +-----------------------------------+-----------------------------------+ ### Maatregelen om de Werkloosheid te Vermijden of te Beperken 1. [Bevordering van Economische Groei] Verlagen van belastingen, verhogen van overheidsuitgaven, stimuleren van de particuliere sector. 2. [Investeren in Onderwijs en Opleiding] Doel: Vaardigheden van werknemers afstemmen op behoeften van werkgevers. 3. [Actief Arbeidsmarktbeleid] Voorbeelden: Jobcoaching, omscholing, stages, gesubsidieerde arbeid. 4. [Ondersteuning van Ondernemerschap] Subsidies/leningen voor startups, opleiding en mentoring. 5. [Flexibele Arbeidsregulering] Minder strikte regels om het inhuren van werknemers aantrekkelijker te maken. 6. [Bevordering van de Arbeidsmobiliteit] Verhuizen tussen regio\'s of sectoren om frictiewerkloosheid te verminderen. 7. [Loonmatiging] Beperken van loongroei om arbeidskosten laag te houden en werkloosheid te verminderen ### De Werkloosheidsval = situatie waarin men financieel beter af is met werkloosheidsuitkeringen dan een laagbetaalde baan. **Oorzaken:** Vergelijkbaar inkomen tussen werk en uitkering, extra kosten van werken (transport, kinderopvang, kleding). **Effecten:** Barrière voor arbeidsparticipatie en kan leiden tot langdurige werkloosheid. **Beleidsmaatregelen:** - Hervorming van werkloosheidsuitkeringen. (Bijvoorbeeld: afbouwen van uitkeringen.) - Inkomensondersteuning voor lage lonen. (Bijvoorbeeld: belastingkredieten.) - Investeren in opleiding en scholing. - Verbetering van toegang tot betaalbare kinderopvang. - Arbeidsbemiddeling en jobcoaching aanbieden. ### Automatische Loonindexering in België **=** Aanpassing van lonen aan kosten van levensonderhoud op basis van de gezondheidsindex. **Uniek voor**: België, Cyprus, Malta, Luxemburg in de EU. **Voordelen:** - **Bescherming tegen inflatie**: Behoud van koopkracht voor werknemers. - **Minder loonconflicten**: Automatische aanpassingen verminderen de noodzaak voor onderhandelingen. - **Sociale Stabiliteit**: Handhaaft levensstandaard en draagt bij aan maatschappelijke rust. **Nadelen:** - **Risico op hogere inflatie**: Kan inflatiespiraal veroorzaken. - **Verhoogde arbeidskosten**: Beïnvloedt het concurrentievermogen van bedrijven. - **Beperkt maatwerk in lonen**: Minder ruimte voor loonsverhogingen op basis van prestaties. - **Verlies aan flexibiliteit**: Moeilijkheden voor bedrijven in economisch slechte tijden, kan leiden tot ontslagen of faillissementen. ### EUROPA 2030-strategie De europese commissie heeft een aantal grote streefcijfers tegen 2030: 1. 78% van de bevolking tussen 20-64 jaar moet aan het werk zijn. 2. Minstens 60% van alle volwassenen neemt elk jaar deel aan een opleiding 3. Arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen halveren tov 2019 4. Kinderopvang verhogen om vooral vrouwen beter te laten participeren aan de arbeidsmarkt 5. NEET (Not in Emmployment Eductaion or Training)jongeren (tusssen 15 en 29 jaar) verminderen van 12,6% in 2019 naar 9% in 2030 6. 80% van 16-74 jarigen moeten digitaal geletterd zijn 7. Vroegtijdig schoolverlaten terugdraaien Werkloosheid over de periode 2015-2021 -------------------------------------- ### Arbeidsmarkt paradox Ondanks een werkloosheidscijfer van ongeveer 465.000 personen slaagden de ondernemingen er niet in snel medewerkers te vinden 1. een gebrek aan kwalificatie en scholingsniveau 2. een gebrek aan mobiliteit 3. een gebrek aan motivering ### Knelpuntberoepen Het minder afgestemd zijn van het aanbod van en de vraag naar arbeidskrachten blijkt uit het groot aantal vacatures Vacatures die moeilijk in te vullen zijn in de technologische sector de gezondheidszorg de horeca.... zijn knelpunt beroepen ### Spanningsgraad De overeenkomst tussen het aanbod van en de vraag naar arbeidskrachten wordt tevens weergegeven door de spanningsgraad - Geeft het aantal werkzoekenden per openstaande vacature weer. Hoe lager dit cijfer hoe krapper de arbeidsmarkt in 2021 bedraagt de spanningsrail ratio op de Vlaamse arbeidsmarkt 2,5 ### Arbeidsreserve Hett aantal personen dat mogelijk aan de vraag naar arbeidskrachten kan tegemoet komen omvat - werkzoekende deeltijdse werknemers - personen die beschikbaar zijn maar niet actief op zoek zijn naar een job - personen die werk zoeken maar niet beschikbaar zijn 6.3. Concurrentievermogen, loonvorming en innovatie --------------------------------------------------- **Concurrentievermogen** = belangrijk in een 'open' economie - België en vooral Vlaanderen heeft een zeer open economie **Loonvorming** Afspraken in CAO's: Nationaal (groep van 10), per sector en per bedrijf **Loonindexering:** - Welvaartsvast maken van de lonen via afgevlakte gezondheidsindex - Opletten voor inflatoire spiraal - Loonnorm ### Automatische loonindexering , pro en contra +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **PRO** | **CONTRA** | | | | | - Behoud van de koopkracht | - Loonhandicap tegenover | | | buitenland is nefast in een | | - Stimuleert de algemene vraag | open economie | | | | | - Automatisch betekent niet | - Voedt de inflatie (inflatoire | | telkens over onderhandelen | spiraal) | | | | | - Meer belastinginkomsten voor | - Geen flexibiliteit voor de | | de staat | sectoren | | | | | - Simpel en objectief systeem | - Niet iedereen heeft dit nodig | | | (hoge lonen worden ook | | | geïndexeerd) | +-----------------------------------+-----------------------------------+ ### Innovatie [Concurrentieel blijven, verhogen van de productiviteit door bedrijven en overheid] (O&O budget = geld dat een bedrijf, instelling, of overheid apart zet om te investeren in onderzoek en ontwikkeling. Het doel = nieuwe kennis creëren, innovatieve producten en diensten te ontwikkelen, of bestaande processen te verbeteren. H7 economie: Geld, monetair beleid en inflatie ============================================== 7.1 Het geld ------------ ### Functies van het geld - Waardemeter, beleggingsmiddel, kredietmiddel en RUILMIDDEL 2. ### Betalingsverkeer vandaag **Chartaal geld** (monetaire overheden) = pasmunten, conventioneel papiergeld **Giraal geld** (commerciële banken = pnmiddellijk opvraagbaar tegoed bij de banken. Kredietkaart, debetkaarten, electronische portemonnee, QR-codes,... ![](media/image83.png)**Quasi geld =** niet onmiddellijk beschikbaar. korte termijn en spaardeposito's (vorm van sparen waarbij je geld voor een bepaalde periode vastzet bij een bank. In ruil daarvoor ontvang je een (meestal hogere) rente.) ### ### ![](media/image85.png)7.1.3 Geldsubstitutie en geldschepping **Substitutie** Geldhoeveelheid verandert niet **Geldschepping** De geldhoeveelheid neemt toe, Nieuwe geldhoeveelheid wordt gecreëerd door banken - Bankbiljetten door ECB (Lender of last resort) - Munten door de nationale schatkist - Giraal geld door de financiële instellingen ### Kasreserve coëfficiënt/geld multiplicator = Verhouding tussen deposito's die banken aanhouden en maximale hoeveelheid die ze kunnen uitlenen - Als kasreservecoëfficiënt (r) = 0,25 dan is de multiplicator [\$\\frac{1}{r}\$]{.math.inline} = [\$\\frac{1}{0,25}\$]{.math.inline} = 4 4. ### Vraag en aanbod naar geld [Vraag]: de gezinnen, bedrijven, overheid, kapitaaluitvoer [Aanbod] (=hoeveelheid geld in omloop, vaak geregeld door de centrale bank).: sparen door gezinnen, bedrijven en de overheid, geldcreatie [Vermogensmarkt is waar vraag en aanbod samenkomen] ### Het monetaire evenwicht **Actieve geldsfeer** = geld in omloop **Inactieve geldsfeer** = oppotten van geld **Omloopsnelheid van het geld (Velocity**) = hoe snel gaat het geld van hand tot hand binnen een bepaalde tijdsperiode ### Ruilvergelijking van Fisher (kwantiteitstheorie) MV = PT **M = money (geldhoeveelheid), V = Velocity (omloopsnelheid), P = Price (prijspeil) T = Transactions ( goederentransacties), MV = geldstroom, PT = Goederenstroom** De monetaire politiek van het eurosysteem ----------------------------------------- ### 7.2.1 Doelstellingen en taken - [Beïnvloeding] van de geldhoeveelheid en de omloopsnelheid (M & V) - [Bewaken] van de waarde van € - [Prijsstabiliteit]: Inflatie om en bij de **2% (!!!)**, bewaken van de koopkracht - [Economische] en [monetaire] analyse **Spelers:** - Mario Draghi (gouverneur ECB tot 31/10/19) - Christine Lagarde (gouverneur ECB sinds 1/11/19) - Pierre Wunsh, gouverneur NBB - Jerome Powel, voorzitter FED 2. ### Het inflatieverschijnsel = Algemene (aanhoudende) stijging van het prijspeil binnen een bepaalde economische ruimte **Desinflatie**: Vertraging van de inflatie, maar nog steeds boven nul. **Kruipende inflatie**: Lage en gestage inflatie (1-3% per jaar). **Hyperinflatie**: Extreem hoge en oncontroleerbare inflatie **Deflatie**: Daling van de prijzen, tegenovergestelde van inflatie. **Krimpflatie**: Prijzen blijven stabiel, maar de hoeveelheid of kwaliteit neemt af. **Graai-inflatie**: Prijzen stijgen door misbruik van marktpositie door producenten. **Galloperende inflatie**: Zeer hoge inflatie, maar lager dan hyperinflatie. **Stagflatie**: Hoge inflatie gecombineerd met hoge werkloosheid en economische stagnatie [Oorzaken inflatie:] 1. **Conjunctureel bij overbesteding (vraag overstijgt de productiecapaciteit (aanbod)** - Tekort op de overheidsbegroting - Overschot op betalingsbalans - Grote investeringen 2. **Structurele oorzaken** - Kosteninflatie (loonkost) - Ingevoerde inflatie (olie-crisis) - Zwakke € tov \$ 3. **Monetaire inflatie** - MV = PT - Stijging van M of V Oefening Fishervergeljking (monetaire inflatie) **MV = PT** - Stel M +2% en V +2% en T -2% in periode 2 - Wat gebeurt er dan met prijspeil in periode 2 ? - P = [\$\\frac{\\text{M\~x\~V}}{T}\$]{.math.inline} - Stel oorspronkelijk V = 100 ; M = 100 en T = 100 - P = [\$\\frac{102\\ x\\ 102}{98}\$]{.math.inline} = 106,16 (in periode 2) - of de inflatie is dan **6,16%** [Gevolgen van inflatie:] - Beperkte inflatie is gezond (smeerolie van de economie) - = Voordelig voor schuldenaars (staat) nadelig voor schuldeisers - Inkomen van de staat stijgt (progressiviteit van belastingen) - Deflatie is erger [Nadelen:] - Daling van de export (indien binnenlandse inflatie groter is dan in het buitenland) = achteruitgang van de competitiviteit - Onzekerheid over toekomstige kosten en inkomsten - Tast de koopkracht van de gezinnen aan - Start van loon-prijs spiraal - Verhoging van de belastingen (door progressiviteit) - Vermindert waarde van het vermogen - Hogere overheidsuitgaven ### Bestrijding van de inflatie **Bij conjuncturele inflatie**: restrictief monetair beleid en restrictief begrotingsbeleid **Bij structurele inflatie**: kosteninflatie bestrijden door loonmatigingen en prijscontrole ### Hoge inflatie 2020 - Energieprijzen (gas, electriciteit, petroleum) - Loon -- Prijs spiral (automatische loonindexatie) - Monetaire Inflatie (geldcreatie sinds 2008- rente negatief) - Zwakke € tov \$ - Vraag wordt nog gestimuleerd (overheidsmaatregelen tijdens Covid en steun aan gezinnen en bedrijven tijdens energiecrisis) - Leidt tot 'deficit spending ### Deflatie = Algemene daling van het prijspeil. Negatief, consumenten en investeerders stellen hun aankopen uit + negatieve spiraal H8, Internationale betrekkingen =============================== 8.1 Betekenis en beschrijving van het Belgische handelsverkeer -------------------------------------------------------------- ### 8.1.1 De internationale context **De invoer- en uitvoerquote** **De invoerquote** (m) = de verhouding van de [waarde] van de [invoer van goederen en diensten] tov de waarde van het [BBP tegen marktprijs]. ![](media/image87.png) **De uitvoerquote** (x) = de verhouding van de [waarde] van de uitvoer van [goederen en diensten] tov de waarde van het [BBP tegen marktprijs]. Afbeelding met Lettertype, wit, symbool, kalligrafie Automatisch gegenereerde beschrijving ![](media/image89.png) - **Openheidsgraad (**[**x**^**′**^]{.math.inline}**)** 8.2 De werking van vrij internationaal handelsverkeer ----------------------------------------------------- ### De theorie van A. Smith : Absolute kostenverschillen - ![](media/image91.png)Elk land specialiseert zich in het product waar het een absoluut kostenvoordeel heeft - De totale wereldproductie zal dankzij wederzijdse handel stijgen 2. ### De theorie van D. Ricardo: Relatieve kostenverschillen - België is productiever voor zowel fietsen als surfplanken (minder middelen/kosten nodig om te produceren) - De relatieve voorsprong is groter voor surfplanken dan voor fietsen - Ruilverhouding in België is 1 surfplank voor 4 fietsen ([\$\\frac{500}{125}\$]{.math.inline} = 4) - Ruilverhouding in Duitsland is 1 surfplank voor 6 fietsen ([\$\\frac{1500}{250}\$]{.math.inline} = 6) België specialiseert zich in het product waar het relatief (comparatief) het sterkste in is (surfplanken) Duitsland specialiseert zich in het product waar het relatief het minst zwak is (fietsen) [Beperkingen van deze theorie:] - Preferenties van de consumenten oefenen geen invloed uit - De arbeidsproductiviteit blijft voor beide landen hetzelfde, terwijl er toch schaalvergrotingseffecten zijn. - Er wordt geen rekening gehouden met transportkosten - De productiefactoren zijn volledig mobiel - Er zijn geen milieukosten - Er zijn geen handelsbelemmeringen [Oorzaken van handel tussen landen:] - Natuurlijke omstandigheden - Kwaliteit van de productiefactoren (vb. arbeid) - De kosten van de productiemiddelen verschillen - De preferenties van de consumenten - De handelspolitiek 3. ### De voordelen van de internationale handel - Internationale arbeidsverdeling leidt tot specialisatie - Grotere afzetmarkten - Lagere prijzen voor consumenten - Meer keuzes voor de consument (assortiment) - Betere kwaliteit door grotere efficiëntie 4. ### Beperkingen in de vrijhandel **Protectionisme** = belemmeren van de vrijhandel (zie verklaring p266-268) [Argumenten]: - Opvoedingsargument (infant industry argument) (jonge industrie beschermd tegen machtige buitenlandse concurrentie) - Lageloonlandenargument reshoring (omgekeerde beweging) (beperking invoer als er grote verplaatsing is van de productie naar lageloonlanden) - Anti-dumpingargument (voorkomen dat buitenland beneden de kostprijs goederen gaat invoeren) - Zelfvoorzieningsargument (niet te afhankelijk van buitenland worden) - Werkgelegenheidsargument (bescherming/stimulering binnenlandse werkgelegenheid) - Milieuargument 8.3 Handelspolitiek ------------------- ### 8.3.1 Tarifaire belemmeringen (daardoor stijgt de prijs van de geïmporteerde goederen) - Invoerrechten of douanerechten: Op hoeveelheid of waarde (ad valorem) - Landendiscriminatie aan de hand van tarieven - Exportsubsidies (vervalsen de competitie) (laten toe tegen concurrerende prijzen te exporteren en bevorderen zo de uitvoer) 2. ### Niet-tarifaire belemmeringen - Importquota of contigenten (ad-valorem-rechten, importcontingenten,...) - Instellen van een economische boycot politiek geïnspireerd - Embargo (idem met boycot maar beperkter) - Invoeren van administratieve en/of technische voorschriften (gezondheid, veiligheid va speelgoed enz) 3. De wisselmarkt -------------- Internationale handel brengt dikwijls het gebruik van vreemde munten (valuta) met zich mee. **Wisselkoers** = prijs van de vreemde valuta uitgedrukt in de eigen valuta. ***Vb wisselkoers: 1DKK = 0,134 € 1€ = 7,46 DKK*** - Wisselsparen (sparen in vreemde valuta in plaats van in je eigen lokale munteenheid) - Spel van vraag en aanbod op de wisselmarken (forex) 3. ### De hoogte van de wisselkoers **Vraag en aanbod van vreemde valuta's** **VRAAG**: - Invoer van goederen en diensten van buiten de eurozone - Primaire inkomens naar buiten de eurozone - Inkomensoverdrachten naar buiten de eurozone - Investeringen buiten de eurozone van ingezetenen van de Eurozone - Het aankopen van euro-aandelen of obligaties van buiten de eurozone door ingezetenen van de euro-zone **AANBOD**: - Uitvoer van goederen en diensten naar buiten de eurozone - Primaire inkomens van buiten de eurozone - Inkomensoverdrachten van buiten de eurozone - Investeringen in de eurozone door niet- ingezetenen van de Eurozone - Het aankopen van euro-aandelen of obligaties door niet-ingezetenen van de euro-zone [Hoe ontstaat de wisselkoers? = Spel van vraag en aanbod (bijna perfecte markt)] - Veel vragers en aanbieder - Volledig toegankelijk - Markt is transparant - Volkomen homogeen product (een USD is een USD) [Factoren die de vraag naar en het aanbod van vreemde valuta's bepalen:] 1. **De prijsontwikkeling binnen en buiten de eurozone** - Verschillen in inflatie (niet de inflatie op zich) - Inflatie is lager in de Eurozone 2. **Verandering in de voorkeur van de consument** - Men wil meer Britse producten 3. **De veranderingen in het inkomensniveau** - Relatieve veranderingen 4. **De rentevoeten binnen en buiten de Eurozone** *Vb dalende rentevoeten in VS* 5. **Veranderingen in productiviteit** ### Wisselkoerssysteem - Vlottende wisselkoersen - Onzekerheid over de koers leidt tot onzekerheid voor de internationale handel - Depreciaties en appreciatie als gevolg van marktspel - Vaste wisselkoersen - Soms semi-vaste wisselkoersen - Devaluatie en revaluatie (als gevolg van overheidsbeslissingen) ### ### ![](media/image93.png)Devaluatie -- Revaluatie -- Depreciatie of Appreciatie - *Gisteren 1€ = \$1,2* - *Vandaag 1€ = \$1,1* - *€ deprecieert tov \$ (want systeem van vlottende wisselkoersen)* - *\$ apprecieert tov € (want systeem van vlottende wisselkoersen)* 5. ### Bretton Woods systeem (1944-197) - Systeem van [vaste wisselkoersen] - Goudconvertibiliteit (munt **inwisselbaar voor goud** tegen een vaste prijs.) - Camille Gutt inspirator (waarde van een munt blijft **stabiel** over een langere periode.) Einde in 1971 door R. Nixon [Vlottende wisselkoersen] (waarde wordt bepaald door **vraag en aanbod** op de valutamarkt, zonder directe inmenging van de overheid of centrale banken.) De betalingsbalans ------------------ = systematisch overzicht van **alle economische transacties** tussen de eigen ingezetenen en die van andere landen over een bepaalde periode (1 jaar) ### ### Oorzaken van een betalingsbalansonevenwicht +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Oorzaken van conjuncturele | - De internationale economische | | aard** | conjunctuur | | | | | | - Het (relatieve) kosten- en | | | prijspeil tov het buitenland | | | | | | - Het renteniveau in binnen en | | | buitenland | | | | | | - Speculatie | +===================================+===================================+ | **Oorzaken van structurele aard** | - Wijzigingingen in de | | | internationale | | | arbeidsverdeling (NIC's) | | | | | | - Uitputting van natuurlijke | | | hulpbronnen | | | | | | - Nieuwe technieken | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Oorzaken van toevallige aard** | - Internationale | | | grondstoffenprijzen | | | | | | - Klimatologische | | | omstandigheden | +-----------------------------------+-----------------------------------+ ### ### ### De gevolgen van een betalingsbalansonevenwicht - **Een betalingsbalanstekort** (land wordt schuldenaar tegenover andere landen) - Betalen vanuit geld en goudvoorraden - Lenen in het buitenland - Een beroep doen op het IMF (internationaal monetair fonds) - **Een betalingsbalansoverschot** - Geldhoeveelheid neemt toe - Gevaar voor inflatie ### ### Herstel van het evenwicht op de betalingsbalans **Klassieke leer (prijsbenadering)** - Via aanpassing van de wisselkoers **Volgens de keynesiaanse leer (inkomensbenadering)** - Stijgende binnenlandse inkomens **Volgens de moderne theorie** - Voeren van een aangepaste handelspolitiek: heffingen en quota - Voeren van een aangepast monetair, budgettair, productie en/of inkomensbeleid H9, Internationale samenwerking =============================== Vormen van economische integratie --------------------------------- = Verschillende landen proberen samen te werken op economisch en sociaal gebied, van laag tot hoog. ![](media/image95.png) ### Vrijhandelszone = Afschaffen onderlinge handelsbelemmeringen Vb. EVA (europese vrijhandelsassociatie), EER (Europese economische Ruimte), USMCA (United States-Mexico-Canada Agreement).... ### Douane-unie = Onderlinge vrijhandel, gemeenschappelijke handelspolitiek tegenover derde landen (MERCOSUR, zuidelijke Gemeenschappelijke Markt) Vb. Benelux douane unie 1948 (voorloper van de EU) ### Gemeenschappelijke markt Binnen de douane-unie ook vrij verkeer van de productiefactoren - EG (vrij verkeer van goederen, diensten en kapitalen) - Verdrag van Schengen, vrij verkeer van personen (afschaffen grenscontroles) 4. ### Economische Unie **Gemeenschappelijke markt** (Geen grenzen voor handel, geld en werknemers tussen de landen.) + **harmonisatie van het economische en sociale beleid** (afspraken om dezelfde economische regels te volgen, zoals belastingen, lonen of milieuwetten) VB: EU (Europese Unie) - Brexit Benelux voorloper Economische Unie (1960) ### De monetaire unie Gemeenschappelijke munt: **EURO** 1/1/1999 (enkel giraal), 1/1/2002 (ook chartaal geld) De economische en monetaire unie (EMU) -------------------------------------- ### 9.2.1 Op weg naar de EMU - Verdrag van Maastricht (1991) - Europese convergentiecriteria - Inflatiecriterium - Rentetarieven - Wisselkoersstabiliteit - Overheidstekort (\

Use Quizgecko on...
Browser
Browser