De mens als individu begrijpen - Ontwikkelingspsychologie PDF
Document Details
Uploaded by SpellboundBildungsroman9146
Tags
Summary
Dit document behandelt de ontwikkelingspsychologie, met een historische context in hoofdstuk 1. Het bespreekt belangrijke theorieën, zoals die van Erikson en Piaget, en verschillende levensfasen van de mens vanaf de prenatale fase tot de ouderdom. Het benadrukt zowel erfelijke als omgevingsfactoren in de ontwikkeling van het individu.
Full Transcript
De mens als individu begrijpen , Inhoud Hoofdstuk 1: Terreinverkenning 1.1 Een korte historiek 1.1.1 De verre voorgeschiedenis 1.1.2 Start van de ‘genetische’ psychologie 1.1.3 Omvorming tot een ontwikkelingspsychologie 1.1.4 Uitgroei tot een volwaardige levenslooppsychologie 1.2 De indeling...
De mens als individu begrijpen , Inhoud Hoofdstuk 1: Terreinverkenning 1.1 Een korte historiek 1.1.1 De verre voorgeschiedenis 1.1.2 Start van de ‘genetische’ psychologie 1.1.3 Omvorming tot een ontwikkelingspsychologie 1.1.4 Uitgroei tot een volwaardige levenslooppsychologie 1.2 De indeling in fasen 1.2.1 Continuïteit of discontinuïteit in de ontwikkeling 1.2.2 Het trapmodel 1.2.3 Het gelaagde model 1.2.4 Het lijnmodel 1.2.5 Poging tot synthese 1.3 Factoren die de ontwikkeling sturen 1.3.1 Rol van de erfelijkheid 1.3.2 Invloeden vanuit het milieu 1.3.3 Interacties tussen erfelijkheid en milieu 1.3.4 Zelfsturing als derde factor Hoofdstuk 2: Twee fundamentele ontwikkelingstheorieën 2.1 De psychosociale identiteitstheorie van Erikson 2.1.1 Situering ten opzichte van Freud 2.1.2 Eriksons theorie 2.1.3 Een korte evaluatie 2.2 De cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget 2.2.1 Enkele basisbegrippen 2.2.2 De eigenlijke ontwikkeling 2.2.3 Een korte evaluatie Hoofdstuk 3: De prenatale ontwikkeling 3.1 Ontwikkeling van embryo en foetus 3.1.1 Het germinale of kiemstadium 3.1.2 Het embryonale stadium 3.1.3 Het foetale stadium 3.2 Psychisch functioneren 3.2.1 Bewegingen 3.2.2 Gewaarwordingen 3.3 Prenatale omgevingsinvloeden 3.3.1 Fysische invloeden 3.3.2 Psychologische invloeden 3.4 De geboorte 3.4.1 Het geboorteproces 3.4.2 De ervaringen van het kind Hoofdstuk 4: De babytijd 4.1 Uitrusting van de pasgeborene 4.1.1 Motorische reacties 4.1.2 Waarneming en cognitie 4.1.3 Sociale gerichtheid en emoties 4.2 De verdere motorische ontwikkeling 4.3 Ontwikkelingen in de waarneming en de cognitie 4.3.1 De sensomotorische ontwikkelingsperiode 4.3.2 Bespreking van enkele afzonderlijke processen 4.4 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 4.4.1 Sociale ontwikkeling 4.4.2 Dynamisch-affectieve ontwikkeling Hoofdstuk 5: De peuterjaren 5.1 Lichamelijke en motorische ontwikkeling 5.1.1 Gebruik van de skeletspieren 5.1.2 De zindelijkheidstraining 5.2 Ontwikkelingen in de waarneming en het mentaal functioneren 5.2.1 Einde van de sensomotorische periode 5.2.2 Begin van het preoperationele denken 5.2.3 Bespreking van enkele afzonderlijke processen 5.3 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 5.3.1 Sociale ontwikkeling 5.3.2 Dynamisch-affectieve ontwikkeling Hoofdstuk 6: De kleuterjaren 6.1 Lichamelijke en motorische ontwikkeling 6.1.1 Lichamelijke veranderingen 6.1.2 Motorische ontwikkeling 6.2 Ontwikkelingen in de waarneming en het mentaal functioneren 6.2.1 Het preoperationele denken van kleuters 6.2.2 Bespreking van enkele afzonderlijke processen 6.3 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 6.3.1 Sociale ontwikkeling 6.3.2 Dynamisch-affectieve ontwikkeling Hoofdstuk 7: De schoolperiode 7.1 Lichamelijke en motorische ontwikkeling 7.1.1 Lichamelijke veranderingen 7.1.2 Motorische ontwikkeling 7.2 Ontwikkelingen in de waarneming en het mentaal functioneren 7.2.1 Het concreet-operationele denken 7.2.2 Bespreking van enkele afzonderlijke processen 7.3 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 7.3.1 Sociale ontwikkeling 7.3.2 Dynamisch-affectieve ontwikkeling Hoofdstuk 8: De adolescentie 8.1 Lichamelijke ontwikkeling 8.1.1 De lichamelijke veranderingen in de puberteit 8.1.2 Psychologische gevolgen van de lichaamsveranderingen 8.2 Cognitieve ontwikkeling 8.2.1 Kenmerken van het formeel-operationele denken 8.2.2 Enkele gevolgen van het formeel-operationele denken 8.2.3 Bespreking van enkele afzonderlijke processen 8.3 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 8.3.1 Sociale ontwikkeling 8.3.2 Dynamisch-affectieve ontwikkeling Hoofdstuk 9: De volwassenheid 9.1 Lichamelijke ontwikkeling en psychisch welbevinden 9.1.1 Lichamelijke veranderingen 9.1.2 Het climacterium of de overgangsjaren 9.1.3 Psychologische reacties op de lichaamsveranderingen 9.2 Cognitieve ontwikkeling 9.2.1 Het postformele denken 9.2.2 Evolutie van de intellectuele vermogens 9.3 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 9.3.1 Sociale ontwikkeling 9.3.2 Dynamisch-affectieve ontwikkeling Hoofdstuk 10: De ouderdom 10.1 Lichamelijke ontwikkeling en psychisch welbevinden 10.1.1 Verlenging van de levensduur 10.1.2 Lichamelijke veranderingen 10.1.3 Psychologische reacties op de lichaamsveranderingen 10.2 Cognitieve ontwikkeling 10.2.1 Het klassieke intelligentieonderzoek 10.2.2 Bespreking van enkele afzonderlijke processen 10.2.3 Competent ouder worden 10.3 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 10.3.1 Sociale ontwikkeling 10.3.2 Dynamisch-affectieve ontwikkeling Referentielijst Namenregister Trefwoordenregister Hoofdstuk 1: Terreinverkenning ⤳ Ontwikkelings- of levenslooppsychologie = studie vh gedrag (zichtbare handelen + wijze waarop mensen zichzelf en wereld waarnemen, denken, fantaseren, gevoelens en verls daarbij ervn) door de verschillende levensafsen van de mens 1.1. EEN KORTE HISTORIEK - Ontws-/levensloopΨ ( ~ psy) → korte geschiedenis - Als wetschap 2e helft 19e eeuw (vraf: voorwet denken over manier g verandert dr levensfn) 1.1.1 DE VERRE VOORGESCHIEDENIS - Voedingsbodem iedere wet = spontane vrn & inzicht v mensen tijdens alledaagse bezigheden Obv ervn m/ zichzelf en dingen om hen heen, ontstaan denkbeelden over hoe wereld in elkaar zit + SH tussen gebn Veranderingen g doorheen levensfn → aanleiding ontstaan uiteenlopende inzichten & beweringen over wat typisch vr bep leeftijden) ○ Bv. ‘jeugdige overmoed’ ⇒ Deel v wat men voorwetenschappelijke ontwikkgelingspsychologie zou noemen ○ Nog hiertoe zien: overpeinzingen filosofen over ontw mens Nativisten → mensen die dachten dat wij als mens ontwn tot wat de natuur ons meegeeft (alles ligt min/meer vast bij geboorte) (Locke: tabula rasa: latere ervn+opvoeding krassen dat blad geleidelijk vol → def karakter) Empiristen → nadruk op rol van ervaring en opvoeding. Iedereen kan bij geboorte nog alle kanten uit ~Gr: Empeiria= ervaring/kennis (Rousseau: opv slechts minimale rol: kind actief experimentterend wezen) Nature-nurture-debat Nature = natuurlijke aanleg die je meekrijgt bij bevruchting Nurture = opvg: vr alle invloeden – fys & psysoc – die daarop inwerken 1.1.2 START VAN DE ‘GENETISCHE’ PSYCHOLOGIE - Babybiografieën = [18e,19e (vooral) eeuw] waren er al mensen die system aantekeningen begonnen maken over vorderingen ih g van eigen kids Prille begin v later wet. studie vd menselijke ontwikkeling ○ Zwits. pedagoog Johann Pestalozzi dagboek observs vorderingen 3jarige zoon Jacob ○ Duitse filo Dietrick Tiedermann ‘beobachtungen über die Entwicklung der Seelenfähigkeiten bei Kindern (observs ontw psych vheden v kids) (zoon 3j lang) ○ Charles Darwin ‘biographical sketch of an infant’ (eerstgeb >< zoon) Nadenken & rechtstreeks observeren (meer system ^ over g) vd mensel ontw Laatste kwart 19e eeuw begin wetenschappelijke theorievorming ○ Geïnsp dr evolutieleer Charles Darwin dacht sommigen parallellen aantonen tss ontsstaan versch levensvormen en manier waarop individu ontw Aanleiding recapitulatietheorie = opvg waarbij ontogenese (ontw v ieder apart individu), een versnelde recapitulatie of herhalinge zijn vd fylogenese (evolu primitieve nr meer gecomplic levensvormen) Ernst Haeckel – Dui bioloog gezien ~ ontwerper recapitth (weinig zorgen over opv omdat kind vanzelf uitgroeit v primitief wezen tot beschaafd mens) Theorievorming en begin system observs → - Genetische psy = studie ve erfelijk (genetisch) gestuurde ontw (of genese) ve ‘volwassen’ mens (1st kinderΨ: nauwe band evoluleer ontw opvatte als proces dat vrijwel geheel erfelijk gestuurd wordt ) naam tot 2e helft 20e eeuw 1.1.3 Omvorming tot een ontwikkelingspsychologie - Gaandeweg nieuwe ozstechnieken → groepen mensen v diverse leeftijden vlotter en ↑ obj manier ozt konden w & statist. methds ontw om verz gegevs beter ordenen & ↑ verantw manier concls trekken Stanley Hall: vrlijsten om voorschoolse evolu v kids bestuderen Dui William Stern ~ techn: Eur ontwspsy ⇒ bel invoering, cross-sectionele of transversale ozsmethode: door grpen v opeenvolg leeftijden m/ elkaar vergeln kon op relatief KT beeld ontstaan v hoe bep eign evolueren door versch levensfasen Alfred Binet: eerste objectieve intelligentietest - Theorievorming nieuwe impulsen Aanvankelijk eenzijdig erfelijke gestuurd rijpingsproces, vanuit 2 hoeken in vr gesteld ○ Eur & Amerika: psychologen m/ sterke pedagogische interesse, nadruk opv ○ Amerikaanse behaviorisme: leerproces: ↑ invl ervaringen ih ontstaan v gsverdn Genetische psychologie ⇒ ontwikkelingspsychologie !: ‘ontw’ kan suggereren dat alles al voorgedrukt staat & indrukken buitenaf ~ bloem zichtbaar maken wat id knop virtueel al aanwezig was 1.1.4 Uitgroei tot een volwaardige levenslooppsychologie - VR: tot 2de helft 20e eeuw ontwpsychologen uitsluitend op evolutie bij kids tot puberteit Puberteit → def afscheid vd kindertijd en het zich geleidelijk invoegen ih volw leven ○ Eens volwassen: mens tot realisatie van al zijn mogelijkheden >< NU: levenslang veranderingsproces waarbij iedere levensfase nieuwe perspectieven opent Eerste aanzet tot verandering w gegeven door mensen die met Ψ ≠ veel te maken ○ Meeste ontwspyschologen bezig m/ observeren v kids - Volwassenheid Toen alg opv dat volwassenen nauwelijks evolueren Gezien als stabiele periode, waarin gedurende vele jaren geen schokkende gsveranderingen te verwachten zijn Hoe g v volwn eruitziet, werd al id ‘alg psy’ – al voldoende bestudeerd, zo dacht men ○ Had zich met introductie vd introspectiefmethode, laten kennen als een psy vr volwasn (want alleen zij waren in staat om als deelnemers ih soort expn Ontwikkelingspsychologie in levensloopperspectief ≈ levensloopΨ = psy waarin mens bestudeerd w in heel zijn ontwsgang, v bij prille begin in baarmoeder over versch fn kindsheud en volwheid, in hoge ouderdom tot dood ○ Pas sinds laatste dec. 20e eeyw dat kinder/adolesctiepsyn, psygerontologen ≠ naast elkaar maar pogingen samenvoegen in ‘geheel’ (nog ≠) 1.2 DE INDELINGS IN FASEN Kun je zeggen dat volw ander soort mens is dan kind/alleen gradatieverschn? En kan men dergel tegenstllgen dan ook aanbrengen tss andere levensfn, Bv: tss jongeren en volwn en tss volwn in de middenleefd & ouderen? 1.2.1 Continuïteit of discontinuïteit in de ontwikkeling - Mensen in iedere levensf spec kenmerken die maken dat hij er ≠ alleen kwantitatief (Bv: lichaamsgestalte en hoeveelheid kennis en vheden waarover beschikt), ook kwalitatief (manier v denken, voelen, handelen) ≠ verwonderlijk: discontinuïteit id ontw = periodes m/ vrij stabiele verschijnswijze afgewisseld dr relatief korte overgangsfn die soms zelfs het uitzicht kunnen hebben ve crisis (prototype vb is adolescentie: parallel metamorfose/ gedaanteverandering die rups tijdens verpoppingsf doormaakt vr ze vlinder w ) waar men doorheen moet ○ Sommige beklemtonen dat mens continue ontw doorgaat: ookal gaat ver soms sneller dan anders→ ≠ ommezwaai (zie volgende p) Voorstanders CONTINUE ontwikkeling; ○ Versch aspecten in g ontw (motrisch, cogn, soc, emo) ≠ steeds synchroon⇒ ≠ sprake v afgescheiden periodes Bv: kind kan zelfstandig lopen betekent ≠ cogn anders funct ○ Nieuwe vheden meestal ≠ ineens: voor als ‘typisch’ vr F opgemerkt: reeds aanwezig ○ Sommige fasen ≠ in alle culturen terug te vinden en ook binnen cultuur lang ≠ ied voorkomen (in ieder geval vr fijnere indelingen Bv: ondersch jongvolw>< kwalitatieve verschillen (discontinue) ! blijft een discussiepunt ! ○ & daarnaast verschil mate waarin opeenvolging fn als cyclisch terugkerende herhalingen of als op elkaar voortbouwen v telkens nieuwe verworvenheden Henri Cammaer (1990) Leuvense ontwpsy ondersch ≠ minder dan 7 soorten thn of onwsmodellen → 3 uitgewerkt: trap-, lijn- en gelaagde model Metamorfosemodel ↑: golf-, slinger- en spiraalmodel, kunnen als versch combis gezien w vh trap- en lijnmodel 1.2.2 Het trapmodel - Meest klassieke voorstelling vd menselijke levensloop (al sinds foto’s 17e eeuw) - Symm op- & neergaande trap, met treden die jaar of 10 omvatten en met hoogetepunt 50j Vaak afb ⚤ leeftijd en w elke fase voorzien ve typering of moraliserend commentaar ○ Ook te vinden in ontwpsy maar ook daar ≠ resultaat nauwk empirisch oz ⇔ synthese ve hoeveelheid inzichten en levenservaringen die de auteur opdeed bij diverse leeftijdgroepen Iedere levensf voorgesteld als zinvol onderdeel ve groter geheel/structr ~ traptrede (gestalt = zinvol samenhanngend geheel) ⇒ gestaltpsychologie (opv hier terug vinden) Charlotte Bühler-Malachowski Dui psy: in 1938 de naziterreur ontvluchtte en nieuw leven begon in VS, 1933 eerste met SHende theorie over hele levensloop ○ Volgens haar draait alles ih leven rond verwezenlijken (meestal in middenvolwheid) ve eigen Bestimmung/levensdoel ○ Bracht tot indeling levensloop in 5 fasen, waarin je opbouw klassiek toneelstuk herkent (5 akten/bedrijven, elk functie binnen str verhaal) Bedrijf; ~ 1e levensfase (kindsheid) 1: soort inleiding → kennismaken personages en omgeving waarin gebn afspelen 2: start actie 3: ^ culmineert tot climax 4: onverwachte wending – anticlimax 5: ultieme ontknoping Dr beide indelingen in elkaar te passen → synthese vd hele levensloop (overzichtel kader vr volgende hsen) >< Bühler kritiek eigen theorie 1933 - Te sterke biologische bepaaldheid vd ontw - Psycho hoogtepunt vh leven: realiseren levensdoel, valtl ≠ noodzakelijk samen met biol top, nu ging ze verder → lijn nieuwe opvn kader humanistische psy hoge leeftijd ook geestelijk blijven ontplooien, ook wnr bio krachten vele jaren afnemen (inzicht id psychogerontologie) 1.2.3 Het gelaagde model (>< trapmodel) - Opeenvolgende levensfasen ~ geologische lagen vd aardkorst, gezien als resultaat reeks toevallige gebn in verleden (opvolgen) waarin ≠ op zoek gaat naar zinvolle overgang tss fn Hoogstens in bovenste lagen (adol/volwhd) crisissen/aardbevingen die fatale gevolg zijn v spanningen/breuklijnen in diepere lagen (trauma kindtijd, m/ neurotische uitwerking) Men kijkt ≠ meer vanuit toekomstgericht persp: oog realisrn levensdoel >< richt op nu, wat in iedere f afzonderl voordoet (nu en dan soms blik nr verleden vr verklaring probl ○ Bvn: psyanalyse – Sigmund Freud (1923) - Freud en zijn algemene persoonlijkheidstheorie ID (enige zorg bestaat zoveel mogelijk energie ontladen)/ES (onpersoonlijke) Mens vanaf geboorte uitgerust m/ bundel primitieve aandriften → vanuit Es ontw zich gaandeweg volgens F een Ich of ego ○ Eros ≈ levensdrift: het ongebreideld zoeken nr lust ○ >< Thanatos ≈ doodsdrift: vermijden van onlust Keert zich ih gewone g nr buitenwereld en uit zich als agr / destructiedrang ○ Gedrag – wat mensen in loop ontw verl, denken, doen – w bep door manier waarop Es zich in iedere levensfase manifesteert waarbij libido (streven lust) vanuit innerl gestuurd rijpingsproces telkens vast op andere erogene zone (waaruit lust kan halen) ⇒ Psychoseksuele ontwikkeling EGO / ICH ○ Bevat hoofdz cogn fcts als taak – in dienst v ES – realiteit aftasten & zo meest geschikte weg uitstippelen waarlangs driften best trekken kunnen komen ○ Taak Ich wordt stuk moeilijker, het m nu bij uittekenen weg waarlangs Es bevrediging kan vinden, rekening met waarschuwingen vh S-E als met beperkingen realiteit ⇒ voortdurend compromissen m uitwerken SUPER-EGO / ÜBER-ICH ○ Bel stuk vd uitw realiteit (ouders met ge/ver-boden) w – ih kader vh oedipusconflict – verinnerlijkt tot S-E/U-I ○ Moraliserende instantie (gewetensfunctie), die zich, net zoals ouderl verboden, nu ook gaat keren tegen het blindelings inwilligen vd Es-driften ⇒ 1. ORALE FASE 0-1 jaar Mondzone (centraal id beleving vh kind) Te uiten in kader lustbeleving (zuigen)als bevrediging vd destructiedrift (bijten) 2. ANALE FASE 1-3 jaar Anuszone & gevoelig vr aangename gewaarwordingen gepaard m/ ontlasting Geboeid door resultaat v zijn ontlasting en kan ophouden of loslaten als middel om agressie te uiten t.a.v. de volwassene 3. FALLISCHE FASE 3 jaar < Penis (hebben) /vagina (≠ (meer) hebben vd fallus, het mannelijke lid) : ontdekking vh verschil tss de seksen Ontstaat het typisch freudiaanse oedipuscomplex ○ Jongen richt zich als bezitter vd fallus, libidineus tot moeder → ambivalente (2 op zelf moment +/- gevs) gevoelens tegenover vader Vader superman + >< – vreest hij zich op hem zou kunnen wreken dr hem ontnemen waardr kans maakt bij moeder (castratieangst) ♕: Situatie bestrijden door identificeren met gevreesde vader: even sterk wanen & niet bang vr zijn → hieruit ontstaat Über-ich als bijproduct (innerlijke stem vd vader gedrag meer richting geven) ♔: vaststelling fallus ‘ontbreekt’, volgens F onmiddelijk aanleiding tot beangstigende castratiefantasieën en penisnijd → aanleiding tot eigenlijke oedipusproblemetiek → Jung: elektracomplex ○ Moeder verdacht aan basis te liggen vd castratie → zet meisje ertoe libido op vader richten → vreest tegelijk liefde moeder te verliezen (identificeren moeder ~ ♕ ontstaan Über-ich) 4. LATENTIEFASE ≈ rustperiode 6jaar < Driften verdrongen, via afweermechn gevaarloos afgevoerd → openstellen andere zaken Vooral; ○ Reavorming (omzetten seks. fatansieën uit fallische periode ie preutsheid) ○ Sublimatie (omvormen – ervaren seksuele nieuwsgierigheid ie + gewaardeerde schoolse interesse) 5. GENITALE FASE M/ puberteit intrede Door hormonale veranderingen ih lichaam, breekt seksualiteit los uit verdrongen toestand en kan zich ten volle manifesteren onder volwassen vorm: gericht seks omgang met een persoon buiten gezinssfeer Vroegere infantiele manifestatievormen vh libido verdwijnen ≠ echt, maar gaan als driftfragmenten (Bv: vorm kussen/zachtjes bijten) invoegen id volw genitale seksteit → Laatste decennia opvatting Freud over kinderl seksualiteit veel krediet verloren in wet kringen 1.2.4 Het lijnmodel - Sommige psyn zien ontw als proces continue ver, ≠ sprongen/bruuske overgn (varianten ondersch) Doorlopende lijn: geheel vheden en inzichten breiden stelselmatig uit/steeds meer geperfectioneerd >< ingewikkelder constructies: vorm uitwaaierende bundel v lijnen die elk apart patroon volgen, of van op- en neergaande golven Bv: geleidel opeenvolging tonen v extraverte en meer introverte periodes ○ Bv: eenvoudig lijnmodel id manier waarop gemeten intelligentie zich ontw doorheen levensloop, in trad intelligentietests w dat nagegaan dr # en soort probleempjes tellen die mensen versch leeftijden opln, of dr tijd meten die ze nodig hebben Kids prestaties geleidelijk toenemen met leeftijd (plafond? terugval?) Lange tijd gedacht dat intelligentie id overgang v adolesc nr volwheid max Alleen bij opgaven waarin snelheid reagn bel rol, is er rel vroege daling - Vooral in het behaviorisme kan men een duidel representant herkennen van het lijnmodel Behavioristen: mens ter wereld zonder erfel stappenplan van opeenvolg ontwsfn ○ Accumulatie ervn hoe ontw ve individu concreet zal uitzien ○ Elke dag maken we v alles mee, ervn maken dat er continue evolu plaatsvindt ○ Sommige momenten kunnen dramat. gebn vr versnelling id ontw zorgen, ≠ vast patroon herkennen: duidel opv ≠ plaats: aparte & alg geldende ontwsfn - Infoverwerkingsth vooral klemtoon op continuïteit doorheen versch levensfn - Auteurs zoals de Canadese cognpsy; Robert Lockhart & Fergus Craik (1990) v oordeel: dez processen aan basis vd manier waarop kleuters & volwn omgaan met cogn probln Verschn zouden vooral te maken hebben met toename in snelheid & met efficiënter gebruik vd beschikbare kennisinhouden & voordien verworven oplosstrategieën 1.2.5 Poging tot synthese - Leven kan gezien w als opeenvolging v kwalitatief ondersch fn / continu voortd ontw? ≠ 1-duiding antw vanuit die versch ontwsmodellen (~vern in wolkenformaties: haast onmerkbaar kleine vormvern →na tijd aanleiding ontstaan heel nieuw patroon) ○ Hangt vooral af vh standpunt v waaruit men evolutie bekijkt Gedrag ver continu a.d.h.v. langzaam verlopend proces, dat vern ≠ eens opmerkt ○ Na jaren afwezifheid merk je soms – fys, wijze doen & handelen – verandert Vraag blijft in hoeverre er bep wetmhn aan te wijzen id opeenvolg vd fasen. ○ Universeel patroon, ied dez fn rond dez leeftijd, ver afh erv? Zolang ontwspsyn beperkten tot st vd 1e levensfn, konden ze uitpakken m/ vrij nauwk beschrvn v hoe bep gedragsaspecten evolueren naargelang leeftijd ○ Kind leert lopen/woordjes uitspreken/cc leeftijdsgenoten/naam schrijven, weinig ind variatie → ontw 1e jaren gestuurd normatieve invln = vele factoren die bij meesten ong dez impact hebben & daardr makkel aanl tot gem ontwspatroon → norm gehanteerd om ontw af te meten Meeste invloeden biologisch v aard, soms kan ook cultuur aan basis gemeenschap invloeden Bv: leerplicht verbinden aan spec leeftijd Ook in latere levensfn kan nog rol spelen Bv: menopauze Met jaren vooral individ ervn grotere impact op ontwsverloop: werken/studeren (soort werk/opleiding), toevallige ontmn, echtgeno(o)t(e), kinderen (& problemen) ⇒ steeds moeilijker algemene patronen 1.3 FACTOREN DIE DE ONTWIKKELING STUREN - 2 factoren: erfelijkheid en milieu Op welke manier werken factoren precies in & wat is respectieve invl binnen geheel ontw? 1.3.1 Rol van de erfelijkheid - Elementair overzicht Structuur van het erfelijke materiaal ○ Alle cellen in het menselijk lichaam in kern 46 chromosomen (behalve voorplantingscellen hebben er maar half zoveel) ○ 23 daarvan afkomstig moeder/vaader ○ Chromosomen = Intens dooreengestreng. draden die, indien je ze uiteen zou rafelen & achter elkaar leggen, zo’n 2 m lang zouden zijn Spiraalvormige touwladder m/ honderden miljoenen tredes → DNA Tredes/sporten zelf bestaan uit 2 verbonden chem bestanddelen (basen) die op bep moment losgem kunnen w - 4 soorten: A, C, G, T (bel opeenv basenparen: AT, CG) ○ Gen = stukje vd touwlader, duizenden tot vele miljoenen basenparen bevatten die in heel spec volgorde naast elkaar gerangschikt liggen Cel nodig om info v gen te gebruiken, w basenparen op die plek tijdelijk ontkoppeld zodat er 2 openstaande strengen ontstaan waarvan basen bloot: eigenl code aan 1 kant (hier info aflezen) De omzetting in lichaamseigenschappen ○ Erfelijkheid alleen werkzaam via vorming spec eiwitten → geldt vr aanmaak chem stoffen (~ hormonen) & constructie weefsels waaruit organen (~ hart of hersenen) zijn opgebouwd ○ Ter hoogte gen dat relevante info bevat, # kopieën vh openstaande stukje DNA gemaakt → chem samenstelling kopie anders dan og DNA⇒ RNA RNA-kopieën verlaten kern & begeven naar celsap, waar opgevangen door gespec orgaantje → ribosomen: zorgen vr omzetting => letters RNA w dr ribosomen ≠ 1 na 1 gelezen → groepjes v 3: nrgelang samenstelling (Bv: CGA of AAC) w overeen komstig AZ aangetrokken Aminozuren = bouwstenen waaruit eiwitten zijn samengesteld → Gaandeweg ontstaan ketens AZn die wverbonden & geplooid → ingewikkelde structr vertonen vh eiwit Bv: Insuline = hormoon aangem dr cellen id pancreas, zodra suikerconcentr in bloed bep drempel overschr, eenv eiwit opgeb uit 2 onderl verbonden ketens, waarvan de ene 21 en andere 30 AZn. Gen code die aanmaak stuurt, bestaat uit 2 strookjes van 63 en 90 DNA-letters allebei gelegen op uiteinde vd korte arm chr11 ○ Afwijkingen in de coderende strookjes, Bv: drdat enkele letters toegevoegd/weggelaten, kunnen aanl vormen tot ontstaan van afwn ~ diabetes/suikerziekte Complicerende processen ○ Lange tijd ervan uit dat vr iedere eig apart gen bestond & dat die genen – m/ ermee corresp eign – op eenv manier vd ene gen op andere w overgeërfd Meeste gevallen ingew Bv. meeste psy eign, intel of extrav, Meestal daar heel pak genen betrokken (men spreekt dan v polygene overerving), die in hun uitwerking elkaar op diverse wijzen versterken /hinderen ○ Simplist voorstelling, als zou iedere eig bep w door apart gen, kreeg deuk toen bleek dat het mensel genoom hooguit zo’n 22.000 genen bevat, veel minder dus dan zowat 90K versch eiwitten die ih mensel org te vinden zijn Genen nemen bovendien maar zo’n 2% vh totale DNA vr rekening Aanvankelijk dacht men dat rest gewoon ≠ functie had (sommigen spraken v junk-DNA), later bleek dat groot deel zijdelings toch v invl is op wijze waarop de eigenl genen tot expressie komen ○ Recentelijk is daar, met de intro vd epigenetica, nog complicatie bij gekomen ○ Al bekend dat mutaties kunnen zorgen dat er id overgang v ene → andere generatie, kleine wijzgn kunnen optreden ih erf mat, die teweegbrengen id ermee SHende eign Gaat om struct vern ih erf mat, normaliter ook doorzetten id volg generats ○ Fenomn id epigenetica aan bod komen, zijn ve andere aard, daar gaat om tijdel vern, die str vd genen zelf ≠ aantasten, maar er Bv enkel zorgen dat gen bij bep ind ≠ uitwerking meer heeft, terwijl zich id volg generatie wel weer voluit kan laten gelden ○ Diverse mechn ontdekt die ervr zorgen dat bep gen tijdel ingekapseld w waardr het ≠ afgelezen kan w, of maken dat RNA-kopieën die erf code nr de ribosomen overbrengen, uit elkaar gehaald w 1.3.2 Invloeden vanuit het milieu - Urie Bronfenbrenner → werkt theorie uit waarin hij veelsoortige omgevingsinvloeden die een rol kunnen spelen in ontwikkeling. Het onderbrengen in aantal lagen die als concentrische cirkels over elkaar liggen. Synoniem: ecologische systementheorie 1e versie→micro, meso, exo, macro Nu → micro, meso, exo, macro, chrono (kwam er bij) ⇒ - Microsysteem ⇒ instanties waar je als persoon rechtstreeks contact mee hebt Gezin MAAR OOK vriendenkring, school, werk, buren, clubs, verenigingen Tweerichtingsverkeer: invloed die je ondergaat vanuit omgeving → Actief invloed op de wijze waarop anderen op jou reageren → Uitgelokte reas kunnen impact hebben op je eigen zelfbeleving & wijze v reageren - Mesosysteem ⇒ dunne tsslaag (Gr: mesos => tussenin) – interacts tussen sommige actoren Verwijzen naar invln voortkomen uit onderl interacs tss personen uit microsystemen Bv.Hoe ouders + of – inspelen op wat school verwacht vd kinderen - Exosysteem ⇒ Aspecten van soc omgeving die ≠ directe invloed hebben op individu – grpn/instituties waar het individu door beïnvloed wordt zonder rechtstreeks contact Vooral werkzaam via mensen waar persoon dagelijks mee omgaat Ms positie & vriendenkring van ouders, wonen in dorp/stad (rijke stad/arme wijk) Al/≠ beschikken over medische en soc voorzieningen & aanwezigheid van allerlei cult en sportaccommodatie - Macrosysteem ⇒ nog verder weg vd direct tastbare invloedssfeer vh individu – bredere cultuur met waarden, voorschriften en gebruiken Invloed van economisch klimaat Cultuur waarin je opgroeit → Afrikaanse, Indiaanse, Islamcultuur Verschil tussen individualistische en collectivistische culturen ○ Individualistische cultuur : sterk nadruk leggen op onafhankelijkheid & ontplooien van eigen mogelijkheden tijdens de opvoeding ○ Collectivistische cultuur: onderlinge afhankelh centraal + belang hechten aan nood om zich gezamenlijk in te zetten ten voordele van groepsbelang In overzichtsartikel Noord-Amer cultpsyn (Lehman, Chiu, Schaller) ozrn die aantonen tot welke verschillen dat kan leiden Bv. individ: meer aandacht succes dan eventuele mislukkingen >< collect: pers succes w gewantrouwd - Chronosysteem ≈ Tijdsdimensie In loop vh leven → vern in sommige Osinvln gedurende je leven Huwelijk dat uit in scheiding, veranderen van werk Maatschappelijke omwentelingen Milieuramp, politiekeommekeer, emancipatiegolf Naar een bio-ecologisch ontwikkelingsmodel 1944 → Bronfenbrenner en Stephen Ceci vormen zijn model om tot bio-ecologisch model. Doel → biologische factoren in de ontwikkeling een betere plek geven 1.3.3 Interacties tussen erfelijkheid en milieu 2 factoren onlosmakelijk verbonden→ ~ Siamese tweeling, verbonden, ene kan niet zonder andere - Wat we erfelijk meekrijgen (eig) → code, opeenvolg v telkens zelfde 4 letters die eiwitten aangeeft Omzetting mogelijk maken → milieu is nodig Vergel kookboek. Als het blijft bij tekst kan je je honger ≠ helpen. Vanaf je begint met koken, instructs opvolgen, ingredn samenbrengen,... kan je iets goed toveren. ○ !!!: Maar: erfelijkheid stuurt vaak richting van een eigenschap, terwijl andere eigenschappen vooral afhankelijk zijn van specifieke milieuomstandigheden - Relatieve gewicht van erfelijkheid en milieu Richting of snelheid waarin een eigenschap ontwikkelt, kan soms meer door de ene of andere factor bepaald worden ○ Bv: om te groeien heb je voedsel nodig. Manier waarop je lichaam groeit, hangt ≠ af van de hoeveelheid voedsel die je binnenkrijgt ○ Bij andere eign; zoals sociale & morele ontw → gelijkaardig (zie Sofia) - Invloed van erfelijkheid op milieu Relatieve bijdrage van beide factoren is hard verstrengeld => moeil uit elkr te halen Wnr? als erfelijkheid mee bep welke omgevingsinvloeden echt op iemand inwerken ○ Interacties kunnen indirect of direct plaatsvinden Indirect: ouders muzikaal, hebben spec genen die ze kunnen doorgeven - Genen zijn hier medebepalend voor soort milieu-invloeden waar het kind aan blootgesteld zal worden Direct: als je van nature al muzikaal (of creatief of sportief of...) bent, zal je gevoeliger zijn voor het soort prikkels die dat talent voeden: begunstigende omgevingsinvloeden gaan meer impact hebben op zo iemand dan iemand uit dezelfde omgeving - Invloed van milieu op erfelijkheid Uiteenlopende omgevingsinvloeden (verdachte chemicaliën, ioniserende stralen) kunnen blijvende structuurveranderingen aanbrengen in erfelijk materiaal Erfelijke mutaties = mutaties die zich voordoen in voortplantingscellen worden erfelijk doorgegeven en zullen worden teruggevonden in alle cellen van het kind ○ Meeste mutaties plaats in gewone lichscellen: gevolgen beperkt (soms kanker) Omgeving kan ook op minder drastische wijze (zonder DNA) invloed hebben op werking genen (≠ continu invl gelden: naargelang wel/≠ behoefte aan bep eiwitten) ○ Bv: insuline w geactiveerd als Q suiker in bloed drempel overschrijdt, anders inactief Raleigh en McGuire stelden dat apen hoge rang bekleden binnen groep ↓ serotonine in bloed dan mindere rang = neurotransmitten/hersenstof die dempende uitwerking heeft op agressie - Terugkeren nr epigenetica: vaak w een gen omgeven dr een chem molecule (methylgroep) die zorgt dat er ≠ RNA-afdrukjes meer gemaakt kunnen w zodat het functieloos w Later: inkapseling kan ongedaan worden gemaakt: normale activiteit gen herstelt ○ Bv: Hongerwinter westen v NL: nakomelingen v zwangere vrouwen m/ extr ondervoeding → te laag geboortegewicht + later ↑ hart & vaatziekten 1.3.4 Zelfsturing als derde factor - Kluwen van moeil uit elkaar te halen erfheid - & milieufactn bepalen wie of wat we worden - Psychologen: mens is meer dan eenv snijpunt van erf en milieudeterminanten en dat hij zelf mee richting kan geven aan ontwikkeling. (→ zelfbepaling, pers vrijheid, eigen verantwheid) >< Toch veel tegenstanders van deze opv (→ ookal hebben we eigen vrijheid om naar tv te kijken, in te schrijven in een cursus etc. Ook deze keuzes zijn product van biologische aanleg en vele invloeden die je in de loop van je leven ondergaan hebt.) ⇒ Filosofische discussie: deterministische (mensen hebben weinig inzicht in werkel determn v g) & zelfbepalingsstandpunt (subjectief vrijheidsgevoel) zijn opties We ervaren een subjectief vrijheidsgevoel vooral wanneer bel beslissingen Freud Bv: uit dat ≠ bew motieven doorslag geven bij het ≠ stellen ve gedrag maar diepere ‘onbew’ krachten die wij liefst ≠ onder ogen willen komen, Behaviorisme: Skinner bekend om wijze afrekende met vrijheidsgedachte → g als vrij zolang we de feitelijke herkomst niet kunnen aanwijzen: overtuigt dat herkomst onveranderlijk te zoeken is in combi vd prikkels die op moment zelf op ons afkomen en associeaties die ze oproepen vanuit vroegere ervaringen - >< Andere vaststling: mensen nemen soms andere wendingen in hun leven → deterministen geloven dat men ‘ooit’ in staat is om echte determinanten van ommezwaai bloot te leggen - Belangrijkste argument = vaststelling dat mens apart wezen is Ontwn van individu dat zich bewust kan worden van zichzelf, van wie hij is en wat hij gerealiseerd heeft maar ook van de alternatieve mogelijkheden die nog open staan Er ontwikkelt een wezen dat in staat is om op basis van gedeeltelijk zelfbewustzijn, zijn toekomst al een deel kan mee ontwerpen/ sturen. ○ MAAR ook dit blijft een geloof, het kan wel erg stimulerend zijn voor het wet oz Hoofdstuk 2: Twee fundamentele ontwikkelingstheorieën 2.1 De psychosociale identiteitstheorie van Erikson Er zijn 2 theorieën zo fundamenteel, ze verdienen een aparte en uitvoerige behandeling - 1. Theorie van Erikson Vertrekt uit freud ontwikkelingsleer & eigen visie die verhelderend is vr geheel v levensloop - 2. Theorie van Piaget Richten op studie van cogn ontw tijdens kinderjaren & adolescentie 2.1 PSYCHOSOCIALE IDENTITEITSTHEORIE VAN ERIKSON - Erik H. Erikson (volgde kunstacademie in München dus ≠ psycho of medische opleiding, id leer bij Anna O: dochter v Freud, kinderpsychotherapeut wnr Hitler macht → VSA) - Duitser: moeder Joods, vader Deens, vader verliet gezin, mama alleenst, mama hertrwd (stiefvader: ‘H’) - Persoonlijke voorgeschiedenis → wss reden waarom identiteitsproblematiek een belangrijke rol speelt in zijn ontwikkelingstheorie - Ozt samen met vooraanst cultuurantropologen rela tss PH en cultuur bij indianenvolkeren 2.1.1 Situering ten opzichte van Freud - Erikson wordt gerekend tot de neofreudianen Wrm? → heeft zich ≠ afgekeerd tegen freud leer maar hij maakte er hele nieuwe th v De constructieve rol van het ego ○ Hoe zien we dat Erikson voortbouwde op de theorie van Freud? → Ego speelt ook centrale rol bij oplossen van conflicten >< Toch een wezenlijk verschil: 1) Freud → ich staat in dienst van Es (uitzoeken hoe Es best aan trekken komt) Erikson → ego (ich) is de belangrijkste instantie binnen PH 2) Freud → Ich kreeg een defensieve fct (louter compromis tss EsUI) Erikson → dit wordt eerder zeer constructieve taak (ego wint aan kracht dr + aanpak: beter bewapend om toekomstige probln m/ vertrouwen tegemoet treden) - Waarom wordt Erikson egopsycholoog genoemd? het grote belang dat hij toekende aan functie van het ego zorgde hiervoor. Hij maakte onderscheid tussen 3 begrippen die elk op hun manier betrekking hebben tot het individu. IK, ZELF, EGO Ik → Kan het ‘le moi-sujet’ noemen: instantie basis vh bew waarn, denken, handelen → Bv: Ik zie …, ik zou willen …, ik verwacht … Zelf → Je kan het ook ‘le moi-objet’ → Het voorwerp van mijn ervn die betrekking hebben op je eigen persoon Hoe ik (als subject) mezelf (als object) waarneem/voel/tot iets aanzet/… → Bv: ik ervaar mezelf als opgewekt, ik doe me zelfzekerder voor dan ik ben ik zie mezelf in de spiegel,...) Ego → Het is de taak vh ego om conflicten opln harmonie te herstellen → Waar conflicten? ih ‘zelf OF tss ‘zelf’ en socO Innerlijke & psych conflicten → Ene moment ben je vat v tegenstrijdigheden. Behulpzaam & vol tedere gevoelens maar andere manier ben je hebberig, jaloers en chagrijnig - Sociale conflicten → conflict tussen hoe ik mezelf ervaar en hoe ik meen dat anderen mij zien (soms onbegrepen, soms niet gewaardeerd - Tussenkomst ego → moet dit soort tegenstellingen overbruggen en telkens een zo groot mogelijke harmonie te bewerkstelligen (binnen persoon, als tussen persoon en omgeving) - Continue groei mogelijk van psychosociale identiteit Psychische identiteit = ervaren van innerlijke eenheid (gevoel ‘identiek’ te zijn aan jezelf, jezelf steeds als zelfde persoon ervaren Psychosociale identiteit = voldoende harmonie ervaren tussen eigen persoon en de sociale o (≠ al te grote fricties ontstaan tss hoe je jezelf ervaart & hoe anderen je zien) Psychische en sociale component kan je samenvatten als: je goed voelen in je eigen vol en je in je omgeving kunnen bewegen als een vis in het water. - Hoewel Erikson taak vh freud. Ich drastisch uitbreidde, vond hij dat visie goed overeen m/ F, identiteit, jeugd en crisis drukt hij het als volgt uit: pas als we het ‘ik’ en vormen vh ‘zelf’ gescheiden hebben vh ego, kunnen we het ego het domein toekennen dat het altijd al gehad heeft, (...) id periode v F: het domein ve innerl instantie die ons coherentie bestataan bewaakt door op ieder moment de indrukken, emos, herinn en impulsen die onze gedachten trachten binnendringen en acties selecteren en synthetiseren, zodat hij ons ≠ innerlijk kunnen verscheuren p. 233 - Belang van de sociale omgeving Toevoeging van de sociale dimensie binnen het conflictenveld waarmee het Ego te maken krijgt brengt ons bij een 2e verschilpunt met Freud: Erikson hecht veel (> F) belang aan de sociale en culturele inbedding van het individu Verschilpunten; 1. Freud → intrapsychisch Erikson→interpsychisch→iedere levensf, ander segment van soc O dat in voorgrond treedt 2. Freud→Psychoseksuele ontwikkeling, Erikson→Psychosociale ontwikkelingstheorie Verschil gewicht:soc comp toebedeeld krijgt, kan te maken hebben m/ soort mat th baserend; Freud→haalde inzichten uit klinische gesprekken die hij voerde met volwassenen uit burgerij in victoriaanse 19e eeuw. Het waren vooral mensen die in de knoop zaten met zichzelf en kampten met seksuele wensen en fantasieÎn die ze niet konden aanvaarden Erikson → studie jongeren + onderzoek indianenvolkeren, + betekenissen crisissen (3e verschilpunt): versch ontw en heel uiteenl PHsstructuren leidt die perfect in overeenst m/ materiële On: volk leven Sioux: traditioneel buffeljagers tot vr komst blanken ≠ honger kenden, omdat ongebreideld jagen over weidse vlaktes: weerspiegeling daarvan vond Erikson in traditionele opv en cult, kids tot 3 gezoogd (basisgevoelv ertrwn) ⇔ Yurok-indianen: vissers leefden v zalmenvangst: gespeend tot voor hun eerste verjaardag & niet te gemakkelijk maken: zelf weinig eten en zware lasten proberen vermijden zwangerschap te comf doorbrengen, neg attitude in cult 3. Freud→somber beeld Erikson→ positieve kijk tegenover mens en zijn ontwikkeling Kan verband houden m/ hun verschillende uitgangspunten ⇒ - Freud → crisis heeft altijd iets onheilspellend Th op analyse psychiatr patiënten volwn vast ontw, zoek crisis voor fatale onsporing Erikson → een crisis bevat belangrijke groeikansen. Een levenslang ontwikkelingsproces Klinische werk spitst toe op jonge mensen die - itt volwassenen m/ wie F werkte – nog hele toekomst voor zich hadden, binnen cultantropol oz lag klemtoon wijze mensen geleidelijk eigen identiteit verwerven in harmonie m/ soc O Freud → ontw grotendeels beperkt tot kinderj (5 fasen, waarvan eerste 3 het bel zijn (iedere levensfase gekenm dr welbep crisis - kernconflict, goed doorst? gunstig vr verdere ontw - Erikson → optimistische visie is terug te vinden in feit dat ontwikkeling niet beperkt is tot kindertijd maar ook doorloopt tot hoge ouderdom. De adolescentieperiode (verwerven eigen identiteit) is ook belangrijk, nadien valt de ontwikkeling NIET stil Aan de 5 fases van Freud, voegt hij er nog 3 toe! ○ Dit zijn periodes waarin zich bel nieuwe groeimogelijkheden aandienen 2.1.2 Eriksons theorie Erikson ziet het leven als opeenvolging van 8 levensfasen, er wordt telkens op een andere manier gewerkt aan verdere uitbouw van psychosociale identiteit. - Erikson noemt ontwikkeling epigenetisch. Wat betekent dit? = het leven ontvouwt zich volgens een vast, erfelijk geprogrammeerd basisschema - De opeenvolging van gebeurtenissen beantwoord aan ingeboren wetmatigheden die de ontwikkelingsgang een universele geldigheid meegeven Fasen volgen elkaar op in vaste volgorde met vast ritme Erikson: elke fase wordt beheerst door een bijzondere problematiek. Er is algemeen patroon in wijze waarop fasen w ingeluid en hoe ze doorlopen w Het basisschema vd gebn die zich in the v Erikson afspelen in iedere levensfase, telkens in een gewijzigde vorm - Gevolg van de voortschrijdende biologische rijping en toenemende verwachtingen gestuurd door sociale omgeving → individu komt in psychosociale crisis Crisis? begin nieuwe fase Wat merk je? best.identiteit voldoet ≠ meer aan nieuwe bio+soc realt. Voelt je ≠ passen in vel ○ Reactie op crisis → dubbel: enerzijds, angstig teruggrijpen naar vroegere toestand. Anderzijds, verlangen om stap vooruit te zetten en zich aan te passen aan nieuwe situatie. Kernconflict → Erikson: in elke levensfase is er een bepaald conflict waar het individu mee zal geconfronteerd worden (Zie tabel) ≈ kernconflict ○ Hoe zo’n conflict (+ of –) evolueert hangt van de egosterkte: de kansen die individu op dat moment krijgt uit sociale omgeving Egosterkte= mate waarin indv in staat is om m/ conflicten om gaan Gunstige ontwikkeling - Wat? Duurzame oriëntatie naar + pool - Wat gebeurt er? Versterkt gevoel van eenheid en harmonie, binnen zichzelf als in sociale omgeving Gevolg? Ontstaan nieuwe en beter aangepaste psychosociale identiteit. Ego komt versterkt uit strijd: beter uitgerust om latere conflicten goed aan te pakken Ongunstige ontwikkeling - Wat? Zwalpen tss + en – pool OF vastzetten in – pool - Wat gebeurt er? Ego w minder↓ krachtig (gevolgen vr latere Fn: moeiler om + af te rekenen met nieuwe conflicten) - Erikson: iedere f beschouwen als gevoelige periode voor aanpakken van kernconflict dat typisch is vr de betr fase - Op moment is rel gemak om m/ soort conflicten om te gaan: ind. = klaar vr + Osfn zijn het gunstig om steun te verlenen - Wat gebeurt er als men er tijdens die periode geen werk van maakt? → Dit w nadien moeil, zal nood zijn aan soc steun Opeenvolging vd crisisshen v ind ~ vergelijkbaar met rampscenario: Huis: plaatsen totaal 8 sprintuigen, geprogram dat volgens vast tijdschema, gespreid over 10-tal j 1 vr 1 ontploffing zullen komen, na explodn bom 1: 2 dingen doen; ○ Aan slag: puinruimen & gelegenh om getroffen vertrek grondig renoveren ○ Jammerend bij pakken blijven zitten & vol heimwee aan idyllische rust v VR Belangrijk is dat er bij elk vd ontladingen cumulatief effect uitgaat vd manier waarop zaak in vorige fn aangepakt, beter voor als je puin van bom 1 al opkuiste Techn bijgeleerd dienstig bij aanpakken vd nieuwe uitdagingen + aangesterkt 2.1.3 Een korte evaluatie - Erikson’s theorie → heeft < pluspunten ! Biedt + uitzicht op de ontwikkeling o Opbouwende taak die ego erin toebedeeld krijgt om opeenv crisissen + wending geven o Ontw wwordt gezien als levenslang proces waarin groei mogel blijft -> ouderdom o Erikson neemt afstand v Freud + hij gaf typisch freudiaanse termen eigen invulling - Vraag blijft: is de inhoud van zijn theorie unierseel toepasbaar? Niet louter ontstaan in beslotenheid van een westers therapielokaal maar deels gebaseerd op cultuurvergelijkend onderzoek Sommige aspecten lijken cultuurgevoelig Antwoord op de vraag → wellicht te zoeken in vaagheid van gebruikte begrippen (bv hoe definieer en meet je iemands egosterkte) Hoe komt het dat de theorie toch blijft boeien? - Theorie bezit een grote herkenbaarheid - Strikt wet: stelt niet veel voor (moeilijk te toetsen) - Biedt bruikbaar kader waar hoofdlijnen v ontw erg nr vr - Therapeuten kunnen aangrijpingspunten vinden om uit te zoeken waar het is misgelopen bij iemand → Conclusie: theorie heeft toch tot op vandaag een vaste plek gekregen in de meeste handboeken over ontwikkelingspsychologie 2.2 De cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget - Jean Piaget, zwitser, filosoof en psycholoog maar opleiding: bioloog - Een van de belangrijkste ontwikkelingspsychologen van 20ste eeuw - Zijn theorie Kreeg vorm door observaties bij kinderen Bedoeling was ≠ om objectieve en representatief onderbouwde theorie te verkrijgen Gaf aanleiding tot kritiek & tegenonderzoek Heden: nog bruikbaar bij studie cognitieve psychologie Biedt bruikbaar begrippenkader 2.2.1 Enkele basisbegrippen - Doel Piaget: uitzoeken welke cogn instrumenten mens achtereenvolgens ontw om probln op te lossen + zijn weg vinden in de nieuwe situaties waarmee hij te maken krijgt. Belangrijk: ondersch maken tss inhoud, functie & structuur van cogn vermogens Theorie: NIET: richten op inhoud (het wat), of functie (het waartoe) WEL: str ervan (het hoe) ○ Beoogde universeel kader maken over ontw v cognstructn waarmee werken Inhoud en functie van intelligentie - Inhoud Vele concrete inzichten en vaardigheden die iemand op een bepaald moment blijkt te bezitten → alles wat deze persoon allemaal weet en kan. Dit evolueert in loop van leven. Die vaststelling (kinderen die door de jaren heen steeds meer en moeilijkere problemen aankunnen)→Binet eerste intelligentietest gebouwd Afhankelijk van het soort ervaringen die hij heeft opgedaan in sociale omgeving Geen algemeen patroon in dus men kan geen universele wetmatigheden ontdekken - Functie Universeel Doel v cogn activiteiten: zorgen vr betere adaptie of aanpassing tss individu en o (adaptatiefunctie blijft hele levensloop onveranderd) Altijd: vlotter overweg kunnen met een bepaald stuk omgeving MAW functie blijft altijd hetzelfde en heeft geen ontwikkeling. Term heeft wel centrale plek in theorie van Piaget - De cognitieve structuren In theorie Piaget= cognitieve structuren; meer bepaald kwalitatieve veranderingen die ze in de loop van ontwikkeling ondergaan Betekenis cognitieve structuren is ≠ duidelijk ○ Volgens John McShane gaat het om zeer abstracte organisatorische principes ≠ tastbaar en op ≠ manier rechtstreeks kunnen geobserveerd w maar die worden afgeleid uit gedragingen die wel waarneembaar zijn. Synoniem: ≈ onzichtbare hersenprogramma’s - Schema Dit ligt aan de basis van een specifieke vaardigheid Bv: kind dat kan lopen, beschikt over een loopschema → programma in zijn hersenen zorgt ervoor dat zijn 2 benen kunnen voortbewegen - Structuur Georganiseerd geheel van een reeks uiteenlopende schema’s Bv: het kijk-, grijp- en loopschema kan op een bep moment geïntegreerd w tot meer omvattende sensomotorische vheid om nr verder gelegen speelgoed lopen en vast te nemen Bv: schoolkind optelsom: hoe diverse Qn v elkaar leren aftrekken: aftrekschema, rela tussen beiden: ontstaan meer algemene structuur vd omkeerbaarheid= besef datn wanneer bep bewerking eerst id ene (optellen) en nadien in de omgekeerde richting uitgevoerd wordt (aftrekken), je dan terug bij aanvangstoestand uitkomt Enkelvoudige schema’s en structuren → ≠ rechtstreeks observeerbaar Concrete gedrag (bv kind leert lopen)→wel waarneembaar ➔ baseren op inhoud van intellig om idee krijgen v achterl schema’s en structuren - Adaptatie via assimilatie en accommodatie Doel Piaget : achterhalen welke cognitieve structuren zich achtereenvolgens ontwikkelen in de loop van het leven & welke processen dit mogelijk maken Een belangrijke dynamiek hierin → aangeboren tendens tot adaptatie doorheen wisselwerking tussen de processen assimilatie en accommodatie Adaptatie ○ Volgens Piaget: functie van intelligentie op iedere leeftijd hetzelfde. Zorgen voor een betere aanpassing of adaptatie tss het individu en zijn omgeving ○ Bv: buiten te koud zodat ik onderkoeld dreig raken, dan past lich zich autom aan door warme bloed strategisch wegtrekken uit huid, door lichaamshaartjes rechtop zetten id ijdele hoop hierdr dikkere vacht krijgen en door bep spieren activeren ○ Deze aanpassing kan gebeuren op 2 manieren: ⎯ Individu kan zich aanpassen aan omgeving ⎯ O kan zelf veranderen zodat die zich aanpast: eigen noden of kenmn Accommodatie ○ Het aanpassen van het individu aan de omgeving ○ Een bestaand schema wordt aangepast aan nieuwe situatie ○ Bv: een kleuter loopt met zijn teen tegen onderste trede van de trap ○ Hierna zal hij zijn loopschema aanp en telkens ene voet wat hoger optillen >< Assimilatie ○ Aanpassen van omgeving aan eigenschappen van individu ○ Nieuwe stukken buitenwereld w opgenomen in schema’s of strucn die ind bezit ○ Bv: kind dat leert lopen, doet niks liever. Hierdoor breidt het schema uit naar allerlei nieuwe terreinen zoals parket in woonkamer, gras in tuin, tapijt in slaapkamer ○ Bestaand schema w onverkort toegepast op nieuwe situaties. Nieuwe stukken buitenwereld w ingepast (geassimileerd) in aanwezige structuren Niet alleen algemene idee vd wederzijdse aanp tss ind en O, maar ook termen zelf haalde Piaget uit bio, dichtbij bekijken: autom accomodatie vd ooglens: lens dikker meer brekingsvermogen, ≠-evenwijdig invallende lichtstralen v object samenbrengen in 1punt – eigen lichsstr (vorm lens) aanpast aan buitenwereld >< Assimilatie Bv: spijsvertering, wnr helemaal op einde verwerkingsproces voedingsstoffen opgenomen w ih bloed en na verloop tijd ingebouwd w in eigen lichaamscellen (accomd vanwege org: aanpassen aan voedsel, …) - Equilibratie en organisatie Beide processen (accommodatie en assimilatie ~ Piaget) m in evenwicht zijn. Equilibratieproces→het telkens opnieuw afstemmen van assimilatie en accom Piaget ziet afwisseling tss periodes die gekenmerkt zijn door een relatief onevenwicht (disequilibrium) & andere die eerder evenwicht vertonen (equilibrium) - Organisatie We zien hoe enkelvoudige schema’s (kijken, grijpen, lopen,...) de neiging hebben om samen te klitten tot complexere strtrn (bv: nr object toelopen om het vast te nemen) Organisatie zorgt ervoor dat er steeds complexere vormen van aangepast functioneren mogelijk worden in de manier waarop het individu met dingen omgaat Bv van hoe die verschillende tendensen met elkaar samenwerken: ○ Manier waarop complexe vaardigheden verworden w (bv leren autorijden) Sommige eerder verworven schema’s (hendel bedienen, met voet op plank drukken, aan een wiel draaien) moeten eerst toegepast w op nieuwe situatie (bv bedienen van versnellingspook, drukken op pedalen en draaien van stuurwiel van auto). ○ Dr die versch auto-onderdelen ‘in te voegen’ of te assimileren in bestaande schema’s, gaan de schema’s gaandeweg geaccommodeerd worden.→zorgt voor vlotte bediening van afzonderlijke onderdelen mogelijk maakt. Gevolg: er is toenemende adaptatie tussen mezelf en de auto → ik voel me steeds meer op mijn gemak achter het stuur. Tendens tot organisatie zorgt ervoor dat aparte schema’s samengevoegd worden tot aangepast rijgedrag (bij schakelen is er steeds betere coˆrdinatie). Gevolg: het w gewoonte om vr bocht soepel terugschakelen nr lagere versnelling, ondertss geleidel aan stuurwiel in de goede richting te draaien en meer gas te geven 2.2.2 De eigenlijke ontwikkeling - Piaget: kwam tot overtuiging dat er in loop vh leven achtereenvolgens 3 vormen van cogn functioneren verschijnen & dat in die opeenvolging universele wetmheid onderkennen valt. - Een procesmatige beschrijving Welke processen liggen aan de basis van de ontwikkeling & hoe komen we van de ene fase in de andere terecht? We kunnen volgende stappen uittekenen Alles begint met aantal aangeboren sensomotorische schema’s ○ Bij een pasgeborene werken de zintuigen al. Daarnaast vertoont het ook en aantal elementaire reflexen zoals een zuig- en grijpreflex. → gaat enkel om eenv motorische reas op actueel inwerkende zintuigl prikkels ➔ sensomotorische periode Alles blijft beperkt tot ongecond reas, die slechts minimale aanpassing mogelijk maken en meestal hun doel voorbijschieten. Bv: zodra e druk uitoefent op handpalm ve pasgeborene, verschijnt grijpreflex maar doelgericht grijpen nr iets lukt nog ≠ Vanuit de aangeboren tendens tot adaptatie & door de voortschrijdende biologische rijping worden de schema’s in de komende maanden stap vr stap geperfectioneerd Het kind gaat het toepassen op nieuwe situaties (assimilatie)→als het wakker ligt, kijk het naar al wat er te zien is en het zuigt ook op alles wat de mond raakt - Belangrijker: al assimilerend, gaan de schema’s geleidelijk aan aanpassen aan het uitzicht van de objecten waarop ze gericht zijn (accommodatie)→kijken naar dingen veraf of dichtbij vergt aanpassing aan ooglens en ook het zuigen verloopt anders als de dekentje de lippen raakt of als het op een speen of rammelaar gaat. Aangeboren tendens tot organisatie→sommige schema’s versmelten tot meer complexere structuren. ○ Bv: als het kind iets aantrekkelijks ziet in de omgeving, probeert het ernaar te grijpen om het vervolgens naar de mond te brengen en erop te zuigen - Ontstaan van coördinaties of samenwerkingsverbanden tussen de aparte schema’s → Gevolg: nog doeltreffender omgaan met omgeving Na een tijd: kind reageert vrijwel onmiddellijk met aangepaste schema’s als het met nieuwe situatie geconfronteerd wordt. ○ Piaget: ontstevenwicht (equilibrium) tussen assim en acc, op sensom niv ○ Tijdsituatie: kind heeft ongeveer leeftijd van 1,5 ‡ 2 jaar Later: kind verwerft nog meer sensomotorische vaardigheden (tekenen, fietsen, zwemmen, voetballen,...) - 2e helft 2e levensjaar → peuter w gevoelig vr werkelijkheid die hij voordien ≠ kende ‘wereld vd symbolische voorstellingen’ → bvn zijn mentale beelden zoals herinn en fantasieën die ≠ verwijzen nr dingen of situa die hier/nu aanwezig zijn maar wel virtueel karakter hebben. Met dat soort gegevens heeft het kind nog geen ervaring gehad. ○ Gevolg: kind zal de oude sensomotorische schema’s onverkort toepassen → zijn eigen voorstellingen zal het behandelen alsof het waarnemingen waren MAW het gaat assimileren zonder accommoderen ○ Gevolg: ontstaan van nieuw onevenwicht (disequilibrium) → leiden tot vernieuwde adaptatiepogingen via assimilatie en accommodatie ➔ preoperationele denken Volgende jaren: er komt verandering ○ Kind verwerft jaar na jaar tal van nieuwe ordeningsprincipes → meer grip krijgen op ‘wereld van innerlijke voorstellingen en symbolen’ (leert dingen zoals getallen, rekenen, dagen van de week, landen, werelddelen,...)→ leren van gedachten overzichtelijk ordenen & logische bewerkingen op toepassen, zolang het gaat om aanschouwelijk mat ➔ concreet-operationele denken Rond leeftijd van 11 ‡ 12 jaar→nieuw evenwicht bereiken ○ Kind staat om m/ nieuwe schema’s logische opln bedenken vr conc geform probln ○ Opvolgende jaren→nog nieuwe inzichten en techn aanleren op het concreet- operationeel niveau - Vanaf puberteit → geleidelijk oog krijgen voor ander soort realiteit → ‘wereld van de abstracte begrippen’ (geeft aanleiding tot nieuw disequilibrium omdat concreet-operationele schema’s van vorige fase onvoldoende aangepast zijn aan de nieuwe realiteit) Adolescentie: abstracte denkschema’s en formele redeneringen komen tot ontw Door: adaptatie – en organisatieprocessen ○ Rond 15 ‡ 16 jaar → nieuw en finaal evenwicht bereiken ➔ formeel-operationeel denken Piaget markeert adolescentie als einde van cognitieve ontwikkeling Globaal onderscheidt Piaget 3 fundam versch types van cognitief functioneren ○ Eerste 2 jaar: kind kan nog niet echt denken en het gaat de problemen vooral te lijf op het motorische gedragsniveau ○ Vanaf 6 jaar: vlot omgaan met concrete gedachte-inhouden ○ Volgende jaren: alles gaat vlotter→vanaf 11 j: kind w meer geconfronteerd met abstracte denkinhouden en ook daarvoor zal het in loop van volgende hare aangepaste denkstrategieën moeten ontwikkelen Zou kunnen vergelijken met 3 werktuigen waarmee achtereenvolgens leert omgaan; ambachtelijk materiaal in handen Bv: handzaag → goed leren werken: elektrische zaag → in begin goed fout geberek aan gebruiksaanwijzing nieuwe mat hanterenzoals oude: wel goed & repareren etc? – elektronische toestellen die ongekend nieuwe mogelhn openen - Indeling in periodes: golfbeweging vd elkaar afwisselende (on)-evenwichtsfasen w weergegeven ih schema vd Gentse ontwspsy Leni Verschofstadt-Deneva en co, vereenvoudigd weergegeven (Fig 2.2) ( Fig 2.4) 4 periodes: 2 deelfn vd lange 2de cyclus doorgaans statuut ve volwaardige aparte periode 2.2.3 Een korte evaluatie - Laatste decennia veel detailkritiek op bep aspecten P th; Maar eerst m we id versch periodes inhoudelijk meer uitdieping +punt th zoveel kritisch tegeoz heeft uitgelokt ○ Toetsbaar → zorgvuldig oz gecontroleerd en bijgeschaafd kan w ○ Zonder correcties blijft th waardevol Vooral obv kinderpsy heft Piaget baanbrekend werk verricht: 1e gedet beeld schetsen vd aparte denkwereld vh kind ○ Duidelijk dat kids (NIET !) passieve wezens die enkel absorberen wat volwn bijbrengen >< WEL actief explorerende ozers die al doende zelf vormgeven aan kennisstructuren waarmee wereld proberen ordenen Velen vinden P zelfwerkzheid te sterk beïnvln ( laatste: ↖) → soc impulsen id cogn ontw soms onderschat: ontdekkend leren jeilzamer voor ontw dan dr volw gest ond Lage inschatting compets waarmee kids ter wereld: slechts over onSHende sensorimotorische schema’s (reflexen) en pas nadien via processen assimilatie & accomodatie zinnigs meedoen ○ Verkl: zowel aard als formulering opdrachten die hij kids expn, stempel droege v intellectualistische en burgerlijke milieu) Ook klassiek intelligentieonderzoek vaak opdracht vr kids uit bep groepen nogal wereldvreemd overkomen → ondermaatse prestaties ○ Belang: iemands verstandelijk mogelijkhn proberen inschatten, duidelijkst aan licht in cultuurvergelijkende oz ○ Klassieke intellproefjes lijkt soms dat mogelijkh tot abstract denken in bep culturen afwezig >< zorgvuldige observatie vd wijze waarop mensen omgaan m/ dagelijkse probln Russische psy A. Luria verwijst verband oz waaruit men verkeerdelijk zou kunnen oordelen dat sommige volwn moeite hebben met bep aspecten vh concreet-operationele denken v een schoklien - Wnr boeren uit Centraal-Azië werd gevraagd reeks 4 plaatjes telkens 1 ≠ in reeks paste, sommige vreemde fouten, afh onderwijs # jaren, werksituatie waarin versch objecten gebruikt Methodol terrein: observatietalent en vindingrijkheid in bedenken originele opdrachten geprezen MAAR wijze rn slecht ○ Gebrek objectiviteit & selectieve weergave v ozsrn (filo>wetenschapper) Observs veeleer als illustratie th dan middel kirtisch toets >< Verschofstadt-Denève en collega’s wijzen erop dat th “wellicht ≠ daglicht gezien hebben wnr (P) zich strikt gestand en statist onderbouwde exp ozsmeth had gehouden (zou jammer zijn ! Hoofdstuk 3: De prenatale ontwikkeling - Lesdoelen (inzicht in/over;) psych functioneren embryo/foetus zowel betreft bewgn als betreft zint gewaarwn fys en psych prenatale Osinvln, geboorteproces (houdingen) en ken bijhorende begrippen Nazorg bij moeder en kind na geboorte, ervn & kind die te maken hebben m/ geboorteproces Zwangerschap: 9 maanden - 38 weken - 266 dagen → 40 weken zwangerschap: men rekent vanaf het begin vd laatste menstruatie, wat gemiddeld 2 weken voor de bevruchting plaatsvindt 3.1 Ontwikkeling van embryo en foetus NIET KENNEN:→ aparte sv 3.1.1 Het germinale of kiemstadium (2w-6) 3.1.2 Het embryonale stadium (6w-29) vanaf 6 weken is er hartslag 3.1.3 Het foetale stadium (30w) 3.2 Psychisch functioneren 3.2.1 Bewegingen Embryo (≠ doelgericht gedrag) - Voor 8 weken: hoofdje weg bij prikkel mondzone - Na enkel weken: reactie naar bron bij prikkel mond - Einde embryonale fase: korte, houtige bewegingen - Foetus: toenemende activiteit: doelbewust? 3.2.2 Gewaarwordingen - Kan foetus horen, zien, ruiken, proeven, voelen? - Onderscheid reactie op zintuiglijke prikkel ⇔ gewaarwording Reflexmatig Externe prikkels moelijk bij de foetus Late rijping van sensorische cortex - Geluid Vanaf 3e trimester Impliciete geheugen: denkbeeldige opslagruimte, ≠ bewust herinneren Menselijke stem (voorkeur stem moeder) Mere exposure-effect: vertrouwde prikkels hebben een verhoogde aantrekkelijkheid ○ Nog krachtiger als prikkels subliminaal worden aangeboden - Smaak → vanaf 4e maand (vruchtwater) - Zicht Reflexmatig? Weinig visuele prikkels in baarmoeder Einde zwangerschap: licht- en donkerverschillen - Reuk en tast Ontwikkelt als eerste zintuig (cfr. reflexen) In baarmoeder ≠ grote rol, wél na geboorte (meest geavanc zintuig bij pasgeborene) - Pijn Vanaf 6e maand (ontwikkeling zenuwbanen) “In hoeverre foetus mogelijkh waarn, dingen in geh opsl, doelger reas stellen, vorm bewustzijn?” zie later ⇒ 3.3 Prenatale omgevingsinvloeden 3.3.1 Fysische invloeden - Infecties: rubella, toxoplasmose (aanraking uitwerpselen katten – 1cellige parasiet), CMW-infectie (≠ immuun: fout in handboek → ≠ zo dat je ooit hebt doorgemaakt nooit meer te krijgen: ouder kindje besmet bij verkoudheid het babytje, sommige ziekenhuizen test)… - Medicijnen: softonen, DES-hormoon - Legale en illegale drugs: tabak, alcohol, cocaïne, heroïne, … - Omgevingsfactoren: röntgenstralen, radioactieve straling, chemische stoffen - Verkeerde voeding: ondervoeding, tekort aan foliumzuur - Natuurlijke stoffen ih moederlichaam: resusincompatibiliteit, hormonale afwijkingen - Leeftijd vd ouders Wie herinnert zich nog iets over eerste 2 j? blauwdruk, 2 generaties, epigenetica → invloed op wat later gebeurt & gedrag: vanaf conceptie, eicellen al klaar bij baby (3 generaties beïnvloeden), epigenetica ≈ bep genomen aan en uitgezet en KAN doorgegeven w 3.3.2 Psychologische invloeden - (Toxische) stress = langdurige stress (corticol ≈ stresshormoon, maar bij chron stress enzym uitgeput of heel hoge waarden : baby geboren met ≠ goed afgesteld stress-regulatiesyst) Kans op zwangerschapsverlies(≈ miskraam)dat stress,vroeggeboorte,↓ ƒa geboortegewicht Prikkelgevoelige baby en kans op allergische reacties - (Negatieve) attitiudes tegenover het kind Geen rechtstreekse invleod merkbaar Kan wel via verhoogde stress en kans op ongelukken - Verwachtingspatronen bij de ouders Geen rechtstreekse invloed merkbaar Kan wel via (impliciete) verwachtingspatronen betreffende de toekomstige rol kind - Prenatale gehechtheid (zie verder) 3.4 De geboorte 3.4.1 Het geboorteproces: NIET VEEL KENNEN - < 35 w: preterm of prematuur - 35-40w: à term EIGENLIJK 37! - > 40w: postterm - te laag gewicht: dysmatuur Houding foetus - Apgar-score 3 keer ○ Meteen na geboorte, Na 5 min, Na 10 min 5 criteria met 2 - 1 - 0 score 7 – 10 op 10: goede conditie 4 – 6 op 10: alert 2m fysiologische reactie toont tot diepte waarnemen > 6m bang om voer afgrond te kruipen, later wanneer besef van gevaar ontwikkelt - Leren en geheugen Geheugen bij baby’s volgens Piaget ○ Stadium 3 (8–12m): beginnende objectpermanentie = besef dat dingen die je ≠ ziet ≠ zomaar verdwijnen maar ergens aanwezig blijven ○ Stadium 6 (18m): gevestigde objectpermanentie = wat het kind gezien heeft, actief oproepen in een herinnering Baby’s al vroeger in staat tot operant leren (vgl met model van Piaget) Floccia: sneller zuigetmpo bij leuke prikkel (2m) Rovee-collier: bewegen van mobiel (3m) - Denken Andere ozers: baby tot veel meer in staat dan gedacht door Piaget Aangeboren kennisstructuren: ○ Elementair hoeveelheidsbegrip (+- 5m) ○ Nog geen getalbegrip Toch blijft theorie van Piaget overeind ○ Basisinzichten blijven overeind, ook al zijn sommige processen al vroeger aanwezig ○ Richtinggevend in kader van opvoeding en onderwijs - Taalontwikkeling Basis voor latere taalverwerving Prelinguale periode ○ = communicatie d.m.v. geluiden, gezichtsuitdrn, gebaren, imitatie, … ○ Fase 1 (tot 6 w) HUILEN Natuurlijke reactie op onlustprikkels ○ Fase 2 (6-8w) VOCALISEREN Geuidjes maken indien content Speels, open klinkers, primitieve dialoog ○ Fase 3 (4m - 7/8m) VOCAAL SPEL Klankgroepjes, nonsenswoordjes Primitieve conversatie met volwassene ○ Fase 5 (7/8m - 1-18m) BRABBELEN Start monoglotte ontwikkeling (moedertaal) Begrijpen eenvoudige boodschappen Productie nog niet betekenisvol Intonatie en melodie zoals de moedertaal Taal (systematische brabbelwoordjes + variatie start) ○ Enkele voorbeelden Enkel klinkers (2,5m), Rrrrrrr (5,5m) ○ Brabbelen “Op zijn boze bolletje” “Neus” “Bravo!” “Hoera!” 4.4 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 4.4.1 Sociale ontwikkeling - Eerste tekenen van sociale gerichtheid: Gastric smile (nog≠sociaal) Sociale of contactglimlach (6à8weken, nog ≠ persoonsgericht) - Differentiatie in de sociale gerichtheid (vanaf 8m) Vanaf 3 sneller lachen bij vertrouwd gezicht ○ Vreemdenangst (bij ≠-vertrouwd persoon, veel factoren invloed) ○ Scheidingsangst (parallel de angst dat een vertrouwde persoon weggaat) - Na 2de WO kwamen er heel veel jonge kids in weeshuizen terecht… Waarom waren kids er na KT zo slecht aan toe?: oonderzoek de band die kind ih 1ej aangaat met 1 of enkele vertrouwde personen is bepalend voor verdere leven, belang ve hectingsrelatie: René Spitz (psycholoog), John Bowbly (kinderpsychiater): hechtingstheorie - Te kennen uitbreiding: 2.2. Belang ve goede hechtingsrelatie + extra doc gehehctheid Het intieme sociale en fysieke contact tussen ouder en kind in de periode na geboorte Veilig gechtheid kind voelt prettig in aanwezigheid v die persoon en w gerustgesteld op momenten onrust of stress Konrad Lorenz: hechting aan eerst bewegende object (inprenting) – biologisch bepaald Harry Harlow: verzorgg ≠ cruciale factoren, aanraking, geborgenheid + kritiekeperiodena geb John Bowbly: kids hebben behoefte veiligheid en zekerheid (modeer) & vormt thuisbasis om wereld verkennen (cfr. circle of security) Mary Ainsworth: exp techn om hechting meten: strange situation procedure Confrontatie met 3 stressvolle situaties 1. Onbekende omgeving 2. Interactie met onbekend persoon 3. Twee korte scheidingen met verzorger - Positief: imaginiair kind, roze wolk, babbeltjes, verliefd - Neutraal: voorzichtig, want angst dat realiteit anders is dan dromen - Negatief: negatieve fantasieën, leeg gevoel, paniek & angsten, verwachten ≠ geboorte ve norm. kind - Hechting 4 fasen: ○ Voorhechtingsfase (tot 2à3m) ○ Beginnende gehechtheid (tot 6à8m) → voorhf en deze → babytijd ○ Feitelijke gehechtheid (6mtot3j) ○ Doelgecoriggeerd partnerschap (vanaf 3j) Belang van sensitieve responsitiviteit Hechtingstheorie (Bowbly) ○ Verschillende hechtingsstijlen : Ainsworth : Vreemde-situatietest Situatie: confrontatie met onbekend persoon + scheidingshereniging m/ hechtingsfiguur Observatie: gedrag v kind bij hereniging met hechtingsfig Doel: kwaliteit van de hechting nagaan Resultaat: 4 hechtingsstijlen ⇒ - Veilige hechting: kunnen vertrouwen op zorgfiguren, sensitief-responsief, gezonde balans tussen exploratiedrang en toenadering zorgfiguur - Vermijdende hechting: zorgfiguren zijn weinig sensitief, eerder afwijzend en afwezig. Kind lijkt vroegtijdig zelfstandig - Angstige/afwerende hechting: zorgfiguren zijn onvoorspelbaar, kinderen voelen veel scheidingsangst bij afwezigheid en voelen zich niet meteen gerustgesteld door zijn/haar aanwezigheid. Het kind zoekt veel toenadering - Gedesorganiseerde/gedesoriënteerde hechting: onvoorspelbare en inconsequente zorgfiguren. Mogelijks trauma of impactvolle levensgebeurtenis - Cirkel van veiligheid - Enkele bel aspecten bij hechtingsproces Frequent fysiek contact (geborgenheid en begrenzing) Gevoeligheid voor de signalen van de baby: sensitiviteit Vaardigheid om de baby te troosten: responsiviteit Snelheid van haar antwoord op het huilen Fysieke en emotionele beschikbaarheid Continuïteit - Perinatale mentale gezondheid (2/10 vrouwen hebben mentaal gezondheidsprobl tijdens zwangerschap en het 1e jaar na de bevalling) Van roze wolk naar realiteit (broze wolk): leven verandert wezenlijk en er is grote mate van flexibiliteit nodig ○ Matrescentie – moederteit ○ Levend verlies – ouderrouw ○ Imaginair baby naar reële baby Baby die onmiddelijke noden heeft Die onmiddelijke noden interferen met die vd ouder Ouderschap is een vat van onontkoombare ambivalente gevoeler Opgepast voor schuldgevoelens - Kenmerken zorgfiguren Gevoeligheid voor behoeften en wensen vh kind is bel kenmerk v moders v veilig geheche baby’s Niet alleen of ze reageren, maar ook hoe (sensitief vs drukte op apathie) Onveilig hechtingspatroon: signalen negeren, inconsistente gedragingen, pogingen tot sociale interactie negeren Still face experiment Hechtingstijl over generaties heen Partners en hechting - Gebrek aan verbinding na de geboorte - Risicofactoren voor een minder goede hechting 4.4.2 Dynamisch-affectieve ontwikkeling - Nieuwe behoeften omwille van cogn, mot en sooc ontw: Soc contact en hechtingsdrang Exploratie van de zintuigelijke wereld door motorische ontw Ontstaan van intersensoriële coördinaties = samenwerking tussen versch zintuigen (Bv: kijken nr geluid) Functiespel: verlangen om te experimenteren met eigen mogelijkheden - Differentiatie in gevoelsleven Eerder: genieten vs huilen Nu: plezier in contacten met volwassenen en interesse in objecten Positief: sociale glimlach, plezier in contacten met volwn en interesse in objecten Negatief: angst (vreemden- en separatieangst), boosheid (zin ≠ krijgen, Bv. trappen met voetjes - Erikson: De babytijd = oraal-sensorische fase Elke periode heeft een kernconflict Vertrouwenscrisis ○ Vertrouwen vs wantrouwen Na geboorte in nieuwe wereld ○ Ontwikkeling fundamenteel vertrouwen Door versch zintuigen ervaringen merken da de wereld toch + is Vertrouwen dat alles wel goed komt Belang van geborgenheid Hoofdstuk 5: De peuterjaren Portmann: psychologische geboorte van een mens is rond 1 jaar. (pas vanaf dit moment heeft het kind voldoende vaardigheden verworven om vergelijking met andere ‘nestvlieders’ te doorstaan. Vanaf 1 jaar: - Zintuigen werken deftig - Kind kan zich zelfstandig voortbewegen - Kind kan zich aan 1 of meerdere personen in omgeving hechten - Basis is gelegd voor taalverwerving - Menselijke intelligentie doet zijn intrede (in woorden van Piaget) Echte geboorte → volgens hem de fysiologische vroeggeboorte Volgende 2 levensjaren: Vooral nieuwe mogelijkheden die samenhangen met lopen & taalverwerving - Lopen → nieuwe ervaringen, drastische uitbreiding leefwereld, relatie met volwassene verandert aangezien het kind overal zelf bij kan (manifesteert zich in ontluikend zelfbz) - Verwerven taal → nuttig voor sociale communicatie & belangrijke ondersteuning bij denken 5.1 Lichamelijke en motorische ontwikkeling - Hoe komt het dat het kind vooral groeit in de lengte en niet in breedte?→ door toegenomen beweeglijkheid (lopen). Verliest babyvet, in de plaats komt meer spierweefsel In 1e levensjaar Tussen 1 en 3e levensjaar Tegen 3e verjaardag Lengte Kind groeit 10 cm/jaar Kind: 95 ‡ 100 cm Gewicht Gewicht verdrievoudigt Kind verdikt 2 ‡ 3 kg/jaar 5.1.1 Gebruik van de skeletspieren zie afbeelding motorisch ontw —> p. 149 - Fijne motoriek Bv: blokken op elkaar stapelen, kralen rijgen en dikke bladzijden van een boek omslaan, zelfstandig eten met lepel, gemakkelijk kledij aan & uitdoen) ↑ verfijning oog-handcoördinatie → handen w betere instrumenten in omgang Nieuwe mogelijkheden (exploratie en experimenteergedrag) maar ook risico’s (hond buren, stopcontacten) Belangrijk bij gevaren: geef het kind een veilige experimenteeromgeving & geef duidelijke richtlijnen over wat wel en niet mag - Grove motoriek Bewegingen die betrekking hebben op de algemene lichaamshouding & voortbewegen In de peutertijd → vooral vlot leren lopen Bewegingen worden geleidelijk geautomatiseerd Kind krijgt aandacht om ook andere dingen te doen tijdens het lopen (bv: dingen vasthouden en brengen, loopfietsje vasthouden,…) Kind leert ook ingewikkeldere dingen zoals achteruitlopen, rennen, springen, op trap klimmen, op tenen staan,… A: lopen is voor peuters vaak doel, maar daarnaast houden ze ervan loopg ook andere dingen in bew brengen B: ook fijne motoriek evolueert snel: dr zelf allerlei dingen uit te proberen en te zien wat effecten zijn van hun manipuleerg, wint de motoriek aan precieisie en efficiëntie 5.1.2 De zindelijkheidstraining - Kind moet: → In staat zijn om subtiele zintuigelijke gewaarwordingen van volle blaas/nakende darmlediging op te merken → Controle hebben over sluitspieren → Motivatie hebben om mee te werken Overdag zindelijk → 2 ‡ 2,5 jaar ’S nachts zindelijk → 3 ‡ 4 jaar Hoe komt het dat de darmbeheersing vaak eerst komt? → ledigen van de darm staat meer onder bewuste controle dan blaas + gewaarwordingen die opstijgen vanuit blaas zijn minder eenduidig dan darm Hoe komt het dat kinderen in de loop der jaren later zindelijk werden? → ouders schoven de zindelijkheidstraining altijd maar op, toenemend gebruik wegwerpluiers, ouders die werken hebben vaak minder tijd, ouders gaan ervan uit dat je moet wachten tot het kind er ‘rijp’ voor is. - Tabel 5.1 – evolutie van zindelijkheidstraining over de jaren heen Leeftijd van ondervraagden 60 + Tussen 40 - 60 Tussen 20 – 40 Gemiddeld aantal kinderen in gezin 3,1 2,5 2,1 Start van training VOOR 1,5 jaar: 88% 50% 22% Overdag 43% 13% 5% ‘s nachts Zindelijk op 1,5 jaar: 71% 41% 17% Overdag: algemeen 75% 45% 35% ’s nachts: darmcontrole 61% 23% 8% ’s nachts: blaascontrole Start van training VOOR 1 jaar: 49% 0% 0% Overdag Zindelijk op 1 jaar: 21% < 3% < 3% Overdag Gebruik van wegwerpluiers 3 42 98 Geheugensteuntje geven 76 23 8 Toch is 4% vd 3-jarigen vooral ’s nachts nog ≠ helemaal zindelijk Bedplassen ≠ abnormaal op die leeftijd (zelfs op 5j: 10à15% kids - grootste deel jongens - vooral ‘s nachts ≠ helemaal droog Nadien daalt snel, groep 10-12j nog 2à 3 % bedplassers 5.2 Ontwikkelingen in de waarneming en het mentaal functioneren - Doordat het kind kan lopen gaat het nieuwe dingen kunnen zien, voelen, betasten → verandert de manier waarop het kind dingen visueel zal waarnemen - Kenmerkend voor peuterjaren → ontwikkeling taalvermogen - Makkelijk om afwezige objecten mentaal aanwezig te stellen, dit is een belangrijke steun voor het geheugen + kind opent nieuwe communicatielijn met wereld van volwassenen (leren uit ervaringen van anderen) Eerst: globale ontwikkeling volgens Piaget Nadien: meer recente vaststellingen - Tussen 1 en 3 jaar → fundamentele overgang tussen 2 fasen - Van 1 tot 2 jaar → nog in sensomotorische periode - Van zodra er innerlijke voorstellingen of representaties zijn→ periode v pre-operationeel dn 5.2.1 Einde van de sensomotorische periode 1e levensjaar → kind maakt hele evolutie op sensomotorisch gebied Begin babytijd → ongecoˆrdineerde reflexen Eind babytijd → intentionele handelen, beginnende objectpermanentie merkbaar Laatste 2 fasen van sensomotorische periode 1 tot 1,5 jaar → introductie van actief experimenteergedrag - Tertiaire circulaire reacties = kind beperkt zich niet meer tot louter mobiliseren van gekende gedragingen om een vooraf bepaald doel te bereiken, maar het probeert ook af en toe ook nieuwe effecten uit door sommige van die gedragingen gevarieerd toe te passen Halfweg 2e levensjaar → inwendig experimenteren of geïntoris tertiaire circulaire reas: - In gedachten nieuwe gsvarianten uitproberen om te zien welke effecten het kan opleveren - Inwendig experimenteren = einde sensomotorische periode - Kind gebruikt innerl voorstellingen → niet puur motorisch op een louter sensorische input - Dat moment → drempel van nieuwe periode, namelijk pre-operationele denken Deze overgang is een belangrijke vooruitgang maar op korte termijn kan het voor problemen zorgen → sensomotorische schema’s kunnen niet zomaar toegepast worden op nieuwe voorstellingsinhouden = verwarrend 1,5 jaar → relatief equilibrium = schema’s waarover het individu beschikt, zijn afdoende om adequaat te reageren op het soort situaties waarmee het op dat moment te maken krijgt. (= assimilatie en accommodatie in evenwicht) Vanwaar de term ‘relatief’ in het begrip? → er zal zich straks al een nieuw onevenwicht/disequilibrium aandienen → wanneer een kind te maken krijg met een steeds toenemende vloed van innerlijke voorstellingen, kan het gebeuren dat het die nieuwe inhouden gewoon gaat opnemen in de oude sensomotorische schema’s (= assimileren), zonder die laatste aan te passen (accommoderen) aan het fait dat het geen waarnemingen zijn maar voorstellingen Hierdoor gaan peuters & kleuters hun fantasieÎn geloven en letterlijk nemen Gevolg: ze zijn soms bang voor dingen die ze enkel gedroomd hebben Wat betekent het bereiken van het relatief equilibrium? → kind is vrij goed in staat om op een aangepaste manier motorisch te reageren op een goed gestructureerde waarnemingswereld = volgens Piaget ontstaat er een soort logica van het handelen EEN GESTABILISEERD WERELDBEELD - Hoe ervaart een pasgeboren kind de wereld? → als een chaos van wisselende indrukken, een toestand van adualisme - Wanneer verandert dit? → tijdens de sensomotorische periode zal er geleidelijk aan meer structuur komen. MAW in de loop van het 2e levensjaar tot een vrij stabiel wereldbeeld. Objecten in omgeving = vaste gegevens - Een aspect daarvan → orthoscopisch waarnemen → mogelijkheid om alles rechtop te zien, ongeacht de positie van waaruit je dingen bekijkt - Baby wordt opgepakt uit wiegje, ligt in de armen, wordt in lucht gehouden, wordt op schouder gelegd → voortdurend wisselende beelden op het netvlies. Hersenen zijn niet in staat om deze te ordenen. Dit verandert (door zelf te kruipen en te lopen) wanneer het kind de fluctuaties in het netvliesbeeld teweegbrengt. Hierna kunnen de bewegingen en de veranderingen in verband brengen → Resultaat: stabiel beeld van wereld - Wat is nog belangrijk bij het handhaven van een stabiel wereldbeeld? → wanneer objecten en situaties uit het zicht verdwenen zijn, moet je ze ook mentaal nog kunnen vasthouden en beseffen dat ze nog steeds ergens ongewijzigd blijven voortbestaan ook al zijn ze onzichtbaar - → einde 1e levensjaar → Dit was al aanwezig ‘beginnende objectpermanentie’ → loop van 2e levensjaar → ‘gevestigde objectpermanentie’ STRUCTUREN VAN RUIMTE EN TIJD - Belevingswereld kind bestaat uit: een veelheid van onsamenhangende ruimten en opeenvolgende tijdsmomenten die het min of meer los van elkaar ervaart Ruimtelijke structuur - Verschillende ruimten waar een kind doorheen loopt, worden geleidelijk aan met elkaar verbonden tot ruimtelijke structuur Voorbeeld: peuter kan nog geen interne voorstelling maken. Hij zou niet kunnen tonen waar de verschillende vertrekken in een huis zijn maar als hij zich naar een andere plek wilt begeven zou dit wel perfect lukken - Tijdsstructuur Kind beschikt nog niet over abstract tijdskader met een ordening. Kind krijgt tijdens spontaan beleven + handelen een besef van hoe bepaalde gebeurtenissen op elkaar opvolgen. Bv: peuter weet routine opstaan, wassen, tafel, crèche, ophalen door ouders,… Piaget voorbeeld kind in fase vd secund circul reas (4-8m) ervaren dat een mobile bovenaan de wieg aan het bewegen gaat telkens wnr touwtje trekt dat boven wieg hangt (oorzakelijkheidsschema) CAUSALITEIT - Peuter kan al rekening houden met causale samenhang tussen bepaalde gebeurtenissen/dingen in zijn omgeving - Op dit moment: kinderen raken gefacineerd door allerlei knopjes, hendeltjes, schakelaars die een duidelijk effect teweegbrengen zoals licht of radio DIFFERENTIATIE TUSSEN OBJECT EN SUBJECT - Wat is de copernicaanse revolutie? → De ware omwenteling tussen het 1e en