Cursus tab 1.2 - Basisverpleegkunde 1 - PDF

Document Details

CourtlyCarnelian8929

Uploaded by CourtlyCarnelian8929

AP Hogeschool

2024

El Fekri A. & Spinnoy K.

Tags

nursing patient care hygiene healthcare

Summary

This document is a theoretical background for the nursing profession, specifically focused on basic nursing practices. It details patient care procedures, hygiene, and various aspects of patient care and procedures. This course material is for the Bachelor of Nursing at AP Hogeschool for the 2023-2024 academic year, semester 1.

Full Transcript

Theoretische achtergrond van het beroep 1.2 Basisverpleegkunde 1 bachelor Verpleegkunde academiejaar 2023-2024 semester 1 Mevr. El Fekri A. & Mevr. Spinnoy K. [email protected] Inhoud 1 De patiënt versus zorginstelling 13 1.1 De wet op de...

Theoretische achtergrond van het beroep 1.2 Basisverpleegkunde 1 bachelor Verpleegkunde academiejaar 2023-2024 semester 1 Mevr. El Fekri A. & Mevr. Spinnoy K. [email protected] Inhoud 1 De patiënt versus zorginstelling 13 1.1 De wet op de verpleegkunde 14 1.2 Lijst der verpleegkundige verstrekkingen 19 1.2.1 A - handelingen 19 1.2.2 B - handelingen 19 1.2.3 Toevertrouwde medische handelingen (C-handelingen) 23 1.3 Verplegen - verpleegkunde 24 1.4 Het ziekenhuis 25 1.4.1 De ziekenhuiswet 25 1.4.2 Beroepsgeheim 25 1.4.3 De verpleegeenheid 27 2 Opname- en ontslagprocedure in het ziekenhuis 28 2.1 De opname in het ziekenhuis 29 2.2 Spoedopname door de dienst 112 29 2.3 De dagen voor de opname in het ziekenhuis 30 2.4 De opname in het ziekenhuis 30 2.4.1 Wie is er betrokken bij een ziekenhuisopname 30 2.5 Verschillende soorten van de ziekenhuisopname 31 2.5.1 De administratieve opname 31 2.5.2 De hygiënische opname 32 2.5.3 De medische opname 32 2.6 Het sociaal aspect van de opname 32 2.7 Het psychologisch aspect van de opname 33 2.8 Het ontslag van de patiënt uit het ziekenhuis 34 3 De algemene hygiënische zorgen 35 3.1 Inleiding 36 3.1.1 Principe 36 © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 1 / 312 3.1.2 De gevoelens bij een wasbeurt 36 3.1.3 Analyse van de aanraking 37 3.1.4 Het verzamelen van gegevens 38 3.2 De huid 40 3.2.1 Voornaamste functies van de huid 40 3.2.2 Het belang van een goede huidverzorging 40 3.2.3 Het zelfreinigend proces van de huid 41 3.2.4 Observatie van de huid 42 3.3 Indeling van de huidzorgen 46 3.3.1 Geven van een bedbad of de volledige wasbeurt 46 3.3.2 Dagelijks toilet bij de patiënt 46 3.3.3 Het avondtoilet 46 3.3.4 Intiem toilet en stuitverzorging 46 3.3.5 Het reinigingsbad 47 3.4 Hygiënische zorgen aan de haren 48 3.4.1 De verzorging van baard en snor 50 3.4.2 Het medisch ontharen of scheren 50 3.5 Hygiëne van de nagels 55 3.5.1 Algemeen 55 3.5.2 Zorg van de nagels 55 3.5.3 Volgende veranderingen kunnen zich bij nagels voordoen: 55 3.6 Verzorging van de neus 57 3.7 Verzorging van de oren 58 3.7.1 Hoorapparaten 58 3.8 De verzorging van de ogen 60 3.8.1 Oogindruppeling 60 3.8.2 Ooginzalving 61 3.8.3 Patiënten met een oogprothese 61 3.8.4 Het verwijderen en verzorgen van contactlenzen 61 3.8.5 Oogpathologie 63 3.9 Mondhygiëne 65 3.9.1 Mondaandoeningen 66 3.9.2 Mondhygiëne en preventie 68 3.9.3 Verpleegproblemen in verband met de mond 73 © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 2 / 312 Evaluatiecriteria van mondzorg 75 3.10 Houding en beweging van de patiënt 75 3.10.1 Verzamelen van gegevens i.v.m. houding en beweging 76 3.10.2 Verpleegproblemen i.v.m. houding en beweging 76 3.10.3 Verpleegkundige interventies: ondersteuning van houding en beweging 77 3.10.4 Mogelijke houdingen van de patiënt 79 4 Verpleegkundige zorgen aan het uitscheidingsstelsel 80 4.1 De uitscheiding 81 4.2 De prikkel tot defecatie 81 4.3 Factoren die van invloed zijn op de ontlasting 84 4.3.1 Voedingsgewoonte 84 4.3.2 Spiertonus 84 4.3.3 Leeftijd 84 4.3.4 Algehele lichamelijke conditie 84 4.3.5 Psychische factoren 85 4.3.6 Sociale factoren 85 4.3.7 Weersinvloeden 85 4.3.8 Medicatiegebruik 85 4.4 Anamnese in verband met defeceren 86 4.5 Observatie van faeces 87 4.5.1 Samenstelling faeces 87 4.5.2 De consistentie 87 4.5.3 Kleur 87 4.5.4 Abnormale bestanddelen 88 4.5.5 Hoeveelheid en gewicht 88 4.5.6 Geur 88 4.5.7 Frequentie 88 4.6 Diarree 89 4.6.1 Verschijnselen 89 4.6.2 Oorzaken van diarree 89 4.6.3 Hulp aan de patiënt met diarree 89 4.7 Verstopping of obstipatie 91 4.7.1 Oorzaken van verstopping 91 © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 3 / 312 4.7.2 Verpleegkundige zorgen 92 4.7.3 Medicatie in verband met verstopping 92 4.8 Lavement of klysma 94 4.8.1 Doel 94 4.8.2 Tegenindicaties 94 4.8.3 Werking 94 4.8.4 Soorten 95 4.9 Onderzoek van ontlasting 97 4.10 De mictiedrang 98 4.11 Fysiologie vullingsfase en ledigingsfase 100 4.11.1 Vullingsfase. 100 4.11.2 Ledigingsfase. 100 4.12 Het verzamelen van gegeven over het urineren 100 4.13 Goede gewoonten in verband met toiletgedrag 101 4.14 Factoren die van invloed zijn op de urine uitscheiding 102 4.14.1 Voedingsgewoonten 102 4.14.2 Spiertonus 102 4.14.3 Leeftijd 102 4.14.4 Algehele lichamelijke conditie 103 4.14.5 Psychische factoren 103 4.14.6 Weersinvloed 103 4.15 Observatie van urine 104 4.15.1 Kleur 104 4.15.2 Aspect 104 4.15.3 Geur 104 4.15.4 Urinedensiteit 104 4.15.5 Verdere chemische bepalingen van urine 105 4.15.6 Acetest 106 4.16 Verpleegkundige interventies in verband met de mictie 106 4.16.1 Hulpmiddelen bij verpleegkundige interventies 107 4.17 Urineretentie 109 4.17.1 Algemeen 109 4.17.2 Oorzaken 109 © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 4 / 312 4.18 Urinaire incontinentie 110 4.18.1 Oorzaken incontinentie 110 4.18.2 Problemen met de blaas 110 4.18.3 Problemen met het afsluitmechanisme van de blaas 110 4.18.4 Vormen van incontinentie 112 4.18.5 Mogelijke verpleegproblemen bij incontinentie 114 4.18.6 Verpleegdoelen bij incontinentie 114 4.18.7 Hulpmiddelen bij incontinentie 114 4.19 Transpiratie 119 4.20 Braken als vorm van uitscheiding 120 4.20.1 Soorten braken 120 4.20.2 Het observeren van braken 121 4.20.3 Hulp aan de brakende patiënt 121 5 Vitale parameters 122 5.1 Vitale functies 123 5.2 Situering verpleegkundige verstrekking 123 5.2.1 A-handeling 123 5.2.2 B-handeling 123 5.2.3 C-handeling 123 5.3 Lichaamstemperatuur 124 5.3.1 Thermoreceptie 124 5.3.2 Fysische warmteregulatie 125 5.3.3 Chemische warmteregulatie 127 5.3.4 Factoren die de lichaamstemperatuur beïnvloeden 129 5.3.5 Thermometrie of opname lichaamstemperatuur 130 5.3.6 Plaatsen van temperatuuropname 132 5.3.7 Koorts 134 5.3.8 Toepassing lokale koude 140 5.3.9 Toepassing lokale warmte 141 5.4 Hartslag 143 5.4.1 Polsslag 143 5.4.2 Observatie en waarneming 144 5.4.3 Opname van de hartslag 145 5.5 Bloeddruk 147 © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 5 / 312 5.5.1 Fysiologie van de bloeddruk 147 5.5.2 Beïnvloedende factoren 148 5.5.3 Normaalwaarden en afwijkingen van de bloeddruk 149 5.5.4 Aanwijzingen voor bloeddrukopmeting 150 5.5.5 Materiaal voor bloeddrukopname (zelfstudie) 150 5.5.6 Techniek van de bloeddrukopname 150 5.6 Ademhaling 151 5.6.1 Fysiologie van de ademhaling 151 5.6.2 Normale ademhaling 151 5.6.3 Beïnvloedende factoren 152 5.6.4 Observatie van de ademhaling 153 5.6.5 Enkele afwijkingen van de normale ademhaling 157 5.6.6 Meten van de zuurstofsaturatie 161 5.7 Bewustzijn 162 5.7.1 Soorten verminderd bewustzijn 162 5.7.2 Oorzaken van bewustzijnsveranderingen en bewusteloosheid 163 5.7.3 Bewustzijnsgraad controleren door middel van reflexen 164 5.7.4 Slaap- en rustpatronen 166 5.8 Shock 172 5.8.1 Definitie en vormen van shock 172 5.8.2 De laag hartdebiet shock 172 5.8.3 Verhoogd of normaal hartdebiet 174 5.8.4 Behandeling van shock 176 6 De heelkundige patiënt 177 6.1 Hulp bij de voorbereiding op de operatie 178 6.1.1 Op fysisch gebied 178 6.1.2 Op psychisch gebied 178 6.2 De dag voor de operatie 179 6.2.1 Ontharen van het operatieveld 179 6.2.2 Ontsmettend bad of douche 179 6.2.3 Hygiënische zorgen 179 6.2.4 Toelating tot narcose 182 6.2.5 In orde brengen van het volledig medisch dossier 182 6.2.6 Voorbereiding van bed en omgeving 182 6.2.7 Contact met de geneesheer-anesthesist 182 © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 6 / 312 6.2.8 Voeding preoperatief 183 6.2.9 Psychologische voorbereiding 183 6.2.10 Piercings 183 6.3 Dag van de ingreep zelf 184 6.3.1 Onmiddellijke voorbereiding van de patiënt 184 6.3.2 Vervoer naar de operatiekamer 185 6.4 Peroperatief 186 6.4.1 Narcose: toelichting 186 6.4.2 Mogelijke soorten narcose 186 6.5 Postoperatief 189 6.5.1 Recovery of intensieve zorgen 189 6.5.2 Afhalen van recovery of intensieve zorgen 189 6.5.3 Postoperatieve controles van de patiënt op de verpleegafdeling 190 6.5.4 Andere verpleegkundige zorgen na de operatie 190 6.5.5 Psychologische begeleiding na de operatie 191 6.5.6 Complicaties postoperatief 192 6.5.7 Dag na de ingreep 201 6.5.8 Financiële en sociale aspecten bij een ingreep 202 6.6 Wondzorg 203 6.6.1 Definitie 203 6.6.2 Algemene principes voor de verzorging van een wonde 203 6.6.3 Fasen in de wondgenezing 204 6.6.4 Factoren die de wondheling beïnvloeden 205 6.6.5 Wondbedekking 209 6.6.6 Antisepticum 209 6.7 Verwijderen van hechtingsmiddelen 210 6.7.1 Nut van hechtingsmiddelen 210 6.7.2 Kenmerken van ideaal hechtmateriaal 210 6.7.3 Soorten hechtingsmiddelen 210 6.7.4 Tijdstip voor het verwijderen van hechtingsmiddelen 216 6.7.5 Wondobservatie 217 7 Fixatie 218 7.1 Fixatie van patiënten/procedure 218 7.1.1 Definiëring 218 © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 7 / 312 7.2 Vormen van fixatie 218 7.2.1 Fysieke fixatie 218 7.2.2 Chemische fixatie 221 7.3 Redenen tot fixeren 222 7.3.1 Patiëntgebonden factoren 222 7.3.2 Niet-patiëntgebonden factoren 223 7.4 Gevolgen van fixatie 224 7.4.1 Gevolgen voor de patiënt 224 7.4.2 Gevolgen voor de zorgverlener 227 7.5 Instructies veilig fixeren 228 7.6 Juridisch kader van fysieke fixatie 229 7.6.1 Wetgeving in België 229 7.7 Alternatieven van fysieke fixatie 234 7.8 Misvattingen rond fixatie 234 7.9 Procedures 235 8 Valpreventie 236 8.1 Valproblematiek 236 8.1.1 Inleiding 236 8.1.2 Definitie 236 8.1.3 Incidentie 236 8.1.4 gevolgen 237 8.2 Valpreventie bij thuiswonende ouderen 239 8.3 Valpreventie in woonzorgcentra 239 8.4 Geriatrische patiënt in het ziekenhuis 239 9 Agressie tegenover verpleegkundigen 240 9.1 Definitie agressie 240 9.2 Vormen van agressie 240 9.3 Omgaan met de verschillende vormen agressie 240 © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 8 / 312 9.4 Symptomen en oplossingen voor agressief gedrag 241 9.4.1 Agressief gedrag 241 9.4.2 Waar komt agressie vandaan? 241 9.4.3 Wat zijn de symptomen van agressie? 242 9.4.4 Wat kunnen we doen tegen agressie? 242 9.4.5 Nazorgplan 242 10 Klinisch redeneren – Vraagstellingen 243 10.1 Inleiding 243 10.2 Casuïstiek 243 10.2.1 Casus 1 Mr. X. 243 10.2.2 Casus Mevr. V. 248 11 Woordverklaringen 253 12 Gezondheidspromotie 262 12.1 Theoetische omkadering - Inleiding 262 12.2 Terminologie 263 12.2.1 Gezondheid 263 12.2.2 Gezondheidszorg 264 12.2.3 Gezondheidspromotie 265 12.2.4 Ziekte 265 12.2.5 Hulpvrager 265 12.2.6 Voorlichting 265 12.2.7 Gezondheidsopvoeding 266 12.2.8 Epidemiologie 266 12.2.9 Noodzaak van gezondheidspromotie 266 12.3 Voorlichten 268 12.3.1 Voorlichter 268 12.3.2 Doel 269 12.3.3 Boodschap 269 12.3.4 Methoden en middelen 269 12.3.5 Reclame, PR en propaganda 269 12.4 Beïnvloeding van gedrag 270 12.4.1 Wat maakt dat mensen zich gedragen zoals ze doen 270 © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 9 / 312 12.4.2 Kan je als voorlichter een rol spelen in de gedragingen van de hulpvrager? 270 12.4.3 Taak van de voorlichter bij de verwerking van informatie 270 12.4.4 Belang van evaluatie bij voorlichting 271 12.4.5 Waar loopt het mis 271 12.5 Gedragingen bij ziekte 273 12.5.1 Begeleiding 273 12.6 Communicatie 274 12.7 Voorlichting in het SVH 276 12.7.1 Stappen 276 12.7.2 Systematisch en procesmatig 277 12.8 Concretisering van voorlichtingsdoelen 279 12.8.1 Cognitief voorlichtingsdoel 279 12.8.2 Affectief voorlichtingsdoel 279 12.8.3 Psychomotorisch voorlichtingsdoel 279 12.9 Functies van voorlichting 280 12.9.1 Informatief 280 12.9.2 Instructief 280 12.9.3 Educatief 280 12.9.4 Begeleidend 280 12.10 Uitvoeringsmodaliteiten voor gezondheidspromotie 282 12.10.1 Mondelinge voorlichting 282 12.10.2 Schriftelijke voorlichting 283 12.10.3 Audiovisuele voorlichting 284 12.10.4 Gebruik van didactisch materiaal 285 12.10.5 Eisen te stellen aan voorlichtingsmateriaal 285 13 Didactische werkvormen 286 13.1 Indeling volgens het beoogde doel 287 13.1.1 Informatie verzamelen vanuit de groep 287 13.1.2 Informatie doorgeven en bijbrengen van inzichten 287 13.1.3 Meningsvorming 287 13.1.4 Veranderen van gedrag 287 13.2 Keuze van didactische werkvormen 287 © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 10 / 312 13.3 Bespreking van de verschillende didactische werkvormen 288 13.3.1 Doceren 288 13.3.2 Demonstreren 288 13.3.3 Voorlezen en vertellen 289 13.3.4 Brainstorming 289 13.3.5 Groepsgesprek 289 13.3.6 Kringgesprek 289 13.3.7 Didactische dialoog 290 13.3.8 Probleemgerichte discussie 290 13.3.9 Rondvraag 291 13.3.10 Rollenspel 291 13.3.11 Simulatiespel 291 13.4 Besluit 292 14 Ontwikkelen van een patiënteninformatiebrochure 293 14.1 Inleiding 293 14.2 Alles nog even op een rijtje 293 14.2.1 Doelstellingen 293 14.2.2 Voor wie is de informatie bedoeld? 294 14.2.3 Gaat het in de doelgroep om individuen of om een groep? 294 14.2.4 Welke boodschap wensen we mee te geven? 294 14.2.5 Bestaat er reeds informatie over dit onderwerp 294 14.2.6 Verspreidingswijze van informatie 294 14.2.7 Welke methode van informeren is het meest aangewezen voor de doelgroep? 295 14.2.8 Schematische samenvatting 295 14.2.9 Aandachtspunten 295 14.3 Kiezen voor een patiënteninformatiebrochure 296 14.4 De PIB in praktijk 298 14.4.1 Fase 1: Een multidisciplinaire werkgroep samenstellen 298 14.4.2 Fase 2: Het ontwerpen van een PIB 298 14.4.3 Schrijfadviezen voor een goede tekst 299 14.4.4 Fase 3: de pre – testen 302 14.4.5 Fase 4: de productie 302 14.4.6 Fase 5: de post - testen 302 14.4.7 Fase 6: herwerken 303 © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 11 / 312 14.5 Checklist voor de beoordeling van brochures 304 14.5.1 Bron, doelgroep en boodschap 304 14.5.2 De inhoud 304 14.5.3 De tekst 304 14.5.4 De vormgeving 304 14.6 Overzicht van de verschillende soorten voorlichtingsmateriaal 305 15 Checklist voor de beoordeling van brochures 310 15.1 De bron, doelgroep en boodschap 310 15.2 De inhoud 310 15.3 De tekst 310 15.4 De vormgeving 310 15.4.1 Bij te laat afgeven van de opdracht, wordt een 0/20 verrekend voor dit onderdeel van het totale examen. 311 16 Referenties 312 17 Frailty – E-Learning 253 © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 12 / 312 1 De patiënt versus zorginstelling Leerdoelen  De student bezit de basiskennis van de wet op de verpleegkunde.  De student kent de verpleegkundige verstrekkingen koppelen aan de theorie doorheen de cursus.  De student kan het begrip ‘verplegen – verpleegkundige’ uitleggen d.m.v. eigen definiëring. Indeling hoofdstuk 1. De wet op de verpleegkunde 2. Verpleegkundige verstrekkingen 3. Verplegen – verpleegkunde 4. Het ziekenhuis 5. Houding en bewegingen van de patiënt Inleiding hoofdstuk 1: Als toekomstig verpleegkundigen is het belangrijk te begrijpen en inzichten te verwerven in de ‘verpleegkunde’ en het ‘juridisch kader’ dat verbonden is aan de verpleegkunde. Het juridisch luik weergeven in deze cursus is beperkt en gericht op de leerinhouden. De leerstof betreffende de volledige juridisch opbouw rond de verpleegkunde, zal opgenomen worden in de lessen ‘Recht’. Belangrijke informatie betreffende examination: De PowerPoints dienen als begeleiding en hulpmiddel tijdens de hoorcolleges. De cursus bevat alle informatie en leerstof voor het examen van TAB 1.2. Het instuderen enkel en alleen van de PowerPoints, zal leiden tot onvoldoende inzicht en kennis om het examen succesvol af te leggen! © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 13 / 312 1.1 De wet op de verpleegkunde KB 18 juni 1990 houdende vaststelling van de lijst van de technische verpleegkundige verstrekkingen en de lijst van de handelingen die door de arts aan beoefenaars van de verpleegkunde kunnen worden toevertrouwd, alsmede de wijze van de uitvoering van die verstrekkingen en handelingen en de kwalificatievereisten waaraan de beoefenaars van de verpleegkunde moeten voldoen. De uitoefening van de verpleegkunde staat onderhevig aan verschillende wetsartikelen. Hieronder worden de artikelen vermeld. Het is van belang de wetgeving goed te kennen en te begrijpen.  Art. 45. o § 1. Niemand mag de verpleegkunde zoals ze is bepaald in artikel 46 uitoefenen die niet in het bezit is van het diploma of de titel van gegradueerde verpleger of verpleegster, van het brevet of de titel van verpleger of verpleegster, van het brevet of de titel van verpleegassistent of -assistente, en die bovendien de voorwaarden gesteld in artikel 47 niet vervult. o § 2. De drager van de beroepstitel van vroedvrouw die haar of zijn diploma heeft behaald voor 1 oktober 2018, mag van rechtswege de verpleegkunde uitoefenen onder dezelfde voorwaarden als de dragers van de beroepstitel van gegradueerde verpleegkundige. De drager van de beroepstitel van vroedvrouw die haar of zijn diploma heeft behaald na 1 oktober 2018, mag van rechtswege de technische verpleegkundige verstrekkingen en de toevertrouwde medische handelingen die tot de verpleegkunde behoren, uitvoeren binnen het terrein van de verloskunde, de fertiliteitsbehandeling, de gynaecologie en de neonatologie. o § 3. De diploma's, brevetten of gelijkwaardige titels worden afgeleverd overeenkomstig de door de Koning vastgestelde bepalingen.  Art. 46. o § 1. Onder uitoefening van de verpleegkunde wordt verstaan het vervullen van de volgende activiteiten:  1°a) het observeren, het herkennen en het vastleggen van de gezondheidsstatus zowel op psychisch, fysiek als sociaal vlak;  b) het omschrijven van verpleegproblemen;  c) het bijdragen aan de medische diagnose door de arts en aan het uitvoeren van de voorgeschreven behandeling;  d) het informeren en adviseren van de patiënt en zijn familie;  e) het voortdurend bijstaan, uitvoeren en helpen uitvoeren van handelingen, waardoor de verpleegkundige het behoud, de verbetering en het herstel van de van gezonde en zieke personen en groepen beoogt;  f) het verlenen van stervensbegeleiding en begeleiding bij de verwerking van het rouwproces;  2° de technisch-verpleegkundige verstrekkingen waarvoor geen medisch voorschrift nodig is, alsook deze waarvoor wel een medisch voorschrift nodig is. Die verstrekkingen kunnen verband © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 14 / 312 houden met de diagnosestelling door de arts, de uitvoering van een door de arts voorgeschreven behandeling of met het nemen van maatregelen inzake preventieve geneeskunde;  3° de handelingen die door een arts kunnen worden toevertrouwd overeenkomstig artikel 23, § 1, tweede en derde lid. o § 2. De verpleegkundige verstrekkingen bedoeld in paragraaf 1, 1°, 2°, en 3°, worden opgetekend in een verpleegkundig dossier. o § 3. De Koning kan overeenkomstig de bepalingen van artikel 141, de lijst vaststellen van de in paragraaf 1 bedoelde verstrekkingen, alsook de regelen voor de uitvoering ervan en de desbetreffende bekwaamheidsvereisten.  Art. 47. o § 1. De in artikel 45 bedoelde beoefenaars mogen alleen de verpleegkunde beoefenen indien zij vooraf hun titel hebben laten viseren door de bij artikel 118 bepaalde geneeskundige commissie, bevoegd overeenkomstig de plaats waar zij zich wensen te vestigen. Bij het verlenen van het visum gaat de commissie over tot de registratie van de belanghebbende overeenkomstig de door de Koning bepaalde modaliteiten, na advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde. Het visum wordt verleend tegen betaling van een bijdrage. De Koning bepaalt de bedragen en de betalingsmodaliteiten van deze bijdrage. o § 2. Op verzoek van de betrokkene kan de commissie haar visum aanbrengen op het bescheid waarin de overheid van de onderwijsinrichting of de centrale examencommissie verklaart dat de aanvrager geslaagd is in het eindexamen dat op het wettelijk diploma recht geeft. De uitwerking van dat visum vervalt bij het verstrijken van de maand die op de bekrachtiging van het diploma volgt en uiterlijk bij het verstrijken van de zesde maand die op de verlenging van het visum volgt.  Art. 48. Niemand mag één der beroepstitels dragen als bedoeld in artikel 45, § 1, indien hij niet voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 45, § 1. De persoon die voldoet aan de kwalificatievoorwaarden die zijn gesteld bij de wetgeving van een vreemd land, mag maximum één van de in artikel 45, bedoelde beroepstitels dragen mits hij de machtiging bekomt van de minister bevoegd voor Volksgezondheid, belast met de uitvoering van de besluiten tot vaststelling van de vereiste kwalificatievoorwaarden of van een door hem gemachtigde ambtenaar.  Art. 49. Het is ieder beoefenaar van de verpleegkunde verboden, hoe dan ook, zijn medewerking of zijn bijstand te verlenen aan een niet bevoegde derde, met het doel het hem mogelijk te maken de verpleegkunde te beoefenen.  Art. 50. Niemand mag één der in artikel 45, § 1, bedoelde beroepstitels toekennen aan personen die hij, zelfs kosteloos, tewerkstelt indien die personen niet voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 45, § 1. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 15 / 312  Art. 51. Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een Federale Raad voor Verpleegkunde opgericht.  Art. 52. De Federale Raad voor Verpleegkunde heeft tot taak aan de minister bevoegd voor Volksgezondheid, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de verpleegkunde, meer bepaald betreffende de uitoefening van de verpleegkunde en de kwalificatie hiertoe. De Federale Raad voor Verpleegkunde kan ook de minister bevoegd voor Volksgezondheid en de overheden van de gemeenschappen, bevoegd inzake onderwijs, op hun verzoek of op eigen initiatief, advies verstrekken over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de studies en de opleiding van de in artikel 45 bedoelde personen.  Art. 53. § 1. De Federale Raad voor Verpleegkunde bestaat uit: o 1° a) 12 leden en evenveel vervangers die de beoefenaars van de verpleegkunde die geen houder zijn van een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid, vertegenwoordigen; b) telkens 2 leden en evenveel vervangers die elke categorie van de beoefenaars van de verpleegkunde die houder zijn van een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid, vertegenwoordigen; c) 4 leden en evenveel vervangers die de zorgkundigen vertegenwoordigen; 2° 6 leden en evenveel vervangers die de artsen vertegenwoordigen; 3° 3 ambtenaren aangewezen door de overheden die op grond van de artikelen 127 en 130, § 1, eerste lid van de gecoördineerde Grondwet bevoegd zijn voor het onderwijs in het geval dat zij wensen te worden vertegenwoordigd; 4° 1 ambtenaar die de minister bevoegd voor Volksgezondheid vertegenwoordigt en die het secretariaat zal verzorgen. De in 3° en 4° bedoelde ambtenaren hebben zitting met raadgevende stem. o § 2. De leden worden door de Koning benoemd voor een termijn van zes jaar, die eenmaal kan worden verlengd; de benoemingen van de in paragraaf 1, 1° en 2° bedoelde leden geschieden uit een dubbeltal voorgedragen door de representatieve beroepsverenigingen en -organisaties van de betrokken personen; de benoemingen van de in paragraaf 1, 3° bedoelde leden geschieden op aanwijzing van de betrokken overheden; de benoeming van het in paragraaf 1, 4° bedoelde lid geschiedt op de voordracht van de minister van wie hij afhangt. o § 3. Opdat de Federale Raad voor Verpleegkunde geldig zou kunnen beraadslagen, moeten minstens de helft van de 12 leden die de beoefenaars van de verpleegkunde die geen houder zijn van een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid, vertegenwoordigen, de helft van de leden die de beoefenaars van de verpleegkunde die houder zijn van een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid, vertegenwoordigen, minstens de helft van de leden die de zorgkundigen en de artsen vertegenwoordigen, waarvan minstens één lid dat de zorgkundigen vertegenwoordigt en één lid dat de artsen vertegenwoordigt, wanneer de Raad advies moet verstrekken over een aangelegenheid die specifiek op hen betrekking heeft, aanwezig zijn. Indien de leden van de Federale Raad voor Verpleegkunde niet in voldoende aantal aanwezig zijn, belegt de voorzitter een tweede vergadering met dezelfde agenda; de Raad kan dan geldig © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 16 / 312 beraadslagen ongeacht het aantal aanwezige leden. De Raad spreekt zich uit bij meerderheid der aanwezige leden. Bij staking van stemmen is het punt waarover werd gestemd niet aangenomen.  Art. 54. De Koning regelt de organisatie en de werking van de Federale Raad voor Verpleegkunde. De Raad kan alleen geldig beslissen wanneer de helft van de in artikel 53, §1, 1° en 2°, bedoelde leden aanwezig is.  Art. 55. § 1. Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een Technische Commissie voor Verpleegkunde opgericht. Die commissie is ermee belast de Koning de in artikel 141, eerste lid bedoelde adviezen te verstrekken. § 2. De commissie bestaat uit: 1° 12 leden die door de Koning worden benoemd uit een dubbeltal voorgedragen door de representatieve beroepsverenigingen en -organisaties van de verpleegkundigen: 2° 12 leden die door de Koning worden benoemd uit een dubbeltal voorgedragen door de representatieve organisaties van de artsen. § 3. Het mandaat van lid van de Technische Commissie voor Verpleegkunde is onverenigbaar met dat van lid van de Federale Raad voor Verpleegkunde bedoeld in artikel 51 en met dat van lid van de Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de verpleegkunde bedoeld in artikel 61, § 1. § 4. Volgens dezelfde procedure benoemt de Koning een aantal plaatsvervangers dat gelijk is aan het aantal in paragraaf 2 bedoelde leden. § 5. De gewone en plaatsvervangende leden worden benoemd voor een termijn van zes jaar die eenmaal kan worden verlengd. § 6. De Koning benoemt een voorzitter en een ondervoorzitter op de voordracht van de technische commissie. De voorzitter en ondervoorzitter hebben geen stemrecht. Het secretariaat wordt waargenomen door een door de minister bevoegd voor Volksgezondheid aangewezen ambtenaar. § 7. De Koning stelt het reglement vast voor de organisatie en de werking van de technische commissie. De commissie kan slechts geldig beraadslagen als de helft van de in paragraaf 2, 1°, bedoelde leden en de helft van de in paragraaf 2, 2°, bedoelde leden aanwezig zijn. De beslissingen worden genomen bij een drievierdemeerderheid van de aanwezige leden van elke groep. Wanneer in een zitting van de commissie de helft van elke groep niet aanwezig is, kan in een volgende zitting geldig beraadslaagd worden ongeacht het aantal aanwezige leden.  Art. 56. Niemand mag het beroep van zorgkundige uitoefenen die niet geregistreerd is binnen de diensten van de regering, overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld door de Koning.  Art. 57. Het is ieder zorgkundige verboden, hoe dan ook, zijn medewerking of zijn bijstand te verlenen aan een niet bevoegde derde, met het doel het hem mogelijk te maken een of meer van de aan de zorgkundigen toegelaten verpleegkundige activiteiten te beoefenen.  Art. 58. Niemand mag de in artikel 56 bedoelde beroepstitel toekennen aan personen die hij, zelfs kosteloos, tewerkstelt indien die personen niet voldoen aan de in artikelen 56 en 60 gestelde voorwaarden. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 17 / 312  Art. 59. Onder zorgkundige wordt verstaan de persoon die specifiek is opgeleid om de verpleegkundige onder zijn/haar toezicht bij te staan inzake zorgverstrekking, gezondheidsopvoeding en logistiek in het kader van de door de verpleegkundige gecoördineerde activiteiten binnen een gestructureerde equipe. De Koning bepaalt, na advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde en de Technische commissie voor Verpleegkunde, de activiteiten, vermeld in artikel 46, § 1, 1° en 2° die de zorgkundige kan uitvoeren, en stelt de voorwaarden vast waaronder de zorgkundige deze handelingen kan stellen die verband houden met zijn functie, zoals vastgesteld in het eerste lid.  Art. 60. § 1. De certificaten, brevetten of diploma's van de in artikel 56 bedoelde personen moeten vooraf worden geviseerd door de bij artikel 118 bepaalde geneeskundige commissie, die bevoegd is overeenkomstig de plaats waar zij zich wensen te vestigen. Voordat het visum wordt verleend, gaat de Erkenningscommissie van de Federale Raad voor Verpleegkunde na of de betrokkene beantwoordt aan de modaliteiten voor de registratie als zorgkundige, bedoeld in artikel 56, overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld door de Koning, na advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde. Het visum wordt verleend tegen betaling van een bijdrage. De Koning bepaalt de bedragen en de betalingsmodaliteiten. § 2. Op verzoek van de betrokkene kan de geneeskundige commissie het document viseren waarmee de directie van de onderwijsinstelling of de bevoegde examencommissie getuigt dat de aanvrager geslaagd is voor het eindexamen dat recht geeft op het diploma of brevet. De uitwerking van dit visum houdt op na het verstrijken van de maand die volgt op die van de homologatie van het diploma of brevet en uiterlijk bij het verstrijken van de twaalfde maand die volgt op die waarin het visum werd verleend. § 3. Onderhavig artikel wordt opgeheven op een door de Koning te bepalen datum.  Art. 61. § 1. Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de verpleegkunde opgericht. § 2. De Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de verpleegkunde heeft tot taak advies uit te brengen over de aanvragen om erkenning waarbij de beoefenaars van de verpleegkunde gemachtigd worden een beroepstitel of een bijzondere beroepstitel te dragen of zich te beroepen op een bijzondere beroepsbekwaamheid, alsook na te gaan of de nadere regels voor de registratie als zorgkundige worden nageleefd. Zij heeft tevens tot taak om de naleving van de door de minister bevoegd voor Volksgezondheid vastgestelde voorwaarden voor het behoud van de desbetreffende titel of bekwaamheid te controleren en om de minister sancties voor te stellen wanneer bij controle blijkt dat er aan die voorwaarden niet is voldaan. § 3. De Koning regelt de samenstelling, de organisatie en de werking van de Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de verpleegkunde. Het mandaat van lid van de Erkenningscommissie is onverenigbaar met dat van lid van de Federale Raad voor Verpleegkunde bedoeld in artikel 51 en met dat van lid van de Technische Commissie voor Verpleegkunde bedoeld in artikel 55, § 1. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 18 / 312 1.2 Lijst der verpleegkundige verstrekkingen 1.2.1 A - handelingen  Het observeren, het herkennen en het vastleggen van de gezondheidsstatus, zowel op psychisch, fysisch als sociaal vlak.  Het omschrijven van verpleegproblemen.  Het bijdragen aan de medische diagnose door de arts en aan het uitvoeren van de voorgeschreven behandeling.  Het informeren en adviseren van de patiënt en zijn familie.  Het voortdurend bijstaan, uitvoeren en helpen uitvoeren van handelingen, waardoor de verpleegkundige het behoud, de verbetering en het herstel van de gezondheid van gezonde en zieke personen en groepen beoogt.  De handelingen van palliatieve zorg te verrichten.  Het verlenen van stervensbegeleiding en begeleiding bij de verwerking van het rouwproces. 1.2.2 B - handelingen De technische verpleegkundige verstrekkingen worden hierna opgesomd. Verklaring: B1 = verstrekkingen waarvoor geen voorschrift van de arts nodig is. B2 = verstrekkingen waarvoor een voorschrift van de arts nodig is. 1.2.2.1 Behandelingen 1.Ademhalingsstelsel B1  Luchtwegenaspiratie en -drainage.  Verpleegkundige zorgen aan en toezicht op patiënten met een kunstmatige luchtweg.  Gebruik van en toezicht op toestellen voor gecontroleerde beademing.  Cardiopulmonaire resuscitatie met niet-invasieve middelen  Zuurstoftoediening. B2  Gebruik van en toezicht op thoraxdrainagesysteem.  Cardiopulmonaire resuscitatie met invasieve middelen. 2. Bloedsomloopstelsel B1  Plaatsen van intraveneuze katheters in een perifere vene, bloedafneming en intraveneuze perfusie met een isotonische zoutoplossing, eventueel met gebruik van een debietregelaar.  Plaatsen van een intraveneuze perfusie met een isotonische zoutoplossing via een subcutaan poortsysteem dat verbonden is met een ader, bloedafneming en gebruik van een debietregelaar B2  Aanbrengen van verbanden en kousen ter preventie en/of behandeling van veneuze aandoeningen. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 19 / 312  Voorbereiding, toediening van en toezicht op intraveuze perfusies en transfusies eventueel met technische hulpmiddelen.  Gebruik van en toezicht op toestellen voor extracorporele circulatie en contrapulsatie.  Verwijderen van arteriële en diep-veneuze katheters.  De afname en behandeling van transfusiebloed en van bloedderivaten.  Het verrichten van aderlating. 3. Spijsverteringsstelsel B1 Manuele verwijdering van fecalomen. B2 Voorbereiding, uitvoering en toezicht op:  Darmspoeling;  Maagspoeling;  Lavement;  Gastro-intestinale tubage en drainage.  Verwijdering, vervanging na fistelvorming (met uitzondering van de eerste vervanging uit te voeren door de arts) en toezicht op de percutane gastrostomiesonde met ballon. 4. Urogenitaal stelsel B1  Vaginale spoeling.  Aseptische vulvazorgen. B2 - Voorbereiding, uitvoering en toezicht op:  Blaassondage;  Blaasinstillatie;  Drainage van de urinaire tractus.  Verwijdering, vervanging na fistelvorming (met uitzondering van de eerste vervanging uit te voeren door de arts) en toezicht op de suprapubische blaassonde met ballon. 5. Huid en zintuigen B1 - Voorbereiding, uitvoering van en toezicht op:  Wondverzorging;  De verzorging van stomata, wonden met wieken en drains;  Verwijdering van losse vreemde voorwerpen uit de ogen. B2 - Voorbereiding, uitvoering en toezicht op:  Verwijderen van cutaan hechtingsmateriaal, wieken en drains en cutane katheters;  Spoeling van neus, ogen en oren;  Warmte- en koudetherapie;  Therapeutische baden;  Verwijderen van een epidurale kathete;  Toepassen van therapeutische lichtbronnen;  Plaatsen van kopglazen, bloedzuigers en larven. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 20 / 312 6. Metabolisme B2 - Voorbereiding, uitvoering van en toezicht op technieken van:  Hemodialyse;  Hemoperfusie;  Plasmaforese;  Peritoneale dialyse;  In evenwicht houden van de vochtbalans. 7. Medicamenteuze toedieningen B2  Voorbereiding en toediening van medicatie via volgende toegangswegen:  Oraal (inbegrepen inhalatie);  Rectaal;  Vaginaal;  Subcutaan;  Intramusculair;  Intraveneus;  Via luchtweg;  Hypodermoclyse;  Via gastro-intestinale katheter;  Via drain;  Oogindruppeling;  Oorindruppeling;  Percutane weg.  Voorbereiding en toediening van een medicamenteuze onderhoudsdosis via een door de arts geplaatste katheter: epidurale, inthratecale, intraventiculair, in de plexus met als doel een langdurige analgesie bij de patiënt te bekomen. 8. Bijzondere technieken B1  Verpleegkundige zorgen aan en toezicht op prematuren met gebruik van incubator.  Toezicht op de voorbereiding van te steriliseren materialen en op het sterilisatieproces.  Manipulatie van radioactieve producten. B2 - Verwijderen van gipsverbanden  Drainage van intracerebraal vocht via een ventrikeldrain onder permanente controle van de intracraniële druk.  Toepassing van de behandelingen tot immobilisatie van alle letsels, na eventuele manipulatie door de arts, zoals het aanbrengen van verbanden in gips en gipsvervangende producten en het toepassen van andere technieken tot immobilisatie. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 21 / 312 1.2.2.2 Voedsel- en vochttoediening B1 Enterale vocht- en voedseltoediening.  In afwachting van het medisch voorschrift over "de samenstelling van de enterale sondevoeding" mag de verpleegkundige zelf beslissen over de samenstelling van de enterale vocht- en voedseltoediening via een maagsonde. Het is aanbevolen om een procedure op te stellen die de samenstelling en de toedieningswijze van de enterale sondevoeding regelt, in akkoord met de arts, de verpleegkundige, de diëtist en de apotheker.  De verpleegkundige staat in voor de totale verzorging van de patiënt waarvan enterale vocht- en voedseltoediening een belangrijk onderdeel uitmaakt. Binnen dit kader mogen niet-verpleegkundigen voedsel en vocht toedienen in risicoloze situaties. B2 Parenterale voeding. 1.2.2.3 Mobiliteit B1 De patiënt in een functionele houding brengen met technische hulpmiddelen en het toezicht hierop.  Het gebruik van een "kinetec apparaat": met dit apparaat wordt beoogd de mobiliteit van een gewricht te herstellen door het telkens herhalen van dezelfde beweging. Dit is een oefentherapie die een functieprobleem van spierskeletale aard moet verhelpen en die bijgevolg behoort tot de Technische commissie voor Verpleegkunde, 27 september 2007. 14 / 27 bevoegdheid van de kinesitherapeut en die niet door een verpleegkundige kan worden aangewend.  Het spalken van een breuk" behoort tot deze prestatie. 1.2.2.4 Hygiëne B1  Specifieke hygiënische zorgen als voorbereiding op een onderzoek of behandeling.  Hygiënische zorgen bij patiënten met ADL-dysfunctie. 1.2.2.5 Fysische beveiliging B1  Vervoer van patiënten die een bestendig toezicht nodig hebben.  Maatregelen ter voorkoming van lichamelijke letsels: fixatiemiddelen, isolatie, beveiliging en toezicht (zie hoofdstuk 7).  Maatregelen ter preventie van infecties.  Maatregelen ter preventie van decubitusletsels. 1.2.2.6 Verpleegkundige activiteiten die verband houden met het stellen van de diagnose en de behandeling. B1  Meting van de parameters behorende tot de verschillende biologische functiestelsels. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 22 / 312 B2  Voorbereiding van en assistentie bij invasieve ingrepen tot diagnosestelling.  Gebruik van apparaten voor observatie van de verschillende functiestelsels.  Staalafneming en collectie van secreties en excreties.  Bloedafneming:  Door veneuze en capillaire punctie;  Langs aanwezige arteriële katheter;  Uitvoeren en aflezen van cutane en intradermotesten. 1.2.2.7 Assistentie bij medische handelingen B1  Beheer van de chirurgische en anesthesiologische uitrusting.  Voorbereiding van de patiënt op de anesthesie en de chirurgische ingreep. B2  Deelneming aan de assistentie en aan het toezicht tijdens de anesthesie.  Voorbereiding, assistentie en instrumenteren bij medische en chirurgische ingrepen. 1.2.3 Toevertrouwde medische handelingen (C-handelingen) C = toevertrouwde geneeskundige handelingen: 1.2.3.1 - Voorbereiding en toediening van:  Chemotherapeutische middelen; Isotopen; Voorbereiding en toepassing van therapieën met radioactieve materialen en met stralingsapparatuur.  Beoordeling van de parameters behorende tot de verschillende biologische functiestelsels. o Onder de beoordeling van de parameters wordt verstaan dat de verpleegkundige in staat is onderscheid te maken tussen normale en pathologische waarden zodat hij/zij bepaalde ziektebeelden kan opmerken teneinde bij te dragen tot de diagnosestelling en een doelmatige behandeling door de arts (artikel 21quinquies, § 1, a, van het K.B. nr. 78).  Bediening van toestellen voor medische beeldvorming.  Analysen, die tot de klinische biologie behoren, op lichaamsvochten, excreties, urine en vol bloed doormiddel van eenvoudige technieken in de nabijheid van de patiënt uitgevoerd, onder de verantwoordelijkheid van een erkend klinisch laboratorium.  Voorbereiding en toediening van vaccins, in aanwezigheid van een arts.  Vervanging van de externe tracheacanule.  Het debrideren van decubituswonden.  Voorbereiding, assistentie, instrumenteren en postoperatieve zorg bij keizersnede.  Het uitvoeren van de A, B en C-handelingen tijdens de zwangerschap, de bevalling en het postpartum, in zover deze betrekking hebben op pathologie of afwijkingen al dan niet veroorzaakt door de zwangerschap en in het kader van de multidisciplinaire samenwerking binnen de voor de betrokken pathologie gespecialiseerde diensten.  Bloedafneming door arteriële punctie. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 23 / 312 1.3 Verplegen - verpleegkunde Verplegen is een beroepsmatige ondersteuning van de zelfzorg en de mantelzorg van de mens. Verplegen is gericht op:  Het voorkomen van bedreiging en verstoring: preventie.  Het herstellen van de verstoring: verzorging.  Het verwerken van de verstoring: psychische steun.  Het handhaven van een toestand van welzijn en gezondheid.  Het verlichten van het lijden: palliatieve verpleegkunde. Dit betekent dat verplegen:  Een continu gebeuren is, 24 uur per dag.  Elk moment plaatsvindt binnen een verpleegsituatie.  Elk moment kan veranderen.  Zich richt op het individu in relatie tot zijn omgeving (familie, cultuur, …).  Zich richt op het individu als totaliteit.  Plaatsvindt via processen: het verpleegproces Aldus kunnen we verpleegkundige zorgverlening omschrijven als: Het bijstaan van het individu, ziek of gezond, bij het verrichten van alle activiteiten die bijdragen tot gezondheid of herstel of te helpen vredig te sterven wanneer geen herstel mogelijk is – en die dit individu zonder hulp zou kunnen verrichten als hij daartoe de nodige energie, wilskracht of kennis bezat. De verpleegkundige dient dit op zulk een wijze te doen, dat de geholpene zo snel mogelijk weer onafhankelijk wordt. Verpleegkundige zorgverlening is primair gericht op de totale mens: dus bondig uitgedrukt betekent dit het bevorderen van een toestand van volledig lichamelijk, psychisch en sociaal welbevinden. Een goede of slechte verpleegkundige zorgverlening hangt grotendeels af van het vermogen om zich als verpleegkundige in te leven in het denken en doen van de individuele patiënt. Anders geformuleerd: de noden en behoeften van elke patiënt dienen het uitgangspunt te zijn van het denken en handelen van de verpleegkundige. Men noemt dit patiëntgericht werken. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 24 / 312 1.4 Het ziekenhuis Het ziekenhuis is een dienstverlenende instelling, een onderneming waar een team van artsen, verpleegkundigen, paramedici en andere personen instaan voor de behandeling en verzorging van personen die in het ziekenhuis opgenomen worden, door hen op de gepaste wijze te benaderen, te behandelen en te verzorgen. Een ziekenhuis is volgens de wet een inrichting, met één of meer diensten voor onderzoek en verzorging, waarin personen worden opgenomen om er te verblijven ten einde er een genees-, heel-, of verloskundige behandeling te ondergaan. In een algemeen ziekenhuis worden volwassenen opgenomen, en in een kinderziekenhuis kinderen tot en met 15 jaar. 1.4.1 De ziekenhuiswet Om als ziekenhuis of ziekenhuisdienst erkend te worden, moeten de normen, bepaald door de Koning op advies van de Ziekenhuisraad nageleefd worden. Deze normen hebben betrekking op:  De algemene inrichting van de ziekenhuizen (algemene normen).  De inrichting van elk soort dienst, meer bepaald de minimumvereisten inzake uitrusting en inzake medisch, paramedisch en verplegend personeel (bijzondere normen). Zowel de algemene- als de bijzondere normen worden onderverdeeld in:  Architectonische normen  Functionele normen  Organisatorische normen 1.4.2 Beroepsgeheim 1.4.2.1 Definitie In sommige beroepen geldt het beroepsgeheim. Dat betekent dat personen met bepaalde functies niets mogen bekendmaken van wat bv.: de patiënt in hun functie heeft verteld. Het beroepsgeheim geldt in de eerste plaats voor gezondheids- en welzijnsberoepen, zoals arts, apotheker of verpleegkundige. Informatie verworven in het verpleeg- /patiëntdossier zijn vertrouwelijk. Het beroepsgeheim blijft altijd gelden, ook wanneer de vertrouwensrelatie beëindigd is of als de arbeidsovereenkomst afgelopen is. 1.4.2.2 Wat kan een geheim zijn? Niet alle zaken die de patiënt aan de verpleegkundige toevertrouwt, zijn als geheim te beschouwen. Informatie waarbij alle concrete namen en details zijn weggelaten, zodat het een situatiebeschrijving in algemene termen wordt, behoort niet tot het beroepsgeheim. De volgende informatie is wel geheim:  alles wat nadrukkelijk of stilzwijgend aan de vertrouwenspersoon werd toevertrouwd © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 25 / 312  alle informatie die gezien of gehoord wordt  informatie over derden  fabrieksgeheimen, zoals de formule van een geneesmiddel … 1.4.2.3 Wanneer schendt u het beroepsgeheim? Men schendt het beroepsgeheim wanneer er opzettelijk geheimen bekendgemaakt worden, ook wanneer men niet de bedoeling heeft om iemand schade of nadeel te berokkenen. Wanneer men een geheim bekendmaakt door nalatigheid of onoplettendheid, is er geen sprake van schending van het beroepsgeheim. Hoe men een geheim kenbaar maakt, is van geen belang: u kunt een geheim doorvertellen of in een e-mail vermelden, u kunt documenten doorgeven of iemand bewust op uw scherm laten meekijken. Ook als men een bekend feit bevestigt, schendt men het beroepsgeheim. 1.4.2.4 Wanneer schendt u het beroepsgeheim niet? Er zijn vier situaties waarin u een geheim toch mag prijsgeven. 1. Het beroepsgeheim vervalt voor een rechtbank of een parlementaire onderzoekscommissie. Als het onderzoek dat vereist, hebben personen met een beroepsgeheim het recht om vertrouwelijke informatie te openbaren. Zij kunnen daartoe echter niet verplicht worden. Deze personen hebben het recht om te zwijgen. 2. Soms is het noodzakelijk dat bv.: de verpleegkundige de ouders van een minderjarige informeert over geheime informatie. De ouders zijn per slot van rekening aansprakelijk en hebben beslissingsrecht over fundamentele aspecten van de opvoeding zoals onderwijs en gezondheid. Toch zal men altijd rekening moeten houden met de privacy van de minderjarige. 3. Partners, familieleden of vertrouwenspersonen mag men op de hoogte brengen als:  de betrokken persoon daarmee akkoord gaat  de betrokken persoon wilsonbekwaam is  er een noodtoestand dreigt (bijvoorbeeld: als een patiënt met hiv besmet is, moet u zeker de partner op de hoogte brengen) Toch is het nog altijd het beste als men de persoon ervan kunt overtuigen om geheime informatie zelf mee te delen. 4. Het is ook toegestaan om leidinggevenden op de hoogte te brengen van geheimen die u zijn toevertrouwd. Zo bestaat er een gedeeld beroepsgeheim als de leidinggevende ook deelneemt aan de hulpverlening. Een verpleegkundige mag dus een geheim doorvertellen aan de leidinggevende als dat in het belang is van de hulpverlening. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 26 / 312 1.4.3 De verpleegeenheid De grootte van de verpleegeenheid en de patiëntenkamers hangt af van verschillende criteria:  De aard van de aandoening van de patiënten en de vereiste zorgen (bv.: slechts enkele patiënten op een brandwondenafdeling).  De aard van het toegepast verplegingssysteem.  De verblijfsduur van de patiënt.  De organisatie van de verpleegeenheid en de uitrusting van de lokalen.  De graad van specialisatie van het ziekenhuis (regionaal, algemeen of universitair ziekenhuis, kinderziekenhuis,...). De indeling van een standaard verpleegafdeling:  Patiëntenkamers, met één of meerdere bedden (normaal niet meer dan 4).  Spoelruimte of sanitair office  Toiletten (voor patiënten, bezoekers en personeel).  Badkamer  Recreatie- of conversatieruimte voor de patiënten.  Verpleegstation  Kantoor voor de hoofdverpleegkundige.  Onderzoek- en behandelkamer  Bergruimte  Afdelingskeuken  Ruimte voor schoonmaakmateriaal  Linnenkamer In praktisch alle ziekenhuizen zal men meestal twee grote diensten terugvinden:  Geneeskunde of diagnose: hier worden patiënten verpleegd met inwendige aandoeningen die meestal medicamenteus behandeld worden op voorschrift van de geneesheer-internist (D-dienst).  Heelkunde: hier worden de patiënten verpleegd die werden geopereerd (C- dienst). Er zijn nog vele verschillende diensten mogelijk, elk met een verschillende letter aangeduid en elk afzonderlijk erkend. Voorbeelden:  H: gewone hospitalisatie  M: kraamafdeling  E: kindergeneeskunde  N: neonatologie : pasgeborenen, couveuse  P: neuropsychiatrie  R: geriatrie en revalidatie  V: langdurig zieken  O: open psychiatrie  I: intensieve zorgen  K: neuropsychiatrie kinderen © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 27 / 312 2 Opname- en ontslagprocedure in het ziekenhuis Leerdoelen  De student heeft inzicht in het belang van en de verpleegproblemen bij zowel opname als ontslag in het ziekenhuis.  De student kent de verschillende vormen van opname in het ziekenhuis.  De student kent de verschillende aspecten van de ziekenhuisopname.  De student kent de factoren die belangrijk zijn bij de ontslagprocedure. Indeling hoofdstuk 1. De opname in het ziekenhuis. 2. Spoedopname in het ziekenhuis. 3. De dagen voor de opname in het ziekenhuis. 4. Verschillende soorten van de ziekenhuisopnamen. 5. Het sociale aspect van de opname. 6. Het psychologisch aspect van de opname. 7. Het ontslag van de patiënt uit het ziekenhuis. Inleiding hoofdstuk 2: De verpleegkundige moet notie bevatten van de verschillende soorten opnamen en de bijhorende aspecten hieromtrent. De verpleegkundige is vaak het eerste aanspreekpunt voor de patiënt, daarom is het belangrijk dat de verpleegkundige kan inspelen op vragen en gevoelens bij de opname- of ontslagprocedure. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 28 / 312 2.1 De opname in het ziekenhuis Behalve wanneer de patiënt bij een spoedgeval op de openbare weg door de dienst 112 werd opgehaald, is men vrij in de keuze van het ziekenhuis. De behandelende arts zal in vele gevallen een ziekenhuis aan de patiënt aanraden. Voor de patiënt is het belangrijk na te gaan of men daar belangrijke supplementen of hogere honoraria moet betalen. Het ziekenfonds beschikt over de correcte informatie. Normaal neemt de behandelende arts contact op met het ziekenhuis om de datum van opname vast te leggen en op medisch vlak de nodige schikkingen te treffen (bv.: reservatie van de operatiezaal). Administratieve gegevens die men nodig heeft bij een ziekenhuisopname:  Identiteitskaart (SIS-kaart niet meer van toepassing).  Mutualiteitslidmaatschapsboekje.  Adres en telefoonnummer van een contactpersoon.  Naam en adres van de huisarts.  Naam en adres van eventuele diensten of hulpverleners die instaan voor de verzorging thuis.  Bij een ongeval de naam van de verzekeringsmaatschappij en het nummer van de verzekeringspolis.  Geld voor persoonlijke uitgaven.  Geld om bij de opname eventueel een voorschot te betalen. Medische zaken die men best meeneemt:  Elk document dat de behandelende arts de patiënt voor de opname bezorgde.  De bloedgroepkaart indien aanwezig.  De lijst van geneesmiddelen die de patiënt regelmatig inneemt.  Radiografieën  Eventueel een kaartje met de vermelding van mogelijke allergieën of diëten. 2.2 Spoedopname door de dienst 112  Indien de dienst 112 een patiënt bij een spoedgeval op de openbare weg of privéterrein ophaalt, kan men het ziekenhuis niet zelf kiezen. De dienst 112 brengt de patiënt naar het dichtstbijzijnde of het meest aangewezen ziekenhuis naargelang de gezondheidstoestand. Achteraf kan men wel vragen om naar een andere instelling te worden overgebracht.  Indien een arts de patiënt in de ziekenwagen vergezelt, beslist deze naar welk ziekenhuis de patiënt wordt gebracht (i.o.v. centrale dienst 112).  Een patiënt mag weigeren om met de ziekenwagen mee te gaan, maar moet dan een formulier ondertekenen waarin deze zijn keuze bevestigd.  Zowel het vervoer met de dienst 112 bij een spoedgeval als de eventuele overplaatsing naar een andere instelling moet de patiënt zelf betalen. In veel gevallen vergoedt het ziekenfonds een deel van de vervoerkosten of de kosten van privé-vervoer. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 29 / 312 2.3 De dagen voor de opname in het ziekenhuis Een patiënt heeft bepaalde klachten en gaat hiermee naar zijn vertrouwde huisarts. Tot hiertoe blijft hij dus in zijn gekende milieu. De huisarts kan de patiënt doorverwijzen naar een geneesheer-specialist. In de geneeskunde zijn er verschillende specialisaties mogelijk. Deze voor de patiënt dikwijls onbekende en vreemde figuur neemt soms de beslissing tot opname in het ziekenhuis. Uiteraard kan de huisarts evengoed een patiënt doorverwijzen naar een ziekenhuis. Een patiënt kan ook in een ziekenhuis terecht komen op eigen initiatief, namelijk via de spoedopname, of zoals reeds gemeld via de dienst 112. Er zijn privé ziekenhuizen en openbare ziekenhuizen. Om de opname korter te maken, wat de overheid om kosten te besparen trouwens erg in de hand werkt, kunnen er reeds als “ambulante patiënt“ preoperatieve onderzoeken worden uitgevoerd. Dit is echter niet noodzakelijk. Enkele voorbeelden van die mogelijke ambulante onderzoeken:  E.C.G.: elektrocardiogram  RX thorax: eveneens een standaard onderzoek voor elke narcose. Het is een radiografische opname van de borstkas (longen), meestal in voor- en zijzicht.  Bloedonderzoeken: mogelijk te onderzoeken zijn: bloedformule, stollingstijd, glycemie, antistoffen, … 2.4 De opname in het ziekenhuis De meeste mensen die opgenomen worden in een ziekenhuis zijn onder andere: angstig, wantrouwend, beschaamd, emotioneel, terughoudend, … Het is de taak van de verpleegkundige dit trachten weg te nemen. Dit is mogelijk door de patiënt begrijpend op te vangen: het menselijk contact is hier van het allergrootste belang (dit houdt een bekwaamheid in om relaties op te bouwen en een actieve bereidheid om te luisteren). De verpleegkundige moet leren een houding aan te nemen tegenover de patiënt dat men de psychische reacties van de patiënten leert begrijpen en aanvaarden (empathisch denken of zich kunnen inleven in de situatie van iemand anders). 2.4.1 Wie is er betrokken bij een ziekenhuisopname Uiteraard de patiënt zelf met al zijn problemen die hij op dat moment heeft bv.: pijn, angst, familiale problemen, financiële zorgen, … Het gezin en de verdere familie van de patiënt. Het is belangrijk de partner of familie te betrekken bij de opname. We kunnen dit kenbaar maken door:  Een open houding, bv.: steeds kunnen telefoneren voor nieuws over de patiënt.  Verlenen van andere faciliteiten, bv.: gewijzigde bezoekuren indien ploegwerk. De functionaris van de opname-afdeling: de persoon dus die de patiënt voor het eerst ontvangt (om het administratieve deel van de opname te verrichten). Ook deze administratieve krachten zouden empathisch moeten denken, en begrip hebben voor de situatie van de patiënt. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 30 / 312 De verpleegkundigen: deze zouden zich onmiddellijk en zodanig moeten proberen op te stellen dat de patiënt zich thuis voelt bij de verpleegkundigen en op de verpleegafdeling. Daarom moet de verpleegkundige de patiënt op een zinvolle wijze trachten gerust te stellen, en eveneens de afdeling op een beperkte wijze voor te stellen aan de patiënt. De eerste indrukken van de patiënt hangen niet zozeer af van de organisatie van het onthaal, maar wel van de wijze waarop dit gebeurd. Vandaar dat het belangrijk is dat de verpleegkundige kennis heeft van: mensenkennis - inlevingsvermogen - goede omgangsvormen De patiënt moet kunnen aanvoelen dat:  Men bezorgd is om hem  Zijn welzijn ter harte wordt genomen  Hij zich op de afdeling thuis mag voelen (en geen nummer is !) 2.5 Verschillende soorten van de ziekenhuisopname 2.5.1 De administratieve opname Deze is afhankelijk van de ziekenhuisorganisatie. Bij een niet-acute opname zal de patiënt en zijn familie onthaald worden door bv.: een onthaalhostes en naar een hal of bureel worden begeleid, waar men wacht op de persoon welke de administratieve gegevens opneemt. De persoon die de administratieve opname doet heeft een zeer belangrijke taak, want dit is het eerste persoonlijke contact van de patiënt en zijn familie met het ziekenhuis. In vele ziekenhuizen wordt een opname reeds vooraf gepland door een speciale dienst (opnameplanning). Nadat de administratieve geplogenheden zijn gebeurd, wordt de patiënt begeleid naar de verpleegeenheid en voorgesteld aan de (hoofd)verpleegkundige (bij een acute opname worden alle gegevens later aan de familie gevraagd). Het menselijk contact bij de opname is van het allergrootste belang, en het gevaar schuilt erin dat de verpleegkundigen onbewust de patiënt tot een robot gaan maken. De verpleegkundigen moeten zeker een actieve bereidheid tot luisteren tonen, en een atmosfeer van vertrouwen en veiligheid scheppen. Dit kan o.a. door:  Inspelen op kleine details (het bed verlengen indien nodig)  Geven van meer informatie De keuze van de kamer is eveneens een aspect van de administratieve opname. Er bestaan drie soorten kamers:  De gemeenschappelijke kamer  De tweepersoonskamer  De eenpersoonskamer. De keuze van de kamer mag geen invloed hebben op de kwaliteit van de verzorging, maar uiteraard wel op de kostprijs. Bij de opname is het ziekenhuis verplicht de patiënt te informeren over de supplementen die zullen worden aangerekend naargelang het type kamer. In een eenpersoonskamer kan de arts ereloonsupplementen vragen, die de patiënt volledig zelf moet betalen. Wanneer de patiënt kiest voor een © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 31 / 312 gemeenschappelijke kamer, maar er geen vrij is en de hospitalisatie niet kan worden uitgesteld, wordt men opgenomen in een één- of tweepersoonskamer aan het tarief van een gemeenschappelijke kamer. Zodra het mogelijk is, wordt de patiënt overgebracht naar een gemeenschappelijke kamer. Als de patiënt om medische redenen in een eenpersoonskamer moet verzorgd worden, wordt het tarief van een gemeenschappelijke kamer aangerekend. De beslissing ligt in handen van de arts die de opname in het ziekenhuis regelde. Kiest de patiënt voor een één- of tweepersoonskamer maar is deze niet beschikbaar, dan kan enkel het tarief van de kamer waarin men verbleef worden aangerekend. De arts mag in dat geval slechts ereloonsupplementen aanrekenen wanneer dat toegelaten is in de kamer van verblijf. Indien men binnen de 90 dagen na hospitalisatie opnieuw opgenomen wordt, wordt de tweede opname beschouwd als een verlenging van de eerste. Bij opname kan het ziekenhuis een voorschot vragen. Het voorschot wordt bepaald naargelang het type kamer waarin de patiënt verblijft. 2.5.2 De hygiënische opname Dit omvat:  Het volledig installeren van de patiënt op de verpleegeenheid.  Het opbouwen van een vertrouwensrelatie tussen patiënt en verpleegkundige.  De hygiënische toestand van de patiënt wordt geobserveerd, en zo nodig zal worden ingegrepen: douche, bad (tactvol !). De patiënt moet aanvoelen dat hij/zij verwacht wordt op de verpleegeenheid, en de verpleegkundigen zullen moeten optreden als een soort van gastvrouw/gastheer. Dit wil zeggen: verzorgd, vriendelijk, gemoedelijk, hoffelijk, … Men moet een sfeer scheppen waarin de patiënt zich vlug thuis voelt, en dit vraagt van de verpleegkundige een houding van sympathie en empathie. 2.5.3 De medische opname Wordt uiteraard meestal gedaan door de geneesheer (medische anamnese). Op de verpleegeenheid worden dikwijls de eerste routine labo-onderzoeken uitgevoerd (bloednamen, urinestaal). De verpleegkundige zal de patiënt dikwijls moeten voorbereiden op zijn programma: de patiënt op de hoogte brengen van de onderzoeken die zullen plaatsvinden, en daarbij de patiënt duidelijk maken waarom van hem zoveel mogelijk medewerking verwacht wordt. 2.6 Het sociaal aspect van de opname Bestaat er onder andere in de patiënt te introduceren bij zijn medepatiënten en de patiënt te helpen een actieve rol te spelen als patiënt. De patiënt en zijn familie kunnen op de hoogte worden gebracht van het bestaan in het ziekenhuis van sociale dienst, kapper, bibliotheek, pedicure, winkeltje… © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 32 / 312 Men moet zich ervan bewust zijn dat de ziekenkamer het nieuwe sociale milieu wordt voor de patiënt, elk met hun eigen gewoonten, levensopvattingen, … De verpleegkundige observeert de relatie van de patiënt tot zijn medepatiënten en kan hieruit dikwijls veel leren. De verpleegkundige observeert eveneens de relatie van de patiënt tegenover zijn bezoek: bezoek is altijd noodzakelijk daar het de verbinding vormt tussen de patiënt en de buitenwereld. De verpleegkundige staat het bezoek tactvol en discreet te woord, maar zal in bepaalde gevallen sommige familieleden doorzenden naar de behandelende arts. 2.7 Het psychologisch aspect van de opname Als verpleegkundige moet men er steeds vanuit gaan “hoe voelt de patiënt zich nu en hoe kan ik daarop als verpleegkundige inspelen“. De relatie patiënt-verpleegkundige zou een intermenselijke, open relatie moeten zijn, en kan op zichzelf soms reeds een vorm van therapie zijn voor de patiënt. Het is een relatie waardoor de patiënt:  zijn noden, behoeften, zorgen, wensen en problemen kan uitspreken;  als mens in het ziekenhuis aan bod kan komen. Daarom moet:  de patiënt aanzien worden als een volwaardig mens: niet ongevraagd verkleinwoorden, privacy respecteren, niet ongevraagd voornaam gebruiken;  de verpleegkundige moet belangstelling hebben voor de patiënt en hem aanvaarden zoals hij is (eigen cultuur en gewoonten respecteren);  de verpleegkundige zich inleven in de situatie van de patiënt: sociale situatie, familiale situatie, beroepsvlak, … Wanneer de verpleegkundige hier allemaal rekening mee houdt, dan schept men een therapeutisch klimaat. Dit is een klimaat, een sfeer waarin een behandeling de grootst mogelijke kans op slagen krijgt. Andere factoren die een belangrijke rol spelen bij het scheppen van een therapeutisch klimaat zijn:  De persoonlijke kenmerken van de verpleegkundige: technisch handig, vlotte prater, gemakkelijk contacten leggen.  De persoonlijke kenmerken van de patiënt: liever alleen zijn of erg sociaal, hoe pijn of emoties verwerken, …  De omgevingsfactoren: met andere patiënten contact hebben, ver van huis weg zijn, … © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 33 / 312 2.8 Het ontslag van de patiënt uit het ziekenhuis Een patiënt kan op de volgende wijzen uit het ziekenhuis ontslagen worden:  Overlijden  Einde van de behandeling in het ziekenhuis  Op eigen verzoek  Wegens slecht gedrag  Transfer naar een andere instelling Men moet er rekening mee houden dat elke meerderjarige patiënt een vrij mens is, en dus het ziekenhuis kan verlaten wanneer men dat wil. Uitzondering is een gedwongen opname of collocatie. Dit kan echter enkel op speciaal verzoek van de arts, en onder toezicht van de procureur des Konings. Het is voor patiënten die een ernstig gevaar kunnen opleveren voor zichzelf of de maatschappij. In de praktijk komt het enkel zeer beperkt voor op de psychiatrische afdeling (zie hoofdstuk 7). In de meeste gevallen is het ontslag van een patiënt een blijde gebeurtenis waar de patiënt naar uit kijkt. Er worden ter gelegenheid van dit ontslag soms zeer veel plannen gemaakt en goede voornemens. De realiteit is soms anders: thuis eenzaam zijn, onzekerheid thuis, onbehulpzaamheid. Met wat moet een verpleegkundige rekening houden bij het ontslag van een patiënt?  Vervoer regelen  Medicatie laten voorschrijven  Eventueel huisverpleging  Eventueel poetshulp  De voeding van de patiënt thuis  Is de huisvesting aangepast? In sommige gevallen is het noodzakelijk de hulp van de sociale dienst in te roepen. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 34 / 312 3 De algemene hygiënische zorgen Leerdoelen  De student weet de patiënt bij de lichamelijke verzorging goed te observeren en veranderingen op te merken om de verpleging daarop te kunnen afstemmen  De student is zich bewust van de tussenmenselijke relatie met de patiënt  De student bezit kennis van de verschillende noden van lichaamsverzorging in de meest diverse omstandigheden  De student bezit de noodzakelijke kennis betreffende medisch ontharen of scheren.  De student kent de hygiëne en verzorging van de nagels, neus, ogen en mondhygiëne.  De student kent de afwijkingen, veranderingen en/of pathologie van de nagels, ogen en mond.  De student kent de verpleegkundige aandachtspunten van de nagels, ogen, en mondhygiëne.  Het begrip ‘bedlegerigheid ‘ is gekend in al zijn aspecten.  De student kan verpleegproblemen benoemen i.v.m. houding en beweging.  De student legt alle middelen uit die nodig zijn voor het transporten van de patiënten.  De student rubriceert de verschillende houdingen die een patiënt mogelijk kan aannemen. Indeling hoofdstuk 1. Inleiding 2. De huid 3. Indeling huidzorgen 4. Hygiënische zorgen aan de haren 5. Hygiëne van de nagels 6. Verzorging van de neus 7. De verzorging van de oren 8. Mondhygiëne 9. Houding en beweging van de patiënt Inleiding hoofdstuk 3: Als toekomstig verpleegkundigen is het belangrijk inzicht te verwerven in de algehele hygiënische zorgen die verpleegkundigen verlenen aan de patiënt/zorgvrager. Het hoofdstuk ‘de algemene hygiënische zorgen’ omvat subonderdelen die verbonden of te linken zijn aan de dagdagelijkse hygiënische zorgen met extra informatie betreffende pathologische beeldvormingen en verpleegkundige-problemen versus verpleegkundige- acties. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 35 / 312 3.1 Inleiding 3.1.1 Principe De lichaamsverzorging is een elementaire behoefte van de mens, waarvan de intensiteit van patiënt tot patiënt verschillend kan zijn. Het lichaam is aangewezen op de beschermende functie van de huid, die onder normale omstandigheden en bij goede gezondheid tegen zeer veel uiteenlopende invloeden bestand is. De lichaamsverzorging is niet in eerste instantie een handigheid en verpleegkundige vaardigheid, zij omvat meer:  De tijd die de verpleegkundige voor de lichamelijke verzorging bij de patiënt doorbrengt, geeft de gelegenheid de patiënt te observeren, naar hem te luisteren en een positieve bijdrage te leveren aan zijn gezondheidsopvoeding.  De tijd die we aan de lichamelijke verzorging van onze patiënten besteden, biedt ons in bijzondere mate de gelegenheid een tussenmenselijke relatie op te bouwen die voor de patiënt een reële hulp kan zijn.  We kunnen de huid goed observeren en afhankelijk van de conditie de nodige zorg geven in de betekenis van preventieve of therapeutische zorg. 3.1.2 De gevoelens bij een wasbeurt Voor verpleegkundigen wordt het heel gewoon, iemand te wassen of te helpen bij hygiënische zorgen. Het is een vast weerkerend gebeuren in het dagdagelijkse tijdspatroon op een verpleegafdeling. Dit toch in tegenstelling tot een thuissituatie, waar men zich toch meer hygiënisch zal verzorgen naargelang de behoefte van het moment. De verpleegkundige zal in de meeste gevallen ook bepalen hoe de patiënt gewassen wordt. Het laten uitvoeren van hygiënische zorgen door een derde persoon roept ook gevoelens op: allerlei gevoelens, maar een weerkerend gevoel kan dat van schaamte zijn (denk maar aan een incontinente patiënt die moet worden verschoond). Naarmate iemand zieker wordt verdwijnt ook dikwijls het schaamtegevoel. Het scheppen van een goed therapeutisch klimaat met de patiënt, een vertrouwensrelatie, kan hierbij van erg grote betekenis zijn. Misschien is het schaamtegevoel ook minder bij jongere mensen, omdat zij meer gewoon zijn hun lichaam te tonen. Heel dikwijls is er een evolutie tijdens het ziekenhuisverblijf van de patiënt qua hygiënische zorgen: dit wordt ook duidelijk gesteld in het verpleegdossier, waar de afhankelijkheid van de patiënt moet worden weergegeven. Dit kan ook belangrijk zijn voor de score (MVG). Tijdens de hygiënische zorgen gaat de verpleegkundige een vorm van professionele intieme relatie aan met de patiënt. Het ontbloten van geslachtsorganen geschiedt normaal in een seksuele relatie. Soms kan het voor jongere verpleegkundigen toch nog een moeilijkere situatie zijn, wanneer het leeftijdsgenoten van het andere geslacht betreft. Verpleegkundigen benaderen hygiënische zorgen als een soort van professionele intimiteit, waarbij de seksualiteit als het ware gerationaliseerd en daarmee geneutraliseerd wordt. Belangrijk bij het uitvoeren van hygiënische zorgen is uiteraard de aanraking. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 36 / 312 3.1.3 Analyse van de aanraking Uiteraard speelt bij een wasbeurt het feit dat de patiënt uitgebreid wordt gemanipuleerd door een al dan niet vreemde persoon en dit over gans het lichaam, een belangrijke rol. Wie, in welke hoedanigheid, met welke bedoeling, met welke hartelijkheid grijpt deze interventie plaats? Soorten aanrakingen: Een grove indeling van de verschillende soorten aanraking, werd gemaakt door Richard Heslin. Hij categoriseerde de aanrakingen naar de boodschap die ermee wordt uitgedrukt van onpersoonlijk tot persoonlijk. A. Functioneel: professioneel zoals een kapper met een klant, een voetbaltrainer met een speler en een dokter met een patiënt. B. Sociaal: beleefd zoals een handdruk of een vluchtige kus. C. Vriendschappelijk: warm zoals een vriendschappelijke klop op de schouder of een warme omhelzing. D. Liefde: intimiteit zoals een kneepje in de wang van je geliefde en een hartstochtelijke kus. E. Seksueel prikkelend: zoals wederzijdse aanraking die gepaard gaat met seksueel contact. Vanuit deze grove indeling naar betekenis van aanraking, kan een nog meer gedetailleerde indeling van aanrakingen gemaakt worden. Zo worden een 35-tal van manieren van aanraking geformuleerd door Richar Heslin, waarvan we er zeven kunnen van onthouden die bij de zorgverlening van een patiënt van toepassing zijn. A. Verzorgende aanraking: De aanraking gebeurt om een lichamelijke verzorging te bieden. Deze aanraking veronderstelt een zekere onderlinge afhankelijkheid. Denk bijvoorbeeld aan een moeder die haar baby in bad doet of een ziekenverzorger die een patiënt wast. Elke vorm van lichaamsverzorging valt hieronder. B. Behulpzame aanraking: Hier wordt door middel van aanraking hulp geboden aan de ander. Voorbeelden daarvan zijn het ophouden van een jas zodat de ander zijn arm erin kan steken. Het ondersteunen van iemand die moeilijk loopt. Helpen met opstaan. C. Helende aanraking: Aanraking is sowieso erg gezond en aanraking op zich kan ook een genezende werking hebben. In de huidige geestelijke en lichamelijke gezondheidszorg gebruiken veel hulpverleners aanrakingen als een vorm van communicatie en therapie. D. Medische aanraking: Hierbij raakt een arts, tandarts of verpleegkundige het lichaam van een patiënt aan in het kader van zijn beroepsuitoefening. © AP Hogeschool – 3BTheoretische achtergrond van het beroep 1.2 p 37 / 312 E. Affectieve aanraking: Deze aanraking is een uiting van vriendelijke, hulpvaardige en ondersteunende intenties: het langer vasthouden van een hand, een schouderklopje, een korte streling, een omarming, kan bijvoorbeeld extra steun of troost uitdrukken. F. Ondersteunende aanraking: Deze aanraking is intensiever en meestal ook langer durend dan de affectieve aanraking. Een voorbeeld is naast iemand zitten en zijn hand vasthouden of een arm om hem heen slaan wanneer hij groot verdriet of angst heeft. Deze vorm van aanraking wordt zeker ook toegepast door zorgverleners. In ernstige situaties, waarbij de patiënt wordt overspoeld door emoties, heeft deze vooral behoefte om veilige lichamelijke nabijheid te voelen. Vaak

Use Quizgecko on...
Browser
Browser