Compleet Overzicht Media & Informatie PDF

Summary

This document provides a complete overview of media and information, including lectures, workshops, and readings. It covers topics such as media systems dependency theory, the attention economy, and the effects of increased knowledge on election outcomes.

Full Transcript

**Contents** {#contents.Kopvaninhoudsopgave} ============ [Week 1 2](#week-1) [College 1 (centrale bijeenkomst) -- 6/11/2023 2](#college-1-centrale-bijeenkomst-6112023) [Bijeenkomst 1 -- leeswijzer 1 3](#bijeenkomst-1-leeswijzer-1) [Werkgroep bijeenkomst 1 -- 8/11/2023 5](#werkgroep-bijeenkomst-...

**Contents** {#contents.Kopvaninhoudsopgave} ============ [Week 1 2](#week-1) [College 1 (centrale bijeenkomst) -- 6/11/2023 2](#college-1-centrale-bijeenkomst-6112023) [Bijeenkomst 1 -- leeswijzer 1 3](#bijeenkomst-1-leeswijzer-1) [Werkgroep bijeenkomst 1 -- 8/11/2023 5](#werkgroep-bijeenkomst-1-8112023) [Week 2 7](#week-2) [Kennisclip 1 7](#kennisclip-1) [Bijeenkomst 2 -- leeswijzer 1 9](#bijeenkomst-2-leeswijzer-1) [Kennisclip 2 10](#kennisclip-2) [Werkgroep bijeenkomst 2 -- 15/11/2023 13](#werkgroep-bijeenkomst-2-15112023) [Artikel Harcup & O'Neill (2017) 13](#artikel-harcup-oneill-2017) [Week 3 15](#week-3) [Kennisclip 1 15](#kennisclip-1-1) [Bijeenkomst 3 -- leeswijzer 1 20](#bijeenkomst-3-leeswijzer-1) [Kennisclip 2 22](#kennisclip-2-1) [Bijeenkomst 3 -- leeswijzer 2 (nog doen) 24](#bijeenkomst-3-leeswijzer-2-nog-doen) [Werkgroep bijeenkomst 3 -- 22/11/2023 25](#werkgroep-bijeenkomst-3-22112023) [Week 4 26](#week-4) [Kennisclip 1 26](#kennisclip-1-2) [Bijeenkomst 4 -- leeswijzer 1 26](#bijeenkomst-4-leeswijzer-1) [Kennisclip 2 28](#kennisclip-2-2) [Bijeenkomst 4 -- leeswijzer 2 30](#bijeenkomst-4-leeswijzer-2) [Kennisclip 4.3 31](#kennisclip-4.3) [Werkgroep bijeenkomst 4 -- 29/11/2023 33](#werkgroep-bijeenkomst-4-29112023) [Week 5 35](#week-5) [Kennisclip 5.1 35](#kennisclip-5.1) [Bijeenkomst 5 -- leeswijzer 1 37](#bijeenkomst-5-leeswijzer-1) [Kennisclip 5.2 39](#kennisclip-5.2) [Bijeenkomst 5 -- leeswijzer 2 40](#bijeenkomst-5-leeswijzer-2) [Werkgroep bijeenkomst week 5 42](#werkgroep-bijeenkomst-week-5) [Week 6 43](#week-6) [Kennisclip 6.1 43](#kennisclip-6.1) [Bijeenkomst 6 -- leeswijzer 1 43](#bijeenkomst-6-leeswijzer-1) [Werkgroep bijeenkomst 6 -- 13/12/2023 44](#werkgroep-bijeenkomst-6-13122023) [Bijeenkomst plenair 19-12-2023 45](#bijeenkomst-plenair-19-12-2023) [Werkgroep bijeenkomst 7 -- 20-12-2023 46](#werkgroep-bijeenkomst-7-20-12-2023) Week 1 ====== College 1 (centrale bijeenkomst) -- 6/11/2023 --------------------------------------------- Vraag van de week: heeft informatie geven via media zin? - Wat is de functie van de informatiemedia? En vervullen ze die functie goed in de 21^e^ eeuw? - Wat is de aandachtseconomie? - Welke functie heeft informatie (of kennis, of feiten) in de aandachtseconomie? - Hoe gaan ontvangers met informatie om in de aandachtseconomie? We hebben een verknipt beeld van de werkelijkheid. Informatie Kennis & beliefs attitudes & gedrag Informatie = prikkels, data, stimuli, mediaboodschappen. Staat los van jou Daniel Kahneman zegt dat sommige beliefs heel belangrijk zijn en dat veel mensen er super zeker van zijn, maar we hebben er eigenlijk geen bewijs voor. Het is belachelijk dat we zo veel vertrouwen hebben in onze eigen beliefs. Maar het is ook belangrijk dat we die beliefs hebben, waarom komt later in de cursus. Gemeinschaft: sterke centrale instituties, tradtie, unmittelbare erfahrungsbereich (directe leef- en ervaringsomgeving) = abhangigskeit Gesellschaft: instituties zijn stadsleven, politiek, wetenschap. Conventies/contracten. Umittelbare erfahrungsbereich (directe leef- en ervaringsomgeving ) ≠ abhangigskeit Oftewel alles wat invloed heeft op jou is alles wat direct om jou heen gebeurt. Informatie uit je directe omgeving. (gemeinschaft). Je bent afhankelijk van de tradities, normen, waarden en gebeurtenissen om je heen. Dus je hebt geen media nodig. Gesellschaft: de wereld is veel groter. Je kent lang niet iedereen. Het is helemaal niet duidelijk welke instituties je moet volgen. Het is veel formeler: je hebt contact met mensen die je helemaal niet kent. Je hebt media nodig, om informatie te kunnen verzamelen over dingen die we zelf niet kunnen achterhalen, maar wel relevant zijn voor ons. Media systems dependency theory: instituties als groep hebben hun eigen belangen. Om die te kunnen bevredigingen, gaan dingen via de media (reclame/informatie). Zo komt het bij het publiek terecht. Zo kunnen de media de belangen van bedrijven en politiek dienen. Tegelijkertijd dient het ook het belang van de media, want die hebben inhoud nodig. Als er niks gebeurt, is er niks om uit te zenden. Wij als publiek hebben ook belang: geïnformeerd en vermaakt worden. Daar hebben we de media bij nodig. Allemaal eigen doelen en allemaal via de media die doelen proberen te bereiken. Media systemen zijn allemaal van elkaar afhankelijk. Informatie explosie: enorm toegenomen de afgelopen 1,5 eeuw, de hoeveelheid informatie die in de samenleving aanwezig is voor de gemiddelde ontvanger. O.a. door de technologieën die er bij zijn gekomen. De hoeveelheid informatie is toegenomen, maar we weten niet allemaal meer. Dat heeft te maken met aandacht. De hoeveelheid aandacht die we aan de informatie kunnen besteden is min of meer gelijk gebleven. We houden de enorme informatie niet bij. In verhouding tot de hoeveelheid informatie is er minder aandacht. De rijkdom aan informatie zorgt voor een armoede aan aandacht. We hebben de capaciteit niet om alles te verwerken. Dus we selecteren. Dat is een van de verklaringen waarom we heel veel dingen niet weten. Hoe onzekerder de wereld, des te afhankelijker zijn we van de media om onze wereld te begrijpen. Aandachtseconomie = tegenovergestelde van informatiesamenleving. Dit is een probleem voor producenten van informatie. Omdat er heel veel informatieverstrekkers zijn, zijn er heel veel concurrenten. Wat producenten dus doen, is sterker concurreren met elkaar. De concurrentie is steeds groter geworden. Men concurreert om wat aandacht trekt. Aandacht is schaars geworden omdat de aandacht niet omhoog kan. Je brengt niet per se betere informatie, maar je probeert gewoon aandacht te trekken. Serieuze media met serieus nieuws doen dit ook. Daardoor is ons wereldbeeld een beetje vertekend richting dingen die meer aandacht trekken. Vaak zijn dat negatieve, emotionele dingen. Je kunt sinds het internet gratis mediaboodschappen de wereld in sturen. Dat is concurrentie voor alle producenten, maar ook een probleem voor de ontvanger. Want mensen schreeuwen steeds harder, daar wordt je knettergek van als ontvanger. We hebben beperkte capaciteit om informatie te verwerken. Aandacht/nadenken kost energie. We kunnen vrij weinig en vrij kort op informatie concentreren. Het is ook vermoeiend, dus we doen het liever niet. Je krijgt dan complottheorieën, polarisatie en fake news. Je weet niet meer wat nou waar is en wat niet, en dat is natuurlijk een groot probleem. Mensen worden depressief van nieuws. Dus je moet nieuws gaan mijden als je een beetje gezond wil blijven. Maar is dat nou de oplossing? Je wil mensen empoweren. Zodat ze zelf de juiste beslissing nemen op dingen die kloppen. Lees het artikel als voorbereiding op de eerste werkgroep (met leeswijzer). ### Bijeenkomst 1 -- leeswijzer 1 Lees:\ **Bhatti, Y. (2010). What would happen if we were better informed? Simulating increased knowledge in\ European Parliament (EP) elections. Representation, 46(4), 391-410.**\ \...aan de hand van onderstaande vragen. Neem de antwoorden mee naar de werkgroep\ De vraag in dit paper is, zoals de titel al zegt: "wat zou er gebeuren met verkiezingsuitslagen\ als alle stemmers volledig geïnformeerd waren?". Als je het antwoord op die vraag weet,\ heb je een groot deel van wat we willen dat je leert geleerd.\ 1. Lees de eerste twee alinea's van de inleiding\ 2. Lees de eerste vier alinea's van de paragraaf: 'the importance of knowledge'\ 3. Dit onderzoek gebruikt de 'counterfactual simulation method' als de\ onderzoeksmethode in dit onderzoek en eerdere onderzoeken. Dat klinkt raar\... Wat\ moeten we ons daar ongeveer bij voorstellen? Lees daarvoor de paragraaf\ 'simulation methodology'\ 4. Wat kwam uit dit onderzoek? Scan om deze vraag te beantwoorden de\ resultatensectie (vooral de figuren) en de conclusieparagraaf\ 5. Over wat voor soort kennis gaat het hier? Wat hebben ze precies gevraagd aan de\ respondenten? (lees daarvoor de paragraaf 'measuring political knowledge')? Wat\ kun je hieruit concluderen? **Wat zou er gebeuren met verkiezingsuitslagen als alle stemmers volledig geïnformeerd waren?** 1. Informatie-effecten worden geschat voor Denemarken, Zweden en Finland bij hun verkiezingen voor het EP in 2004. In dit artikel: analyse van de gevolgen van verschillende kennisniveaus op de opkomst en stemkeuze in elk van de drie nationale EP-verkiezingen, schatting van de informatie-effecten als de kennis geleidelijk en in gelijke mate voor alle lagen van de bevolking toeneemt (of afneemt), schatting van de stemaandelen wanneer rekening wordt gehouden met het gelijktijdige effect van kennis op de opkomst. 2. Geïnformeerd publiek is noodzakelijke voorwaarde voor een goed functionerend democratie, aangezien kennis van het basisfunctioneren van politieke instellingen en haar actoren kan worden beschouwd als essentiële voorwaarden voor het kunnen uiten van iemands voorkeur bij de polls bij verkiezingen of een enquête. De gemiddelde individuele kiezer is relatief onwetend. Dit is een probleem voor het functioneren van de democratie, omdat niet kan worden verwacht dat collectieve beslissingen optimaal geïnformeerd zijn. Kiezers kunnen gebruik maken van heuristische snelkoppelingen of kunnen naar hu mening rekening houden met informatie die zij hebben verwerkt (en zijn vergeten). Collectieve keuzes kunnen weloverwogen zijn, maar individuele meningen niet, vanwege 'het wonder van aggregatie'. Het idee is hier dat individuele fouten teniet worden gedaan wanneer collectieve beslissingen worden genomen. Evaluatie van opinieveranderingen wanneer het informatieniveau stijgt meten door volledig geïnformeerde meningen van bepaalde demografische groepen af te leiden uit de meningen van de best geïnformeerde individuen binnen die groepen. 3. Simulatieaanpak: uitgevoerd in twee stappen: In de eerste stap wordt een multinomiaal logistiek model geschat voor de stemkeuze, inclusief de keuze om wel of niet uit te komen. De modellen zijn zodanig gewogen dat de gemiddelde voorspelde kansen exact overeenkomen met de verkiezingsresultaten op het gebied van opkomst en stemkeuze. Idee hier: hoewel bijvoorbeeld partijidentificatie waarschijnlijk zal veranderen naarmate de kennis toeneemt, wordt er in theorie meestal van uitgegaan dat de aanleg voortkomt uit de primaire socialisatie van het individu. In de tweede en laatste stap wordt de daadwerkelijke simulatie uitgevoerd. Dit wordt gedaan door kansen te voorspellen voor hypothetische respondenten met exacte demografische kenmerken als de waargenomen kenmerken, maar met een nieuw kennisniveau. In de praktijk wordt dit gedaan door in de datamatrix de kennis en de interactievectoren te vervangen door de waarden voor een volledig geïnformeerde respondent en door waarschijnlijkheden te voorspellen met behulp van het originele model. Wanneer het publiek echter kenmerken en dus meningen verandert, is het waarschijnlijk dat sommige partijen strategisch zullen reageren. Met andere woorden: de simulatieresultaten vertegenwoordigen de uitkomst als kiezers beter geïnformeerd zouden worden over de huidige standpunten van de partijen. 4. Een substantiële stijging van de opkomst zou het gevolg zijn van beter geïnformeerde burgers. De opkomsteffecten waren opmerkelijk vergelijkbaar tussen de landen. Een volledig geïnformeerde burgerij zou resulteren in een opkomstverhoging van ongeveer 30%. Als alle individuen meer kennis zouden krijgen van hun huidige niveau, zou 0,25 standaarddeviatie overeenkomen met een opkomststijging van ongeveer 303,5 procentpunt. Zelfs realistische veranderingen in kennis kunnen de opkomst merkbaar beïnvloeden. De sociaal-democratische partijen zouden aanzienlijk verliezen door een toename van kennis. In Denemarken bedroeg het informatie-effect (volledige kennis vergeleken met feitelijke kennis) ongeveer 13 procentpunten, terwijl dit in Finland 9 procentpunten en in Zweden 5,5 procentpunten bedroeg. Bijna net zo duidelijk was de toegenomen steun voor conservatieve partijen. Hoewel er grote theoretisch interessante verschillen zijn op partijniveau, zouden realistische veranderingen in de praktijk waarschijnlijk een beperkte impact hebben op het politieke leven, (1) omdat veranderingen op partijniveau elkaar binnen ideologische blokken opheffen, en (2) aangezien het in de praktijk onwaarschijnlijk is dat veranderingen in de omvang van de theoretisch interessante contrafeitelijke situatie (dat wil zeggen volledige informatie) zullen optreden. 5. Het merendeel van de simulatieliteratuur lijkt het eens te zijn over twee observaties over politieke kennis. Ten eerste is kennis feitelijk een eendimensionaal fenomeen en kan daarom in één enkele index worden vastgelegd. Ten tweede moeten de items in de index feitelijke vragen over politiek vastleggen die in het langetermijngeheugen zijn opgeslagen. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van het oordeel van externe deskundigen. Voor de EP-verkiezingen heeft het Euromanifestos Project de meeste partijen die zich kandidaat stellen voor het EP op volgorde van dimensies geplaatst, waaronder de links-rechts dimensie en de pro-EU-integratie vs. anti-EU-integratie dimensie met dezelfde schalen als gebruikt in het onderzoek. Elk van de relatieve plaatsingen in het Euromanifestos Project kan direct worden vergeleken met die van de respondenten in de EES, zodat respondenten 1 punt krijgen voor een correcte plaatsing en 0 voor alle overige plaatsingen. Vervolgens wordt het aantal goede tot foute plaatsingen eenvoudigweg bij elkaar opgeteld door de gemiddelde waarde van alle plaatsingsvariabelen voor elk van de drie landen te nemen. Werkgroep bijeenkomst 1 -- 8/11/2023 ==================================== Dobelli: - Probleem 1. De zender representeert niet de echte wereld. Ze zenden *flashy*, dramatische, persoonlijke en goedkope nieuwsberichten. Het probleem dat hierdoor aan de ontvangerskant ontstaat is dat we risico's verkeerd gaan inschatten. - Probleem 2: De consumptie van nieuws is niet relevant voor de dingen in je eigen leven. Het is vermakend, maar nog steeds irrelevant. Nieuwszenders verkopen het relevante, maar eigenlijk brengen ze 'nieuwe' dingen. En het probleem aan de kant van de ontvanger is dat ontvangers het moeilijk vinden te herkennen wat relevant is, waar ze minder moeite hebben met herkennen wat nieuw is. - Probleem 3: Nieuws verklaart niks. Zenders van nieuws rapporteren de feiten, maar niet de onderliggende verklaringen. Als ontvanger kunnen we dus het onderliggende proces niet begrijpen. Maar het is goedkoper om de feiten te rapporteren, dan de onderliggende problemen omdat die onzichtbaarder en dieper zijn. Het probleem bij de ontvanger is dat hoe meer nieuwsfeiten je consumeert, hoe minder je het grote plaatje zal begrijpen. Zender: - Geen tijd - Niet geverifieerd - Niet nagedacht - Reputatie ≠ relevantie Ontvangers - Passief - Geen compassie - Geen creativiteit - Stress - Tunnelvisie - Confirmation bias - Wat is waar? Negatief verhaal van nieuws. Oplossing = nieuws vermijden. Je wordt slimmer van diepgaande tijdschriften en boeken. Dus je moet geen nieuws lezen. Week 2 ====== **Zijn we een rationele diersoort? En wat betekent dat voor informatieve media?** - Zijn we een rationele diersoort? - Hoe is dat zo gekomen? - Waarom is dat relevant voor hoe informatiemedia werken en de effecten die ze op ons hebben? Kennisclip 1 ------------ Rationele diersoort: die geneigd is om veel na te denken over de informatie die die binnenkrijgt Uitgangspunt 1 (van de hele cursus) wij als mensen zijn eigenlijk niet anders dan dieren. Wij zijn een diersoort. Dat heeft veel belangrijke consequenties voor hoe we omgaan met informatiemedia. Uitgangspunt 2 (van de hele cursus) wij zijn dus dieren. Maar we zijn niet zomaar dieren, we zijn informatieverwerkende dieren. We krijgen informatie (stimuli) uit de omgeving binnen via onze zingtuigen en dat is input waar we van alles mee doen. We verwerken de stimuli volgens bepaalde verwerkingsregels we vormen dat om tot onze beliefs/kennis. Beliefs/kennis zijn dingen die je gelooft die waar zijn over de wereld (je "feiten"; zoals jij denkt dat ze bestaan). Die beliefs/kennis maak je dus in je hoofd door informatie te verwerken. Dan komt er vervolgens output. Op je kennis en beliefs baseer je gedrag dat je gaat uitvoeren. Omgaan met informatie, of we dat rationeel doen of niet, komt grof gezegd uit onze natuur en cultuur. Uit biologische erfenis is voor een heel groot deel ontstaan hoe wij informatie, dus ook informatie van de media, verwerken in ons brein (evolutietheorie van Charles Darwin). Darwin: evolutie gaat over het overerfen van eigenschappen die je in staat stellen tot adaptatie (aanpassen op je omgeving). Een organisme/diersoort is vooral bezig met overleven en een nieuwe generatie creëren. Degene die het best aangepast zijn op hun omgeving hebben de meeste overlevingskans en de meeste kans om nakomelingen te produceren. De evolutietheorie geldt in gelijke mate tot ons omdat wij tot dezelfde natuur behoren. Maar evolutie verloopt langzaam. Wanneer in je omgeving plots iets verandert, kun je je niet aanpassen en sterf je uit (zoals de Dodo). Ons brein, waar we voornamelijk de informatie mee verwerken waar het in deze cursus over gaat, is volgens dezelfde regels van Darwin geëvolueerd. Dus we zijn geëindigd met ons brein dat we hebben omdat onze voorouders de beste hersens hadden om te overleven. Het brein dat wij hebben is het brein dat in de afgelopen miljoenen jaren ontstaan en gegroeid is omdat het onze voorouders de kans heeft gegeven om te overleven. Overleven op twee manieren: Waar is een brein voor bedoeld? Om te zorgen dat het lichaam waar het in zit lang genoeg leeft om een volgende generatie te produceren. Hoe doe je dat? - Door **homeostase** te bereiken. Je brein zorgt ervoor dat je lichaamstemperatuur precies in balans blijft, goed met je omgeving meegaat (omhoog en omlaag waar dat moet) zodat je het overleeft. Je brein is op zoek naar deze balans. Dat is biologisch zo. Maar we kunnen dat ook psychologisch zien (geestelijke homeostase): met de cognitieve dissonantietheorie. Dat gaat in feite over hetzelfde idee, dat ons brein er op ingesteld is om balans te houden. In geval van cognitieve dissonantie kan je dat oplossen, niet door je gedrag aan te passen maar door je beliefs aan te passen. De informatie die je in je brein binnenkrijgt wil je in balans houden met het gedrag dat je uitvoert. - Overleven door niet opgegeten worden, niet doodgaan door de omgeving. Dat heeft te maken met de **4 F's van biologie.** - **Fleeing:** vluchten. Ons brein is erop ingesteld om snel in de gaten te hebben of er ergens gevaar dreigt waarvoor we weg moeten vluchten. Ons hele lichaam wordt daar dan op ingesteld. - **Fighting:** vechten. Het gevaar is niet iets op voor weg te duiken, maar juist waar je zelf op af moet om het zelf dood te maken, anders maakt het jou dood en komt het je achterna. - **Feeding:** je brein is erop ingesteld 'waar is voedsel te krijgen' zodat je niet van de honger omkomt. - **Fucking ('engaging in sexual intercourse'):** het menselijke brein is heel erg ingesteld op seks in de zin van reproductie en alles wat daarmee te maken heeft. Wat heeft dat nou met media te maken? Dat brein wat we overgeërfd hebben, ziet er min of meer hetzelfde uit als de eerste mensen die bestonden. Dat gaat over *surveillance*. Dat begrip betekent dat wij als diersoort voortdurend, meestal onbewust, bezig zijn met het controleren, surveilleren en aftasten van onze omgeving op gevaar en kans op reproductie. Voortdurend is een deel van ons brein bezig met 'is alles nog veilig?'. Die instincten zitten nog steeds in ons brein, en het maakt voor ons brein niet uit of het gevaar in het echt gebeurt of dat het gevaar op televisie te zien is. Met andere woorden: we reageren op media op dezelfde manier als op de dingen waar we vroeger op de savanne op reageerden. Dat bepaalt voor een heel groot deel hoe we met informatie in informatiemedia omgaan. ![](media/image2.png)Het trioenenbrein, het driedelige brein: hier zie je drie delen in drie verschillende kleuren. Het gele is het meest primitieve brein (het reptielenbrein): het oudste deel van het brein wat het verst weggeleven is in de evolutie. Daar is ons meest primitieve instinct en daar zitten de vier F'en van de biologie met name. Onbewuste instinctieve reacties vinden hier plaats. Dan hebben we het ietsje minder primitieve deel van het brein, het zoogdierbrein. Dit is al iets geavanceerder. Er zitten complexere emoties in, en ook dingen als het geheugen en de vorming van het gewoonten zitten hier. Het buitenste deel van het brein is het nieuwste deel van het brein. Dat wordt wel het mensenbrein genoemd. Ook al hebben andere dieren die neocortex ook, die van ons is buitengewoon groot en dik. Daar vind het complexere en abstractere denken plaats. ### Bijeenkomst 2 -- leeswijzer 1 **Shoemaker, P. J. (2023). Hard Wired for News Revisited: Biology, Culture, Deviance, Time, and Reality. Journalism & Communication Monographs, 25(2), 146-164.** Shoemaker gebruikt veel vergelijkbare ideeën die we in de kennisclip zijn tegengekomen om de vraag te beantwoorden waarom we nieuws hebben, wat nieuwswaardig is en waarom het vaak zo negatief is. Als jij deze vragen ook kunt beantwoorden, weet je wat je moet weten uit dit artikel 1. Lees het abstract, zodat je een idee hebt waar het artikel over gaat (Pro tip: doe dit altijd bij elk paper dat je moet lezen: het helpt bij het begrijpen van een paper!) Het essay gaat in op de volgende vragen: Wat is nieuws? Waarom hebben we nieuws? Mijn antwoorden betreffen de synthese van theorieën uit de biologie en cultuur; Ook laat ik zien hoe de constructen tijd en werkelijkheid gebruikt kunnen worden in nieuwsstudies. Afwijking is mijn voornaamste construct, dat in de biologie wordt gedefinieerd als een bedreiging of iets nieuws in de omgeving. In cultuurstudies wordt afwijking gedefinieerd op basis van de vraag of de regels en normen van een samenleving worden gevolgd. Mensen zijn van nature vastbesloten om de omgeving te overzien en aandacht te besteden aan bedreigingen, maar bedreigingen worden bepaald door de cultuur. Het circuit van de hersenen geeft prioriteit aan informatie over negatieve stimuli, wat resulteert in meer negatief nieuws dan positief of neutraal. 2. Ga naar p. 149 en Lees de paragraaf The Surveillance Function. Dit is een belangrijk concept in de redenering van Shoemaker, en ook in de cursus. Leg in je eigen woorden uit wat de *surveillance*functie is Mensen controleren/surveilleren voortdurend de omgeving op nieuwswaardige gebeurtenissen, meestal op bedreigingen of geweld. Voorouders die beter waren in surveillance hadden grotere kans om te leven en kinderen te krijgen dan degeen die minder aandacht hadden voor hun omgeving. We hebben dus nieuws omdat aandacht schenken aan bedreigende en ongebruikelijke gebeurtenissen in de omgeving voordelen heeft. We gebruiken de term virale communicatie om een bericht, artikel, verhaal, video, of tekst te beschrijven die zich exponentieel verspreidt. Surveillancefunctie van nieuws: mensen zoeken routinematig naar bedreigend en belangrijk nieuws, net zoals ze naar naderende auto's zoeken voordat ze de straat oversteken. Soms zijn mensen getuige van een gebeurtenis of nemen ze eraan deel. In andere gevallen zoeken ze informatie over gebeurtenissen, zoals journalisten doen. Gebeurtenissen kunnen positief zijn (zoals de genezing van een ziekte), negatief (zoals een politiek schandaal) of zelfs neutraal, maar mensen hebben de neiging meer aandacht te besteden aan negatieve gebeurtenissen. Als gevolg hiervan is nieuws eerder negatief dan positief. Sociale eigenschappen, zoals surveillance, evolueren op basis van het soort omgeving waarin mensen zich bevinden, hun aangeboren reacties op de omgeving en hoe goed de samenleving hen heeft voorbereid. Als leden van een sociale groep eerder een bedreiging hebben ervaren, is de kans groter dat individuen overleven en zich voortplanten. De overdracht van informatie binnen een sociale groep is cruciaal geweest voor de menselijke evolutie. 3. Omschrijf in 1 zin wat het biologische perspectief op nieuws is van Shoemaker: kijk daarvoor vooral naar de laatste 2 alinea's van dit stuk op p. 152. Het kan zijn dat je dat wat lastig te begrijpen vindt. Lees dan even snel door het stuk: Biological Evolution (op de pagina's hiervoor). Daarin kom je globaal dezelfde ideeën tegen als in Kennisclip 1. Het biologische perspectief op nieuws suggereert dat mensen van nature geneigd zijn meer aandacht te besteden aan negatieve stimuli, zoals bedreigingen, vanwege evolutionaire factoren die verband houden met overleving en aanpassing aan de omgeving. Negatieve affecten, zoals angst en woede, kunnen fysiologische reacties veroorzaken en hebben mogelijk gevolgen voor de gezondheid, zoals problemen met het immuunsysteem, hoge bloeddruk en diabetes. De hersenen hebben zowel aangeboren reacties als gevestigde neurale paden die de manier waarop we op omgevingsstimuli reageren beïnvloeden, maar de culturele omgeving speelt ook een rol in de blootstelling aan verschillende soorten prikkels, zowel negatieve als positieve. 4. Lees de eerste alinea van het stuk Cultural Evolution. Ga daarna door naar de laatste 2 alinea's van p. 153 (Vanaf: "the construct deviance..."). Leg uit wat *deviance* is en wat het met *surveillance* te maken heeft *Deviance* is de mate waarin de ideeën en het gedrag van een individu of groep verschillen van de sociale groep of een grotere cultuur. Mensen consumeren afwijkend nieuws om de omgeving effectief te onderzoeken. Informatie over afwijkend gedrag verspreidt zich interpersoonlijk en via de massa- en sociale media. Journalisten behandelen nieuwswaardige mensen, ideeën en gebeurtenissen vaak als afwijkend, waardoor de normen worden versterkt door mensen en acties die buiten de culturele grenzen liggen onder de aandacht te brengen. 5. Lees de paragraaf Coevolution of Biology and Culture. Vat in 2 zinnen samen wat er in deze paragraaf staat. De paragraaf benadrukt de interactie tussen biologische en culturele evolutie, waarbij biologische factoren zoals de behoefte aan surveillancemechanismen voor bedreigingen samengaan met culturele definities van deviantie. Verder wordt de rol van sociale neuroscientisten belicht, die betogen dat menselijke biologie en sociale omgevingen elkaar wederzijds hebben gevormd, met nadruk op de essentiële rol van sociale verbindingen in het brein en de evolutie van sociaal gedrag, waarbij communicatie en informatie zoeken cruciaal zijn voor het voortbestaan en de aanpassing aan de cultuur. 6. Kun je nu in een paar zinnen uitleggen WAT volgens Shoemaker nieuws is en WAAROM? Nieuws is de rapportage van afwijkende gebeurtenissen. Informatie over afwijkende gebeurtenissen is binnen sociale groepen erg belangrijk: je komt erachter of er ergens dreiging is (dus je gebruikt nieuws als surveillance) en je vergelijkt je eigen groep met de sociale groep waarover de afwijkende gebeurtenis gaat. Kennisclip 2 ------------ De eerste kennisclip ging voornamelijk over biologie en hoe we geëvolueerd zijn, en hoe dat voor een deel bepaald wat voor informatie we op gericht zijn en interessant vinden en de manier waarop we dat verwerken. Deze kennisclip gaat over hoe je dingen overerft, niet via de genen van je ouders, maar via interactie/uitwisseling met andere mensen. Alle mensen met wie je omgaat hebben invloed op hoe jij tegen informatie en nieuws aankijkt. Het grote woord dat daarbij hoort is 'cultuur', bestaande uit leren en socialiseren. Socialiseren: van andere mensen leren over belangrijke zaken zoals hoe je je moet gedragen. Leren + socialiseren = cultuur Cultuur heeft invloed op hoe we tegen nieuws aankijken en hoe we daarmee omgaan. Cultuur = leren en socialiseren met name over normen en waarden (wordt van de ene generatie overgedragen naar de andere generatie), status en stratificatie (hoe zit onze stam/samenleving in elkaar, wie staat er onder-/bovenaan en hoe hoor je te gedragen ten opzichte van andere mensen die bijvoorbeeld boven staan qua status) en wij/zij-denken (wie zijn wij en hoe onderscheiden we onszelf van anderen? Dit zijn allemaal dingen waar je niet mee geboren wordt, maar wat je leert van de generaties voor jou. De dingen die je voor een deel uit de cultuur hebt geleerd dat die relevant zijn, zijn dingen waar je dan sneller aandacht aan schenkt in bijvoorbeeld het nieuws. Shoemaker heeft het dan over deviance (afwijking van het gedrag, van de normen bijvoorbeeld of misdragingen van mensen), celebrities (mensen met een bepaalde status en bepaalde plek in de hiërarchie in de samenleving), emotionele dingen (conflicten) en wij-zij denken (via socialisatie ingegoten). Dat zijn dingen die je veel in het nieuws ziet en dingen die dus ook snel (onbewust) onze aandacht trekken, omdat ze zo met onze cultuur verweven zijn. Ze zijn zo belangrijk in onze cultuur dat het automatisch onze aandacht trekt. Nature (biologie) vs nurture (omgeving) het is van allebei een beetje. Een interactie tussen de omgeving en de biologie. Vertaald naar nieuws: afwijkendheid (deviance) is afkomstig, geworteld, in de biologie. Alles is afkomstig van de biologische afkomst van de mens. Wat afwijkend is, is belangrijk vanuit biologisch oogpunt. Als iets afwijkt in jouw omgeving moet je daarop letten om te kijken of het geen gevaar oplevert (surveillance). Afwijkende dingen in onze omgeving zijn potentieel gevaarlijk, dat is biologisch. Maar wat afwijkend is, wordt voor een deel bepaald vanuit cultuur. Omdat dus wat afwijkend is deels wordt bepaald vanuit biologie, en deels vanuit cultuur, verandert wat ons opvalt op televisie en in het nieuws daarmee ook. Homeostase balans houden om niet te overlijden. Wat betekent dat dan voor informatie? Wat ons uit balans kan brengen, kan soms veranderen. We zijn bij het consumeren van informatie uit informatiemedia vooral gericht op informatie tot ons nemen die ons niet uit balans brengt. Maar dat kan dus veranderen. Voor nieuwsmedia zijn we dus met name gericht op balans houden, alles wat onze balans zou kunnen verstoren dat willen we niet (maar dat kan dus veranderen). 4 F's of Biology wat bedreigend is dat verandert per situatie een beetje. In sommige situaties moeten we veel banger zijn voor sommige bedreigingen dan voor anderen. Op dat moment zijn dat de onderwerpen waarop we ons richten in nieuwsmedia. Het zijn vooral dingen die te maken hebben met onze overlevingsinstincten. Ons brein werkt dankzij de biologie en cultuur niet per se heel rationeel, we denken over veel dingen niet heel diep na, dat kost te veel energie en moeite. We zijn vooral bezig met de balans te behouden en met overleven. Ons brein is dus een soort immuunsysteem. Informatie (Prikkels, data, mediaboodschappen) kennis & beliefs judgments & decisions "For some of our most important beliefs, we have no evidence at all, except that people we love and trust hold these beliefs. Considering how little we know, the confidence we have in our beliefs is preposterous -- and it's also essential"\ - Daniel Kahneman We zijn niet op zoek naar de waarheid, we zijn op zoek naar in balans blijven en overleven. Dat zorgt ervoor dat we de meeste kennis en beliefs die we hebben helemaal niet gestoeld op maar enig bewijs, de waarheid of de feiten, maar we hebben we ongelofelijk veel vertrouwen in onze eigen kennis en beliefs. Omdat we in balans willen blijven is het essentieel dat we niet rationeel zijn in de zin van nadenken, maar dat we adaptief zijn in de zin van biologisch: we moeten onszelf in stand zien te houden, dus gaan we uit van de kennis en beliefs die we gefilterd hebben uit onze omgeving. Dat zorgt ervoor dat die kennis en beliefs vaak helemaal niet kloppen, maar we wel de doelen van balans en overleving bereiken. Dat is een belangrijk uitgangspunt in de cursus. **De vraag van deze week** We zijn ja en nee een rationele diersoort. Niet rationeel in de zin van dat we informatie uit onze omgeving halen. Idealiter denken we daar diep over na, en dan bepalen we wat waar is en wat niet waar is en dat onthouden we dan en daar gaan we dan mee verder, baseren we onze meningen en ons gedrag op. Maar meestal gaan we af op onze instincten, en dat zorgt ervoor dat we niet per se de waarheid of de feiten onthouden en daar iets mee doen, maar dingen die ons goed uitkomen op bepaalde doelen te bereiken. Dat heeft dus met biologie en onze cultuur te maken. ![](media/image4.png)Dezelfde processen zijn net zo relevant voor de producenten van informatie (de media), niet alleen de ontvangers van informatie (het publiek). In de media werken mensen die net zo onderhevig zijn aan dezelfde culturele en natuurlijke processen als de ontvanger en die dus op dezelfde manier ook weer informatie uit hun omgeving als professionals (journalisten) filteren en dat verwerken in hun mediaboodschappen. Dat soort processen bepalen ook de vorm en inhoud van de media. In de werkgroep gaan we verder in op met name de producentenkant. Wat hebben cultuur en biologie voor gevolgen op hoe producenten te werk gaan. Nieuwswaarden wat vinden journalisten nieuwswaardig en waarom is dat zo. Werkgroep bijeenkomst 2 -- 15/11/2023 ===================================== Wat is volgens Shoemaker nieuws? Afwijkende/ongebruikelijke informatie is interessant. Waarom is nieuws? *Nieuws is informatie om te overleven of om te leren hoe je moet overleven.* Want in 1 woord wat ze zegt over zoeken naar bedreiging: surveillance. Het ongebruikelijke daar ben je routinematig/automatisch/instinctmatig op ingesteld om onbewust voortdurend de omgeving af te scannen op met name bedreigingen, maar ook kansen op voedsel en seks. Vooral afwijkende dingen zijn nieuws. Omdat dat met overleven te maken heeft. Afwijkende dingen zijn belangrijk voor ons overleven. Wat afwijkend is wordt bepaald door de cultuur. Het is niet alleen overlevingsinstinct. Iets is 'gewoon' nieuws. Als journalist voel je dat gewoon. Whenever the question arises of why a particular story is seen as newsworthy, there will always remain an element of truth to the reply: "it just is" niet zo'n bevredigende verklaring. Endogene verklaringen: binnen het eigen wereldje van de journalistiek. In hetzelfde systeem als waar je naar gekeken hebt. Het is nieuws omdat het in de krant staat en wat in de krant staat is nieuws. Maar dat blijft altijd de vraag waarvandaan het besluit komt dat dit nieuws is en dat niet. Dan heb je nog steeds geen verklaring. Exogene verklaringen: wat biologie en cultuur zegt. Cultuur, en overleven zijn voor alle mensen informatie (ook voor journalisten). Die surveillance verklaart waarom journalisten het ene wel nieuwswaardig vinden en het andere niet. Gabi vind de dat de verklaring ontbreekt bij Harcup & O'Neill. *Paper van Soroka is geen tentamenstof.* ### Artikel Harcup & O'Neill (2017) - **Check in de methodensectie: welke methode hebben de onderzoekers gebruikt?** De onderzoekers werken met Inhoudsanalyse. Met een wijde range aan kranten (10 kranten) hebben ze van elk van de 10 kranten een sample week van November 2014 gemaakt. De titels zijn verspreid over de vier weken, om de hele maand te 'gebruiken' en dat niet de resultaten vertekend worden omdat 1 verhaal het nieuws dagenlang domineert. Het gaat over nieuwspagina's in de kranten: enkel de voorpagina en de rechterkant nieuwspagina's zijn geanalyseerd. Uiteindelijk bestond de dataset uit 711 verhalen/artikelen. - **Bekijk de lijst van 10 nieuwswaarden op p. 1471 goed. Lees vervolgens de rest van de pagina's t/m 1475 (tot aan 'Methodology'). Op deze pagina's geven de auteurs een overzicht van welke nieuwswaarden uit onderzoek gekomen zijn en hoe je kunt verklaren dat juist die criteria door journalisten gehanteerd worden. Wat valt je op aan die nieuwswaarden, bekeken vanuit het artikel van Shoemaker?** 1. *The power elite:* verhalen over machtige individuen, organisaties of instellingen 2. *Celebrity:* verhalen over mensen die al beroemd zijn 3. *Entertainment:* verhalen over seks, showbusiness, human interest, dieren, een zich ontvouwend drama, humoristische behandeling, vermakelijke foto's of geestige krantenkoppen 4. *Surprise:* verhalen die een element van verrassing en/of contrast bevatten 5. *Bad news:* verhalen met een bijzonder negatieve ondertoon, zoals conflicten of tragedies 6. *Good news:* verhalen met een bijzonder positieve ondertoon, zoals reddingsacties en genezingen 7. *Magnitude:* verhalen die in cijfers als voldoende significant worden ervaren, zowel wat betreft het aantal betrokken mensen als wat betreft de potentiële impact 8. *Relevance:* verhalen over kwesties, groepen en landen die als relevant worden beschouwd voor het publiek 9. *Follow-up:* verhalen over onderwerpen die al in het nieuws zijn 10. *Newspaper agenda:* verhalen die aansluiten bij de eigen agenda van de nieuwsorganisatie Schultz (2007) stelt dat zes nieuwswaarden domineren: tijdigheid, relevantie, identificatie, conflict, sensatie en exclusiviteit. Exclusiviteit voegt waarde toe voor de producenten die publiek moeten trekken en kan de andere nieuwswaarden overschrijden. Nieuwsselectie is onderhevig aan de invloed van journalistieke routines zoals kwesties rond toegang en het halen van deadlines, concurrentie om exclusiviteit, de invloed van eigenaren en adverteerders, externe invloeden, de *belief systems* van journalisten als gevolg van hun eigen sociale omgeving en de invloed van *peers* op de werkplek. Eigenlijk alle nieuwswaarden gaan over afwijkende en ongebruikelijke informatie. In het algemeen kunnen we stellen dat de nieuwswaarden die Harcup en O'Neill beschrijven, voortkomen uit menselijke instincten en behoeften. Deze instincten en behoeften zijn gevormd door onze evolutie en onze cultuur. Ze zijn dus universeel en gelden voor mensen over de hele wereld. Week 3 ====== Kennisclip 1 ------------ De technologie rondom informatieoverdracht is sterk veranderd. Er is een aandachtseconomie ontstaan en er is veel meer informatie gekomen. Ook de aard van die informatie veranderd. Wat betekenen die veranderingen voor de manier waarop wij informatie verwerken? Wat gebeurt er als wij met onze reptielen- maar ook mensenbrein informatie verwerken? Gaat dat wel goed? De nadruk in week 3 tot 6 ligt op de microprocessen in de 'black box' Informatieverwerking: we bedoelen verwerking van informatie in ons hoofd die ons kennis kan opleveren. Kennis waarvan we ons bewust zijn, die we terug kunnen halen. Je zou ook kunnen denken aan de definitie 'leren'. Maar leren is te breed, omdat er vele vormen van leren zijn die leiden tot vormen van kennis die we niet achteraf kunnen terughalen. Informatieverwerking zoals in deze cursus kan je zien als relationeel leren. Daar gaat het om begrip opdoen van allerlei relaties tussen verschillende indrukken, zoals in de tijd of in de ruimte. Dit is de meest complexe vorm van leren. Die kost dan ook veel aandacht. Het levert ons kennis op die we op een later moment weer terug kunnen halen uit ons geheugen. **Impliciet versus expliciet geheugen** Impliciet geheugen:, - Vooral gevormd door onbewuste leerprocessen (perceptueel en associatief leren) - We kunnen het geleerde niet uit ons geheugen ophalen - Alles wat [niet] uit langetermijngeheugen terug is te vinden - Kan gedrag beïnvloeden zonder dat we ons daar bewust van zijn Expliciet geheugen - Gevormd door bewuste leerprocessen - Alles wat uit ons langetermijngeheugen terug is te vinden - Deze kennis kan ons gedrag beïnvloeden via ons bewustzijn Als we achteraf iets kunnen herinneren/herkennen hebben we aan die informatie bewust aandacht aan besteedt. **Algemeen model van informatieverwerking** Eerste algemene notie van het model is: het geheugen is geen grote bak waar je indrukken instopt en weer uithaalt. Het is een dynamisch systeem waarin continue verschillende processen afspelen. Zo zie je onderscheid in drie soorten geheugen: - Zintuigelijk geheugen - Kortetermijngeheugen (werkgeheugen) - Langetermijngeheugen (het geheugen dat we uit ons dagelijks spraakgebruik kennen. Als stimuli van buiten onze zintuigen bereiken, dan kunnen we die bijvoorbeeld horen, ruiken, zien, proeven. Voor massa-mediale communicatie is echter vooral horen en zien van belang. Maar wat gebeurt er dan? De stimuli worden zeer korte tijd opgeslagen in het zintuigelijk geheugen. Ze worden al snel door nieuw binnenkomende informatie overschreven: er is immers een continue stroom van zintuigelijke informatie die ons bereikt. Vervolgens vinden er globaal genomen drie processen plaats waarbij het kortetermijngeheugen is betrokken: codering, opslag en terugvinden van informatie. Allereerst coderen vanuit het zintuigelijk geheugen wordt slechts een deel van de indrukken doorgegeven aan het kortetermijngeheugen. Daarbij vindt selectie plaats. Die selectie wordt door de ontvanger gestuurd: waar richt die zijn aandacht op? Maar deels ook door kenmerken van de stimuli. Een tweede proces heeft te maken met het linken van de binnengekomen informatie aan alle kennis in het langetermijngeheugen. Daarvoor moet eerst kennis uit dat langetermijngeheugen actief worden teruggehaald naar het kortetermijngeheugen, ofwel werkgeheugen. Dit proces heet terugvinden. Een derde proces is dan het opslaan van kennis in het langetermijngeheugen die op basis van de nieuwe binnengekomen informatie kan zijn aangepast. Op basis van deze processen kan er vanuit het werkgeheugen een respons plaatsvinden iets zeggen of doen Hoe meer er door de processen terugvinden en opslaan verbindingen worden gelegd tussen nieuwe informatie en bestaande kennis, des te beter die aangepaste kennis wordt verankerd (opgeslagen in het langetermijngeheugen) en des te makkelijker deze kennis later ook is terug te vinden. Informatieverwerking is een complex gebeuren en er spelen heel veel processen tussen de te onderscheiden geheugens. Probleem is dat onze mentale hulpbronnen voor het uitvoeren van die drie processen niet onuitputtelijk zijn. Hoe meer aandacht en capaciteit je gebruikt voor proces van codering, hoe minder je overhebt voor opslag en terugvinden van die kennis. En dus hoe meer je met andere dingen bezig bent, des te moeilijker het wordt om alle informatie te verwerken. Of omgekeerd: hoe meer gericht je bezig bent om over de informatiestimuli na te denken en op te slaan, des te minder capaciteit heb je over om over andere stimuli aandacht te geven. Die hoeveelheid beschikbare capaciteit lijkt variabel te zijn. Bij een gemiddeld niveau van alertheid (arousal) heb je beste functioneren. De omgekeerde u symboliseert de relatie tussen arousal en beschikbare cognitieve capaciteit. Een beetje arousal bevordert de te besteden cognitieve capaciteit en daarmee de informatieverwerking. Te veel is echter niet goed. **Limited capacity model of motivated mediated message processing (LC4MP)** Dat model is zeer invloedrijk in de communicatiewetenschap. Het past bovenstaande algemene principes uit de cognitieve psychologie toe op de verwerking van gemedieerde boodschappen. In dit artikel vind je de basis. Op basis van het model kan je vrij aardig voorspellen welk soort informatieve boodschap je beter verwerkt en welke minder. Om te beginnen berust het model op de meer algemene aannames over informatieverwerking. 1. De mens is informatieverwerker 2. Informatie verwerken is een complex gebeuren 3. De mens heeft voor dat complexe gebeuren slechts beperkte cognitieve capaciteit voor handen. RA = Resources Allocated de hoeveelheid cognitieve capaciteit die jij beschikbaar stelt om een bepaalde hoeveelheid informatie te verwerken RR = Resources Required de hoeveelheid cognitieve capaciteit die nodig is om bepaalde informatie te verwerken RR en RA hebben te maken met het gegeven dat het verwerken van informatie een prijs heeft in termen van cognitieve capaciteit. Het verschil tussen RA en RR bepaalt de kwaliteit van het informatieverwerkingsproces. Zolang je meer cognitieve bronnen beschikbaar stelt dan vereist om informatie te verwerken, dan lopen de processen coderen, opslaan en terughalen van informatie op rolletjes. Zodra je echter minder cognitieve bronnen beschikbar stelt dan vereist zijn, dan zal de kwaliteit van een van de deelprocessen van het verwerken van informatie eronder leiden. Zo'n situatie noemen we cognitieve overbelasting (cognitive overload). **Resources allocated aandacht als resource allocation** Aandacht = proces waarin cognitieve capaciteit wordt gericht op verwerking van delen van informatie. Dus bij aandacht vindt altijd selectie plaats. Aandacht is nu eenmaal beperkt. Je kunt niet aan alles evenveel aandacht geven. - Aandacht richten op *selectie* *van* externe stimuli (codering) - Aandacht richten op verdere verwerking van die gecodeerde stimuli (retrieval & storage) Een ander aspect van aandacht op toewijzing van cognitieve bronnen is dat die toewijzing zowel gecontroleerd als automatisch kan plaats vinden. - Gecontroleerd = door de ontvanger zelf gericht ("top-down") jij bepaalt waar jij jouw aandacht op richt - Automatisch = door kenmerken van de stimuli uitgelokt ("bottom-up") stimuli bepalen waar jij de aandacht op richt Bepaalde stimuli in onze omgeving lokken een bepaalde aandachtsreflex uit. Die aandachtreflex uit zich in enkele fysiologie verschijnselen, waaronder kortstondige maar waarneembare verlaging van de hartslag. Heel even is het lichaam bewust want het bereidt zich voor op iets dat misschien belangrijk voor jou is. Tijdens die oriental respons (aandachtsreflex) wijs je ook meer aandacht toe aan het proces van codering. De aandachtsreflex zorgt ervoor dat jij iets bewust waarneemt of codeert in termen van het capacity model. In de literatuur worden globaal drie categorieën stimuli genoemd die aandachtsreflexen uitlokken. - Signaal stimuli (toegewezen aan codering en opslag) - Informatie is voor jou persoonlijk relevant. Wat een signaal stimulus voor jou is kan worden bepaald door je gevoel (je hebt door dat je trek hebt eten trekt je aandacht). Het kan ook automatisch worden bepaald (je hebt lang niet gegeten (dus je hebt trek) eten trekt je aandacht). Mediaproducenten moeten de boodschap dus afstemmen op de wensen, behoeften en interesses van de doelgroep, anders zal je de groep überhaupt niet bereiken. - Informatie is universeel relevant (voor iedereen). Het gaat dan om boodschappen met een emotionele lading. Die emoties geven ons het signaal dat er iets belangrijks aan de hand is. Emotioneel bedraade boodschappen trekken makkelijk onze aandacht. Een deel van deze emotionele positieve lading. Dit zijn vaak boodschappen die verwijzingen bevatten naar voortplanting. Het kunnen ook boodschappen zijn met materiele beloningen zoals geld en luxe. Of boodschappen met immateriële beloningen, zoals uitingen van genot. Een ander deel van emotionele boodschappen bestaat uit boodschappen met een negatieve emotionele lading. Dit zijn boodschappen die verwijzen naar zaken die op de een of andere manier een bedreiging kunnen vormen voor onze overleving. Denk bijvoorbeeld aan ongelukken, rampen, ruzies en geweld. Mensen reageren over het algemeen sterker op negatieve emotionele boodschappen dan op positieve boodschappen. Vanuit het idee dat we willen voortleven is dat ook wel te begrijpen. Positieve emotie geven ons het signaal dat er mogelijk kansen liggen en dat aandacht daarom de moeite waard is. Negatieve emotie geeft ons echter het signaal dat er mogelijk gevaar dreigt en een snelle en adequate reactie is dan gewenst. Bij de eerste twee gaat het om kenmerken van de inhoud van de stimulus. Bij de laatste categorie gaat het om de relatie van die stimulus tot de omgeving. - Nieuwe stimuli (toegewezen aan coderen) - Informatie is nieuw/afwijkend ('salient'). Denk aan onverwachte informatie. Van evolutionair oogpunt is dit te begrijpen. Een plotselinge verandering van omgeving kan op gevaar duiden. Dat betekent: even opletten dus. Afwijkende informatie wordt niet per se beter opgeslagen; het hangt af van de inhoud van de verandering/informatie. Er is wel meer aandacht voor het coderen van de boodschap, omdat wat er volgt nieuw is. Met bepaalde soorten informatie en technieken kun je goed de aandacht trekken. Door bovenstaande informatie-'soorten' te verwerken in mediaboodschappen verhoog je de resourses allocated (de aandacht). Maar veel van de ingrepen in de boodschap betekenen een verandering in de cognitieve lading grootte van de taak die het informatieverwerkingssysteem te verhapstukken krijgt. Cognitieve lading/cognitive load wordt in termen van het LC4MP aangeduid met Resources Required. **Benodigde capaciteit: resources required** Een eerste factor die cognitieve lading bepaalt is informatie die niet alleen automatisch gecodeerd wordt, maar die ook wordt opgeslagen. Daarbij gaat het dus om twee categorieën informatie: persoonlijk relevante informatie, en universeel (en emotioneel) relevante informatie. Beelden zoals geweld in nieuws zorgen ervoor dat je meer cognitieve capaciteit besteedt aan het verwerken van de video, maar ze vragen mogelijk ook meer cognitieve capaciteit om te worden verwerkt. Omdat emotionele beelden van alles bij je oproepen, kun je je minder focussen op de informatie die de journalist in het nieuws probeert over te brengen. Het verwerken van de emotionele beelden kost wellicht meer capaciteit dan de extra capaciteit die de beelden jou via een oriental respons opleveren. Daardoor heb je te weinig capaciteit over om te verwerken wat er in de video verder wordt verteld. Zo kunnen emotionele beelden dus afleidend werken. ![](media/image6.png)Een tweede factor die de cognitieve lading bepaalt is de snelheid van informatie en daarmee samenhangend de hoeveelheid informatie die automatisch gecodeerd wordt. De benodigde hoeveelheid aandacht neemt toe naarmate de verandering in beeld toeneemt. Het zelfde idee geldt voor verandering in geluid. Twee andere invloeden op de benodigde capaciteit om mediaboodschappen te verwerken hebben te maken met de moeilijkheid van informatie. Hieronder valt bijvoorbeeld tekst-beeld afstemming. Als tekst en beeld hetzelfde verhaal vertellen, is het eenvoudig te begrijpen. Wanneer beeld en tekst uiteenlopen is dat moeilijker. Hetzelfde geldt voor de benodigde voorkennis/vaardigheden. Sommige boodschappen vragen veel voorkennis en zijn daardoor moeilijker te begrijpen. Een derde factor die de moeilijkheidsgraad beïnvloedt is de verhaalstructuur. In de journalistiek wordt vaak gewerkt met een omgekeerde piramidevormige verhaalstructuur. Maar deze constructie roept voor de nieuwsconsument vragen op en maakt het verwerken niet per se makkelijker. Verschillende vertelswijzen doen een beroep op de aandachtsbronnen, oftewel resources required Misschien wel de belangrijkste factor die de benodigde hoeveelheid benodigde cognitieve capaciteit per tijdseenheid bepaalt, namelijk de mate van controle die je als ontvanger hebt over het tempo waarin je informatie verwerkt. De scoren op variabelen zoals begrip en herinnering zijn doorgaans het hoogst is in de printversie van informatie. Lezen lijkt beter dan kijken en/of luisteren, als het gaat over het puur overbrengen van feitelijke informatie. De verklaring is dat je bij de printmedia zelf het tempo bepaalt waarin je leest. Als het wat moeilijker wordt, kun je vertragen. Bij audio en video wordt het tempo waarmee je informatie verwerkt door het medium gedicteerd, en dat kan zomaar eens te snel gaan. Voor volwassenen werkt lezen vaak beter, maar bij kinderen is dat niet per se zo hun leesvaardigheid is nog niet op peil. Informatie die 'goed opgeslagen' wordt: - Persoonlijk relevante informatie - Universeel (en emotioneel) relevante informatie - Hoeveelheid nieuwe informatie per tijdseenheid - Ondertiteling, toeters en bellen - Wisseling scène (cut) vs wisseling camera (edit) - Moeilijkheid van informatie - Tekst-beeld afstemming - Benodigde voorkennis/vaardigheden - Opbouw verhaal - Controle ontvanger over tempo informatieverwerking - Audiovisueel vs. print Het verschil tussen wat we erin stoppen en wat het verwerken van de boodschap kost bepaalt de kwaliteit van de informatieverwerking. Producenten van informatieve boodschappen kunnen daar op inspelen, maar dat is nog niet zo makkelijk. Veel van die aspecten waarmee je inspeelt op de ontvanger hebben namelijk invloed op de resources allocated, resources required en soms zelfs op allebei. ### Bijeenkomst 3 -- leeswijzer 1 **Lang, A. (2000). The limited capacity model of mediated message processing. Journal of Communication, 50 (1), 46 -- 70. http://doi.org/10.1111/j.1460-2466.2000.tb02833.x\ (de passage over het meten van resource allocation op pp. 55-56 kun je overslaan).** *The limited capacity model of mediated message processing* The model presented here is a data-driven model. Its roots lie in the information-processing tradition of cognitive psychology and in the social scientific effects research in mass communication. The model has two major assumptions. First, people are information processors. A major task that people engage in is the processing of information. The basic parts of information processing are to perceive stimuli, turn them into mental representations, do mental work on those representations, and reproduce them in the same or in an altered form. Second, a person's ability to process information is limited. Processing messages requires mental resources, and people have only a limited (and perhaps fixed) pool of mental resources. The system cannot think yet another thing without letting a previous thought go. Information processing in this model is conceived of as a group of simultaneously occurring component processes (or subprocesses) that people perform on stimuli and on the mental representation of stimuli that they construct. Some of these subprocesses are automatic and some are controlled. Automatic processes happen without conscious volition on the part of the message recipient. Controlled processes are those that people intend. This model proposes three major subprocesses of information processing: (a) encoding; (b) storage; and (c) retrieval. It is assumed that the human brain can, and usually does, engage in all of these processes simultaneously. *Encoding* Encoding involves getting the message out of the environment into a person's brain. This initial passage from environmental stimulus to mental representation is conceived of as being complex, idiosyncratic, and inexact. First, the message must engage the sensory receptors, that is, eyes, ears, nose, mouth, skin. Information gathered by the sensory receptors enters some kind of sensory store. If a bit of information is not selected for further processing, it is written over by new information and lost. Only a fraction of the information held in the sensory sttores moves on into active (or short-term or working) memory. Specific bits of information contained in the original message are selected from the myriad information bits available in the sensory store and transformed into activated mental representations in working or short-term memory. The mental representation of the message that is activated in the working memory is a representation that reflects both which specific bits of information any given person has selected for representation and the act of constructing a mental representation, which is affected by the goals, knowledge, and environment of the person receiving the message The initial step in the encoding process is the determination of which bits of information will be transformed into mental representations. This selection process is driven by both automatic (unintentional) and controlled (intentional) processes. Controlled selection processes reflect the viewer's goals. Automatic selection processes are unintentional and unconscious and are activated by the stimulus: (a) information that is relevant to the goals and needs of the individual, and (b) information that represents change or an unexpected occurrence in the environment. The encoded message contains only a small fraction of the total information contained in the original message. *Storage* Associative network models conceptualize induvial memories as being connected to other related memories by associations (or links). When a memory is in use, it is activated. Activation can travel through associations, a process that renders related memories more active, or available, than unrelated memories. Short-term/working memory is conceptualized as activated memories within the larger inactive (or long-term) memory. During the encoding subprocess, a mental representation of the message is constructed in working or activated memory. Initially, this newly encoded "message information" is activated but has associations only with the other information concurrently active in short-term memory. As a person thinks about the message, more and more associations between the "new" information and old information are formed. The more a person links a new bit of information into this associative memory network, the better that information is stored. This process of linking newly encoded information to previously encoded information (or memories) is called storage. All of the bits of information encoded from a message do not receive equivalent amounts of processing during storage. Some parts will be more thoroughly stored while other parts receive only cursory storage. The more associations are formed between new and old information, the more completely the new information is stored. *Retrieval* The final subprocess in this model is retrieval. This is the process of reactivating a stored mental representation of some aspect of the message. Retrieval is the process of searching the associative memory network for a specific piece of information and reactivating it in working memory. The more associative links there are to a piece of information, the more readily retrievable it is. Retrieval is an ongoing process during message reception. We activate or retrieve relevant previously stored knowledge from long-term memory as we receive messages in order to comprehend and store them. This concurrent retrieval process also plays a role in the storage process because concurrent retrieval causes the simultaneous activation of old and new information. Memory for a message is a composite of the outcome of all three subprocesses. There are two main reasons why messages may not be thoroughly processed. First, the message recipient may choose to allocate fewer resources to the task than it requires. Second, the message may require more resources than the message recipient has available to allocate the task. In either case, fewer resources are allocated to the task of processing a message than it requires, and the message, therefore, will not be thoroughly processed. From an information-processing perspective, a television message is made up of two streams of variably redundant information, one audio and one video. This streams of information are continuous. The television message is made up of both content and structural information. The orienting response is an automatic (reflexive) physiological and behavioral response that occurs in response to novel or signal stimuli. A signal stimulus has some meaning for a person -- the person's name, for instance. Once a stimulus has acquired signal status, however, the orienting response will be elicited by it. A novel stimulus is one that represents a change in the environment or an unexpected occurrence. When an orienting response occurs, the viewer orients his or her sensory receptors toward the stimulus that caused the response. The orienting response causes an automatic allocation of processing resources to the task of encoding the stimulus that elicited the orienting response. In the same way that the orienting response allocates resources to encoding, there appear to be other automatic processes that operate to automatically allocate resources to storage. Certain types of stimuli are stored much better than other types of stimuli. Emotion-eliciting stimuli may cause the automatic allocation of additional processing resources to storage. If you don't store something that you encoded, that information will remain unlinked or poorly linked. Knowledge gap the more you know about something the easier it is to learn more about it Kennisclip 2 ------------ Het geheugen als dynamisch netwerk. Het LC4MP-model biedt je een lens om de kwaliteit van mediaboodschappen te beoordelen, voor zover het doel is om mensen te informeren. LC4MP in praktijk: de kleine lettertjes. Mensen hebben het druk met van alles en nog wat en besteden niet al te veel aandacht aan informatie, tenzij ze zelf actief op zoek gaan naar informatie of als ze op informatie stuiten die de aandacht trekt, doordat die bijvoorbeeld persoonlijk relevant is. Voor kleine lettertjes zullen resources allocated laag zijn. Op het relatieve gebrek aan capaciteit kun je redelijk inspelen als je wil dat mensen met je voorstel instemmen. Je kunt de informatie enorm uitgebreid maken, of kleine lettertjes toevoegen. Daarnaast kun je de tekst met juridisch taalgebruik nog extra moeilijk te verwerken maken. Je maakt de resources required hoog. Omdat mensen uit zichzelf weinig bronnen toekennen aan het verwerken van de tekst (de RA zijn laag) en omdat de cognitieve belasting hoog is (RR hoog) zal er snel cognitieve overload ontstaan. Gevolg is dat zelfs als mensen helemaal door de tekst heen lezen, de boodschap in de kleine lettertjes niet wordt verwerkt. ![](media/image8.png)LC4MP in praktijk: advertising clutter. Het is een bekend verschijnsel en heeft te maken met de blootstelling van consumenten aan een overdaad aan commerciële uitingen. Hoe meer commercials in een blok, des te minder kijkers achteraf kunnen herinneren van een advertentie. Voor adverteerders is dat natuurlijk niet zo leuk. Als er een commercial voorbij komt, ga je er niet voor zitten. Je stelt gecontroleerd relatief weinig cognitieve bronnen beschikbaar voor het kijken van een commercial. Maar het begin van een commercial en ook andere kenmerken van de commercial zoals camerawisseling zullen via de oriental response automatisch extra capaciteit toewijzen aan het verwerken van de boodschap. Die capaciteit zal in ieder geval naar het coderen van de boodschap gaan. Pas als er persoonlijke of universeel relevante informatie in de commercial zit zal de capaciteit ook naar het opslaan van de boodschap gaan. Hoe dan ook wordt er naast de gecontroleerde capaciteit ook automatisch een beetje capaciteit toegewezen aan het verwerken van de commercial. De benodigde capaciteit om de commercial te verwerken zal er zeker zijn, omdat iedere commercial zijn eigen verhaal heeft wat meer of minder complex is. Vermoedelijk zal het bij het kijken naar 1 commercial zo zijn dat je de commercial nog prima verwerkt. Maar stel nu, je kijkt een blok van 3x zoveel commercials. Je stelt dan gecontroleerd 3x dezelfde capaciteit beschikbaar en ook zal elke nieuwe commercial automatisch een beetje extra aandacht toewijzen. Voor de benodigde bronnen is er iets extra's aan de hand: met elke commercial wordt de totale cognitieve belasting groter. Omdat elke commercial weer een nieuw verhaal vertelt wordt het steeds moeilijker alle verhalen uit elkaar te houden. Door de toenemende complexiteit van het reclameblok als geheel neemt de totale last van elke nieuwe commercial extra toe. Hoe langer het commercial blok, des te groter de complexiteit van het geheel. De RR neemt steeds meer toe. De cognitieve overbelasting neemt steeds meer toe. Dat zal zich uiten in verlaagde spontane herinnering. Je codeert de informatie, maar je komt cognitieve capaciteit te kort om verbinding te maken met bestaande kennis/informatie dus je kunt het niet opslaan. Herkenning is de maatstaf van coderen, maar het is wel de meest oppervlakkige rol van kennis. Bekende merken herken je als je ze ziet net wat sneller, dat maakt het verwerken van de commercials net wat minder moeilijk. Dat heeft twee effecten: bekende merken zullen beter worden herinnerd dan de minder bekende. Ten tweede zal door de verminderde moeilijkheid van de commercial net wat minder sprake zijn van cognitieve overload. Daardoor is het effect van het totale aantal commercials op de herinnering net wat minder sterk. ![](media/image10.png)Negatief effect van herinnering van commercials is negatief sterker wanneer de commercials uit dezelfde productcategorie komen. De kans dat je een claim aan het verkeerde merk koppelt en onthoud is dan groot. De cognitieve belasting is bij merken in dezelfde productcategorie groter. ### Bijeenkomst 3 -- leeswijzer 2 (nog doen) **Hendriks Vettehen, P., & Kleemans, M. (2015). How Camera Changes and Information Introduced Affect the Recognition of Public Service Announcements A Test Outside the Lab. Communication Research, 46 (7), 908-925. http://doi.org/10.1177/0093650215616458.** **Wetenschappelijk belang** Het wetenschappelijk belang van het onderzoek van Hendriks Vettehen en Kleemans (2015) is dat het inzicht biedt in de invloed van visuele kenmerken van publieke dienstmededelingen (PSA\'s) op de herkenning van deze mededelingen. Het onderzoek toont aan dat de hoeveelheid camerawisselingen en de hoeveelheid informatie die wordt geïntroduceerd door deze camerawisselingen een significante invloed hebben op de herkenning van PSA\'s. Dit inzicht is belangrijk omdat het kan helpen om PSA\'s te ontwerpen die beter herkend worden door het publiek. Dit kan de effectiviteit van PSA\'s vergroten, omdat herkenning een belangrijke stap is in het proces van boodschapperovertuiging. **Praktisch belang** Het praktische belang van het onderzoek is dat het handvatten biedt voor de ontwerpers van PSA\'s. De resultaten van het onderzoek laten zien dat PSA\'s met een beperkt aantal camerawisselingen en die informatie introduceren door middel van korte, eenvoudige shots, beter herkend worden door het publiek. Deze handvatten kunnen worden gebruikt om PSA\'s te ontwerpen die effectiever zijn in het bereiken van hun doelgroep. **Limited capacity model** De patronen in de data zoals gevisualiseerd in Figure 2 zijn zoals ze zijn omdat het limited capacity model of motivated mediated message processing (LC4MP) deze patronen voorspelt. Het LC4MP stelt dat mensen over een beperkte capaciteit beschikken om informatie te verwerken. Wanneer mensen worden blootgesteld aan informatie, moeten ze deze informatie selecteren, verwerken en onthouden. Dit proces is kostbaar in termen van cognitieve capaciteit. Dit betekent dat mensen minder informatie kunnen verwerken als ze worden blootgesteld aan veel informatie. In het geval van PSA\'s betekent dit dat mensen minder informatie zullen onthouden als PSA\'s veel camerawisselingen bevatten of veel informatie introduceren door middel van lange, complexe shots. In Figure 2 zien we dat PSA\'s met een beperkt aantal camerawisselingen en die informatie introduceren door middel van korte, eenvoudige shots, beter herkend worden door het publiek. Dit komt omdat deze PSA\'s minder cognitieve capaciteit vereisen om te verwerken. Werkgroep bijeenkomst 3 -- 22/11/2023 ===================================== Dingen worden automatisch gecodeerd bij een orienting response. Dit is fundamenteel. Hier kun je vragen over verwachten op het tentamen. Dit wordt onmiddellijk verwerkt in het werkgeheugen. Alles wat niet bij coderen komt ben je later ook weer kwijt. Welke voorspelling doet het LC4MP over de herinnering van informatie uit een filmpje naarmate het aantal camerawisselingen toeneemt? daar kun je op basis van alleen deze informatie niets over zeggen. Want je weet niet hoeveel nieuwe informatie er bij de camerawisselingen komt. Naarmate de informatie toeneemt wordt het lastiger. Maar als de camera wisselt zonder nieuwe informatie wordt je cognitieve capaciteit niet overladen. Nieuws kijken werkt ongeveer hetzelfde als feiten stampen vlak voor een tentamen, maar dan zonder dat je er veel energie in stopt. Meestal is het dan nog slechter. Context waarin een boodschap te zien is, is erg belangrijk voor de RA. LC4MP = LCMMMMP = LCM \-- slides -- LC4MP kan als lens dienen om de 'herinnerbaarheid' van mediaboodschappen mee in te schatten. **Q (informatieverwerking) = RA (resources allocated) -- RR (resources required)\ **RA: kunnen worden gecontroleerd door de ontvanger, kunnen worden uitgelokt door de inhoud van de boodschap/van de informatie of kunnen worden uitgelokt door de vormgeving van de informatie\ RR: nodig om de inhoud van de informatie te begrijpen, hangt samen met de vormgeving van de informatie, het type medium waarop de boodschap/informatie te zien is en de context van de ontvangst van de boodschap/informatie Voor informatieproducenten is het belangrijk dat ontvangers de informatie aandachtig verwerken omdat het de kans groter maakt dat ze die ook goed begrijpen en onthouden. Ons beperkte brein bepaalt hoeveel en wat we onthouden van een gegeven stuk informatie, [maar] ook de inhoud / vorm / modaliteit van de informatie speelt een rol, alsmede de doelgroep. Je kunt als producent aandachtige informatieverwerking daarom bevorderen door: (a) de RA en de RR van een gegeven stuk informatie zelf al tevoren in te schatten & (b) indien mogelijk inhoud/vorm/modaliteit van de informatie aan te passen zodat de RA omhoog en/of de RR omlaag gaan. Week 4 ====== Kennisclip 1 ------------ Economische kant van informatie: het produceren van informatie kost (veel) geld. Daarnaast kost het tijd voor het verzamelen van data. Omdat het produceren van informatie geld kost, kan niet iedereen dat even gemakkelijk. Iemand moet de kosten betalen. Informatie is een product dat door producenten wordt gemaakt en aan consumenten wordt aangeboden. ![](media/image12.png)McManus (1992): nieuws is een publiek goed. Iedereen kan het consumeren. Nieuws is echter ook een duaal product. Het wordt verhandeld op twee markten. Je ruilt je geld tegen informatie. Maar je betaalt ook met aandacht, en de uitgever van de informatie verkoopt de aandacht door aan adverteerders, in ruil voor geld. Beide kenmerken van nieuws en informatie (publiek goed en duaal product) hebben invloed op de manier waarop deze verhandelt wordt. McManus (1992): gaat ook in op het idee van een vrije markt waarin informatie tegen aandacht wordt geruild, in plaats van tegen geld. Hij gaat in op in hoeverre in de informatiemarkt aan de voorwaarden van Adam Smith is voldaan: - Beide partners moeten zich rationeel gedragen - Beide partners zijn op de hoogte van de producten die ze gaan ruilen Puur economisch gedreven perspectief op nieuws: de kans dat iets nieuws wordt is afhankelijk van (a) de kosten om het nieuws te ontdekken, (b) de kosten om het nieuws technisch gezien te produceren en van (c) de grootte van het publiek dat voor adverteerders interessant is en vermoedelijk verrijkt kan worden met nieuws Puur journalistiek gedreven perspectief op nieuws: de kans dat iets nieuws wordt is afhankelijk van (a) de gevolgen dat het nieuws voor een bepaald publiek zal hebben en (b) hoe groot het publiek is. ### Bijeenkomst 4 -- leeswijzer 1 **McManus, J. H. (1992). What kind of commodity is news. Communication Research, 19(6),\ 787-805. https://doi.org/10.1177/009365092019006007** From practices in which 'professional' journalists define what is newsworthy toward letting the market decide. This article gives a theoretical basis for analysing news as a commercial product. The American way of providing news: good journalistic and good business practice are, if not complementary, at least compatible. Most of the cost of creating both newspapers and newscasts is paid by a third party, advertisers. Consumers pay for news directly with their attention. News is a double commodity. News consumers trade their attention, and perhaps per-copy fees, to news providers for information. The news providers then sell that attention to advertisers for rates based on the size and commercial value (income, stage of life, etc.) of the audience whose attention is delivered. Consumer attention is extremely valuable. Broadcast news is what economics call a 'public good'. One person's consumption of the product does not diminish the supply available for others. So it costs no more to reach all the viewers in a station's signal area than to reach some. Newspapers are not public goods like television programs. After the publisher has paid for the reporting and photography in the first paper off the press, printing additional copies generates the same revenue per paper, but costs are limited to paper, ink, and distribution. Such economies also generate pressures for mass audiences. Having advertising rather than consumers as the primary source of income means that the way to increase profit is to produce a product that has a minimal threshold appeal to the maximum number of demographically desirable consumers in the signal or circulation area. Because consumers pay little or nothing directly for the news, it would be inefficient to produce content that a smaller number of consumers used but valued more highly. Advertisers are paying not for news quality, but for audience 'quality' and quantity. Advertisers can be expected to support the program generating the largest audience likely to purchase the products offered, at the lowest cost per thousand viewers. Advertisers join consumers as the news organization's customers. The news must sell products, not just inform readers and viewers. What does a station or newspaper do with information that consumers ought to know that may diminish an advertiser's sales? Serving the consumers' interest, as journalism demands, may lead retailers to pull ads, threatening the news organization's profits. Because advertisers seek public attention, not public education, news programmers and newspapers are competing not in a *news market* but in a *public attention market.* Such a market contains many persons with little interest in understanding the significant events and issues of the day. *Conditions for mutually beneficial exchange* There are several other important elements of the exchange between news organizations and consumers that shape news production. The idea of free enterprise is that society gains wealth not by working for his or her own self-interest. The resulting competition should raise the quality of goods and services while it lowers costs to consumers. As long as certain conditions are met, voluntary exchanges (including public attention traded for news) should increase the well-being of both parties, even though each is only out for himself or herself. Four conditions must be met for the cooperative side of exchange to dominate the adversarial: 1. That both parties to the transaction act rationally to pursue their self-interest; 2. That both parties are knowledgeable about both the product and the market; 3. That the market offers competition; and 4. That negative externalities -- costs to society that are generated by the transaction -- are absent To the extent that the business goal of maximizing profits dominates, the model of news production in figure 1 suggests that rational organizations should offer *the least expensive mix of content that garners the largest audience that advertisers will pay to reach.* What becomes news then depends on a type of cost-benefit analysis at each of the three stages of production. ![](media/image14.png) In an ideal news market, where consumers act rationally in their self-interest, enjoy a variety of news outlets, can discern the quality of news products, and include within their self-interest society's well-being, one would expect that the same strategy that maximizes return to investors would maximize public enlightenment. But given the actual news market and the peculiar nature of news as a commodity, the logic of maximizing return often conflicts with the logic of maximizing public understanding. Welke gevolgen hebben het 'public good' karakter van nieuws en het 'dual product karakter' van nieuws voor het proces van nieuwsproductie? Waarom leidt de markt volgens McManus niet tot een voordelige ruil voor beide partijen, zoals je uitgaande van de ideeën van Adam Smith zou verwachten? - News corporations possess greater potential for rationally pursuing self-interest; they command greater resources for learning about consumers than individual consumers possess for learning about them or their news products. - News is what the public does not yet know. Consumers are rarely in a position to compare even a single news account with their own experience or the experience of a trusted third party. Consumers rarely can determine the fairness or accuracy of that account, much less the contents of an entire newspaper or newscast. - In the case of news, the 5 to 20 minutes of videotape rolled on a typical story is compressed to fewer than 90 seconds. Camera angles and distance from the subjects can also change the appearance of the "reality" photographed. - There is an "umbrella" pattern of competition in which larger news organizations surrender most of the volume of local coverage to smaller news providers. Kennisclip 2 ------------ - Uitgangspunten van de aandachtseconomie Men is van nature een informatieverwerker en geeft aandacht aan de dingen om zich heen. De aandacht gaat met name naar zaken die relevant zijn voor soortoverleving. De mens is van nature ook een aandachtstrekker. We hebben immers ook aandacht nodig om te overleven. Menselijke communicatie is niet alleen een uitwisseling van boodschappen, maar ook een uitwisseling van aandacht. - Opkomst van de aandachtseconomie Ontstaan heeft te maken gehad met een aantal factoren. Het marktdenken veroverde de wereld na de val van de Berlijnse muur (val van communisme). Er was veel meer geld te verdienen, en dat maakte het interessant om mee te doen. Dat gold dus ook voor de markt waar informatie tegen aandacht en soms ook tegen geld werd gebruikt. De concurrentie op de informatiemarkt nam toe omdat politici de obstakels om mee te doen aan de markt weghaalden. Tot 1989 waren op de Nederlandse televisie geen commerciële zenders toegestaan. Er waren alleen publieke zenders en die publieke omroepen verdeelden de markt onderling. Vanaf 1989 kregen ze echter concurrentie van een commerciële zender (RTL). Niet alleen de triomf van marktdenken maar ook de ontwikkeling van technologie droeg bij aan de ontwikkeling van concurrentie op het gebied van informatievoorziening. Informatieve boodschappen kunnen dankzij internet potentieel over de hele wereld verspreid worden. Dankzij wifi/mobiele netwerken kunnen we die ook vinden, altijd en overal. Daarnaast droeg ook de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologie eraan bij dat je makkelijker in de informatiemarkt kon instappen. De productie van informatie werd er eenvoudiger door bijvoorbeeld YouTube met haar vele vloggers. De afgelopen decennia is het aantal potentiële consumenten van informatie toegenomen. Ook het aantal potentiële producenten, en daarmee het aantal boodschappen, is toegenomen. - Consequenties van de aandachtseconomie voor hoe wij omgaan met informatie Door de exponentiële groei van de hoeveelheid informatie ontstaat een probleem. Dat probleem is dat onze aandachtscapaciteit niet meegroeit. Ons brein heeft beperkte capaciteit en de aandacht die we aan informatieve boodschappen kunnen geven is fundamenteel beperkt. We zijn de afgelopen jaren wel meer tijd aan media en onze smartphones gaan besteden, waardoor we langer aandacht kunnen geven. Al met al weegt de totale hoeveelheid aandacht die we door de dag heen aan media kunnen besteden steeds minder op tegen de enorme groei die de hoeveelheid informatie heeft doorgemaakt. ![](media/image16.png) Aandachtseconomie: het is niet de informatie die schaars is, maar de aandacht. Met elke nieuwe boodschap die wordt geproduceerd wordt de aandacht schaarser. Maar aandachtstekort lijkt de productie van mediaboodschappen alleen maar te stimuleren. Aandachtstekort leidt tot meer aandachtstekort. Je gaat meer aandacht trekken om er bovenuit te komen. Aandachtstekort aandachttrekkerij meer aandachtstekort Bij multitasken switch je constant van kanaal. Elk moment kan je maar een van beide boodschappen met aandacht volgen. Het hangt wel af van de cognitieve capaciteit die beide taken vereisen. De keuze bij selectieve blootstelling hangt van een aantal factoren af. - Hoe meer keuze er is, des te meer jouw persoonlijke motivatie de keuze kan bepalen. - Ook het vermijden van cognitieve overbelasting kan een motief zijn die je keuze meebepaalt. - Bij aandacht tekort zijn we geneigd te kiezen voor informatie die ons bekend voorkomt. Bekende informatie is makkelijker te verwerken dan informatie die minder bekend is. - Mensen worstelen met te weinig aandacht voor te veel informatie. In het ene geval consumeer je veel maar met weinig aandacht. In het andere geval consumeer je minder, en vaak ook eenzijdiger. Vaak gebruiken mensen een mengvorm van beide strategieën: deels van te voren selecteren en deels minder aandachtig verwerken. ### Bijeenkomst 4 -- leeswijzer 2 **Cuilenburg, J. van (2002). Over overvloed en tekort in de informatiesamenleving: aandacht, aandacht\... Informatie Professional, 6(7/8), 18-22. https://dspace.library.uu.nl/handle/1874/2989** Kenmerkend voor elke markt zijn vraag en aanbod, gereguleerd door het prijsmechanisme. Dat geldt ook voor communicatiemarkten. Het prijsmechanisme zorgt ook op communicatiemarkten voor evenwicht tussen vraag en aanbod. Op communicatiemarkten wordt echter nooit alleen maar met geld betaald. De communicatieprijs is voor de ontvanger een optelsom van geld, van inspanning en vooral van aandacht. Inspanning en aandacht zijn bij communicatie veel belangrijker dan de prijs in geld. Naarmate de zender naast geld ook andere, immateriële opbrengsten met zijn communicatieproducten kan maken, naar die mate zal hij steeds meer van die producten op de markt willen aanbieden. Communicatiemarkten zijn markten als andere markten, behalve dan dat zij altijd bestaan uit twee deelmarkten: een informatiemarkt en een aandachtsmarkt. Die twee deelmarkten zijn sterk met elkaar verweven en de één onderstelt de andere. De zender biedt zijn communicatieboodschap aan de ontvanger aan, maar hij vraagt tegelijkertijd ook aandacht van die ontvanger voor zijn boodschap. En de ontvanger is afnemer van communicatieboodschappen en aanbieder van aandacht aan de zender. Er vindt ruil plaats van informatie tegen aandacht. Aandacht is het belangrijkste ruilmiddel in elke communicatie. Aandacht is een noodzakelijke voorwaarde om informatieoverdracht ook maar de geringste kans op succes te bieden. Aandacht werkt als een filter tussen enerzijds de honderdduizenden stimuli die ons op elk moment zonder ophouden van buiten bereiken en anderzijds onze hersenen die niet alles tegelijkertijd kunnen en willen verwerken. Aandacht betekent je met sommige zaken wel en met andere niet bezighouden, betekent kiezen voor zaken die je wel en die je niet tot je wil laten doordringen. Tijd = (informatie \* aandacht) / snelheid\ informatieverwerking vraagt meer tijd (T) wanneer er meer wordt aangeboden (I). informatieverwerking kost minder tijd naarmate mensen sneller (S) en handiger informatie verwerken.\ informatieverwerking vraagt meer tijd wanneer mensen informatie met volledige aandacht (A) consumeren.\ **Aandacht = (tijd \* snelheid) / informatie** Elke groei in het informatieaanbod (I) zal ten koste gaan van aandachtigheid (A) bij gelijkblijvende tijdsbesteding (T) en verwerkingssnelheid (S) Informatiesamenlevingen kennen een explosieve informatisering. Tegenover de forse groei in het aanbod staat een stagnerende vraag. Als alles dat naar onze aandacht dingt, sneller groeit dan onze aandacht fysiek en psychologisch ooit zal kunnen groeien, kan het resultaat niet anders zijn dan onderconsumptie en verspilling van informatie. De groeiende kloof tussen aanbod en vraag heeft de communicatiesector in de richting gedrongen van een vragersmarkt. Op zo'n markt ligt het primaat bij de afnemer. Het publiek zal snel afhaken als het zich bijzonder moet inspannen of als er te veel aandacht wordt gevraagd. Het ware tekort is aandachtsarmoede. Onze economie is een aandachtseconomie geworden met schaarste aan aandacht als onderscheidend kenmerk. Attention deficit disorder veel volwassenen zijn snel afgeleid, luisteren slecht, voelen zich rusteloos, praten veel kunnen niet op hun beurt wachten en interrumperen anderen voortdurend. Velen kunnen zich niet concentreren en worden continu heen en weer geslingerd tussen afleiding en verveling. In de aandachtseconomie gelden net zoals in de oude economie de wetten van vraag en aanbod. Aandacht is een intrinsiek schaars goed: het is aanbod aan aandacht is altijd beperkt en daarmee kan aandacht alleen maar duurder en nooit goedkoper worden. De eerste en de voornaamste wet van de aandachtseconomie is dat aandacht altijd duurder wordt. Er is nog een tweede wet in de aandachtseconomie: aandacht is altijd scheef verdeeld. Iedereen heeft behoefte aan aandacht, maar niet iedereen krijgt evenveel aandacht. Mattheus-effect zij die reeds veel aandacht kregen krijgen steeds meer aandacht en zij die weinig aandacht kregen krijgen steeds minder De makkelijkste manier om attention disorder te bestrijden is de weg die heel veel adverteerders volgen: 'spend more, shout louder'. Om aandacht te winnen of terug te winnen worden de reclamebudgetten nog verder opgevoerd en worden de televisiespotjes nog luidruchtiger. Het is de strategie van meer, meer, meer... Maar in meer doen ligt niet het antwoord. Het antwoord moet gezocht worden in niet meer, maar anders: 'wie aandacht schenkt, krijgt aandacht'. Veel informatievoorziening heeft een hoog interruptiegehalte. Permissiemarketing draait de zaak om: informatie die gedistribueerd wordt op basis van permissie kondigt zichzelf van tevoren aan, adresseert de ontvanger persoonlijk en is bovenal relevant voor die ontvanger. Niet de voortdurende interruptie, maar voortdurende interactie is het parool van permissiemarketing. \- De relatie tussen aandacht en informatie (de formule)\ - Het begrip aandachteconomie en enkele gevolgen daarvan\ - De genoemde 'wetten' van de aandachtseconomie Kennisclip 4.3 -------------- Leeswijzer 3 tekst + opdracht gaan over veelgebruikte strategieën van informatieproducenten om met de enorme concurrentie om te gaan. Het gaat erbij om strategieën van producenten die ten minste tot doel hebben om met informatieve boodschappen jouw kennis over allerlei zaken te veranderen. Puur marktgeoriënteerde nieuws- en informatieproducenten zullen andere producten maken dan producenten die puur inhoudelijk, journalistiek georiënteerd zijn. Daarnaast is de afgelopen dertig jaar het aantal aanbieders van informatie geëxplodeerd. Dat heeft geleid tot de aandachtseconomie waarin de concurrentie voor steeds schaarser wordende aandacht enorm is. Sterke concurrentie kan negatieve effecten hebben op de kwaliteit van mediaproductie. Op het moment dat de markt door extreme concurrentie verzadigd met nieuws en het publiek zoveel opties heeft, wordt het niet gemakkelijker om een extra marktaandeel te winnen. In zo'n situatie verdienen extra investeringen, zoals kwaliteit, zich veel moeilijker terug. Uiteindelijk zullen er twee trends volgen die minder geld kosten maar meer publiek trekken: 1. Nieuws meer op doelgroepen toesnijden 2. Meer algemeen publiek trekken met sensatie Er is een duidelijke trend naar aandachttrekkerij. Die trend laat zich onderverdelen in de 3 categorieën aandachtstrekkers (signaal stimuli -- persoonlijk/universeel relevant & nieuwe stimuli -- afwijkend). [Persoonlijk relevante informatie] boodschappen worden op een doelgroep toegesneden. Pogingen om informatie meer relevant te laten zijn worden ook ondernomen door te kijken naar het voorbije gedrag van de doelgroep door het klikgedrag van de doelgroep te bestuderen (vooral online). Kliks voorspelen weldegelijk de productie van meer nieuws over datzelfde onderwerp. Tot slot: iets wat sinds kortere tijd mogelijk is, namelijk microtargeting. De boodschap wordt niet op een grote doelgroep toegesneden maar meer op de persoon via algoritmes die uitgaan van het klikgedrag van de persoon zelf/klikgedrag van personen uit diens netwerk. Nauwkeuriger dan ooit tevoren kun je boodschappen relevant maken voor de persoon zelf. De mogelijkheden om informatie op maat te snijden zijn enorm toegenomen, en daar wordt ruim gebruik van gemaakt. Onze informatieomgeving wordt niet alleen bepaald door kenmerken van de informatie zelf, maar ook door kenmerken van de dagelijkse context waarin we aan de informatie worden blootgesteld. Ook hier is het aantal pogingen om onze aandacht te trekken, en liefst ook even vast te houden, heel erg toegenomen. - Spam mails - Pushmeldingen Elke keer roept dit een aandachtsreflex op, los van de boodschap. Aandachttrekkerij en arousal (Algemeen Activatie van het centrale zenuwstelsel, met name hersenfuncties, houdt verband met de graad van mentale alertheid of bewustzijn) zijn gecorreleerd. Als je telefoon maar blijft afgaan kun je aardig geprikkeld raken. En bij overprikkeling ben je minder in staat om aandacht te besteden aan dingen waar aandacht aan zou willen/moeten besteden. We leven in een woud van schermen. Zodra die beweging of geluid vertonen beginnen ze al snel onze aandacht te trekken. De schermen worden door de jaren heen voortdurend groter. Grotere schermen geven grotere impact. Ook kun je meer blokken informatie op een scherm kwijt. Het summum van aandachttrekken is misschien wel virtual reality, en zeker als je daar door een headset aan wordt blootgesteld. Er is dan geen mogelijkheid om je aandacht ergens anders aan te besteden dan aan de beelden en geluiden van de virtuele wereld die voor je is gegenereerd. Het onderdrukken van het idee dat jij niet echt bent in die wereld kost aandacht. Onze omgeving wordt gekenmerkt door het continu trekken van aandacht, als gevolg van de aandachtseconomie. Werkgroep bijeenkomst 4 -- 29/11/2023 ===================================== Hoe beïnvloedt de wereld van de media de manier waarop wij informatie verwerken? Tegenwoordig wordt niet alleen naar de inhoud maar ook naar de vorm van boodschappen gekeken voor sensatie. Nieuws als je eraan kunt verdienen (economisch perspectief) het moet niet te veel kosten en het moet genoeg geld opbrengen Nieuws de gevolgen voor het publiek en de grootte van het publiek (journalistiek perspectief) McManus hypothese: als je economisch model gebruikt, maak je een ander soort nieuws dan wanneer je journalistiek model gebruikt. Zowel inhoudelijk als qua vorm. \-- slides -- Wat als we nu eens nieuws zouden maken puur en alleen om zoveel mogelijk geld te verdienen? Hoe zou dat eruit zien? En wat als we nu eens nieuws zouden maken puur en alleen uit inhoudelijk-journalistieke overwegingen? Hoe zou dat eruit zien? De modellen van McManus geven op deze vragen een antwoord. Ze bieden ook handvatten om nieuwsberichten mee te beoordelen naar de mate waarin ze meer commerciële dan wel meer inhoudelijk-journalistieke belangen weerspiegelen. naar aanleiding van tekst van Kleemans & Hendriks Vettehen ![](media/image18.png) Het praktische gevolg van technologie, journalistieke ideeën en de aandachtseconomie is vaak dat ontvangers informatie onaandachtig verwerken -- en ze er dus weinig van onthouden. Wil je zaken als "geringe kennis" of "eenzijdige kennis" verklaren, kijk dan niet alleen naar wat er bij consumenten van informatie speelt (sociale en psychologische processen) maar ook wat er bij producenten van informatie speelt (sociale, technologische en zeker ook economische processen). Sociale, technologische en zéker ook economische processen bepalen de vorm en inhoud van informatie. Vervolgens bepalen vorm en inhoud van informatie het proces van informatieverwerking. Week 5 ====== Kennisclip 5.1 -------------- Vandaag ander kenmerk van het geheugen centraal: dat het systeem ook een netwerk van associaties is netwerkstructuur heeft gevolgen voor de manier waarop wij informatieve boodschappen verwerken. Sommige combinaties van woorden/ideeën/gevoelens komen vaker voor dan anderen. Zo is ons geheugen ook georganiseerd: als associatief netwerk. In de cognitieve psychologie duiden we dergelijke netwerken aan met de term schema's Schema's: kennis over stimuli die is geordend. Je kunt stimuli bijvoorbeeld ordenen naar ruimte, tijdsvolgorde, logica, gelijkenis of covariantie. - Mentale kaart: netwerk van herinneringen over een locatie (informatie geordend naar ruimte) bijvoorbeeld van een supermarkt waar je alle producten kunt vinden - Scripts: in bijna alle gevallen weet je van te voren hoe een gelegenheid zal verlopen (uit eten, avondje uit). Dat komt omdat je op basis van herinneringen aan soortgelijke gebeurtenissen een script van die gelegenheid al in je hoofd hebt. De kennis is geordend naar tijd. - Stereotypen: vereenvoudigde en overdreven voorstellingen van sociale groepen. De variatie binnen die groepen wordt buiten beschouwing gelaten. Schema's zijn van invloed op de manier waarop wij informatie verwerken. Schema's vergemakkelijken informatieverwerking, waardoor het minder aandacht kost. Zonder schema's zouden we de hele moeten nadenken, en daarvoor missen we de cognitieve capaciteit. Schema's vergemakkelijken ook beoordelingen. Als we een schema hebben over iemand interpreteren we het gedrag van die persoon al snel tegen de achtergrond van dat schema. Als informatie past in een schema, dan heb je makkelijker een oordeel. Wanneer informatie niet past binnen een schema, leidt dat tot nadenken. Je moet dan beter nadenken over een oordeel (over het gedrag). Activatie. Door concepten te activeren maak je ze toegankelijker in je geheugen. Vanuit het concept kunnen ook ideeën worden geactiveerd die er heel dicht tegenaan liggen. Het effect dooft wel snel uit. Wat er bij [jou] wordt geactiveerd kan verschillen met wat er bij iemand anders wordt geactiveerd, afhankelijk van het associatieve netwerk. *Spreading activation:* dat vanuit het geactiveerde concept ook nabijgelegen concepten worden geactiveerd. Het idee van schema-activatie kan een aantal effecten van informatie helpen verklaren. De eerste betreft de agenda setting theorie. De theorie stelt onder meer dat wat wij op een bepaald moment in ons leven belangrijk vinden, niet alleen wordt bepaald door voorbije gebeurtenissen in ons leven en de gesprekken die we daarover voeren met anderen, maar ook door het belang dat er in de media aan die zaken wordt gehecht. In het proces dat agenda building wordt genoemd, gesymboliseerd in de horizontale pijl, bepalen journalisten, PR-mensen, actiegroepen en andere organisaties welke onderwerpen op een gegeven moment in de media komen, zoals de nieuwsmedia. Dat resultaat wordt de media agenda genoemd. Vervolgens bepaalt de media agenda wat wij als publiek belangrijk vinden, gesymboliseerd door de schuine pijl van rechtsboven naar beneden. ![](media/image20.png) Op basis van schematheorie is er een plausibele verklaring voor de relatie tussen de media agenda en de publieke agenda. Die verklaring luidt dat door voortdurende blootstelling aan berichten over onderwerp X langzaamaan in de hoofden van het publiek schema's worden geactiveerd rondom dat onderwerp X. De schema's worden langzaam opgebouwd, door activering en heractivering. Doordat het schema door voortdurende blootstelling aan informatie over het onderwerp voortdurend gereactiveerd wordt krijgt het niet de kans om weg te zakken in het lange termijngeheugen. Het blijft in gedachten. Mensen gaan dan die onderwerpen belangrijk vinden. Een ander effect betreft priming effect. Bij priming gaat het erom dat blootstelling aan een bepaalde stimulus een of meerdere schema's rondom die stimulus activeert, en dat die schema's vervolgens iets gaan doen: invloed uitoefenen op de ideeën en het gedrag van mensen. In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen supraliminale priming en subliminale priming. Subliminale priming gaat erom dat mensen zouden worden beïnvloed door stimuli die ze helemaal niet bewust hebben waargenomen en in het verlengde ervan zouden ze zich ook niet bewust zijn van de invloed van de stimuli. Of dit effect echt bestaat is tot op de dag van vandaag nog niet helemaal duidelijk. Als het al bestaat, zal het om een heel klein effect gaan dat zich onder bepaalde condities voordoet. **Supraliminale priming** (de priming waar het in deze cursus over gaat) mensen hebben de stimulus waardoor ze worden beïnvloed wel bewust waargenomen maar ze zijn zich niet bewust van de invloed die die stimulus vervolgens heeft op hun ideeën of gedrag.\ In experimenteel onderzoek vindt priming vaak eenmalig plaats: de ene groep wordt eraan blootgesteld en de andere groep niet, waarna de effecten worden gemeten. Er zijn in de praktijk met media eerder situaties aan te wijzen waarin er min of meer sprake is van chronische priming. Een effect van priming dat binnen de communicatiewetenschap vaak wordt bestudeerd is dat eenmaal activeerde schema's een soort criterium worden om allerlei zaken mee te beoordelen. Als adverteerder wil je voordeel hebben van het priming-effect. Bijvoorbeeld door mensen te laten kijken naar een natuurdocumentaire en vervolgens reclame te maken voor een dure, maar duurzame, auto. *Kanttekeningen bij priming* - Effecten van priming (met name eenmalige primingsexperimenten) zijn vaak klein en soms moeilijk repliceerbaar - Bij 'chronische priming' (in het verlengde van agenda setting) kan het proces volledig bewust verlopen - Toepasbaarheid (applicablity) noodzakelijke voorwaarde voor priming effect. Grotere toegankelijkheid van concepten is niet voldoende om tot effecten te leiden. De beter toegankelijke concepten zouden namelijk ook van toepassing moeten zijn in de situatie waar die effecten zouden moeten plaatsvinden. - Spreading activatie tegelijk naar tegengestelde concepten kan eenduidig effect voorkomen. Het hangt er vanaf wat er geactiveerd wordt door het chocoladeprime, en het hangt van de zwaarte van het effect af wat er zal gebeuren (ofwel chocola eten ofwel gaan sporten) ### Bijeenkomst 5 -- leeswijzer 1 **Iyengar, S., Peters, M. D., & Kinder, D. R. (1982). Experimental demonstrations of the "not-so-minimal" consequences of television news programs. American Political Science Review, 76(4), 848-858. https://doi.org/10.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser