College HC2 Filosofie voor Pedagogen PDF
Document Details
Uploaded by RadiantBambooFlute
Vrije Universiteit Amsterdam
2024
Edwin Koster
Tags
Summary
This document is a set of lecture notes on philosophy for educators. The notes cover the beginning of philosophy, Socrates, Plato, and the Socratic method. The lecture was given at Vrije Universiteit Amsterdam on September 9, 2024.
Full Transcript
Filosofie voor Pedagogen FGB, Vrije Universiteit Tweede College (HC2), 9 september 2024 Edwin Koster 1 Inhoud 1. Het begin van de filosofie 2. Socrates 3. Socrates en Plato 4. Plato en de Sofisten 5. Plato’s kentheorie en de mythe van de grot 6. Praktische zaken...
Filosofie voor Pedagogen FGB, Vrije Universiteit Tweede College (HC2), 9 september 2024 Edwin Koster 1 Inhoud 1. Het begin van de filosofie 2. Socrates 3. Socrates en Plato 4. Plato en de Sofisten 5. Plato’s kentheorie en de mythe van de grot 6. Praktische zaken Bijlage: hoofdlijnen 2 Socrates en Plato Actuele kwesties in de pedagogiek ❑ Socratisch gesprek als pedagogische methode? ❑ Focus van Bildung: ▪ ‘waarheid en rede’? ▪ ‘welsprekendheid’? ❑ Opvoeden: baseren op ▪ ‘meningen’ (fake news/ onderbuikgevoelens/ …?) ▪ ‘echte kennis’? 3 1. Het begin van de filosofie Verschillende opvattingen: 1.1 Van ‘mythos naar logos’ ‘mythos’: symbolische verhalen over ↨ goden en helden. ‘logos’: rationele verklaringsmethoden van de filosofie. Maar: ❑ ‘mytho-logie’ ❑ mythen in de filosofie Onderscheidende kenmerken van logos (t.o.v. mythos): ❑ Logos & ‘theoria’ → ‘afstandelijk en belangeloos waarnemen en beschrijven van de werkelijkheid, los van praktijk. 4 ❑ Bestaande orde wordt wel ter discussie gesteld. 1.2 De Mileziërs Een rijke zeemacht met vrije tijd… (6e eeuw v. Chr.)). Hier zouden we de eerste ‘physici’ vinden (in onderscheid van de ‘theologi’): denkers die alles herleiden tot eenvoudige en onpersoonlijke beginselen. ❑ Thales: ‘water als oorsprong van de dingen’. ❑ Anaximander: ‘alles komt voort uit het onbepaalde’. ❑ Anaximenes: ‘lucht is het oerbeginsel’. 5 Dit zouden de eerste filosofen zijn, want zij: 1. Vertrouwen op de ratio: ❑ argumenten ❑ intellectuele orde ❑ kwaliteit → kwantiteit 2. Zoeken naar de natuurlijke oorzaken van de dingen: ❑ geen ‘theologi’ maar ‘physici’. 3. Abstraheren van de concrete werkelijkheid: ❑ wereld achter de verschijnselen als verklaring. 6 1.3 Pythagoras ❑ Zoekt niet naar een stoffelijk ‘oerbeginsel’, maar naar een ‘oerwet’ (getalsmatige verhoudingen) ❑ Noemde zich als eerste een philosophus: iemand die de wijsheid liefheeft. Voegt nog iets aan de kenmerken van ‘de’ filosoof toe: voortdurend doorvragen en geen genoegen nemen met pasklare antwoorden. 7 Dit vinden we iets later nog veel sterker terug bij... 2. Socrates Geboren in 470/469 v. Chr. Gifbeker in 399 v. Chr. ❑ Intense zoektocht naar waarheid en de juiste manier van leven. ❑ Wie denkt dat deze zoektocht eindigt met een bepaald antwoord, kan scherpe kritiek verwachten... 8 2.1 Methode van de ondervraging “… als je in de buurt van Socrates komt en met hem in gesprek raakt, word je door hem voortdurend in zo’n richting gemanoeuvreerd dat, ook al ben je over iets heel anders begonnen, je uiteindelijk terecht komt in een positie waarin je verantwoordelijkheid moet afleggen over jezelf, over de manier waarop je leeft en over het leven dat je tot dusver hebt geleid. Wanneer je eenmaal in die positie terecht bent gekomen zal Socrates je niet laten gaan voordat hij je op al die punten aan een grondig onderzoek heeft onderworpen.” 9 Voorbeeld: S: “Wat is rechtvaardigheid?” K: “Rechtvaardig handelen is het belangrijkste doel in het leven.” S: “Leg uit.” P: “Rechtvaardigheid is ieder geven wat haar toekomt.” S: “Maar stel nou eens dat …” K en P: “… oké, dan weten wij het blijkbaar niet …” 10 Eerste conclusie: alle vragen van Socrates zijn samen te vatten in een ‘betekenisvraag’ en een ‘waarheidsvraag’: ❑ Wat bedoel je? ❑ Klopt het? Tweede conclusie: misschien is juist Socrates wel de eerste filosoof want hij laat (als eerste?) zien dat: ❑ Het zogenaamde ‘vanzelfsprekende’ juist bevraagd moet worden (‘Wat bedoel je? Wat betekent het eigenlijk?’). ❑ De waarheid ertoe doet (je kunt niet maar van alles beweren → gevaar: relativisme): belangrijk is dat het klopt. 11 Vraag In het eerste hoorcollege hebben we de volgende definitie van filosofie geformuleerd: “kritisch onderzoek naar de vooronderstellingen van een als vanzelfsprekend gehanteerd model, met als doel: redelijk inzicht en begrip.” Vraag: op welke wijze past deze definitie bij De overgang van mythos naar logos? Het denken van de Mileziërs? Bij het filosoferen van Socrates? 12 2.2 Het socratische gesprek Uitgangspunt: inzichten verwerf je niet door ze voorgeschoteld te krijgen, maar door zelf na te denken. Stellen van vragen, laten verzinnen van voorbeelden, het analyseren van ervaringen. Opsporen van tegenspraken door vooronderstellingen, achtergronden en aannames te onderzoeken. Effect: twijfel aan eigen overtuigingen / zekerheden. Nodig om drempel weg te nemen. Gevolg: intense zoektocht naar waarheid. Meer voorbeelden en ervaringen analyseren/ toetsen. Op zoek naar ‘beter of zelfs waar antwoord’ (of/en: (i) vergroten van zelfkennis, (ii) ‘zelfstandig’ leren denken). 2.3 Typering van Socrates als persoon en als filosoof ❑ ‘Minstens even dubbelzinnig als briljant’. ❑ Al zijn uitspraken op een rij → niet consistent? ❑ Stelt veel vragen, maar beweert hij zelf ook iets? ❑ Toch wel: ‘het begin van alle wijsheid is het besef dat we niets weten’ – uitgezonderd de liefde (philosophus). ❑ Spreekt over een daimonion: een innerlijke stem die optreedt als gids. ❑ Grondovertuiging: inzicht → handelen. ❑ Enorme invloed vanwege: Zijn markante persoonlijkheid. Eigen methode (kritisch vragen/ ‘socratisch gesprek’). 14 3. Socrates en Plato ❑ Plato (427-347 v. Chr.), voornamelijk in Athene. ❑ Politieke situatie: - Oorlog met Sparta (431-404). - Daarna: ‘democratie onder druk’. - Tijdens zijn leven: zelfstandige stadsstaatjes. - Na Plato: Alexander de Grote (338) & Hellenisme. ❑ Sportman, veelbelovend dichter, politieke ambities. ❑ Plato ontmoet Socrates (407) → wordt filosoof. ❑ Toch nog politieke ambities: Syracuse. ❑ Stichting van de Academie (387 v. Chr. – 529 n. Chr.). ❑ Plato en het Christendom. 15 3.1 De socratische kwestie Vorm van Plato’s werk: dialogen. Diverse personages aan het woord: - (ten dele) fictief - soms ‘historisch’ Bijvoorbeeld het personage ‘Socrates’… Socratische kwestie: wat zijn de woorden van Socrates en wat is Plato’s eigen visie? Meerdere antwoorden zijn op dit probleem gegeven: ❑ Plato’s eigen denken wordt in de dialoogvorm gedemonstreerd. ❑ Plato’s visie verstopt in verschillende fragmenten... ❑ Onderscheid tussen vroege dialogen (Socrates over ethiek) en latere dialogen (Plato over kentheorie en kosmologie). 16 3.2 Invloed van Heraclitus en Parmenides op Plato Heraclitus: alles verandert en alles is vergankelijk (maar ook ‘logos’: eenheid van tegenstellingen). Cratylus (leerling van Heraclitus, leermeester van Plato): ‘daarom is er geen zekere kennis mogelijk’. Parmenides: de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid is inderdaad veranderlijk en onbetrouwbaar. De echte werkelijkheid is echter ‘ondeelbaar’ en ‘onveranderlijk’. 1 De verdediging van Parmenides door Zeno. Plato kiest de kant van Parmenides: er moet ‘achter’ de zintuiglijke werkelijkheid een ‘echte’ werkelijkheid liggen. 17 4. Plato en de Sofisten Sofisten: ❑ meesters in de retorica ❑ opvoedingsideaal Corax en Tisias: modelvoorbeeld Sofisten. Protagoras: ‘de mens is de maat van alle dingen’. Gorgias: ❑ ‘het woord is een machtig heerser’. ❑ Onderwijs door demonstraties. 18 4.1 Plato over Gorgias De retorica kan mensen onware beweringen bijbrengen. ‘Gorgias’: ❑ ‘Mening’ als het hoogst mogelijke kennisniveau. ❑ Doel: gelijk krijgen. Socrates: ❑ ‘Weten’ als het hoogst mogelijke kennisniveau. ❑ Doel: gelijk hebben. Nuanceringen: ❑ Socrates als ‘beste Sofist’… ❑ Quintilianus: ‘wijsheid en retorica vormen een eenheid!’ 19 4.2 Bildung: twee opvattingen Socrates/ Plato: waarheid en rede centraal. ❑ In opvoeden en persoonlijkheidsvorming gaat het om het bijbrengen van ware en algemeen geldige kennis. ❑ De rede moet onware overtuigingen elimineren. Sofisten: goed leren speken. ❑ Het woord ‘toont’ de wereld: het brengt de werkelijkheid aan het licht. ❑ Het goed kunnen voeren van het woord is essentieel om kennis over te brengen en om te kunnen slagen in de maatschappij. 5. Plato’s kenleer en de mythe van de grot Plato is op zoek naar ‘ware kennis’ en ontwikkelt daarom een ‘kenleer’. Waarom eigenlijk? 1. Afzetten tegen de Sofisten: tegen de gedachte dat ‘menen’ het hoogste kennisniveau representeert. 2. Plato merkt op dat de moraal kwetsbaar is: Want gebaseerd op meningen en overtuigingen. Soms zijn deze wel waar, maar niet gefundeerd. Stelling Plato: stabiele morele houding moet op ware kennis zijn gefundeerd en overdraagbaar zijn (‘opvoeding’). Plato’s grot 22 5.1 De mythe van de grot De gevangenen in de grot. De schaduwen die zij zien en voor werkelijk houden. De concrete dingen waarvan de schaduw zichtbaar is. Het vuur dat de schaduw veroorzaakt en de concrete dingen verlicht. De tocht uit de grot als ‘de opgang van de ziel naar de verstandelijk, kenbare wereld’. Invloed van: ❑ Heraclitus ❑ Parmenides 23 5.2 Plato’s Kentheorie Vier manieren van kennen, hiërarchisch geordend in twee domeinen: 1. Domein van het zichtbare: domein van het menen dat iets waar is – de veranderlijke waarneming. A. Voorstellingen. B. Concrete verschijnselen. 2. Domein van het kenbare: domein van het inzien of weten dat iets waar is – stabiele, algemene en abstracte begrippen. A. Object van het redenerend denken (uitgangspunt: het concrete). B. De dingen denkend genomen (gerelateerd aan het hoogste principe). Resultaat: een zuiver rationele, begripsmatig idee. 5.3 Het object van het redenerend denken (2A). Vb. de cirkel We kunnen nooit een volmaakte cirkel tekenen, maar alleen ‘cirkelvormige objecten’ (bv. dankzij een passer). Op grond van getekende, onvolmaakte cirkels kunnen we wel een volmaakte cirkel denken en op allerlei manieren berekenen! De volmaakte cirkel ligt dus niet in de concrete werkelijkheid, maar is ‘werkelijker’ (‘volmaakter’) dan cirkelvormige objecten. Conclusie (grondidee van Plato’s filosofie): de ware werkelijkheid is niet te vinden in de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid, maar in de begrippen van het denken (een intellectuele orde). 25 Deze orde is algemeen, universeel, stabiel en objectief. 5.4 Het socratische gesprek en de herinnering (2b) De kennis die in dit gesprek wordt opge- daan, is al latent (onbewust) aanwezig. Socrates vergelijkt zichzelf daarom met een vroedvrouw of verloskundige: hij helpt verborgen waarheden (‘ideeën’) naar buiten te brengen. Taak vroedvrouw: Taak Socrates als vroedvrouw: ❑ het opwekken van ❑ verlost mannen (…) van hun barensweeën. barensnood. ❑ het beoordelen van ❑ onderzoekt de zwangere het resultaat. geest (‘ziel’). ❑ baart het kind niet ❑ baart de kennis/ wijsheid zelf. niet zelf. Oudheid en middeleeuwen ‘ware werkelijkheid in stabiele, universele en kenbare principes’ (HC1) Belangrijkste Griekse filosofen: ❑ Socrates ❑ Plato ❑ Aristoteles 27 6. Praktische mededelingen Ideale planning → na HC2 en voor HC3 (zie Canvas): Bestuderen: teksten uit reader behorend bij HC2 (zie ‘Digitale reader’). Maken: ZSO-2, opdracht 1 en 2. Bijlage: laatste sheet met belangrijke onderwerpen HC2. 28 Begin van de filosofie ❑ Mythos tegenover logos? ❑ Mileziërs: natuurlijke oorzaken opsporen door redeneren en abstraheren. ❑ Pythagoras: voortdurend doorvragen. ❑ Socrates en de zoektocht naar waarheid. Socrates (Plato): ❑ Vraagt naar betekenis (wat bedoel je?) en waarheid (klopt het?) ❑ Het socratische gesprek. Plato (Socrates): ❑ Socratische kwestie. ❑ Debat met de Sofisten over waarheid en weten. ❑ Kenleer (‘menen’ tegenover ‘weten’). 29 ❑ Ideeënleer (de herinnering en het socratische gesprek).