College 13: De Nieuwe Markt voor Schilderijen PDF

Document Details

EasedSerendipity3082

Uploaded by EasedSerendipity3082

Universiteit van Amsterdam

Dr. Elmer Kolfin

Tags

Dutch painting 17th-century art Northern Netherlands art history

Summary

This document is a lecture or class notes on the development of art in Northern Netherlands, focusing on the emergence of specializations in painting in the 17th century. It explains the new market for paintings in Northern Netherlands between 1568-1648, and provides examples. It includes discussions on Jan van Goyen, and others, and explores the historical context and the relation between art and the open market.

Full Transcript

De nieuwe markt voor schilderijen en het ontstaan van specialismen in de Noordelijke Nederlanden Dr. Elmer Kolfin Schilderijen hingen gewoon in winkels of in de stad. Het wordt steeds bekender dat vrouwen vaak schilderijen kochten. Deze kwamen in grote getalen in huizen te hangen. De relatie tuss...

De nieuwe markt voor schilderijen en het ontstaan van specialismen in de Noordelijke Nederlanden Dr. Elmer Kolfin Schilderijen hingen gewoon in winkels of in de stad. Het wordt steeds bekender dat vrouwen vaak schilderijen kochten. Deze kwamen in grote getalen in huizen te hangen. De relatie tussen het handboek en het college Janson over Hollandse kunst en de open markt daarvoor (p. 713) Art in the Dutch Republic, unlike the art of Flanders, was not based largely on church or state commissions, but was one conducted primarily through private patronage and an open art market. Pictures became a commodity, and the trade in them followed the law of supply and demand. Many artists produced for the market rather than for individual patrons (…). There were many types of paintings, and they ranged from large to small in size small enough to hold in your hand or for ordinary people to hang on the walls of their homes. Janson over landschapskunst als een van de meest geliefde specialismen (p. 725) Most art buyers in the Dutch Republic preferred images within their own experience: landscapes, architectural views, still lifes, and genre (everyday) scenes. These subjects, we recall, emerged in the latter half of the sixteenth century (see page 653). As the subjects became fully defined, artists began to specialize. Although this trend was not confined to Holland, Dutch painting became famous for both its volume and variety. The richest of the newly developed specialties was landscape, both as a portrayal of familiar views and as an imaginative vision of nature. Landscapes (…) became a staple of seventeenth-century Dutch painting. Dit college Janson constateert de bloei van het landschapsgenre, maar verklaart niet de mechanismen erachter. Dit college geeft een verklaring door het ontstaan van de open markt in verband te brengen met het ontstaan van specialismen en de unieke groei van aantallen schilderijen De nieuwe markt en het ontstaan van specialismen in de Noordelijke Nederlanden 1. Historische situatie in de Noordelijke Nederlanden c. 1568-1648 2. De schilderijen -vraag naar en gebruik van schilderijen -het ontstaan van nieuwe specialismen 3. Een voorbeeld: Jan van Goyen en het Hollandse landschap -de artistieke keuzes van Van Goyen 4. Navolging van Jan van Goyen en nieuwe ontwikkelingen: -de artistieke keuzes van Albert Cuyp en Jacob van Ruisdael 1. De historische context Het begint in het stedelijke gebied dat in de Habsburgse periode rondom Burgge en Antwerpen ligt. Dit is het centrum van het Noorden. Hier is de meeste rijkdom, verstedelijking en handel. In de loop van de 16e eeuw verschuift dit naar het Noorden. De beeldenstorm van 1566. Dit is een soort zitting van enorm heftig ongenoegen dat ontstaat onder het Spaans gezag in dit gebied. Deze onvrede is er bij de adel en bij het volk. Dit komt, bij de adel, dat het Spaanse gezag het bestuur wilt centraliseren. De lokale edelen moten macht inleveren en dat willen ze niet. Belastingstelsel moet worden hervormd en dat willen ze ook niet. De Katholieken beginnen dan protestanten te vervolgen. Dit, gekoppeld aan de economische crisis en een aantal strenge winters, dus hongersnood, zorgt voor de druppel die de emmer doet overlopen. Zo ontstaat de opstand tegen de bron van alle ellende, de katholieke kerk. Dit lijdt tot een hoop ellende, oorlog, Antwerpen valt. Uiteindelijk is de scheiding tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden een feit. In Antwerpen ben je katholiek, en dit zorgt ervoor dat veel protestanten wegvluchten. Velen naar Keulen, maar ook velen naar het Noorden. In eerste instantie naar Middelburg, maar uiteindelijk toch verder naar het Noorden. Dan zien we het twaalfjarig bestand. Deze deed niet alleen Antwerpen goed, college 12, maar vooral ook de Noordelijke Nederlanden. Dit omdat de schelde geblokkeerd bleef, en dat Amsterdam de belangrijkste haven maakte. Alle zuidelijke Nederlanders met handelskennis kwamen naar het noorden. Dit ging ook na het twaalfjarig bestand door. De economie beef bloeien. In 1648, met de Vrede van Munster, krijgt de Republiek onafhankelijkheid. Er ging een periode van grote rijkdom in, dit duurde tot 1672, het rampjaar. Er kwam een Franse/Engelse inval. Deze bloeiperiode is dus eigenlijk maar heel kort. Wanneer de Zuid Nederlanders naar het Noorden trekken zoeken ze een plek om te wonen. Ze hebben geld en eindigen in Amsterdam. Amsterdam groeit in die tijd van 30,000 inwoners naar 200,000 inwoners. Dat is een enorme groei in 100 jaar. In Leiden zie je ongeveer hetzelfde. Daar groeien ze van 12,000 naar 75,000 mensen. Het ging dus heel erg goed in de Republiek en dat werd vertaald in beeld. Een soort propaganda voor jezelf. Het is het laten zien dat het goed gaat. Een voorbeeld hiervan is de handgekleurde kaart Claes Jansz. Visscher, Kaart van de 17 provinciën, c. 1611. Ingekleurde gravure. Dordrecht, Simon van Gijn. Hier is nog de hoop dat Noord en zuid verenigd zullen worden. In de scenes er omheen zien we het verenigd Nederland als twee zusters bij elkaar. Ze zitten op hun oude twist, de nijd en de afgunst. In de situatie zien we Mars aan het slapen. De oorlog ligt dus te slapen. Slapende Mars is vrede. In die periode komt Gods zegen en wordt over het gebied uitgestort. Rijkdom, wetenschap, kunst en vaardigheid. Het wordt uitgestrooid over het land en het leidt tot de groei van de steden. We zien bouwactiviteiten en het leidt tot bloei van koophandel, bloei van landbouw. Het land is volkomen veilig. Er zijn geen rondtrekkende troepen die de boel leegroven. Dat gebeurde toentertijd, maar nu niet meer. Je kan veilig reizen door het land. Waar men op hoopt en waarvan men doet alsof het waarheid is. Dit zien we ook terug in de schilderijen. Dan hoeft het niet waar te zijn, maar het is wel wat we zien. Er ontstaat dus een bepaald soort schilderijen. Of het nu rustige landschappen zijn, een portret waarin iemand rijk gekleed is, een interieur volgens de laatste mode, etc. Dit is wat de mensen willen zien en wat de mensen vragen. Dit is de iconografie. Hoe kan het dat dit soort schilderijen ontstaan? Daar zit de vrije markt achter, en de relatie tussen die markt en gebruik van het schilderij, het koperspubliek. Wat doen de mensen met hun schilderij en wat willen de mensen hebben, en hoe leidt dit tot een situatie waarin deze markt kan ontstaan? Het was buitenlanders in Nederland opgevallen dat mensen in Nederland schilderijen hadden aan de muur, gewoon in hun huis. Dat was in het buitenland niet zo, dat was voor de adel en niet voor de gewone man. Peter Mundy zegt: As for the art of painting and the affection of the people to pictures, I think that none go beyond them … all in general striving to adorn their houses, especially the outer or street rooms, with costly pieces …. Such is the general notion, inclination and delight that these country natives have to paintings. Het viel dus op. Je loopt over de gracht en kijkt naar binnen, en je ziet grachtenkamers vol met schilderijen. Je ziet hier allerlei genres terug. Historiestukken, landschappen, zeestukken, etc. Dit kon oplopen tot wel 400 schilderijen. Hoe kwamen ze daaraan? De schilderijen in de Republiek waren eigenlijk overal en nergens te koop. Je kon ze winnen bij loterijen. Je kon naar de markt gaan en daar een schilderij kopen. Schilders wisten dat en gingen daar dan ook staan. Schilderijen werden ook geveild. En je kon ze ook gewoon bij de kunsthandel kopen. Deze hing je dan in je huis. Dit was een gewoonte die Zuid Nederlanders meenamen naar de Hollanders. Als je dit gaat doordenken langs twee wegen, wat betekend dat dan voor de schilders? De enorme welvaart die hier ontstaat geeft een enorme groei naar de vraag naar schilderijen. Dat maakt het opeens veel leuker en veel meer lucratief om schilder te worden. Het aantal schilders neemt dus enorm toe. Overal in Nederland stijgt in het begin van de 17e eeuw het aantal schilders. Dat betekent dat de schilders dichtheid ook toeneemt. Dit leidt tot een toenemende concurrentie onder de schilders. Dus wat gaan ze doen? Variëren op thema’s, onderscheiden van de ander, specialiseren, en af en toe vernieuwen. Dit leidt er dan weer toe dat schilders zich toeleggen op 1 of 2 genres en hierbinnen steeds nieuwe variaties zoeken. Ten tweede, veel schilders wisten ook niet precies wie hun publiek was. Het publiek was anoniem. Het was stedelijk, maar wel anoniem. Het is dus verstandig om je iconografie en stijl niet te specifiek te maken. Het moet voor ieder wat wils zijn, binnen de algemene smaak vallen. Als je de concurrentie, het specialisme en de algemene smaak bij elkaar optelt, dan krijg je dus een dusdanige iconografie zoals we die zien in Janson. Dan is er voor iedereen iets. Een Rembrandt was bijvoorbeeld ontzettend duur, maar je had ook goedkopere opties. Zo werd het een massaproduct. Als dit aan de hand is, dan gebeurd het zelfs dat het loont om je niet alleen op landschappen of zeestukken te specialiseren, maar om hierbinnen nog verder te gaan. Bijv. enkel winters schilderen zoals Avercamp dat deed. Koninck schilderde alleen maar grote panoramische landschappen. Potter schilderde vee. Dujardin kon dat ook, maar dan altijd in Italianiserende landschappen. Dit bleven ze doen. Dat dit bestaat betekent dat de vraag naar schilderijen enorm moest zijn, dat je je zo kon specialiseren. Een van deze super specialisten was Frans Post. Oorspronkelijk uit Haarlem, ging naar Brazilië voor een tijd om daar het land, de mensen en de natuur te schilderen. Toen hij terugkwam in 1640 had hij mappen bij zich. Hij was de enige die in Brazilië was geweest dus hij ging dat uitbuiten. Hij ging Braziliaanse landschappen schilderen. Er zijn er nu 150 bekend. Hij was de enige in Nederland die dit had gezien. Wat hij schilderde was de suikermolen, ontzettend innovatief. Indianen die bij elkaar staan de relaxen. Of juist een bloeiende stad met krioelende mensen. Of zwarte mensen die daar markt hielden en rustige hutjes hadden. Wie wilde daar nu niet zijn, het ziet er heerlijk uit. De realiteit was anders. Er was oorlog, hongersnood want ze wisten niet hoe je het land moest bebouwen, ziektes, en natuurlijk slavernij waar bijna niks van te zien is. Dat beeld blijft helemaal buiten beeld. Hier had Post ontzettend veel succes mee. Dus als je gaat zoeken in de archieven dan kom je al snel op schilderijen van Post. Er zijn aanwijzingen dat bepaalde mensen soms wel 5 schilderijen van Post in bezit hadden. Er moest dus wel variatie in zitten. Jan van Goijen Zijn landschappen waren ongelooflijk populair. Hij werd geboren in 1596 en overleed in 1656. In deze periode heeft hij een groot aantal landschappen gemaakt en werd hij een van de meest geliefde schilders. Het landschap genre: De kunst om elke vorm van mens en dier, om de contouren van bomen en stromen, van bergen en andere landschapstaferelen snel in een luchtige, fleurige en levensechte tekening weer te geven. In deze kunst staan onze Nederlanders momenteel op een peil dat nog door niemand ooit bereikt is, zelfs niet door de antieken. (…) De landschapschilders, zoals ik de schilders wil noemen die zich hoofdzakelijk toeleggen op het schilderen van bossen, weiden, bergen en dorpjes, zijn in de huidige Nederlanden zo ontzaglijk rijk vertegenwoordigd en van zo’n hoge kwaliteit, dat het een compleet boekje zou vergen om ze elk afzonderlijk te behandelen. Ik laat hun faam, die bij mannen als Poelenburch, Uyttenbroeck en Van Goyen niet gering is, liever voor zichzelf spreken en noem hier slechts twee representanten, Jan Wildens en Esaias van de Velde. (C. Huygens, Dagboek ‘Mijn Jeugd’, c. 1628-1631) Voor Jan van Goijen hebben we Esaias van de Velde, en voor hem hebben we Brueghel, daar begint het verhaal van de landschapsgenres. Opvallend is dat we bij het werk van Brueghel een heel hoog standpunt hebben, alsof je vanaf een vogel op de aarde neerkijkt. Zo kan je heel veel gebeurtenissen in het landschap kwijt. Dit schilderij is deel uit een reeks, de seizoenen van het jaar, geschilderd voor Nicolaas Jongeling, een rijke Antwerpse koopman. Dit markeert het punt waar de rijke koopmansklasse schilderijen voor zichzelf gaan kopen. De grote, dure Brueghels waren niet voor iedereen te betalen, maar mensen wilden wel graag hun eigen landschap hebben. Er werden prentjes gemaakt die op de werken van Brueghel lijken. We weten niet wie dit doet, het zou Brueghel kunnen zijn maar het kan ook iemand uit de buurt van Brueghel zijn geweest. We zien het volgende gebeuren: Hij laat de horizon een stukje dalen, waardoor je niet afstandelijk over het landschap uitkijkt maar er veel meer in gaat. Het is een iconografie van rust, kalmte, tevredenheid. Dit is in de eind jaren 60 toen de oorlog begon, maar dat wilden mensen niet zien. De zuid nederlanders die naar het noorden trokken namen deze kunst mee, als een soort heimweekunst. Dit sloeg ook aan in het Noorden, en het werd daar gekopieerd. Een van de grote kopieerders was Claes Jansz Visscher. Hij draait de weg een kwartslag, het perspectief laag, zo wordt je als beschouwers echt bij de voorstelling betrokken. Schilders zagen wat het goed deed in de prentenmarkt, en gingen dit ook namaken. Een van deze schilders was Esaias van de Velde. Hij maakte schilderijen in de stijl van de meester van de kleine landschappen. Het sloeg enorm aan. In zijn werk zien we een gedaalde horizon, en we zien veilig reizen. Het is in de Haarlemse duinen gemaakt, het is een lokaal schilderijtje. Heel dun en luchtig over een bruine ondergrond heen geschilderd. Esaias van de Velde was dus de voorloper op Van Goijen. In de 17e eww was het gewoonlijk dat je als leerling het werk van je leermeester imiteerde. Dus Jan van Goijen begon te schilderen in de trend van Esaias van de Velde, en dat deed hij heel erg goed. We zien de volgende werken naast elkaar: Esaias van de Velde, Winterlandschap, 1623, Den Haag, Mauritshuis en Jan van Goyen, Winterlandschap, 1624 PC. In het werk van Van Goijen zien we dat hij Esaias van de Velde kopieert en er iets aan toevoegt. Hij houdt dezelfde gang maar hij veranderd het een beetje. In de kern blijft het Esaias van de Velde, het is een variatie daarop. Je leert door je leermeester te variëren. Het is er al, dus je moet iets nieuws bedenken, misschien zelfs een beetje wedijveren. In zijn variaties kwam hij op duinlandschappen. Minder huizen, minder mensen, geen bomen en een duidelijk schema. Donker licht donker, aangezet door de weg. Het was niet al te groot, zo kan iemand er veel plaatsen in zijn huis. Het is dus typisch voor de beeldenmarkt. Maar wat komt er daarna? Rivieroevers. Je ziet door de tijd heen klusters van schilderijen. Iedereen heeft een duinlandschap, dus dan door naar het volgende subspecialisme. Hij versterkt de dieptewerking ontzettend. De diepte wordt aangezet door het kleine puntje in de verte. Het geeft aan dat hij niet zomaar iets doet. Het ziet er eenvoudig uit, maar om iets eenvoudigs te bedenken heb je een grote meester nodig. Je ziet ook dat de horizon nog verder is gedaald. Die lage horizon blijft, maar hij wilt toch meer van het land zien en hij gaat de luchten dramatischer maken, meer aanzetten. Perspectief lijnen zien we terug in de wateren. Weer punten op de horizon. Slimme kleurafwisselingen. Donker, licht, donker, licht, etc. Het ziet er toevallig uit, en mensen dachten dat ook in die tijd: ‘Echter kroop dit gebruik [kopen van schilderijen] dagelijx meer en meer in, 't welk zommige Schilders dapper aenporde om zich tot ras schilderen te gewennen, jae om alle daeg een stuk, 't zy kleyn of groot, te vervaerdigen’ (…). ‘zijn geheel paneel in 't gros overzwadderende, hier licht, daer donker, min noch meer als een veelverwige Agaet, ofgemarbert papier, bestont allerley aerdige koddigheeden daer in te zoeken, die hy met weynig moeiten en veel kleyne toetsjes kenlijk maekte, zoo dat ginder een aerdig verschiet, versiert met boere gehugten, zich opdee; hier zagmen een oude steevest met poort en waeterhooft voor den dag komen, en in 't aenkabbelende water wederglanssen, scheepen en schuiten, met vragt of reyzigers belaeden, af en aen haelen, en in 't kort zijn oog, als op het uitzien van gedaentens, die in een Chaos van verwen verborgen laegen, afgerecht, stierde zijn hand en verstandt op een vaerdige wijs, zoo datmen een volmaekte Schildery zag, eermen recht merken kon, wat hy voor hadt.’ (S.van Hoogstraten, 1676) Dit is niet zo, het is een fabel. De tekst impliceert dat hij heel erg vertrouwd op de onderlagen, en dit klopt wel. Hij werkt vanuit een lichtbruine onderlaag, daar modelleert hij de compositie op. Dat is zijn basis, maar dat is niet toevallig, dat doet hij bewust. En vanuit daar gaat hij opwerken. En dan ben je met een paar toetsen klaar, en dan staat het er. Hij maakte ook grotere werken van bestaande steden zoals Dordrecht. Hier zien we de kunst van misleiding. Het is een erg bruin landschap, dat bestaat helemaal niet. Het is een heel ander kleurenpalet maar we vinden het wel erg overtuigend. Hij gebruikt weinig verf. Hoe sneller het droogt, hoe sneller het verkocht kan worden. Van Goijen varieerde op Van de Velde en vond zo zijn eigen stijl. Dit gebeurde ook met Van Goijen. We kijken naar Jacob van Ruysdael (c. 1628-1682) en Albert Cuyp (1620-1691). Jacob van Ruysdael (c. 1628-1682) Je ziet dat Ruysdael de compositie van van Goijen navolgt. Hij werd niet door hem opgeleid, maar zijn eerste werken lijken er heel erg op. Dit verkocht ook op dat moment. De horizon ligt op hetzelfde plan, zon huisje verscholen in de duinen, een weg de duinen in. Wat hij anders doet is dat hij in de hoek een grote boom plaatst met een klein rood mannetje er onder. De boom wordt zo groot omdat het mannetje zo klein is. Hier kan hij wel wat mee, zo’n rood accentje wat er opeens uit springt. Dit zien we vaker terugkomen in andere werken. Spelen met schaal, kleine mensjes en enorme landschapselementen, is waar hij op doorborduurt. Het heeft iets dramatisch. De grootse overweldigende natuur en de kleine mens. Als je naar het echte dorpje kijkt zien we een landschap dat niet zo dramatisch is als het wordt afgebeeld. Hij zet de dramatiek echt aan, net zoals post, van de velde, van Ooijen, allemaal maken ze hun eigen werkelijkheid op basis van elementen uit de werkelijkheid die je herkent. Maar het is geen foto, het zijn constructies. Op de lijn van dramatiek gaat hij door met De Molen bij Duurstede. Het is een enorme molen, als je de mensen er bij vergelijkt is de molen gigantisch. De mensen lijken klein en nietig in Gods grote creatie. Het kruis van de wieken echoot in de hemel. Ook weer een perspectieflijn. Dit is hoe Ruysdael zich ontwikkeld vanuit Van Goijen. Dit lijkt niet op een Van Goijen en valt daar niet mee te verwarren, maar daar begon het wel bij. Albert Cuyp (1620-1691) Rivierlandschapje met een lage horizon met een markering aan de horizon om het einde van de rivier aan te geven, een donkere voorgrond en mensen in het landschap met een kalme hemel. Dit hebben we ook gezien bij Van Goijen. Ook de penseelstreek lijkt op die van Van Goijen. Waar van Goijen het licht atmosferisch in het landschap laat verdwijnen haalt Cuyp het licht juist nar voren, het landschap uit. Op dat licht gaat Cuyp zitten, en hij voegt koeien toe, een beetje zoals Potter. Weer het lage perspectief, de hemel die we bij van Goijen matig zagen zien we hier reflecterend. Dat is het grote verschil tussen van Goijen en Cuyp. Een heel ander lichtgebruik. Dit komt omdat hij kan doorborduren op wat Van Goijen ooit al heeft gemaakt, hij is gewoon wat verder. Dat licht houdt hij vast, hij houdt ook water vast en meestal ook koeien en een beetje stadsgezicht. Mede door de scherpe schilderstijl van hem en de lichte ondergrond, krijg je een heel ander effect. Dit worden dus uiteindelijk hele andere schilderijen dan die van Van Goijen. Als je Brueghel hebt, dan leidt die naar Van de Velde, die leidt naar Van Goijen en deze leidt tot Ruysdael en Cuyp. Maar elk had individueel ook weer allemaal navolgers. Zo ontstaat er een wijd vertakte stamboom, die nog gaat kruisen en alles. Als schilders op deze manier naar elkaar kijken, dingen overnemen en variëren, dan krijg je uiteindelijk die enorme variatie aan schilderijen. Je kan dit doen voor bijna alle genres, landschap, genre, stilleven vooral. Unieke situatie van schilderkunst in Hollandse Gouden eeuw hoofdzakelijk door: - Immigratie van Zuidnederlanders, - groei vraag naar schilderijen/ opbloei van markt voor schilderijen - ontstaan anoniem, stedelijk publiek - toename van aantal schilders - en daarmee van concurrentie bij schilders.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser